• No results found

Gedragsproblemen bij Kinderen in Armoede: Moederlijke Depressie als Verklaring?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gedragsproblemen bij Kinderen in Armoede: Moederlijke Depressie als Verklaring?"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

         

Gedragsproblemen  bij  Kinderen  in  Armoede:  Moederlijke  Depressie  als  Verklaring?  

Janneke Bovenberg-Kromhout S1074857

Universiteit Leiden Bachelorscriptie ‘Veilig Huis’

2013-2014

Eerste begeleider: Dr. M. Van Geel Tweede begeleider: MSc F. Toprak

(2)

Samenvatting

Studies naar de onderliggende structuur van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen zijn zeldzaam. Het doel van de huidige studie is om te bepalen of moederlijke depressie een verklarende factor is van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen. In totaal deden 107 gezinnen mee aan het onderzoek. Tijdens de

huisbezoeken is data verzameld aan de hand van de CBCL, de NOSIK en de FASII. Uit de mediatieanalyse bleek moederlijke depressie niet als mediator fungeerde. Er werd geen significant verband gevonden voor zowel SES en moederlijke depressie en SES en gedragsproblemen. De relatie tussen moederlijke depressie en gedragsproblemen was wel significant. Deze resultaten benadrukken het belang van interventies op basis van

moederlijke depressies.

(3)

Gedragsproblemen bij Kinderen in Armoede. Moederlijke Depressie als Verklaring? In Nederland groeien 1 op de 9 kinderen op in armoede (Kinderombudsman, 2013). Dit houdt in dat zij bijvoorbeeld niet elke dag een warme maaltijd krijgen, thuis weleens te maken hebben met afsluiting van gas en elektriciteit en spanningen ervaren omdat ouders ruzie hebben over schulden of geld (Kinderombudsman, 2013). Van de geïnterviewde kinderen geeft 25% aan zich zorgen te maken over de situatie waarin ze zich in bevinden en soms gaat dit zelfs gepaard met fysieke en/of psychische klachten (Kinderombudsman, 2013).

Uit onderzoek blijkt dat een economische achterstand tot probleemgedrag kan leiden (Rijlaarsdam et al., 2013). Het onderzoek van Rijlaarsdam en collega’s toont aan dat het verband tussen een economische achterstand en gedragsproblemen kan worden verklaard door een mediërende variabele namelijk ‘moederlijke depressie’ (Rijlaarsdam et al., 2013).

Doordat er meer inzicht gecreëerd wordt in de onderliggende structuur van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen kunnen er meer passende interventies worden ingezet. Deze interventies zullen de schadelijke gevolgen van het leven in een economische achterstand proberen te verminderen.

Het doel van dit onderzoek is om te kijken of moederlijke depressie een medieërende rol heeft op de relatie tussen armoede en gedragsproblemen bij kinderen tussen de 6 en 10 jaar.

SES en gedragsproblemen

Met de term sociaaleconomische status (SES) wordt de positie van mensen in de maatschappij bedoeld (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2013). Onderzoek laat zien dat armoede van grote invloed is op de ontwikkeling van kinderen (Bradley & Corwyn, 2002; Brooks-Gunn & Duncan, 1997; Dodge, Pettit & Bates, 1994; Kiernan & Huerta, 2008; Linver, Brooks-Gunn & Kohen, 2002). Kinderen in de Verenigde Staten die in armoede

(4)

leven, hebben vaker te maken met een verminderde gezondheid en ervaren meer problemen met leren. Ook is er een hogere schooluitval te zien bij deze kinderen en rapporteren ouders meer emotionele en gedragsproblemen (Brooks-Gunn & Duncan, 1997). Gedragsproblemen kunnen worden opgedeeld in twee vormen: externaliserende gedragsproblemen en

internaliserende gedragsproblemen (Bernstein, Penner, Clark-Stewart & Roy, 2008). Externaliserende problemen zijn gedragsproblemen naar buiten zijn gericht en meer geassocieerd worden met bijvoorbeeld impulsiviteit, agressie, opstandigheid en antisociale gedragingen (Hinshaw, 1992). Internaliserende problemen zijn problemen die naar binnen zijn gericht en gepaard gaan met angst en depressie (Bernstein, Penner, Clark-Stewart & Roy, 2008). Kinderen met internaliserende problemen zijn meer terughoudend op sociaal gebied (Bernstein et al., 2008). Ander onderzoek van Bradley en Corwyn (2002) laat ook zien dat een lage sociaaleconomische status in verband kan worden gebracht met verschillende problemen op het gebied van de ontwikkeling van kinderen. Een gemiddeld lager inkomen wordt

geassocieerd met gedragsproblemen (Linver, Brooks-Gunn & Kohen, 2002). Kinderen uit een lage SES omgeving hebben meer te maken met psychiatrische problemen (Bradley &

Corwyn, 2002). Resultaten uit het onderzoek van Boyle en Lipman (2002) tonen aan dat SES een sterke en betrouwbare voorspeller is voor gedragsproblemen bij kinderen.

