• No results found

Klimaatmaatregelen en het gemeentelijk landbouwbeleid: verkenning naar mogelijkheden voor versterking van klimaatmaatregelen binnen het toekomstig GLB in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Klimaatmaatregelen en het gemeentelijk landbouwbeleid: verkenning naar mogelijkheden voor versterking van klimaatmaatregelen binnen het toekomstig GLB in Nederland"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Wageningen Environmental Research. D e missie van Wageningen U niversity &. Postbus 47. nature to improve the q uality of lif e’ . Binnen Wageningen U niversity &. Research is ‘ To ex plore the potential of. 6700 AB Wageningen. bundelen Wageningen U niversity en gespecialiseerde onderz oeksinstituten van. T 317 48 07 00. Stichting Wageningen Research hun krachten om bij te dragen aan de oplossing. www.wur.nl/environmental-research. van belangrijke vragen in het domein van gez onde voeding en leef omgeving.. Research. M et ongeveer 30 vestigingen, 5.000 medewerkers en 10.000 studenten behoort Rapport 2803. Wageningen U niversity &. ISSN 1566-7197. instellingen binnen haar domein. D e integrale benadering van de vraagstukken. Research wereldwijd tot de aansprekende kennis-. Klimaatmaatregelen en het gemeenschappelijk landbouwbeleid Verkenning naar de mogelijkheden voor versterking van klimaatmaatregelen binnen het huidige en toekomstige GLB in Nederland. en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de unieke Wageningen aanpak.. Jan Peter Lesschen en Peter Kuikman.

(2)

(3) Klimaatmaatregelen en het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Verkenning naar de mogelijkheden voor versterking van klimaatmaatregelen binnen het huidige en toekomstige GLB in Nederland. Jan Peter Lesschen en Peter Kuikman. Dit onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Alterra) in opdracht van en gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken, in het kader van het Beleidsondersteunend onderzoekthema ‘GLB’ (projectnummer BO-20-017-035). Wageningen Environmental Research Wageningen, april 2017. Rapport 2803 ISSN 1566-7197.

(4) Lesschen, J.P., P.J. Kuikman, 2017. Klimaatmaatregelen en het gemeenschappelijk landbouwbeleid; Verkenning naar de mogelijkheden voor versterking van klimaatmaatregelen binnen het huidige en toekomstige GLB in Nederland. Wageningen, Wageningen Environmental Research, Rapport 2803. 52 blz.; 4 fig.; 11 tab.; 14 ref. Ook de landbouwsector zal moeten bijdragen aan de realisatie van de klimaatdoelstellingen zoals die in het Paris Agreement zijn afgesproken. Het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) biedt de mogelijkheid om klimaatmaatregelen op te nemen; naar verwachting zal het GLB na 2020 een sterkere focus leggen op klimaat. Dit rapport verkent de mogelijkheden voor versterking van klimaatmaatregelen binnen het huidige en toekomstige GLB. Gebaseerd op een overzicht van bestaande klimaatmaatregelen is een clustering gemaakt naar achttien hoofdklimaatmaatregelen, welke geanalyseerd zijn op een set van criteria en beoordeeld op welke wijze de maatregel binnen het GLB zou kunnen passen. The agricultural sector will have to contribute to the realisation of the climate goals as agreed in the Paris Agreement as well. The Common Agricultural Policy (CAP) offers the possibility to include climate measures and the future CAP after 2020 will most likely have a stronger focus on climate. This report explores the possibilities for strengthening climate measures in the current and future CAP. Based on an overview of existing climate measures, a clustering has been made into 18 main climate measures. These have been analysed based on a set of criteria and their potential fit with in the CAP has been assessed. Trefwoorden: klimaat, GLB, maatregelen, plattelandsontwikkelingsprogramma, mitigatie. Dit rapport is gratis te downloaden van http://dx.doi.org/10.18174/412259 of op www.wur.nl/environmental-research (ga naar ‘Wageningen Environmental Research’ in de grijze balk onderaan). Wageningen Environmental Research verstrekt geen gedrukte exemplaren van rapporten. 2017 Wageningen Environmental Research (instituut binnen de rechtspersoon Stichting Wageningen Research), Postbus 47, 6700 AA Wageningen, T 0317 48 07 00, E info.alterra@wur.nl, www.wur.nl/environmental-research. Wageningen Environmental Research is onderdeel van Wageningen University & Research. • Overname, verveelvoudiging of openbaarmaking van deze uitgave is toegestaan mits met duidelijke bronvermelding. • Overname, verveelvoudiging of openbaarmaking is niet toegestaan voor commerciële doeleinden en/of geldelijk gewin. • Overname, verveelvoudiging of openbaarmaking is niet toegestaan voor die gedeelten van deze uitgave waarvan duidelijk is dat de auteursrechten liggen bij derden en/of zijn voorbehouden. Wageningen Environmental Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. Wageningen Environmental Research Rapport 2803 | ISSN 1566-7197 Foto omslag: Shutterstock.

(5) Inhoud. 1. Samenvatting. 5. Inleiding. 7. 1.1. Achtergrond. 7. 1.2. Probleemstelling. 7. 1.3. Project doelstelling. 8. 1.4. Uitgangspunten. 8. 2. Huidige broeikasgasemissies uit de landbouw. 3. Overzicht van klimaatmaatregelen. 10. 3.1. Beschikbare studies. 10. 3.1.1 Europese studies. 10. 4. 3.1.2 Nederlandse studies. 14. 3.2. Selectie en clustering van maatregelen. 19. 3.3. Afwentelingseffecten. 20. Opties voor inpassing in het GLB. 22. 4.1. Overzicht huidige GLB. 22. 4.1.1 Inkomensondersteuning. 22. 4.1.2 Plattelandsontwikkeling. 23. 4.2. Criteria voor opnemen maatregelen binnen GLB. 25. 4.3. Analyse van klimaatmaatregelen. 26. 4.3.1 Pensfermentatie. 26. 4.3.2 Mestopslagen. 29. 4.4 5. 9. 4.3.3 N2O-bodememissies. 32. 4.3.4 Koolstofvastlegging. 35. 4.3.5 Algemeen. 41. Samenvatting van de analyse. 44. Conclusies. 49. Literatuur. 50.

(6)

(7) Samenvatting. Tijdens de klimaattop COP21 in december 2015 in Parijs is een nieuw, wereldwijd klimaatverdrag afgesproken, het Paris Agreement. In dit verdrag is onder meer afgesproken dat er zo snel mogelijk een einde aan de stijging van de uitstoot van broeikasgassen moet komen en er halverwege de 21e eeuw een evenwicht moet zijn tussen alle emissies en vastlegging van broeikasgassen. Binnen het huidige Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) is er al de mogelijkheid om klimaatmaatregelen op te nemen binnen de zogenaamde tweede pijler, maar hier wordt tot nu toe weinig gebruik van gemaakt in Nederland, o.a. vanwege de monitoringslast. Dit rapport verkent de mogelijkheden voor versterking van klimaatmaatregelen binnen het huidige, maar vooral het toekomstige GLB. Voor de selectie en analyse van klimaatmaatregelen ligt de focus op klimaatmitigatiemaatregelen, wordt uitgegaan van de huidige agrarische productie en omvang van de veestapel en zijn energie (CO2) gerelateerde maatregelen buiten beschouwing gelaten, aangezien op dit gebied al veel gebeurt en andere subsidie-/financieringsmogelijkheden beschikbaar zijn die buiten GLB liggen. Verder wordt uitgegaan van de huidige opzet van het GLB (2014-2020), aangezien de contouren van het Europese landbouwbeleid na 2020 nog niet bekend zijn. Het overzicht van bestaande klimaatmaatregelen laat zien dat er een grote verscheidenheid aan en mate van detaillering van de verschillende klimaatmaatregelen beschikbaar is. In deze studie zijn de bestaande en beschikbare klimaatmaatregelen geclusterd in hoofdgroepen, gebaseerd op de emissiebron (pensfermentatie, mestopslagen, N2O-bodememissies en koolstofvastlegging) en de werking van de maatregel. In totaal zijn 18 hoofdklimaatmaatregelen geanalyseerd op een set van criteria en beoordeeld op welke wijze de maatregel binnen het GLB zou kunnen passen. Gebaseerd op de bestaande klimaatmaatregelen wordt het realistische mitigatiepotentieel geschat op 7,5 Mton CO2eq, dat is ongeveer 30% van de huidige emissies van 18,4 Mton CO2-eq. Het grootste mitigatiepotentieel zit bij de emissies uit mestopslagen (~70%), terwijl het potentieel voor pensfermentatie, N2O bodememissies en veengronden kleiner is (~15%). De maatregelen precisiebemesting, meer gewasresten terug naar de bodem (o.a. toepassing van vanggewas, groenbemester en akkerrandenbeheer) en verbeterd waterbeheer zijn klimaatmaatregelen die onder de GLB-randvoorwaarden zouden kunnen worden opgenomen; dit zijn goede landbouwpraktijken die breed toe te passen zijn. De meeste klimaatmaatregelen passen het best onder de tweede pijler van het GLB. Investeringssubsidie kan gebruikt worden voor het bevorderen van mestvergisting, het aanpassen van het stalontwerp, het uitvoeren van precisiebemesting en om innovaties te stimuleren. Minder grondbewerking, aanplant meerjarige gewassen en houtopstand, verhogen waterpeil in veengronden en verbeterd waterbeheer zijn klimaatmaatregelen die goed onder POP Agrimilieu en klimaatsteun passen. Maatregelen gericht op het reduceren van emissies uit pensfermentatie zijn minder geschikt om in te passen binnen het huidige GLB. Ook de keuze van type (kunst)mest en toepassing van nitrificatieremmers, toepassing van grasklaver en toevoegen van extra organische stof zijn maatregelen die om verschillende redenen, o.a. beperkte mogelijkheden tot controleerbaarheid, niet goed zijn in te passen in het GLB. Toepassing van deze maatregelen wordt naar verwachting meer gestimuleerd door actief kennisverspreiding toe te passen. Kennisverspreiding, kennisoverdracht en advisering zijn erg belangrijk voor het bevorderen van de correcte toepassing van alle klimaatmaatregelen. Binnen POP zijn de maatregelen Kennisoverdracht en voorlichtingsacties, Adviesdiensten, Samenwerking en LEADER-aanpak geschikt om gefinancierd te worden.. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. |5.