SES en Moederlijke Depressie

Een lager inkomen wordt ook geassocieerd met meer risico op depressie (Kahn, Wise, Kennedy, & Kawachi, 2000). Met depressie wordt de gemoedstoestand bedoelt waarbij iemand interesse verlies heeft, zich moe en verdrietig voelt en geen plezier meer heeft in activiteiten (Bernstein, Penner, Clark-Stewart, & Roy, 2008). Uit de studie van Kahn en zijn collega’s (2000) blijkt dat vrouwen met een hogere inkomensongelijkheid 50% meer risico hebben op depressieve symptomen. Vrouwen die qua inkomen in de laagste inkomensklasse

(5)

vallen, lopen een groter risico op depressie (Kahn et al. 2000). Een laag inkomen kan een ‘stressor’ zijn voor een postnatale depressie die langer duurt dan 6 maanden (Seguin, Potvin, St-Denise, & Loiselle, 1999). Resultaten uit het onderzoek van Yeung, Linver en Brooks-Gunn (2002) laten zien dat kinderen uit een gezin met een gemiddeld laag inkomen meer gedragsproblemen vertonen. Dit resultaat wordt gemedieerd door onder anderen moederlijke depressie (Yeung et al., 2002). Het lijkt aannemelijk dat het inkomen direct gerelateerd is aan moederlijke depressie (Yeung et al., 2002).

Moederlijke Depressie en Gedragsproblemen

Moederlijk depressie lijkt direct van invloed te zijn op gedragsproblemen bij kinderen (Biederman et al., 2001; Callender, Olson, Choe, & Sameroff, 2012; Connell & Goodman, 2002; Goodman, 2007; Luoma, Tamminen, Kaukonen, Laippala, & Puura, 2001).

Moederlijke depressie wordt geassocieerd met meer externaliserende gedragsproblemen (Biederman et al., 2001; Luoma et al., 2001). Ouderlijke depressie geeft een verhoogd risico op internaliserende problemen zoals bijvoorbeeld een sociale fobie (Biederman et al., 2001); een angststoornis waarbij mensen sterke en irreële angsten ervaren bij sociale situaties (Bernstein et al., 2008). Moederlijke stress en inkomen blijken beide negatieve

omgevingsfactoren te zijn die kunnen bijdragen aan het ontstaan van gedragsproblemen bij kinderen (Pike, Iervolino, Eley, Price, & Plomin, 2006). Verder lopen kinderen van

depressieve moeders ook groter risico op psychiatrische problemen zoals bijvoorbeeld

depressie (Lovejoy, Graczyk, O’Hare, & Neuman, 2000). Depressieve moeders laten ook een meer vijandige houding ten opzichte van hun kind zien (Lovejoy et al., 2000). Wanneer depressieve vrouwen naast hun depressie ook te maken hebben met economische stress is er een groter risico op negatief oudersschap wat resulteert in gedragsproblemen (Lovejoy et al., 2000).

(6)

Familie Stress Model

Het familie stress model verklaart het verband tussen een laag inkomen en de ontwikkeling van kinderen doordat het inkomen van invloed kan zijn op de psychische gezondheid van de ouder (Conger, Conger, Elder, Lorenz, Simons, & Withbeck, 1992). Uit dit onderzoek van Conger en collega’s (1992) komt naar voor dat economische druk, zoals bijvoorbeeld het verlies van een baan, samenhangt met de depressieve gemoedstoestand van moeder (Conger et al, 1992). Verder blijkt dat wanneer er een depressieve gemoedstoestand bij moeder aanwezig is, dit ook van invloed is op zowel internaliserende als externaliserende problemen van jongens (Conger et al, 1992). De studie van Linver en collega’s (2002) laat zien dat de relatie tussen het familie inkomen en gedragsproblemen bij de kinderen

gemedieerd wordt door moederlijke stress en ouderpraktijken (Linver et al., 2002). Huerta en Kiernan (2008) tonen in hun onderzoek aan dat kinderen met een depressieve moeder meer gedragproblemen vertonen. De depressie van moeder hangt ook significant samen met de economische achterstand waarin zij zich bevindt (Huerta & Kiernan, 2008). Dertig procent van de relatie tussen gedragsproblemen en een economische achterstand wordt verklaard door moederlijke depressie (Huerta & Kiernan, 2008). Nederlands onderzoek van Rijlaarsdam en collega’s laat zien dat economische achterstand direct in verband wordt gebracht met zowel internaliserende als externaliserende problemen (Rijlaarsdam et al., 2013). Diezelfde

economische achterstand heeft ook een verband met moederlijke depressie (Rijlaarsdam et al., 2013). Depressieve moeders laten een hardere disciplinering en meer ouderlijke stress zien wat van invloed is op de gedragsproblemen bij hun kinderen (Rijlaarsdam et al., 2013).

Huidig onderzoek

Het doel van het huidig onderzoek is de onderliggende structuur van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen te bepalen. De onderzoeken die zijn uitgevoerd om deze

(7)

onderliggende structuur te beschrijven zijn zeldzaam en grotendeels uitgevoerd met een niet-Nederlandse steekproef. Het onderzoek (Rijlaarsdam et al., 2013) dat zich richt op een Nederlandse steekproef heeft echter een onderzoekspopulatie tot drie jaar. De huidige studie is daarom van belang om te bepalen of deze resultaten, moederlijke depressie als verklarende factor voor de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen (Rijlaarsdam et al., 2013) ook gelden voor oudere kinderen.

De huidige studie zal zich richten op de vraag: ‘Wordt de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen verklaard door moederlijke depressie?’. In lijn met eerder onderzoek zal worden verwacht de negatieve samenhang tussen SES en gedragsproblemen te repliceren (Bradley & Corwyn, 2002; Linver, Brooks-Gunn & Kohen, 2002; Pike, Iervolino, Eley, Price & Plomin, 2006). Er zal onderscheid gemaakt worden tussen internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Kinderen uit een omgeving met een lagere SES zullen meer gedragsproblemen vertonen. Op basis van het onderzoek van Yeung en collega’s (2002) en Kahn en collega’s (2000) verwachten we dat een lage SES positief zal samenhangen met de kenmerken van moederlijke depressie. Voor de samenhang van de variabelen moederlijke depressie en gedragsproblemen wordt verwacht dat deze positief zal zijn (Goodman, 2007, Luoma et al., 2001 & Bierderman et al., 2001). Ook hier zal onderscheid gemaakt worden tussen internaliserend en externaliserend probleemgedrag. Overeenkomstig de resultaten van het onderzoek van Rijlaarsdam en anderen (2013) wordt verwacht dat de variabele

(8)

Methoden

Steekproef

Het onderzoek richt zich op de vraag of de relatie tussen een lage SES en

gedragsproblemen beïnvloed wordt door moederlijkde depressie. De data die gebruikt is voor dit onderzoek is afkomstig van 107 huisbezoeken die zijn afgelegd. Het onderzoek richt zich op kinderen in de leeftijdscategorie van 6 tot en met 11 jaar, daarom zijn de kinderen die buiten deze grens vielen uit de dataset verwijderd (N=4). Vanwege het feit dat de variabele moederlijke depressie als mediator dient, zijn de gezinnen verwijderd waarvan moeder niet degene was die de vragenlijst ingevuld had (N=13). Verder zijn alleen de gezinnen

geselecteerd die voldeden aan de eis van een lage SES. De uiteindelijke steekproef lag

hierdoor op 44 moeders en kinderen. Van de 44 participerende kinderen was bekend dat er 18 jongens en 26 meisjes waren. De gemiddelde leeftijd van de kinderen lag op 8 jaar en 3 maanden (SD=1,34). Van 32 participerende moeders lag de gemiddelde leeftijd op 39 jaar en 7 maand (SD=5,54) van 12 moeders was de leeftijd niet bekend. Van de 44 moeders zijn er 36 getrouwd, verder is er één alleenstaande moeder, één weduwe, één moeder met een

geregistreerd partnerschap, twee gescheiden moeders en drie samenwonende moeders. De meest voorkomende afgeronde opleiding onder de moeders is HBO (39%) gevolgd door MBO (30%) en WO (11%). Van de overige 20% is het opleidingsniveau niet duidelijk of onbekend. Verder heeft 73% van de moeders een baan en werken zijn gemiddeld 19,45 uur per week (SD=9,45).

Instrumenten

SES. Deze variabele werd gemeten aan de hand van de ‘Family Affluence Scale’ (FAS II; Wardle, Robb & Johnson, 2002). De FAS II bevat vier items die informatie verstrekken over materieële status van een gezin (Boyce, Torsheim, Currie & Zambon, 2006). De vier items

(9)

hebben betrekking op: een eigen kamer, het aantal auto’s van een gezin, de keren dat het gezin op vakantie is geweest en de over hoeveelheid computers een gezin beschikt. Een voorbeeld van een item is: ‘Heeft het kind een eigen slaapkamer’. In het huidig onderzoek is gebruik gemaakt van een SOM score op de vier items met een gemiddelde score van 10,48 (SD=1,43). De mediaan (Mdn=11) diende als breekpunt voor het onderscheid tussen lage SES en hoge SES. Een score onder de mediaan werd gelabeld als laag en een score boven en gelijk aan de mediaan werd gelabeld als hoog. Uit onderzoek is gebleken dat FAS II een

betrouwbaar instrument is om de relatie tussen SES en bepaalde problemen te onderzoeken (Boyce et al., 2006). De Cronbach’s Alpha van de FAS II is wel erg laag, 0,172.

Gedragsproblemen. Gedragsproblemen werden gemeten aan de hand van de Child Behaviour Checklist voor kinderen van 6 tot 18 jaar (CBCL/6-18; Achenbach & Rescorla, 2001). De CBCL is een vragenlijst met 118 items over vaardigheden, emotionele en

gedragsproblemen. Verder zijn er twee open vragen over anderen problemen. De items uit de CBCL worden beoordeeld door de ouder, in welke mate de stellingen van toepassing zijn op hun kind in de afgelopen 6 maanden. De schaal van de vragenlijst is een drie punt Likert schaal; 0=helemaal niet van toepassing, 1=een beetje of soms van toepassing en 2=duidelijk of vaak van toepassing (Achenbach & Rescorla, 2001). Voor het huidige onderzoek werd alleen de vragenlijst over gedrag gebruikt. De gedragsvragenlijst is onderverdeeld in 8

probleemschalen: teruggetrokken/depressief, lichamelijke klachten, angstig/depressief, sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen, normafwijkend gedrag en agressief gedrag. Het huidig onderzoek maakt een onderscheid in internaliserend en externaliserend

probleemgedrag (Achenbach & Rescorla, 2001). Internaliserend probleemgedrag wordt gedefinieerd aan de hand van de schalen: ‘teruggetrokken/depressief’, ‘lichamelijke klachten’ en ‘angstig/depressief’ (Achenbach & Rescorla, 2001). Enkele voorbeelden van items over