(8) 6|. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(9) 1. Inleiding. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van een kennisvraag binnen het Beleidsondersteunend Onderzoek thema GLB van het ministerie van EZ. Deze kennisvraag gaat over een verkenning van de mogelijkheden over versterking van klimaatmaatregelen binnen het huidige, maar vooral het toekomstige GLB naar aanleiding van de uitkomsten van de COP 2015 in Parijs.. 1.1. Achtergrond. De EU heeft in zijn INDC (Intended National Determined Contribution) voor de COP21 uitgesproken in 2030 40% minder broeikasgassen uit te stoten t.o.v. 1990, waarbij alle sectoren moeten bijdragen aan de realisatie van die doelstelling. Tijdens de COP21 in december 2015 in Parijs is een nieuw, wereldwijd klimaatverdrag afgesproken, het Paris Agreement. Hierin is afgesproken dat wereldwijde stijging van de temperatuur in 2100 beperkt moet worden tot 2°C, met het streven die te beperken tot 1,5°C. Daartoe is onder meer afgesproken dat er zo snel mogelijk een einde aan de stijging van de uitstoot van broeikasgassen moet komen en halverwege de 21e eeuw zal er een evenwicht tussen alle emissies en vastlegging van broeikasgassen moeten zijn bereikt. De huidige toezeggingen van landen in hun INDC’s zijn onvoldoende om hier aan te voldoen, wat betekent dat er verdere klimaatactie en additioneel en/of intensivering van beleid nodig is. Binnen het EU 2030 climate and energy framework wordt het EU-klimaatbeleid na 2020 verder uitgewerkt. De Europese Commissie heeft in juli 2016 een voorstel gedaan over de Effort Sharing Regulation (COM/2016/0482) voor de klimaatdoelstelling voor de periode 2021-2030. Op EU-niveau moeten de sectoren die niet onder de ETS (Emission Trading Scheme) vallen, waaronder landbouw, 30% minder emissies hebben in 2030 t.o.v. 2005. Deze doelstelling is land-specifiek en Nederland heeft in het huidige voorstel een reductiedoelstelling van 36% gekregen. Ook de sector landbouw zal hieraan bij moeten dragen, hoewel het nog niet duidelijk is welke opgave er in absolute zin voor de Nederlandse landbouw ligt. Het GLB is een van de belangrijkste instrumenten om (additionele) klimaatmaatregelen in de landbouw te stimuleren en financieren. Tijdens COP21 is ook het Franse initiatief 4 pour mille gepresenteerd. Dit initiatief richt zich op koolstofvastlegging in de bodem, waarmee de landbouwsector kan bijdragen aan een oplossing van het klimaatprobleem. Door vastlegging van CO2 in de bodem verbetert ook de bodemkwaliteit, waardoor wordt bijgedragen aan klimaatadaptatie en verbetering van de voedselzekerheid. Als wereldwijd elk jaar 4‰ extra aan de bestaande bodemkoolstofvoorraad wordt toegevoegd, kan dit de stijging van de CO2-concentratie in de atmosfeer door de fossiele emissies stoppen, vandaar de naam 4 pour mille. Het initiatief heeft veel aandacht getrokken en wordt omarmd door veel landen; het moet leiden tot een transitie naar klimaatvriendelijke landbouw en een kennis- en uitvoeringsagenda om bodemkoolstofvastlegging te stimuleren.. 1.2. Probleemstelling 1. Binnen het huidige GLB is er al de mogelijkheid om klimaatmaatregelen op te nemen binnen de zogenaamde tweede pijler, maar hier wordt tot nu toe weinig gebruik van gemaakt in Nederland, o.a. vanwege de monitoringslast. N.a.v. COP21 zal de druk om extra klimaatmaatregelen in te voeren ook in de sector landbouw toenemen. Met de aanstaande discussies over het post-2020 GLB is het voor Nederland van belang om inzicht te hebben in welke klimaatmaatregelen reeds genomen zijn, welke 1. Het huidige GLB (2014-2020) bestaat uit 2 pijlers. Onder pijler 1 vallen de Inkomensondersteuning en het Markt- en prijsbeleid en onder pijler 2 valt het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP).. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. |7.

(10) nog genomen kunnen worden en hoe deze maatregelen het best binnen een toekomstig GLB geïmplementeerd kunnen worden. Daarnaast hebben lidstaten afgesproken om in 2019 een nationaal klimaatplan te hebben, waarin ze aangegeven hoe de verschillende sectoren gaan bijdragen aan de realisatie van de klimaatdoelstellingen. De resultaten van deze studie kunnen bijdragen aan het bepalen wat het aandeel van de landbouwsector kan zijn aan het nationaal klimaatplan.. 1.3. Project doelstelling. De doelstelling van dit BO-project is het maken van een overzicht van relevante klimaatmaatregelen in de landbouw en een analyse of, en zo ja hoe, deze maatregelen het beste binnen het (toekomstig) GLB kunnen worden opgenomen. Dit project richt zich vooral op maatregelen die de emissie van de overige broeikasgassen (N2O en CH4) en vastlegging van CO2 in vegetatie en bodems stimuleren. De energiegerelateerde CO2-emissies zullen grotendeels buiten beschouwing gelaten worden, aangezien deze al binnen andere beleidsinstrumenten worden gestimuleerd.. 1.4. Uitgangspunten. Voor de selectie en analyse van klimaatmaatregelen in deze studie zijn de volgende uitgangspunten gedefinieerd: • Focus op klimaatmitigatiemaatregelen (adaptatiemaatregelen worden in deze rapportage buiten beschouwing gelaten). • Uitgaan van gelijkblijvende agrarische productie en de huidige omvang en samenstelling van de veestapel (een kleinere veestapel is bijvoorbeeld zeer effectief om de emissies binnen Nederland te verlagen, maar dit is een politieke keuze). • Energie (CO2) gerelateerde maatregelen worden buiten beschouwing gelaten; op dit gebied is al veel gebeurd en zijn al veel andere subsidie-/financieringsmogelijkheden beschikbaar die buiten het GLB liggen. In Daniels et al. (2016) wordt een overzicht gegeven van potentie en kosten van deze maatregelen en op de website http://www.agroenergiek.nl/ staat informatie over energiegerelateerde maatregelen. • Maatregelen moeten toepasbaar zijn in de periode 2020-2030, dus maatregelen die nu nog niet in de praktijk getest zijn, worden niet meegenomen. • Uitgaan van de huidige opzet van het GLB (2014-2020), aangezien de contouren van het Europese landbouwbeleid na 2020 nog niet bekend zijn.. 8|. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(11) 2. Huidige broeikasgasemissies uit de landbouw. In dit hoofdstuk geven we eerst een kort overzicht van de huidige broeikasgasemissies uit de landbouwsector. Dit geeft inzicht in waar de grootste emissiebronnen zich bevinden en waar potentieel de meeste klimaatwinst bereikt kan worden. De data die hieronder worden gepresenteerd, zijn afkomstig uit het recentste National Inventory Report (NIR) van 2016, waarin gerapporteerd wordt over de emissies in 2014. Emissies uit de landbouw worden gerapporteerd onder sector 3 Agriculture, zoals gedefinieerd door UNFCCC. Deze sector omvat de emissie van methaan (uit pensfermentatie en mestopslagen) en lachgas (vooral uit landbouw bodems en mestopslagen). De totale emissie uit de sector landbouw was 18.4 Mton CO2-eq (Figuur 1). De CO2-emissies gerelateerd aan het gebruik van fossiele brandstoffen worden hier niet gerapporteerd, maar vallen onder sector 1 Energie. Deze zijn voor de sector landbouw geschat op 8.9 Mton CO2-eq, waarvan de meerderheid gerelateerd is aan de glastuinbouw. Een deel van de energie wordt gebruikt voor verwarming, maar ook wordt een deel gebruikt in warmtekrachtkoppeling (WKKs), waarbij warmte en elektriciteit worden geproduceerd en CO2 gebruikt wordt voor CO2-bemesting in de kas. CO2-emissies uit bodem en landgebruik worden gerapporteerd onder sector 4 LULUCF (land use, land use change and forestry). Dit is in Nederland een grote emissiebron vanwege de emissies uit het gebruik van veen en moerige gronden. De minerale bodems zijn min of meer in evenwicht, met netto-emissie uit bouwland en netto-vastlegging in grasland; dit is vooral gerelateerd aan de rotatie met tijdelijk grasland.. Figuur 1. Gerapporteerde broeikasgasemissies uit de landbouw in Nederland (NIR, 2016).. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. |9.

(12) 3. Overzicht van klimaatmaatregelen. In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de verschillende klimaatmaatregelen die genomen kunnen worden op basis van bestaande en gepubliceerde inventarisaties en assessments. Allereerst wordt een kort overzicht gegeven in paragraaf 3.1.1 van een selectie van relevante en recente Europese studies waarin meerdere klimaatmaatregelen zijn beschreven en beoordeeld op potentieel en kosten. De maatregelen hebben we opgenomen zoals vermeld in de publicaties (en dus de Engelse termen gehandhaafd). Vervolgens wordt in paragraaf 3.1.2 een overzicht gegeven van enkele Nederlandse studies waarin een aantal klimaatmaatregelen is onderzocht. Dit overzicht is niet uitputtend, maar bedoeld om een overzicht te geven van de verschillende maatregelen die beschikbaar zijn. Studies die uitsluitend naar één specifieke maatregel kijken, zijn niet meegenomen.. 3.1. Beschikbare studies. 3.1.1. Europese studies. Effective performance of tools for climate action policy - meta-review of Common Agricultural Policy (CAP) mainstreaming Deze studie, uitgevoerd door IEEP en RICARDO (Martineau et al. 2016) voor EU DG CLIMA, presenteert een overzicht van recente studies met mitigatiepotentiëlen in de landbouw of studies die de kosteneffectiviteit van maatregelen (Marginal Abatement Cost Curves) hebben bepaald. Gebaseerd op een eerste inventarisatie zijn uiteindelijk 22 maatregelen geselecteerd voor verdere analyse (zie hieronder). Elk van deze potentiële maatregelen is beoordeeld op emissie-mitigatiepotentieel, verifieerbaarheid, kosten van implementatie, technologische beperkingen, voordelen en risico’s en sociaaleconomische factoren. De studie heeft ook gekeken hoe de verschillende mitigatiemaatregelen binnen het GLB geïmplementeerd kunnen worden. Voor de analyse voor implementatie binnen de tweede pijler was echter onvoldoende informatie beschikbaar. Land use • Conversion of arable land to grassland to sequester carbon in the soil • New agroforestry • Wetland/peatland conservation/restoration • Woodland planting • Preventing deforestation and removal of farmland trees • Management of existing woodland, hedgerows, woody buffer strips and trees on agricultural land Crop production systems • Reduced Tillage • Zero Tillage • Leaving crop residues on the soil surface • Ceasing to burn crop residues and vegetation • Use cover/catch crops Livestock Production • Livestock disease management • Use of sexed semen for breeding dairy replacements • Breeding lower methane emissions in ruminants • Feed additives for ruminant diets • Optimised feeding strategies for livestock. 10 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(13) Nutrient and Soil management • Soil and nutrient management plans • Use of nitrification inhibitors • Improved nitrogen efficiency • Biological N fixation in rotations and in grass mixes Energy • Carbon auditing tools • Improved on-farm energy efficiency An economic assessment of GHG mitigation policy options for EU agriculture (EcAMPA 2) Deze studie, uitgevoerd door het JRC (Pérez Domínguez et al. 2016), is opgezet om het effect van klimaatmaatregelen in de landbouwsector te analyseren in relatie tot het EU 2030-klimaat- en energieraamwerk. De studie heeft 14 technologische maatregelen geselecteerd en beschreven. Deze zijn daarna met verschillende implementatiescenario’s doorgerekend met het economische landbouwmodel CAPRI. Hierbij is gekeken naar de emissiereductie, de kosten en effecten op prijs en inkomen in de landbouwsector. De volgende technologische mitigatieopties zijn meegenomen en doorgerekend: 1. Anaerobic digestion: farm scale 2. Better timing of fertilisation 3. Nitrification inhibitors 4. Precision farming 5. Variable Rate Technology 6. Increasing legume share on temporary grassland 7. Rice measures 8. Fallowing histosols 9. Low nitrogen feed 10. Feed additives to reduce methane emissions from enteric fermentation: linseed 11. Genetic improvements: increasing milk yields of dairy cows 12. Genetic improvements: increasing ruminant feed efficiency 13. Feed additives to reduce methane emissions from enteric fermentation: nitrate 14. Vaccination against methanogenic bacteria in the rumen. Figuur 2. Aandeel van elke mitigatieoptie in het totaal berekende mitigatiepotentieel voor 2. verschillende scenario’s in de EU-28 (Pérez Domínguez et al. 2016). 2. HET20: Non-subsidised Voluntary Adoption of Technologies; SUB80V_20: Subsidised Voluntary Adoption of Technologies; SUB80O_20: Subsidised Mandatory/Voluntary Adoption of technologies; SUB80V_20TD: Subsidised Voluntary Adoption of technologies (with more rapid technological development.. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 11.