(10)

internaliserend probleem gedrag zijn: ‘te verlegen of schuchter’, ‘klaagt over zich eenzaam voelen’ en ‘last van duizeligheid’. De Cronbach’s Alpha van de schalen die samen

internaliserend probleemgedrag vormen is 0,822. Dit duidt op een hoge betrouwbaarheid. De schalen ‘normafwijkend gedrag’ en ‘agressief gedrag’ vormen samen de schaal voor

externaliserend probleemgedrag (Achenbach & Rescorla, 2001). Enkele voorbeelden van items over externaliserend probleemgedrag zijn: ‘Spreekt veel tegen of maakt ruzie’ en ‘steelt van huis’. De Cronbach’s Alpha van de schalen die samen externaliserend probleemgedrag vormen is 0,868 wat duidt op een hoge betrouwbaarheid.

Moederlijke depressie. De variabele moederlijke depressie is gemeten aan de hand van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index verkort (NOSIK; Brock, Vermulst &Gerris, 1992). Moederlijke depressie is op basis van 7 items uit de NOSIK samengesteld. Deze items bevatten aannames die in verband te brengen zijn met depressie. Een voorbeeld van een item is: 'Vaak heb ik zin het bijltje er bij neer te gooien’. Uit onderzoek blijkt dat mensen met een depressie sneller moe of lusteloos zijn (Goodman, 2007). De Cronbach’s Alpha van deze items is 0,722 wat duidt op een hoge betrouwbaarheid.

Procedure

De ouders of verzorgers en kinderen zijn tijdens dit onderzoek geworven via een informatiebrief die verspreid is op verschillende basisscholen en via de kennissen kring. Bij deze informatiebrief was een toestemmingsformulier ingesloten die kon worden ingevuld door ouders of verzorgers die wilden participeren in het onderzoek. Dit vormde de informed consent. De ouders of verzorgers konden ook direct contact opnemen met de betreffende student die de in de brief stond vermeld. Vervolgens werd er een afspraak gemaakt voor een huisbezoek waar een ouder en het betreffende kind aanwezig waren. De huisbezoeken vonden

(11)

plaats van oktober 2013 tot januari 2014. Voor elk deelnemende gezin werd €1,00 gedoneerd an de stichting ‘Doe Een Wens’.

Tijdens een huisbezoek werd de ‘Middle Childhood Home Inventory’ (MC-HOME; Caldwell & Bradley, 2003) afgenomen. Dit is een observatie instrument om de kwaliteit en kwantiteit van stimulatie en steun in de thuisomgeving te meten (Caldwell & Bradley, 2003). Door training in het afnemen van de MC-HOME is getracht hoge mate van overeenstemming tussen de verschillende observatoren te verkrijgen. Naast de MC-HOME zijn er verschillende vragenlijsten door de ouder ingevuld; de CBCL (Achenbach & Rescorla, 2008) een

vragenlijst die probleemgedrag meet bij kinderen, de ‘Alabama Parenting Questionnaire’ (APQ; Frick, 1991) een vragenlijst over het opvoeden en de NOSIK (Brock et al., 1992) een vragenlijst over ouderlijke stress. Naast de vragenlijsten voor de ouder is de ‘Peabody Picture Vocabulary Test’ (PPVT-III-NL; Dunn & Dunn, 2005) afgenomen bij het betreffende kind. Dit is een test die de receptieve kennis van de woordenschat meet. De huisbezoeken namen gemiddeld 1,5 uur in beslag.

Resultaten

Over de verkregen data is een data inspectie uitgevoerd, doormiddel van een boxplot is bekeken of er uitbijters zijn. Uit de inspectie bleek dat er één uitbijter was die gemiddeld hoger scoorde op externaliserend probleemgedrag, deze had echter een minimale invloed op het gemiddelde dat besloten is om deze in de dataset te houden. De verderling van de

(12)

Tabel 1

Verderling van de variabelen

N M SD Min Max SES 44 9,25 0,78 7,00 10,00 Externaliserend 44 0,20 0,17 0,00 0,64 probleemgedrag Internaliserend 44 0,17 0,15 0,00 0,73 probleem gedrag Moederlijke 44 1,66 0,56 1,00 3,67 depressie SES en gedragsproblemen.

Om te onderzoeken of SES en gedragsproblemen samenhang vertonen is een regressie analyse uitgevoerd. De regressie analyse toont geen significante samenhang tussen een lage SES en externaliserende gedragsproblemen (β = -.004, t(42) = -.0135, p = .893). Ook is er geen significante verband gevonden tussen een lage SES en internaliserende

gedragsproblemen (β= .001, t(42) = -.024, p= .981) De verklaarde variantie voor

externaliserend probleemgedrag was erg laag, namelijk 0 (R2 = .00, F(1, 44) = .017, p = .896). De variable internaliserend probleemgedrag kon niet worden verklaard door een lage SES (R2 = .00, F(1, 44) = .007, p = .941).

Moederlijke depressie en SES.

Om de samenhang tussen moederlijke depressie en SES te onderzoeken is een regressieanalyse uitgevoerd. Uit de regressie analyse blijkt geen significant verband te zijn tussen lage SES en moederlijke depressie (β = -.090 t(42) = -.892, p = .412). Er is een zeer zwakke verklaarde variantie (R2 = .016, F(1, 44) = .687, p = .412). Slecht 1,6% van van de variabele kan worden verklaard door een lage SES.

(13)

Moederlijke depressie en gedragsproblemen.

Ook voor de samenhang tussen moederlijke depressie en gedragsproblemen is ere en regressieanalyse uitgevoerd. Uit de regressie analyse blijkt een significant verband te zijn tussen moederlijke depressie en gedragsproblemen, voor zowel internaliserende (β=.094, t (42) = 2.211, p=.033) als externaliserende gedragsproblemen (β=.135, t (42) = 3.231, p=.002). De verklaarde variantie voor deze regressie analyse is echter niet zo groot, voor

internaliserend slechts 10% (R2 = .10, F(1, 44) = 4.88, p = .033) en voor externaliserend slechts 19% (R2 = .19, F(1, 44) = 10.440, p = .002).

Moederlijke depressie als mediator tussen een lage SES en gedragsproblemen

Om te onderzoeken of moederlijke depressie als mediator dient tussen lage SES en externaliserend probleemgedrag is er een mediatie analyse uitgevoerd. Uit tabel 2 blijkt dat zowel de relatie tussen SES en externaliserend probleem gedrag (β = -.020, t(42) =-.132, p = .896) als de relatie tussen SES en moederlijke depressie (β = -.127, t(42) = -.829, p = .412) niet significant is. Hierdoor kan er niet gesproken worden van moederlijke depressie als mediërende factor. Uit de mediatie analyse blijkt alleen dat moederlijke depressie een

voorspellende factor is voor externaliserende gedragsproblemen (β = .451, t(42) = 3.202, p < 0,01). De verklaarde variantie van deze relatie is echter niet zo groot, slechts 20% (R2 = .20, F(2, 43) = 5.138, p ≤ 0,01).

(14)

Tabel 2

Samenvatting mediatie analyse van SES, externaliserend (ext.) probleemgedrag en moederlijke depressie B SE b* t p (1) SES - Ext. probleemgedrag -.004 .033 -.020 -.132 .896 .000 (2) SES – moederlijke depressie -.090 .109 -.127 -.829 .412 .016 (3a) SES – ext. probleemgedrag (3b) moederlijke depressie – ext. probleemgedrag .008 .137 .030 .043 .037 .451 .262 3.202 .795 .003** .000 .200 * p < .05; ** p < .01

Daarnaast is er een mediatie analyse uitgevoerd om te onderzoeken of moederlijke depressie als mediator dient voor de relatie tussen lage SES en internaliserend probleemgedrag.

Uit tabel 3 blijkt dat de relatie tussen SES en internaliserend probleemgedrag niet significant is (p=.941). Ook de relatie tussen SES en moederlijke depressie blijkt niet significant te zijn (p=.412). Hierdoor kan moederlijke depressie niet mediërende variabele dienen. Uit de mediatie analyse blijkt echter wel dat moederlijke depressie signigicant samenhangt met internaliserend probleem gedrag (b*= .327, t(42) = 2.193, p ≤ 0,05). De verklaarde variantie voor deze relatie is echter niet groot, namelijk 15% (R2 = .105, F(2, 43) = 2.407, p ≤ 0,05),

(15)

Tabel 3

Samenvatting mediatie analyse van SES, internaliserend (int.) probleemgedrag en moederlijke depressie

* p < .05; ** p < .01

Discussie

In de huidige studie is getracht de onderliggende structuur van de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen te bepalen.

Verwacht werd de negatieve samenhang tussen SES en gedragsproblemen te repliceren. Er is echter geen significant verband gevonden tussen een lage SES voor zowel internaliserende als externaliserende gedragsproblemen. Deze resultaten zijn niet in lijn met eerder onderzoek (Linver et al., 2002). Verschillende onderzoeken tonen aan dat een lage SES negatief samenhangt met gedragsproblemen (Bradley & Corwyn, 2002; Linver, Brooks-Gunn & Kohen, 2002; Pike, Iervolino, Eley, Price & Plomin, 2006). Een verklaring voor de

tegenstrijdige resultaten uit het huidig onderzoek zou het instrument kunnen zijn dat gebruikt is voor het meten van SES. In verschillende onderzoeken (Boyle et al., 2002; Linver et al., 2009; Rijlaarsdam et al., 2012) is het jaarinkomen gebruikt om de SES te bepalen. Het huidig onderzoek heeft echter gebruikt gemaakt van de FAS II (Wardle et al., 2002). De Cronbach’s Alpha van de FAS II (Wardle et al., 2002) in het huidige onderzoek is slechts 0,172.