(14) AnimalChange AnimalChange was een Europees FP7-project, uitgevoerd door een omvangrijk consortium (www.animalchange.eu) en gericht op de dierlijke productiesystemen in relatie tot klimaatmitigatie en -adaptatie. Het project heeft o.a. een kwalitatief overzicht gemaakt van mitigatie- en adaptatieopties binnen de veehouderij en de mogelijke synergiën en trade-offs weergegeven. In Tabel 1 staat een overzicht van de verschillende mitigatieopties die binnen het project geïdentificeerd zijn. Beschrijvingen van deze opties staan in Deliverable 8.1 van het project (AnimalChange, 2012).. Tabel 1. Overzicht van mitigatie opties in dierlijke productie systemen (AnimalChange, 2012). Mitigation measure: group Mitigation measure: sub-group. Exact measure. Manure/fertiliser. Optimal fertilisation. Fertiliser type. Optimal fertilisation. Fertiliser application. Manure management. Cover slurry stores and manure heaps. Manure management. Manure cooling. Manure management. Manure treatment. Manure management. Filtering CH4 from barns. Soil. Reduced tillage or zero-tillage Prevent soil compaction Water management Restoring degraded lands Pasture reclaiming/recovery. Crop/feed. Animal. Roughage. Crop rotation. Roughage. Perennial crops. Roughage. Legumes and mixtures. Roughage. New pasture species/high sugar grasses. Roughage. Improved crop varieties. Roughage. Novel crops. Roughage. Cover crops. Roughage. Conversion to grass. Roughage. Reforestation. Roughage. Optimal forage management. Grazing. Optimal grazing. Feed. Increased feed digestibility. Feed. Feed analysis. Feed. Improving roughage quality. Feed. More concentrates in the ration. Feed. Improving grass quality. Feed. Use of silage maize. Feed. Additives in general. Feed. Additive nitrate. Feed. Matching supply and demand. Rumen control. Rumen control via breeding. Rumen control. Immunological control. Production level. less consumption animal products. Production level. Increased production in general. Production level. Increased production intensive systems. Production level. Animal breeding. Production level. Animal management. Production level. Animal manipulation. Production level. Replacement rate cattle. SmartSoil SmartSoil (www.smartsoil.eu) is een recent Europees FP7-project waarin gekeken werd naar opties om het organische stofgehalte van de bodem te onderhouden of te verhogen. Tabel 2 geeft een overzicht van praktische maatregelen voor goed beheer van bodemkoolstof. Voor elk van de maatregelen is aangegeven hoe deze werken; Z: maatregelen die de afbraak van organisch materiaal beperken; Y: maatregelen die zorgen voor aanvoer van organische stof binnen het eigen bedrijf en X: maatregelen die zorgen voor aanvoer van organische stof van buiten het bedrijf.. 12 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(15) Tabel 2. Overzicht van maatregelen voor goed beheer van organische koolstof in de bodem. (SmartSoil, 2014). Measures. Category. For arable or dairy farming?. Measures related to tillage: Non inversion tillage. Z. No tillage. Z. Arable Dairy Arable Dairy. Grassland renewal optimization. Y, Z. No plough. Z. Re- and overseeding (periodic or continuous). Y, Z. Dairy. Measures related to cropping pattern: Avoid summer fallow. Y, Z. Avoid winter fallow. Y, Z. Arable Dairy Arable Dairy. Green manure crop/nitrogen catch crop/mowing manure. Y, Z. Arable Dairy. Crop rotation with annual crops. Y, (Z). Arable. Crop rotation with perennials. Y, Z. Arable. Switch to woody crops. Y, Z. Arable. Placement of hedges. Y, Z. Arable Dairy. Measures related to optimizing crop production: Optimize irrigation. Y. Arable Dairy. Grazing management: Strip meadows and changing meadows Additional seeding. Dairy Y Y. Grassland herbs and improved grass mixtures More efficient fertilization. Y. Arable Dairy. Other measures: Soil additives: compost, animal manure, mowing manure. X. Arable Dairy. Leave crop residues. Y. Arable Dairy. Catch-C Catch-C (www.catch-c.eu) is een derde Europees FP7-project waarin ‘best management practices’ zijn onderzocht op het stimuleren van de gewasproductiviteit, bijdrage aan klimaatmitigatie en het verbeteren van de bodemkwaliteit. In het project zijn de volgende groepen van maatregelen onderscheiden: • Veranderen van de gewasrotatie (bijv. extensievere rotatie met meer graangewassen, gebruik van vanggewassen, bodembedekkers en groenbemesters); • Grondbewerking (bijv. niet kerende grondbewerking of geen grondbewerking); • Nutriëntenbeheer en mesttoediening (bijv. toediening dierlijke mest, compost, precisiebemesting); • Gewasresten beheer (inwerken, composteren); • Waterbeheer (bijv. irrigatie, drainage); • Gewasbescherming (bijv. onkruidbeheer, controle van bodemschimmels).. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 13.

(16) 3.1.2. Nederlandse studies. Kosteneffectiviteit reductiemaatregelen emissie broeikasgassen zuivel In een relevante studie gericht op de Nederlandse zuivelsector hebben Van den Pol-Van Dasselaar et al. (2013) gekeken naar de kosteneffectiviteit van broeikasgas-mitigatiemaatregelen. De studie identificeert drie niveaus van broeikasgasemissies: bedrijfsniveau, sectorniveau en ketenniveau. Bedrijfsniveau refereert aan een primair melkveebedrijf, sectorniveau aan alle bedrijven die melk produceren in Nederland, terwijl ketenniveau refereert aan de hele productieketen van zuivel (Van den Pol-Van Dasselaar et al. 2013). Figuur 3 geeft een Marginal Abatement Cost Curve (MACC) voor de Nederlandse melkveehouderij weer. De figuur laat het mitigatiepotentieel (de breedte van de kolom op de x-as) en de kosteneffectiviteit (hoogte op de y-as met opbrengsten (negatieve kosten) en kosten) zien. De maatregelen zijn onderverdeeld in maatregelen op het gebied van a) dier, b) bemesting, c) gewas en bodem, d) voer, e) energie en f) bedrijf (Van den Pol-Van Dasselaar et al. 2013).. Figuur 3. Kosteneffectiviteit van maatregelen voor vermindering van broeikasgasemissies in de. melkveehouderij. De maatregelen zijn gerangschikt op basis van kosteneffectiviteit; elk van de maatregelen is weergegeven met een nummer 1-29 (zie hieronder voor toelichting per maatregel en voor een globale inschatting van het percentage van het totaal aantal bedrijven in een groep dat een bepaalde maatregel kan toepassen (Van den Pol-Van Dasselaar et al. 2013)). 1.. Paars - Voer: 1,5 kg ds tarwegistconcentraat/koe/dag, 0-20% (te klein om zichtbaar te zijn). 2.. Donkerblauw - Bedrijf: 25% van de grond 6 km dichter bij huis, 0-20% (te klein om zichtbaar te zijn). 3.. Donkergeel - Energie: Trekker 65 kW i.p.v. 85 kW bij zelf maaien, harken, schudden, ploegen en bemesten. Inkuilen in loonwerk, 20-40%. 4.. Groen - Gewas en bodem: 500 kg ds/ha zwaardere maaisnede, 20-40%. 5.. Groen - Gewas en bodem: 10% herinzaai minder toepassen, 20-40%. 6.. Lichtblauw - Dier: + 500 kg melk/koe (van 8100 naar 8600) door betere benutting ruwvoer met zelfde aantal koeien. 7.. Donkergeel - Energie: Windenergie, 0-20%. 8.. Lichtblauw - Dier: 1 stuks minder jongvee/10 melkkoeien (van 8 naar 7), 40-60%. 9.. Lichtblauw - Dier: + 500 kg melk/koe (van 8100 naar 8600) door betere benutting ruwvoer, minder koeien (zelfde hvh. (zelfde stal, zelfde krachtvoer/koe, meer melk afleveren, geen quotumkosten), 20-40%. krachtvoer, zelfde stal, zelfde melklevering), 20-40% 10. Donkergeel - Energie: Zonne-energie, 40-60% 11. Donkergeel - Energie: Warmteterugwinning, 20-40% 12. Donkergeel - Energie: Voorkoeler gebruiken, 40-60% 13. Groen - Gewas en bodem: Doorzaai i.p.v. herinzaai, 20-40%. 14 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(17) 14. Paars - Voer: 10% lager RE-gehalte krachtvoer, zelfde prijs krachtvoer, 20-40% 15. Paars - Voer: 2 kg ds bijproducten/koe/dag bijvoeren, 20-40% 16. Groen - Gewas en bodem: 10% areaal GPS voor jongvee i.p.v. gras, 0-20% 17. Groen - Gewas en bodem: Mais vervangen door MKS/CCM (10% grond), dit als krachtvoervervanger, 0-20% 18. Groen - Gewas en bodem: Van 10% naar 20% maïs in het bouwplan, 0-20% 19. Rood - Bemesting: Geen mest uitrijden na 1 augustus, 20-40% 20. Paars - Voer: Methaanarm krachtvoer voeren zodat methaanemissie uit krachtvoer met 5% daalt, 40-60% 21. Paars - Voer: 2,5 kg krachtvoer vervangen door graan of CCM, 20-40% 22. Rood - Bemesting: 50 kg kunstmest N/ha grasland minder strooien, 20-40% 23. Donkerblauw - Bedrijf: Beperkter gaan weiden (ongeveer 4 kg ds ruwvoer extra per dag bijvoeren), 0-20% 24. Rood - Bemesting: Voorjaarsmeststof toepassen, 40-60% 25. Paars - Voer: Nitraat voeren, 20-40% 26. Rood - Bemesting: Mestscheiding toepassen, 20-40% 27. Paars - Voer: 820 kg krachtvoer/koe vervangen door 500 kg Nutex/koe, 0-20% 28. Rood - Bemesting: 2 maanden meer mestopslag en uitrijden tot 1 juli, 20-40% 29. Donkergeel - Energie: Covergisting toepassen, 0-20%. EU Effort Sharing Regulation: gevolgen voor Nederland In deze ECN/PBL-studie (Daniëls et al. 2016) is op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Economische Zaken onderzocht tot welke additionele beleidsopgave het voorstel van de Europese Commissie voor de Effort Sharing Regulation leidt. In het voorstel krijgt Nederland een doelstelling om niet-ETS-emissies omlaag te brengen met 36% in 2030 (ten opzichte van 2005). Voor deze analyse is een inventarisatie van mogelijke maatregelen gemaakt met technisch mitigatiepotentieel en geschatte kosten. Voor de landbouwsector zijn een reeks van energie gerelateerde opties meegenomen, deze zijn hier buiten beschouwing gelaten, en voor de niet-CO2emissies zijn de volgende maatregelen meegenomen.. Tabel 3. Overzicht technische emissiereductieopties voor overige broeikasgassen uit de landbouw.. Optie. Emissiereductie 2030. Cumulatieve emissie. Kosteneffectiviteit. reductie 2021-2030. niet-ETS. (Mton CO2-eq/jaar). (Mton CO2-eq). (euro/ton). Mono-vergisting van mest. 4,63. 25,47. 204. Levensduurverlenging melkvee. 0,50. 2,75. 0. Rantsoenaanpassingen melkvee. 1,70. 9,35. 144. Methaanoxidatie van mest. 2,50. 13,75. 4,5. Precisiebemesting. 0,40. 2,20. 95. Nitrificatieremmers. 0,40. 2,20. 75. buitenopslag. Klimaatmaatregelen in de agrosectoren Lesschen et al. (2008) hebben voor RVO een inventarisatie gemaakt van de kansrijke maatregelen voor de mitigatie van de niet-CO2-broeikasgassen in de Nederlandse landbouw. Kansrijke maatregelen waren gedefinieerd als maatregelen die in de praktijk als toepasbaar worden beschouwd en die een significant broeikasgas-reductiepotentieel hebben (>0,1 Mton CO2 equivalenten per jaar). De maatregelen waren ingedeeld in vier hoofdgroepen (Tabel 4): 1. kunstmest, mest en groenbemesters 2. rantsoen en beweiding 3. landgebruik en water 4. mestmanagement en huisvesting. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 15.