B SE b* t p (1) SES - Int. probleemgedrag -.002 .032 -.012 -.075 .941 .000 (2) SES – moederlijke depressie -.090 .109 -.127 -.829 .412 .016 (3a) SES – Int. probleemgedrag (3b) moederlijke depressie – Int. probleemgedrag .006 .095 .031 .043 .030 .327 .201 2.193 .842 .034* .000 .105

(16)

Daarnaast laten resultaten uit een ander onderzoek dat zowel internaliserend als

externaliserend probleemgedrag niet samenhangen met een lage SES (Shaw, Keenan, Vondra, Delliquaridi & Giovannelli, 1997). Uit dit onderzoek blijkt een hoge mate van een moeilijk temperament een betere voorspeller is voor gedragsproblemen (Shaw, Keenan, Vondra, Delliquaridi & Giovannelli, 1997). Dit komt overseen met resultaten uit het onderzoek van Janson en Mathiesen (2008). Dit onderzoek laat zien dat negatieve temperament dimensies samenhangen met zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag. Temperament zou ook in het huidig onderzoek kunnen werken als een ‘confounding variabele’. Een externe variabele die invloed uitoefent op de relatie tussen afhankelijke en onafhankelijke variabelen, maar die niet gemeten worden in onderzoek (Moore, McCabe & Craig, 2009). Een andere aspect dat kan fungeren als een confounding variabele is de invloed van slaapduur op probleemgedrag (Aronen, Paavonen, Fjällberg, Soininen, Törrönen, 2000). Onderzoek toont aan dat kinderen die gemiddeld minder sliepen dan 8 uur per nacht meer externaliserend probleemgedrag en internaliserend probleemgedrag vertonen (Astill, Van der Heijden, Van Ijzendoorn & Van Someren, 2012; Pesonen, Raikkonen, Paavonen, Heinonen, Komsi, Lathi, Kajantie et al., 2010).

In tegenstelling tot de hypothese is er geen positief verband gevonden tussen een lage SES en moederlijke depressie. Dit komt niet overeen met resultaten uit eerder onderzoek (Kahn et al., 2002; Seguin et al., 1999 & Yeung et al., 2002), namelijk dat een lage SES een voorspeller zou zijn voor moederlijke depressieve kenmerken. Een verklaring voor de tegenstrijdige resultaten uit het huidig onderzoek en eerder onderzoek zou kunnen zijn dat SES niet per definitie een voorspellende factor is (Siefert, Bowman, Heflin, Danziger & Williams, 2000). Resultaten uit dit onderzoek tonen geen significant verband aan tussen SES en depressie van moeder (Siefert et al., 2000). Er zijn andere kenmerken die depressie beter voorspellen zoals bijvoorbeeld misbruik in de jeugd van de moeder, huiselijk geweld,

(17)

gezondheidsproblemen van het kind, leeftijd en afkomst (Siefert et al., 2000). Een andere verklaring voor de tegenstrijdige resultaten zou de meting van depressie kunnen zijn. De schaal depressie is samengesteld aan de hand van verschillende items uit de NOSIK (Brock, Vermulst & Gerris, 1992). Deze samengestelde schaal bevat items die in de NOSI niet per definitie onder de sub schaal depressie vallen. De Cronbach’s Alpha van deze subschaal is 0,722, wat duidt op een hoge betrouwbaarheid. De validiteit echter van deze subschaal is niet onderzocht. Dit zou kunnen zorgen voor een niet betrouwbare schaal van de variabele

depressie.

Voorspeld was dat moederlijke depressie en internaliserend en externaliserend

probleemgedrag positief zouden samenhangen. De resultaten uit het huidig onderzoek zijn in overeenstemming met eerdere uitgevoerde onderzoeken (Biederman et al., 2001; Callender et al., 2012; Connell & Goodman, 2002; Goodman, 2007 & Luoma et al., 2001). Depressie gaat samen met kenmerken van negatief ouderschap zoals vijandigheid en hogere mate van negatieve interacties (Lovejoy et al., 2000). Voorgaand genoemde kenmerken van negatief ouderschap, kunnen leiden tot gedragsproblemen (Lovejoy et al., 2000). Dit zou het positieve verband dat in het huidige onderzoek kunnen verklaren.

Resultaten uit eerder onderzoek (Huerta, 2008; Linver et al., 2002 Rijlaarsdam et al., 2013) komen niet overeen met de resultaten uit het huidig onderzoek, moederlijke depressie kan niet als verklarende factor voor de relatie tussen een lage SES en gedragsproblemen dienen. In het onderzoek van Rijlaarsdam (2013) hing een lage SES samen met moederlijke depressie, wat ook direct invloed had op zowel internaliserend als externaliserend

probleemgedrag. Ook het onderzoek van Linver en collega’s (2002) laat zien dat de relatie tussen SES en gedragsproblemen gemedieerd wordt door moederlijke depressie.

(18)

De steekproef bij deze onderzoeken (Huerta, 2008; Linver et al., 2002 Rijlaarsdam et al., 2013) was echter veel groter van aard. Dit zou eveneens verklaring kunnen zijn voor de tegenstrijdige resultaten.