(18) Akkerbouw. Pluimveehouderij. Melkveehouderij. Maatregel. Varkenshouderij. Kansrijke klimaatmaatregelen toegedeeld naar agrosectoren (Lesschen et al. 2008). Vleesveehouderij. Tabel 4. Kunstmest, mest en groenbemesters Groenbemester / stikstofvanggewas. (X). X. Efficiëntere bemesting. X. X. Ammoniumhoudende meststof i.p.v. nitraathoudende. X. X. Toevoegmiddelen aan mest (nitrificatieremmers). X. (X). Gras-klaverweides. X. Rantsoen en beweiding Beweidingsstrategieën. X. Minder jongvee. X. Hogere melkproductie per koe. X. Verbetering ruwvoerkwaliteit. X. X. Aanpassing krachtvoersamenstelling. X. X. Additieven in rundveevoeding. X. X. Landgebruik en water Graslandvernieuwing optimaliseren. X. Optimalisatie van ontwatering in veengronden. X. X. Mestmanagement en huisvesting Mest (co)vergisting. X. X. X. Mestverwerking (incl. kunstmestvervangers). X. X. X. (X) X. Toevoegmiddelen aan mest. X. X. X. (X). Aangepast stalontwerp. X. X. X. Reductietechnieken in stallen en mestopslagen. X. X. X. X. X. Koeien en Kansen In het project ‘Koeien & Kansen’ (www.koeienenkansen.nl) zoekt een groep van zestien enthousiaste melkveehouders samen met onderzoekers naar de mogelijkheden van een duurzame en maatschappelijk geaccepteerde melkveehouderij. Een van de onderdelen is ook de reductie van broeikasgasemissies in de melkveehouderij. Binnen het project is een lijst van maatregelen opgesteld om methaan-, lachgas- en ammoniakemissies tegen te gaan (Sebek en Schils, 2006). Een aantal van deze maatregelen is ook in de praktijk geïmplementeerd op de verschillende bedrijven.. Rantsoen. Methaanarm krachtvoer Optimaal melkvee rantsoen Optimaal jongvee rantsoen Meer snijmais Meer maiskolven silage Meer bierborstel Tarwegistconcentraat Gehele plant silage (GPS) telen en voeren. Vee. Verbeteren vruchtbaarheid Minder jongvee aanhouden Huisvesting verbeteren Meer melk per koe. Gewas. Optimaliseren bemesting Graslandvernieuwing Minderkunstmest Mestscheiding. 16 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(19) Fosfaat, ammoniak en broeikasgassen in de melkveehouderij - Effecten van maatregelen 2020 CLM Onderzoek & Advies (Rougoor et al. 2013) heeft voor FrieslandCampina een onderzoek uitgevoerd om de effecten van fosfaat-reducerende maatregelen op broeikasgasemissies door te rekenen vanwege de wens om groei binnen de melkveehouderij emissieneutraal te realiseren. De effecten zijn uitgerekend voor 2020 voor twee verschillende groeiscenario’s, waarbij gekeken is naar wat maximaal en wat realistisch haalbaar is. De volgende maatregelen om de fosfaatefficiëntie te verhogen, of de plaatsingsruimte te vergroten, zijn meegenomen: • Verhogen van de fosfaatefficiëntie in het rantsoen ­ Minder voederverliezen ­ Verbeteren van genetische aanleg voor voerefficiëntie ­ Op de norm voeren • 5 tot 10% meer mais in het rantsoen • Verhogen van de fosfaatefficiëntie van het gewas • Verlengen levensduur melkvee met 0,5 tot 1 lactatie • Verhogen van de productie per koe met 5% tot 10% • Verwerken van mest (via mono- en covergisting) Verhoging van de voederefficiëntie, verhoging van de productie per koe en mestvergisting komen uit de analyse als maatregelen met de grootste potentie. Mogelijkheden voor koolstofvastlegging in de Nederlandse landbouw en natuur Waar de vorige studies zich vooral richtten op de niet-CO2-broeikasgassen uit de landbouw, was deze studie (Lesschen et al. 2012) gericht op vastlegging van koolstof in de bodem. In deze studie is een review uitgevoerd van bestaande studies over bodem-C-vastlegging. Daarnaast is een zevental maatregelen (niet-kerende grondbewerking, geen grondbewerking, vanggewas/groenbemester, gewasrotatie verbeteren, gewasresten achterlaten, akkerrandenbeheer en het niet scheuren van grasland) geselecteerd waarvoor de potentiële bodem-C-vastlegging is doorgerekend met het MITERRA-NL-rekenmodel (Tabel 5). De conclusies van de review zijn: • Er zijn voor Nederland weinig studies beschikbaar waarin de verandering in bodem-C-voorraad is gekwantificeerd. • Er is niet één maatregel, maar een mix van maatregelen die het meest effectief is om bodem-Copslag te verbeteren. • ‘Best practices’ zijn: ­ weinig omploegen ­ terugbrengen van gewasresten in de bodem ­ dierlijke mest injecteren ­ geschikte rotaties ­ bodemleven stimuleren • Rotaties: permanente maïs op zandgronden geeft tot 130 kg C/ha/jaar verlies, terwijl onder grasland tot 130 kg C/ha/jaar vastlegging voorkomt volgens Blgg-gegevens. • De hoogste koolstofvastlegging wordt toegeschreven aan kleigronden met permanent grasland. • Het telen van tweede generatie bio-energie gewassen (meerjarige gras- en houtige gewassen, zoals miscanthus en wilg) wordt vooralsnog niet als rendabel gezien door hoge startkosten.. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 17.