Beperkingen.

De voornaamste beperking van het huidig onderzoek heeft betrekking op de

generaliseerbaarheid van de steekproef. De steekproef bestond veelal uit autochtone, hoog en middelbare opgeleide vrouwen die woonachtig zijn in de omgeving Zuid-Holland (N=43) en Zeeland (N=1). De Nederlandse bevolking bestaat voor 21% uit allochtone burgers wat de steekproef niet representatief maakt (CBS, 2013). Daarnaast is gebruik gemaakt van een ‘voluntary response sample’, een steekproef gebaseerd op vrijwillige deelname (Moore, McCabe & Craig, 2002). Door deze steekproef te gebruiken is er een grote kans op bias. Mensen die geïnteresseerd zijn in wetenschappelijk onderzoek, of zelf onderzoek uitvoeren zijn geneigd om mee te doen (Moore, McCabe & Craig, 2002). Dit is ook duidelijk terug te zien in het relatief hoge opleidingsniveau van de respondenten.

Daarnaast is er gebruik gemaakt van een cross sectioneel onderzoeks design, de metingen zijn slechts op één moment uitgevoerd. Hierdoor kunnen er geen betrouwbare uitspraken gedaan worden over eventuele causale relaties.

Voor het meten van de variabele depressie is er gebruik gemaakt van een instrument die gebaseerd is op zelf rapportage (NOSIK, Broek et al., 1992). Het is niet ondenkbaar dat respondenten de vragenlijst op een sociaal wenselijke manier hebben ingevuld. De

gedragsvragenlijst over het kind zijn ingevuld door de eventueel depressieve moeder.

Verschillende onderzoeken tonen aan dat de perceptie van depressieve moeders op het gedrag van kinderen verstoord zou kunnen zijn (Boyle & Pickles, 1997; Fergusson, Lynskey, & Horwood, 1993; Goodman, Rouse, Connell, Broth, Hall, & Heyward, 2011).

(19)

Tenslotte kan de variabele SES gemeten aan de hand van de FASII (Wardle et al., 2002) als beperking worden gezien. Deze schaal kan niet worden gezien als een betrouwbare meetschaal omdat de Chronbach’s Alpha slechts 0,172 was.

Implicaties en aanbeveling.

Een implicatie voor vervolg onderzoek zou een grotere en meer diverse steekproef zijn, zo zouden de resultaten meer gegeneraliseerd kunnen worden naar de populatie. Verder zou ook gebruik gemaakt kunnen worden van een meer klinische populatie, om zo de

onderliggende structuur van zowel moederlijke depressie als gedragsproblemen meer te begrijpen. Daarnaast zou er gebruik gemaakt kunnen worden van een meer betrouwbare meetschaal voor SES dan de FASII (Wardle et al., 2002). Een voorbeeld voor zo’n meetschaal zou het gemiddelde jaarinkomen kunnen zijn (Linver et al., 2002) of het maandelijkse inkomen (Rijlaarsdam et al., 2013). Voor het meten van probleemgedrag bij kinderen zou, naast de CBCL voor ouders, ook de Teacher Report Form (TRF) voor leerkrachten gebruikt kunnen worden. Onderzoek toont aan dat de overeenkomst tussen de CBCL ingevuld door ouder en de TRF significant met elkaar samenhangen voor de schaal externaliserend probleemgedrag (Kolko & Kazdin, 1993). Tevens zou er onderzoek gedaan moeten worden onder verschillende bevolkingsgroepen en verschillende milieu’s om zo tot een meer betrouwbare steekproef te komen.

Ondanks het feit dat moederlijke depressie niet het verband tussen lage SES en gedragsproblemen verklaart, is er wel een significante samenhang gevonden tussen moederlijke depressie en gedragsproblemen. Een verklaring voor deze samenhang zou te vinden kunnen zijn in het negatief ouderschap wat een depressie met zich mee brengt

(Lovejoy et al., 2000). Interventies dienen dan ook gericht te zijn op positief ouderschap. Een voorbeeld van een interventie gericht op positief ouderschap is Triple P (Positief pedagogisch

(20)

programma; Sanders, 1999). Triple P is pedagogisch programma, dat gericht is op ouders van kinderen in de leeftijd 0-16 jaar. Door het bevorderen van competent ouderschap wordt getracht (ernstige) emotionele en gedragsproblemen te voorkomen (NJI, 2013). Onderzoek naar het Tripe P programma heeft aangetoond dat ouders minder depressief zijn na het volgen van deze interventie (Sanders, Ralph, Sofronoff, Gardiner, Thompson, Dwyer & Bidwell, 2008). Het is daarom aan te raden om vroegtijdig te starten met een interventie die gericht is op het verminderen van depressie bij moeders om zo de impact van negatief ouderschap te beperken.                                                                    

(21)

Literatuurlijst

Achenbach, T. M., & Rescorla, L. (2001). ASEBA School-Age Forms & Profiles. Burlington: Aseba.

Aronen, E. T., Paavonen, E. J., Fjällberg, M., Soininen & M., Törrönen, J. (2000). Sleep and psychiatric symptoms in school-age childeren. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 39, 502-508.