(20) Tabel 5. Berekende potentieel voor CO2-vastlegging in de bodem voor 7 geselecteerde. maatregelen (Lesschen et al. 2012). Maatregel. Max. potentieel. Implementatie. kton CO2 / jaar. Realistisch. Max. per ha. % kton CO2 / jaar kg CO2 / ha / jaar. Niet-kerende grondbewerking. 475. 50. 238. 608. Geen grondbewerking. 912. 20. 182. 1167. Vanggewas / groenbemester. 311. 50. 156. 398. Verbeteren gewasrotaties. 942. 20. 188. 1205. Gewasresten achterlaten. 628. 20. 126. 803. Akkerrandenbeheer. 145. 40. 58. 186. Niet scheuren grasland. 710. 30. 213. 3586. 790. 2316. Totaal realistische combinaties. 2270. Kostenefficiëntie van beleidsmaatregelen ter vermindering van broeikasgasemissies Deze PBL–ECN-studie heeft voor 34 klimaatbeleidsmaatregelen, gebaseerd op een selectie van het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO), de kosten en effecten bepaald. De maatregelen omvatten vastgestelde en/of voorgenomen beleidsmaatregelen, maar ook opties voor verdergaand beleid. Voor de sector landbouw is er echter maar één maatregel meegenomen (excl. de energiebesparende maatregelen), namelijk de verplichting van monovergisting van mest (Daniëls en Koelemeijer, 2016). Bij deze beleidsoptie is gerekend met een verplichting tot vergisting van alle dunne mest, die geleidelijk wordt ingevoerd om de sector de tijd te geven te investeren in mestvergistingsinstallaties. Verondersteld is dat de sector volledig gecompenseerd wordt voor de investeringskosten. Dat kan via de SDE+-subsidie, maar een investeringssubsidie ligt bij een verplichting tot vergisting meer voor de hand dan een exploitatiesubsidie. In de studie zijn zowel de kosten als de broeikasgasemissiereductie doorgerekend. Vermindering van de uitstoot van broeikasgassen op het melkveebedrijf Deze studie van Vellinga et al. (2009) heeft de uitstoot van broeikasgassen berekend voor een groep bedrijven uit de praktijk en berekend wat het effect is van emissiebeperkende maatregelen op de uitstoot van broeikasgassen en op het financiële bedrijfsresultaat. Hiervoor is het model Bedrijfs Begrotings Programma Rundvee (BBPR) gebruikt voor 25 melkveebedrijven. De boeren konden kiezen uit een lijst van maatregelen die ze overwogen toe te passen op hun bedrijf. De tabel hieronder geeft het overzicht van de verschillende maatregelen en het aantal boeren dat deze maatregel overwoog. A) Wijzigingen in de voeding • Vervanging krachtvoer door bijproducten. 9. • Meer maïs verbouwen. 5. • Maïs aankopen i.p.v. graskuil. 1. • Meer maïs voeren i.p.v. gras. 1. • Geen maïs meer verbouwen. 1. • Minder beweiden. 3. • Meer bijvoeding bij weiden. 1. • Meer krachtvoer verstrekken. 1. B) Verbetering van de N-efficiëntie • Minder kunstmest N. 5. • Meer kunstmest N. 3. • Verlaging N-gehalte in krachtvoer. 3. • Grotere mestopslag. 1. • Drijfmest beter benutten, niet meer in nazomer aanwenden. 1. • Zwaardere sneden oogsten. 1. • Wat als de productiviteit van de grond 10% hoger is. 1. 18 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(21) C) Diermanagement • Meer melk per koe en groter quotum. 11. • Lager vervangingspercentage, minder jongvee. 3. D) Energiebesparing • Warmtepomp/voorkoeler. 6. • Doorzaai i.p.v. herinzaai. 3. • Land dichterbij het bedrijf. 2. E) Diversen • Aanschaf en toepassing AMS (automatisch melksysteem). 2. • Drie keer per dag melken. 1. • Zelfvoorzienend met ruwvoer. 1. • Meer vee uitscharen elders. 1. • Meer in loonwerk laten doen. 1. • Verdubbeling veestapel. 1. 3.2. Selectie en clustering van maatregelen. Zoals blijkt uit de bovenstaande dertien studies in paragraaf 3.1, is er een grote verscheidenheid aan en mate van detaillering van de verschillende klimaatmaatregelen. Voor verdere analyse van de maatregelen en hun toepasbaarheid binnen het GLB is het zinvol om de maatregelen te clusteren. Gebaseerd op de beschikbare studies uit paragraaf 3.1 hebben we een selectie en clustering gemaakt van maatregelen die relevant zijn voor Nederland. De clustering is gebaseerd op een indeling die gericht is op de emissiebron en op de manier waarop een maatregel werkt. Emissies worden vaak berekend als het product van een hoeveelheid (activiteit data, bijv. aantal dieren) en een emissiefactor (fractie van een hoeveelheid die als broeikasgas vrijkomt en emitteert). Bij lachgasemissies uit de bodem kun je de emissies verminderen door minder stikstof toe te dienen (bijv. door precisiebemesting) of je kan de emissie verminderen door een maatregel die leidt tot een lagere emissiefactor (bijv. gebruik van nitrificatieremmers). Gebaseerd op deze principes stellen we onderstaande hanteerbare indeling van klimaatmaatregelen voor. Hierbij staat de hoofdmaatregel genoemd met een aantal voorbeelden van activiteiten die hier onder vallen. De energiemaatregelen zullen we in de verdere analyse buiten beschouwing laten, aangezien deze grotendeels al worden uitgevoerd via andere subsidietrajecten (bijv. SDE). De meeste van de hierboven genoemde klimaatmaatregelen zijn onder te brengen in een van de hoofdmaatregelcategorieën. Pensfermentatie • Verhogen efficiëntie melkveehouderij (minder jongvee, betere benutting ruwvoer, genetische verbetering) • Aanpassingen voersamenstelling (verlaging stikstofgehalte in ruwvoer, meer mais) • Voer additieven (nitraat, lijnzaad) Mestopslagen • Mestvergisting (monovergisting, covergisting) • Aanzuren van mest • Aanpassen stalontwerp (snelle mestafvoer, mestopslag ondergronds, methaanoxidatie) N2O bodem emissies • Precisiebemesting (optimaliseren van hoeveelheid, tijdstip en plaats) • Type (kunst)mest en nitrificatieremmers • Grasklaver toepassen. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 19.

(22) Koolstofvastlegging • Minder grondbewerking (minder diep ploegen, niet ploegen, niet scheuren grasland) • Meer productie en achterlaten van gewasresten (Vanggewas, groenbemester, permanent gewas in rotatie, gewasresten achterlaten, akkerranden beheer) • Toevoegen extra organische stof (organische meststoffen, compost, biochar) • Aanplant meerjarige gewassen of houtopstand (incl. houtwallen) • Verhogen waterpeil in veengronden (onderwater drains, omzetting naar natuur) • Verbeterd waterbeheer (irrigatie, betere infiltratie en drainage, tegengaan verdichting) Algemeen • Kennisverspreiding / kennisoverdracht • Opstellen broeikasgasbalans per bedrijf • Innovaties stimuleren Energie • Gebruik hernieuwbare energie • Energiebesparing. 3.3. Afwentelingseffecten. Voor de hoofdmaatregelen is ook een kwalitatieve analyse gemaakt van de afwentelingseffecten, naast het effect op de broeikasgasemissies binnen de landbouwsector. Hierbij is gekeken naar de volgende aspecten: • Broeikasgasemissies in andere sectoren in Nederland (inclusief kunstmest productie) • Broeikasgasemissies in het buitenland (voornamelijk landgebruiksveranderingen) • Ammoniakemissie • Fijnstof- en geuremissies • Uitspoeling van nitraat (naar grond en oppervlaktewater) • Bodemkwaliteit (voornamelijk koolstofvoorraad in de bodem) • Waterbeheer (infiltratie, waterberging) • Biodiversiteit (zowel boven als ondergronds) • Dierwelzijn (o.a. weidegang en opstallen vee, diergezondheid) De afwentelingseffecten van de geselecteerde maatregelen zijn kwalitatief beoordeeld op basis van beschikbare studies, o.a. Lesschen et al. (2008, 2012) en expert judgement. Hiervoor is een systeem en kwalificatie van plussen en minnen vanuit het milieuperspectief gebruikt: +. meestal positief. 0. geen effect. −. meestal negatief. ?. onbekend. Deze classificatie geeft niet de omvang van het effect aan, maar wel de richting, bijvoorbeeld + voor NH3-emissie betekent dat het effect van die maatregel zeker positief is vanuit een perspectief van NH3-beleid en dus NH3-emissies verlaagt. De bijdrage aan de vermindering van de totale NH3-emissie kan overigens omvangrijk of heel gering zijn.. 20 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(23) Tabel 6. Afwentelingseffecten van de geselecteerde maatregelen.. Fijnstof en geur emissies. Uitspoeling van nitraat. Bodemkwaliteit. Waterbeheer. Biodiversiteit. Verhogen efficiëntie melkveehouderij. 0. 0. +. +. +. 0. 0. 0. -. Aanpassingen voersamenstelling. 0. +. +/-. 0. 0/+. 0. 0. 0. 0. Voer additieven. 0. 0. ?. 0. 0. 0. 0. 0. ?. Mestvergisting. +. 0. -. +. 0. ?. 0. 0. 0. Aanzuren van mest. 0. 0. +. 0. 0. 0. 0. 0. 0. Aanpassen stalontwerp. 0. 0. +. +. 0. 0. 0. 0. 0/+. Precisiebemesting. +. 0. +. 0. +. 0. 0. 0. 0. Type (kunst)mest en nitrificatieremmers. 0. 0. +/-. 0. +. 0. 0. 0. 0. Grasklaver toepassen. +. 0. +/-. 0. -/+. ?. 0. +. 0. Minder grondbewerking. +. 0. 0. +. +. +. 0. +. 0. Meer productie en achterlaten van gewasresten. 0. 0. -/+. 0. +. +. 0. +. 0. Toevoegen extra organische stof. -. 0. -/0. 0. -/+. +. 0. -/+. 0. Aanplant meerjarige gewassen / houtopstand. +. -. 0. 0. +. +. +. +. 0. Verhogen waterpeil in veengronden. 0. 0. 0. 0. 0. 0. +. +. 0. Verbeterd waterbeheer. 0. 0. 0. 0. +. +. +. 0. 0. Kennisverspreiding / kennisoverdracht. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. Opstellen broeikasgasbalans per bedrijf. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. Innovaties stimuleren. 0. +. 0. 0. 0. 0. 0. 0. 0. Dierwelzijn. Ammoniak emissie. BKG emissies in buitenland. BKG emissies in andere sectoren. Maatregelen. Pensfermentatie. Mestopslagen. N2O bodem emissies. Koolstofvastlegging. Algemeen. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 21.

(24) 4. Opties voor inpassing in het GLB. 4.1. Overzicht huidige GLB. Voor deze studie wordt uitgegaan van het huidige GLB, aangezien het op dit moment nog onduidelijk is hoe het GLB er na 2020 uit gaat zien. Het is echter wel duidelijk dat de trend naar minder directe betalingen en meer subsidies voor klimaat en ecosysteemdiensten verder zal doorzetten. Het huidige GLB (2014-2020) bestaat uit 2 pijlers. Onder pijler 1 vallen de Inkomensondersteuning en het Markt- en prijsbeleid en onder pijler 2 valt het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP).. 4.1.1. Inkomensondersteuning. De EU voert een markt- en prijsbeleid om ervoor te zorgen dat de prijzen voor landbouwproducten niet te veel schommelen. Markt- en prijsbeleid wordt nauwelijks meer gebruikt en is nu vrijwel geheel vervangen door inkomenstoeslagen. In het huidige GLB heeft deze ondersteuning de vorm van een basisbetaling en een vergroeningsbetaling. Aan iedere landbouwer zijn in 2015 betalingsrechten toegekend gelijk aan het aantal hectaren subsidiabele landbouwgrond. De waarde van de betalingsrechten is afhankelijk van hoeveel inkomenssteun de landbouwer ontving in de vorige GLBperiode 2006-2014 en het niveau van de gelijke hectarepremie per ha subsidiabele landbouwgrond. In het GLB wordt geleidelijk de stap gezet naar een gelijke hectarepremie voor elke hectare subsidiabele landbouwgrond c.q. betalingsrecht in 2019. Het historische deel wordt geleidelijk afgebouwd naar 0. Daar bovenop kan de landbouwer een vergroeningspremie ontvangen als hij aan de eisen van de vergroening voldoet. Deze premie is 43% van de basisbetaling. Om voor de basisbetaling in aanmerking te komen, dient de landbouwer ook te voldoen aan de zogenaamde randvoorwaarden (cross compliance). De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alsook provincies en gemeenten controleren hierop. De randvoorwaarden GLB zijn ingedeeld in de onderdelen die zijn vermeld in de “Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB bijlage 3 en 4”. Hieronder is een opsomming gegeven hoe dit wordt toegepast in Nederland. Milieu • Vogel- en habitatrichtlijn • Grondwaterbescherming • Nitraatrichtlijn Gezondheid van mens, dier en plant • Identificatie en registratie van dieren • Gewasbescherming • Hygiënepakket • Diergeneesmiddelen en hormonen • Mond- en Klauwzeer, Varkenspest, Blauwtong en Gekkekoeienziekte (BSE) Dierenwelzijn • Minimumnormen voor kalveren • Minimumnormen voor varkens • Bescherming van landbouwhuisdieren Goede landbouw- en milieuconditie • Bodemerosie • Organische stof in de bodem • Bodemstructuur • Minimaal onderhoud • Waterbescherming en waterbeheer. 22 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(25) De verschillende milieurichtlijnen en goede landbouw- en milieucondities zijn voor het klimaat de belangrijkste onderdelen van de randvoorwaarden. Sinds 2015 is vergroening verplicht voor iedereen die de basisbetaling wil ontvangen. De basisbetaling en de vergroeningspremie zijn daarmee met elkaar verbonden. De volgende voorwaarden zijn vastgesteld voor de vergroening: 1. Blijvend grasland. Eis is dat het totale areaal blijvend grasland in Nederland niet (te veel) achteruitgaat. Wordt hier niet aan voldaan, dan worden verplichtingen op individueel bedrijfsniveau opgelegd. In Natura 2000-gebieden geldt bovendien dat blijvend grasland niet omgezet of geploegd mag worden. 2. Gewasdiversificatie. De verplichting gewasdiversificatie geldt als het totale areaal bouwland op een bedrijf groter dan 10 hectare. Tussen de 10 en 30 hectare moeten er minimaal 2 akkerbouwgewassen geteeld worden, waarvan het grootste gewas niet meer dan 75% van het areaal beslaat. Bij meer dan 30 hectare moeten er minimaal 3 gewassen geteeld worden waarbij het grootste gewas maximaal 75% van het areaal akkerbouw beslaat en 2 gewassen samen maximaal 95% van het areaal. 3. Ecologisch aandachtsgebied. Landbouwers met meer dan 15 ha bouwland, of met meer dan 30 ha bouwland ingeval meer dan 75% van het areaal blijvend grasland is, dienen minimaal 5% van het oppervlak te bestemmen als ecologisch aandachtsgebied (EFA). In Nederland is ervoor gekozen om vanggewassen en akkerranden op bouwland mee te tellen. Ook mogen stikstofbindende gewassen, zoals luzerne, als EFA meegerekend worden, evenals landschapselementen en areaal bebouwd met wilg en equivalente pakketten (zie ook Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB). Daarbij worden wegingsfactoren toegepast, waardoor de ene EFA-invulling zwaarder ‘meetelt’ dan de andere.. 4.1.2. Plattelandsontwikkeling. De Nederlandse uitwerking van het Europese Plattelandsontwikkelingsprogramma is uitgewerkt in een nationaal programma, het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). Binnen het POP is er ruimte voor de lidstaten om – binnen de Europese kaders – een eigen invulling te geven aan het plattelandsbeleid. Daar staat tegenover dat de EU alleen subsidies uitkeert als Nederland daar ook zelf geld tegenover zet voor het platteland (cofinanciering). Bij het huidige POP3-programma 2013-2020 is sprake van samenwerking tussen Rijk en provincies. Zij hebben maatregelen geformuleerd die moeten bijdragen aan de versterking van het Nederlandse platteland. Deze moeten ervoor zorgen dat landbouwbedrijven innovatiever gaan werken en internationaal kunnen concurreren. Een voorbeeld waaraan het POP3 bijdraagt, is de doelstelling dat vanaf 2020 alle nieuwe kassen klimaatneutraal en economisch rendabel zijn. Nederland heeft in de nationale uitwerking van het POP3 de volgende thema’s centraal gezet: innovatie, natuur en landschap, water, LEADER en jonge boeren. • Investeringssteun. Een deel van het budget is gereserveerd voor het Entrepreneurship and Innovation Program (EIP). Doel van EIP is een beter verband te leggen tussen onderzoek en praktijk. Centraal staan Operationele Groepen van boeren, wetenschappers, adviseurs, bedrijven etc. die projecten uitvoeren, gericht op het testen en toepassen van innovatieve praktijken, technologieën, processen en producten. EIP wordt deels gefinancierd uit het GLB (tweede pijler) en deels uit Horizon2020. • Agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Vanuit de tweede pijler wordt ook het agrarisch natuurbeheer gefinancierd. Agrarisch natuurbeheer raakt ook aan de vergroening van de eerste pijler. Het ministerie van EZ wil het agrarisch natuurbeheer zo veel mogelijk complementair laten zijn aan de vergroeningsmaatregelen. • Water. In het POP3 wordt budget opgenomen voor wateropgaven. Landbouwers kunnen subsidie aanvragen voor duurzame maatregelen die waterverontreiniging tegengaan of bijdragen aan een goede waterhuishouding in hun gebied. De waterschappen gaan dit financieel ondersteunen. • LEADER. In POP3 is 5% van het budget gereserveerd voor LEADER. In de LEADER-werkwijze schrijft een Plaatselijke Groep (een publiek-privaat samenwerkingsverband van burgers, overheden. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 23.

(26) en maatschappelijke organisaties) een eigen ontwikkelingsstrategie voor een gebied en verdeelt op basis daarvan het beschikbare budget over de projectvoorstellen. Daarbij geldt een eis van 50% cofinanciering door gemeente of provincie.. Figuur 4. Overzicht van het Europees landbouwbeleid in Nederland voor de periode 2014-2020.. Maatregelen De Europese Commissie heeft in de implementatieregulatie van het plattelandsontwikkelingsbeleid (EU) 808/2014) 20 maatregelen gedefinieerd waaruit de lidstaten kunnen kiezen voor de uitwerking van de plattelandsontwikkelingsplannen: • M01 - Knowledge transfer and information actions; • M02 - Advisory services, farm management and farm relief services • M03 - Quality schemes for agricultural products and food-stuffs • M04 - Investments in physical assets • M05 - Restoring agricultural production potential damaged by natural disasters and introduction of appropriate prevention • M06 - Farm and business development • M07 - Basic services and village renewal in rural areas • M08 - Investments in forest area development and improvement of the viability of forests • M09 - Setting up of producer groups and organisations • M10 - Agri-environment-climate (AEC) • M11 - Organic farming • M12 - Natura 2000 and Water Framework Directive payments • M13 - Payments to areas facing natural or other specific constraints • M14 - Animal welfare • M15 - Forest-environmental and climate services and forest conservation • M16 - Cooperation • M17 - Risk management • M18 – Financing of complementary national direct payments for Croatia • M19 - Support for Leader local development (CLLD) • M20 – Technical Assistance. 24 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(27) In het huidige POP3 heeft Nederland uit de hoofdlijst de volgende maatregelen opgenomen (bedragen zijn totalen (incl. Nederlandse cofinanciering)) voor de periode 2014-2020. • Maatregel 01 Kennisoverdracht en voorlichtingsacties (35 miljoen) • Maatregel 03 Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (gericht op Kalfsvlees; 30 miljoen) • Maatregel 04 Investeringen (800 miljoen) • Maatregel 10 Agrimilieu en klimaatsteun (496 miljoen) • Maatregel 16 Samenwerking (75 miljoen) • Maatregel 17 Risicomanagement (Brede Weersverzekering; 54 miljoen) • Maatregel 19 LEADER-aanpak (110 miljoen). 4.2. Criteria voor opnemen maatregelen binnen GLB. Klimaatmaatregelen die geschikt zijn voor opname binnen het GLB zullen moeten voldoen aan een aantal criteria. De volgende criteria zijn in elk geval relevant voor een dergelijke beoordeling: • Broeikasgas-mitigatiepotentieel • Kosten (effectiviteit) • Terugkomen in de nationale emissierapportage (NIR) • Controleerbaarheid voor GLB (o.a. beschikbaarheid en toegang van data, kosten monitoring) • Afwentelingseffecten op ander (milieu)beleid • Toepasbaarheid in de praktijk • Effect op klimaatadaptatie (robuustheid en kwetsbaarheid) • Gelijkmatige verdeling van subsidiegelden (over groepen boeren en regio’s) In paragraaf 4.3 zullen de geselecteerde maatregelen, zoals geclusterd in paragraaf 3.2, op hoofdlijnen worden beoordeeld op bovengenoemde criteria. Naast deze criteria worden de maatregelen ook op een meer algemene manier geanalyseerd. In een ander beleidsondersteunend project dat kijkt naar verdere vergroening en verbreding van het toekomstige GLB-beleid is een aantal ontwerpassen opgesteld voor het analyseren van toekomstige beleidsinstrumenten en -maatregelen. Voor de ene opgave zullen meer dwingende, generieke maatregelen van toepassing zijn en voor een andere opgave juist vrijwillige, maar heel specifieke maatregelen. Deze ontwerpprincipes verbeelden een aantal kenmerken van maatregelen die ook in de context van toepasbaarheid van klimaatmaatregelen binnen het GLB van toepassing kunnen zijn. Deze assen zijn: 1. Van generiek naar specifiek; 2. Van negatieve effecten tegengaan tot positieve effecten bevorderen; 3. Van een kleine tot een grote benodigde verandering (afstand tussen doel en huidige stand van zaken), van een weinig tot zeer urgent probleem; 4. Van eenvoudig tot moeilijk inpasbaar in de bedrijfsvoering; 5. Van lage tot hoge motivatie van boeren voor de maatregel; 6. Van individuele bedrijven naar groepen van bedrijven.. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 25.

(28) 4.3. Analyse van klimaatmaatregelen. In deze paragraaf presenteren we de criteria-analyse voor een viertal clusters van maatregelen (Pensfermentatie, Mestopslagen, N2O-bodememissies en Koolstofvastlegging), aangevuld met een cluster Algemeen voor een serie generieke maatregelen.. 4.3.1. Pensfermentatie. Verhogen efficiëntie melkveehouderij (minder jongvee, betere benutting ruwvoer, genetische verbetering). Criteria Broeikasgas-mitigatiepotentieel. Analyse Beperkt potentieel (~0.05 kg CO2-eq/kg melk) op basis van. Waardering +. Van der Pol et al. (2013), Lesschen et al. (2009): schatten potentieel op ~0.4 Mton CO2-eq en Daniëls et al. (2016) berekenen een potentieel van 0.5 Mton CO2-eq voor levensduurverlenging melkvee Kosten (effectiviteit). Van der Pol et al. (2013) schatten in dat voor deze. +. maatregelen geen extra kosten nodig zijn en dus netto geld opleveren Terugkomen in de nationale. Veranderingen in voeropname en dieraantallen komen terug. emissierapportage. in de emissiecijfers van de NIR. Controleerbaarheid voor GLB. Het gaat om veranderingen in het management door de. + -. boer, geen specifieke maatregelen, dus niet te controleren. Afwentelingseffecten op ander. Verhoging van de efficiëntie, leidt in principe ook op andere. (milieu)beleid. milieuaspecten tot lagere totale emissies. Toepasbaarheid in de praktijk. Zal per veehouder verschillen, maar de meeste maatregelen. + +. zullen met extra voorlichting goed toepasbaar zijn Effect op klimaatadaptatie. Geen direct effect. 0. Regionale verdeling. In principe toepasbaar voor alle (melk)veehouders. +. Conclusie: Het gaat hier om een range van mogelijke maatregelen die leiden tot een verhoging van de efficiëntie in de melkveehouderij. Aangezien de maatregelen kunnen leiden tot netto lagere kosten, is specifieke subsidiering vanuit het GLB niet nodig. Ook vanwege beperkte mogelijkheden tot controleerbaarheid voor het GLB is dit geen klimaatmaatregel die geschikt is voor opname binnen het GLB. De focus voor deze maatregel zou beter gericht zijn op kennisverspreiding, bijvoorbeeld via POPgelden, Maatregel 01 (Kennisoverdracht en voorlichtingsacties).. 26 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(29) Aanpassingen voersamenstelling (verlaging stikstofgehalte in ruwvoer, meer mais in dieet). Criteria. Analyse. Broeikasgas-mitigatiepotentieel. Aanzienlijk potentieel (~0.08 kg CO2-eq/kg melk) op basis. Waardering ++. van Van der Pol et al. (2013). Lesschen et al. (2008): schatten potentieel op ~0.5 Mton CO2-eq. Daniëls et al. (2016) berekenen een theoretisch potentieel van 1.7 Mton CO2-eq, dit is echter incl. gebruik nitraat en vet Kosten (effectiviteit). Van der Pol et al. (2013) schatten in dat voor deze. +. maatregelen geen extra kosten nodig zijn en dus netto geld opleveren. Daniëls et al. (2016) geven een kosteneffectiviteit van 144 €/ton CO2 Terugkomen in de nationale. Effect van veranderingen in voeropname komen terug in de. emissierapportage. emissiecijfers van de NIR (Tier 3 model). Controleerbaarheid voor GLB. Het gaat om veranderingen in het voermanagement, deels. + -. door krachtvoersamenstelling en deels door aanpassingen in ruwvoer, geen concrete maatregel die gemakkelijk te controleren is. Afwentelingseffecten op ander. Potentieel risico op afwenteling door omzetting grasland naar. (milieu)beleid. mais (meer uitspoeling, verlies bodem koolstof). Toepasbaarheid in de praktijk. Voor ruwvoer zal het afhangen van de mogelijkheden per. +. bedrijf, voor krachtvoer kan samenstelling door fabrikant gewijzigd worden en is het makkelijker te implementeren Effect op klimaatadaptatie. Geen direct effect. 0. Regionale verdeling. Toepasbaar voor meeste (melk)veehouders, al hebben. +. boeren in veenweide gebied minder mogelijkheden. Conclusie: Het gaat hier om een combinatie van mogelijkheden om de ruwvoer en krachtvoer samenstelling te wijzigen om tot een lagere methaan emissie te komen. Aangezien de maatregelen kunnen leiden tot netto lagere kosten, is specifieke subsidiering vanuit het GLB niet nodig. Ook vanwege controleerbaarheid voor het GLB is dit geen klimaatmaatregel die geschikt is voor opname binnen het GLB. Focus voor deze maatregel zou gericht moeten zijn op kennisverspreiding, bijvoorbeeld via POP-gelden, Maatregel 01 (Kennisoverdracht en voorlichtingsacties).. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 27.

(30) Voer additieven (nitraat, lijnzaad). Criteria. Analyse. Broeikasgas-mitigatiepotentieel. Beperkt potentieel (~0.05 kg CO2-eq/kg melk) op basis van. Waardering +. Van der Pol et al. (2013). Lesschen et al. (2008) schatten potentieel op ~0.35 Mton CO2-eq Kosten (effectiviteit). Van der Pol et al. (2013) en Daniëls et al. (2016) schatten in. -. dat voor deze maatregelen extra kosten nodig zijn Terugkomen in de nationale. Effect van veranderingen in voeropname komen terug in de. emissierapportage. emissiecijfers van de NIR, specifieke additieven nog niet. Controleerbaarheid voor GLB. De aankoop van specifieke additieven zou controleerbaar. -/+ +. moeten zijn, echter het gebruik is niet gegarandeerd. Afwentelingseffecten op ander. Voor nitraat potentieel risico op hogere N-excretie. -. In principe gemakkelijk toe te passen in de praktijk, maar. +. (milieu)beleid Toepasbaarheid in de praktijk. onzekerheid over gebruik i.v.m. diergezondheid Effect op klimaatadaptatie. Geen effect. 0. Regionale verdeling. Toepasbaar voor alle (melk)veehouders. +. Conclusie: Het gaat bij deze maatregel om de toevoeging van een aantal mogelijke additieven. Aangezien de maatregel niet kosteneffectief is en er bij boeren weerstand bestaat i.v.m. mogelijke effecten op diergezondheid, is specifieke stimulering nodig. Opname onder cross-compliance lijkt niet wenselijk i.v.m. mogelijke hoge risico op negatieve afwentelingseffecten. Specifieke stimulering via POP-gelden, bijv. via Maatregel 10 (Agrimilieu en klimaatsteun), zou een optie kunnen zijn.. 28 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(31) 4.3.2. Mestopslagen. Mestvergisting (monovergisting, covergisting). Criteria. Analyse. Broeikasgas-mitigatiepotentieel. Groot potentieel (~0.13 kg CO2-eq/kg melk) op basis van. Waardering ++. Van der Pol et al. (2013), Lesschen et al. (2009): schatten realistisch potentieel op ~1 Mton CO2-eq. Daniëls et al. (2016) berekenen een potentieel van 4.5 Mton CO2-eq voor mono-mestvergisting (incl. vermeden fossiel) Kosten (effectiviteit). Van der Pol et al. (2013) gaan uit van hoge kosten voor. -. covergisting, o.a. vanwege aankoop covergistingsmateriaal. Daniëls et al. (2016) schatten kosten op 185 €/ton CO2-eq Terugkomen in de nationale. Mestvergisting wordt binnenkort opgenomen in de. emissierapportage. emissieregistratie, vermeden fossiele emissies komen ook. +. terug Controleerbaarheid voor GLB. Goed te controleren vanwege fysieke aanwezigheid en. +. energie monitoring voor SDE-subsidies Afwentelingseffecten op ander. Besparing op fossiele energie, mogelijk risico toename NH3-. (milieu)beleid. emissies bij toediening digestaat. Toepasbaarheid in de praktijk. Niet voor iedereen geschikt, minimaal aantal dieren nodig,. -/+ 0/+. en afhankelijk van stal en mestopslagsysteem Effect op klimaatadaptatie. Geen direct effect. 0. Regionale verdeling. Toepasbaar voor grotere melkveehouders en varkenshouders. +. Conclusie: Mestvergisting is een relatief kostbare maatregel, maar heeft wel een groot en zeker mitigatiepotentieel. Dit maakt het een maatregel die vanuit beleidsperspectief zeer gewenst is. De energiesubsidies vanuit SDE zullen niet voldoende zijn om mestvergisting kosteneffectief te maken. Investeringssubsidie vanuit POP (Maatregel 04 Investeringen) is waarschijnlijk de geschiktste optie voor inpassing binnen het GLB. Alternatief is te betalen voor de vermeden broeikasgasemissies. Dit is binnen het huidige GLB geen optie, maar FrieslandCampina betaalt hier bijvoorbeeld al wel voor.. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 29.

(32) Aanzuren van mest. Criteria. Analyse. Broeikasgas-mitigatiepotentieel. Lesschen et al. (2008) schatten een potentieel van 1.0 Mton. Waardering ++. CO2-eq voor toevoegmiddelen aan mest. Bussink en van Rotterdam-Los (2011) komen tot een potentie van 0.7 Mton CO2-eq Kosten (effectiviteit). Voor aanzuren zullen extra kosten gemaakt moeten worden.. -. Bussink en van Rotterdam-Los (2011) schatten deze op 4472 €/ton CO2-eq Terugkomen in de nationale. Aanzuren van mest komt nog niet terug in de NIR, het zal. emissierapportage. ook lastig zijn de benodigde activiteitendata te verzamelen. -. Controleerbaarheid voor GLB. Aanzuren van mest is moeilijker controleerbaar. -. Afwentelingseffecten op ander. Aanzuren van mest kan ook sterk de ammoniak emissie. +. (milieu)beleid. verminderen. Toepasbaarheid in de praktijk. In principe voor de meeste mestopslagen toepasbaar. +. Effect op klimaatadaptatie. Geen effect. 0. Regionale verdeling. Toepasbaar voor meeste melkveehouders en. +. varkenshouders. Conclusie: Het aanzuren van mest heeft in theorie een redelijk groot potentieel en heeft als neveneffect ook lagere ammoniakemissies. De maatregel vraagt wel om extra kosten in de uitvoering. Het aanzuren van mest is moeilijker binnen het GLB toe te passen vanwege de beperkte controleerbaarheid. Specifieke verplichtingen in combinatie met het ammoniakbeleid zou een alternatief kunnen zijn.. 30 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(33) Aanpassen stalontwerp (snelle mestafvoer, mestopslag ondergronds, methaanoxidatie). Criteria. Analyse. Broeikasgas-mitigatiepotentieel. Lesschen et al. (2008) schatten realistisch potentieel op. Waardering ++. ~0.6 Mton CO2-eq; deze maatregel moet echter gezien worden in combinatie met mestvergisting of methaanoxidatie, waarbij mest uit de stal zo snel mogelijk naar een mestvergister of buitenopslag gaat. Daniëls et al. (2016) berekenen een groot potentieel van 2.5 Mton CO2-eq in 2030 voor methaanoxidatie Kosten (effectiviteit). Daniëls et al. (2016) schatten de kosten voor. -/0. methaanoxidatie slechts op 5 €/ton CO2-eq, echter onder de aanname dat de stal toch moest worden vervangen/uitgebreid Terugkomen in de nationale. Mestvergisting wordt binnenkort opgenomen in de. emissierapportage. emissieregistratie, ook onderscheid tussen buiten en binnen. +/-. mestopslagen wordt gemaakt, maar methaanoxidatie specifiek is nog niet meegenomen Controleerbaarheid voor GLB. Methaanoxidatie en vergisting zou te controleren moeten. +/-. zijn, aangezien hiervoor de benodigde infrastructuur gebouwd moet worden, echter het goed gebruiken is slecht te controleren Afwentelingseffecten op ander. Geen directe effecten. 0. (milieu)beleid Toepasbaarheid in de praktijk. Voor methaanoxidatie is ook voldoende buitenruimte nodig. 0/+. en toepasbaarheid hangt sterk af van type en leeftijd van de stal. Effect op klimaatadaptatie. Geen direct effect, al kan verbouwing van de stal worden. 0/+. gecombineerd met maatregelen voor een beter stalklimaat, bijv. natuurlijke koeling Regionale verdeling. In principe voor grotere melkveehouders en varkenshouders. +. Conclusie: Het aanpassen van het stalontwerp, met als doel mest snel vanuit de stal in de opslag te krijgen in combinatie met vergisting, of buitenopslag in combinatie met methaanoxidatie, kunnen effectieve maatregelen zijn. Uitvoering vraagt echter om een flinke investering, die alleen kosteneffectief is als de stal toch wordt vervangen of aangepast of nieuw wordt gebouwd. Een investeringssubsidie vanuit POP (Maatregel 04 Investeringen) is dan de geschiktste maatregel voor inpassing binnen het GLB.. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 31.

(34) 4.3.3. N2O-bodememissies. Precisiebemesting (optimaliseren van hoeveelheid, tijdstip en plaats) Criteria. Analyse. Broeikasgas-mitigatiepotentieel. Zowel Lesschen et al. (2008) als Daniëls et al. (2016). Waardering +. schatten een beperkt potentieel van 0.4 Mton CO2-eq en Van der Pol et al. (2013) berekenen een potentieel van ~0.05 kg CO2-eq/kg melk Kosten (effectiviteit). Daniëls et al. (2016) schatten de kosten in op. -/+. 95 €/ton CO2-eq, terwijl Van der Pol et al. (2013) efficiëntere bemesting als kostenbesparend inschatten Terugkomen in de nationale. Als precisiebemesting leidt tot minder gebruik van. emissierapportage. (kunst)mest komt dat tot uiting in de NIR, echter effecten. +. van tijdstip van bemesting worden niet meegenomen Controleerbaarheid voor GLB. Zou via het managementsysteem en eventueel de. +. mestboekhouding te controleren moeten zijn, evenals aanschaf van specifieke precisiebemesting apparatuur Afwentelingseffecten op ander. Precisiebemesting leidt ook tot minder ammoniakemissie en. (milieu)beleid. N-uitspoeling. Toepasbaarheid in de praktijk. Deels gemakkelijk inpasbaar, maar meer geavanceerdere. + -/+. precisiebemestingstechnieken vergen investeringen en voldoende landareaal Effect op klimaatadaptatie. Optimalisering van tijdstip van bemesting (niet tijdens natte. 0/+. periodes) zou verdichting van de bodem kunnen voorkomen Regionale verdeling. In principe voor alle grondgebonden landbouw. +. Conclusie: Het optimaliseren van de (kunst)mestgift is een maatregel die goed inpasbaar is en leidt tot een efficiënter gebruik van meststoffen en vermindering van emissies. De maatregel kan leiden tot een besparing op kunstmest, maar vergt vaak wel investeringen in apparatuur en machines. Deze zouden ook in gezamenlijkheid of via loonwerkers aangeschaft kunnen worden. Door de aanscherpingen van de afgelopen jaren in het mestbeleid is het potentieel van deze maatregel wel beperkt. Via aanscherping van de randvoorwaarden (cross compliance) aan de GLB inkomenssteun, bijvoorbeeld opnemen in het actieplan voor de nitraatrichtlijn of aanscherpen van goede landbouwpraktijk, zou de maatregel kunnen worden afgedwongen. Een alternatief is het bieden van investeringssubsidies (Maatregel 4 onder POP) voor de aanschaf van precisiebemestingsapparatuur. Verder zijn kennisverspreiding en goede advisering (via Maatregel 1 of 2) ook belangrijk voor de toepassing van precisiebemesting.. 32 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

(35) Type (kunst)mest en nitrificatieremmers. Criteria. Analyse. Broeikasgas-mitigatiepotentieel. Zowel Lesschen et al. (2008) als Daniëls et al. (2016). Waardering +. schatten een beperkt potentieel van 0.4 Mton CO2-eq voor nitrificatieremmers en voor ammonium- houdende meststof i.p.v. nitraat een potentieel van 0.13 Mton CO2-eq/year (Lesschen et al. 2008) Kosten (effectiviteit). Daniëls et al. (2016) schatten de kosten voor. -. nitrificatieremmers op 75 €/ton CO2-eq Terugkomen in de nationale. Kunstmest type of nitrificatieremmers komen nog niet terug. emissierapportage. in de NIR, aangezien cijfers in de NIR nog gebaseerd zijn op. -. totale kunstmestconsumptie. Als het ook leidt tot minder kunstmestconsumptie komt dat effect wel tot uiting. Controleerbaarheid voor GLB. Lastig, huidige kunstmeststatistiek is niet altijd consistent.. -/+. Boeren zouden via hun administratie (aankoopbon) kunnen aangeven welke en hoeveel kunstmest ze gebruiken; in combinatie met precisie-bemestingsmanagementsysteem zou het wel kunnen Afwentelingseffecten op ander. Nitrificatieremmers kunnen ook uitspoeling van nitraat. (milieu)beleid. tegengaan. Toepasbaarheid in de praktijk. Gemakkelijk toepasbaar voor kunstmest, aangezien de. + +. nitrificatieremmer al in de kunstmestkorrel is verwerkt (vaak een coating) Effect op klimaatadaptatie. Geen effect. 0. Regionale verdeling. In principe voor alle grondgebonden landbouw. +. Conclusie: Gebruik van nitrificatieremmers en/of andere kunstmesttypen kan effectief zijn voor het reduceren van de lachgasemissies. Echter, deze kunstmestsoorten zijn fors duurder en leiden daardoor tot hogere kosten. Aangezien controleerbaarheid voor het GLB uitvoering lastig is, past deze maatregel moeilijker binnen het GLB. Een subsidie om de kosten van deze nitrificatieremmers te verlagen zou mogelijk zijn, maar aangezien GLB-middelen alleen direct naar agrariërs mogen gaan, zal een studie naar mogelijkheden tot verlaging van kosten op een andere manier gefinancierd moeten worden.. Wageningen Environmental Research Rapport 2803. | 33.

(36) Grasklaver toepassen. Criteria. Analyse. Broeikasgas-mitigatiepotentieel. Lesschen et al. (2008) schatten een beperkt potentieel van. Waardering 0/+. 0.1 Mton CO2-eq. Van der Pol et al. (2013) hebben deze maatregel wel opgenomen maar niet gekwantificeerd. Potentieel zal beperkt zijn, aangezien meeste grasland intensief beheerd wordt met hoge (kunst)mestgift Kosten (effectiviteit). Louis Bolk Instituut laat zien dat het kosteneffectief kan zijn. 0/+. door de besparing op kunstmest en in hun pilot ook hogere 3. opbrengsten Terugkomen in de nationale. Verlaging van de kunstmestgift door grasklaver komt terug. emissierapportage. in de NIR. Controleerbaarheid voor GLB. Matig, boeren kunnen dit aangeven in de landbouwtelling,. + -. maar vanuit luchtfoto’s is niet te zien of er ook daadwerkelijk grasklaver staat Afwentelingseffecten op ander. Kunstmestbesparing met vermindering gerelateerde. (milieu)beleid. emissies, maar wel kans op hogere nitraat uitspoeling bij. -/+. afsterven van de klaver Toepasbaarheid in de praktijk. Het management van grasklaver vraagt meer aandacht. Effect op klimaatadaptatie. Grasklaver is minder droogte gevoelig (verschillende. -/+ +. worteldieptes) Regionale verdeling. In principe toepasbaar overal in de melkveehouderij, maar. +. meer perspectief voor tijdelijk grasland. Conclusie: De teelt van grasklaver heeft een beperkt potentieel voor emissiereductie, maar zou zeker op tijdelijk grasland gestimuleerd kunnen worden. Recent onderzoek van het Louis Bolk Instituut laat zien dat het ook kosteneffectief zou kunnen zijn, waardoor specifieke subsidiering vanuit het GLB niet nodig is. Ook vanwege controleerbaarheid is dit een klimaatmaatregel die minder geschikt is voor opname binnen het GLB. Focus voor deze maatregel zou gericht moeten zijn op kennisverspreiding, bijvoorbeeld via POP-gelden, Maatregel 01 (Kennisoverdracht en voorlichtingsacties).. 3. http://www.klaverklimaat.nl/. 34 |. Wageningen Environmental Research Rapport 2803.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat die Suid-Afrikaanse milieu betref, is dit onder andere juis Piet Muller en Julian Müller wat pleit vir die aanvaarding van panenteïsme om God en sy verhouding tot

The three coenzyme A biosynthetic enzymes from Escherichia coli, pantetheine kinase (PanK), phosphopantetheine adenylyltransferase (PPAT) and dephospho-coenzyme A

This is yet another example of how transmedia often enters a give-and-take relationship with other related media; an old player will gather much meaning from actually enjoying

The overall aim of this research was to address limitations previously encountered in the chromatographic analysis of condensed tannins by developing novel high performance

Outcome measures used were haemoglobin (Hb) and serum ferritin. The search identified four independent studies that were conducted in four different provinces: KwaZulu-Natal,

De door Visch-Brink en Wielaert aangehaalde Rijndam Scenariotest (RIJST, Van de Sandt-Koenderman, in press) lijkt perspectief te bieden, om niet alleen functionele communicatie

Samenwerking in zorg en welzijn is een essentiële voorwaarde voor kwaliteit en continuïteit van zorg en komt de ondersteuning van kwetsbare mensen ten goede4. Geïntegreerde zorg-

In het project “Parapluplan buitenlucht inblazen bij drie gewassen” is onder andere ervaring opgedaan met Matricaria, een gewas dat qua opbouw vergelijkbaar is met chrysant, maar