Astill, R. G., Van der Heijden, K. B., Van IJzendoorn, M. H., & Van Someren, E. J. (2012). Sleep, cognition, and behavioral problems in school-age children: A century of research meta-analyzed. Psychological bulletin, 138(6), 1109.

Bernstein, P. Clarke-Stewart, & Roy (2008). Psychology. MA, Boston: Houghton Mifflin Biederman, J., Faraone, S. V., Hirshfeld-Becker, D. R., Friedman, D., Robin, J. A., &

Rosenbaum, J. F. (2001). Patterns of psychopathology and dysfunction in high-risk children of parents with panic disorder and major depression. American Journal of Psychiatry,158, 49-57.

Boyce, W., Torsheim, T., Currie, C., & Zambon, A. (2006). The family affluence scale as a measure of national wealth: validation of an adolescent self-report measure. Social Indicators Research, 78(3), 473-487

Boyle, M. H., & Lipman, E. L. (2002). Do places matter? Socioeconomic disadvantage and behavioral problems of children in Canada.Journal of Consulting and Clinical Psychology,70, 378.

Boyle, M. H., & Pickles, A. R. (1997). Influence of maternal depressive symptoms on ratings of childhood behavior. Journal of abnormal child psychology, 25(5), 399-412.

Bradley, R. H., Caldwell, B. M., & Corwyn, R. F. (2003). The child care HOME inventories: Assessing the quality of family child care homes. Early Childhood Research

(22)

Bradley, R. H., & Corwyn, R. F. (2002). Socioeconomic status and child development. Annual Review of Psychology, 53, 371–399.

Brock, A. J. L. L., Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M., & Abidin, R. R. (1992). NOSI Nijmeegse Ouderlijke Stress index. Lisse, Swets en Zeitlinger, 38.

Brooks-Gunn, J., & Duncan, G. J. (1997). The effects of poverty on children. The Future of Children, 7, 55–71.

Callender, K. A., Olson, S. L., Choe, D. E., & Sameroff, A. J. (2012). The effects of parental depressive symptoms, appraisals, and physical punishment on later child externalizing behavior.Journal of abnormal child psychology, 40, 471-483.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2013). Bevolking; Kerncijfers. Verkregen op 10 maart 2014 van

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37296ned&D1= a&D2=0,10,20,30,40,50,60,(l-1),l&HD=130605-0924&HDR=G1&STB=T

Conger, R. D., Conger, K. J., Elder, G. H., Lorenz, F. O., Simons, R. L., & Whitbeck, L. B. (1992). A family process model of economic hardship and adjustment of early adolescent boys.Child development,63, 526-541.

Connell, A. M., & Goodman, S. H. (2002). The association between psychopathology in fathers versus mothers and children's internalizing and externalizing behavior problems: a meta-analysis.Psychological bulletin,128, 746.

De Kinderombudsman (2013). Kinderen in armoede in Nederland (Rapport nr. KOM4/2013). Verkregen van

http://www.verwey-jonker.nl/doc/jeugd/5230%20Kinderen%20in%20Armoede_2.pdf Dodge, K. A., Pettit, G. S., & Bates, J. E. (1994). Socialization mediators of the relation

between socioeconomic status and child conduct problems.Child development,65, 649-665.

(23)

Dunn, L. M., Dunn, L. M., & Schlichting, J. E. P. T. (2005). Peabody picture vocabulary test-III-NL. Harcourt Test Publishers.

Fergusson, D. M., Lynskey, M. T., & Horwood, L. J. (1993). The effect of maternal depression on maternal ratings of child behavior. Journal of Abnormal Child Psychology, 21(3), 245-269.

Frick, P.J. (1991). The Alabama Parenting Questionnaire. Unpublished rating scale. Department of Psychology, University of New Orleans.

Goodman, S. H. (2007). Depression in mothers. The annual review of clinical psychology, 3, 107-135.

Goodman, S. H., Rouse, M. H., Connell, A. M., Broth, M. R., Hall, C. M., & Heyward, D. (2011). Maternal depression and child psychopathology: a meta-analytic review. Clinical child and family psychology review, 14(1), 1-27.

Hinshaw, S. P. (1992). Externalizing behavior problems and academic underachievement in childhood and adolescence: causal relationships and underlying

mechanisms.Psychological bulletin,111, 127.

Janson, H., & Mathiesen, K. S. (2008). Temperament profiles from infancy to middle childhood: Development and association with behavior problems. Developmental Psychology, 44, 1314-1328. doi: 10.1037/a0012713

Kahn, R. S., Wise, P. H., Kennedy, B. P., & Kawachi, I. (2000). State income inequality, household income, and maternal mental and physical health: cross sectional national survey. British Medical Journal, 321, 1311– 1315.

Kiernan, K. E., & Huerta, M. C. (2008). Economic deprivation, maternal depression,

parenting and children’s cognitive and emotional development in early childhood. The British Journal of Sociology, 59, 783–806.

(24)

Kolko, D. J., & Kazdin, A. E. (1993). Emotional/behavioral problems in clinic and nonclinic children: correspondence among child, parent and teacher reports. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 34(6), 991-1006.

Linver, M. R., Brooks-Gunn, J., & Kohen, D. E. (2002). Family processes as pathways from income to young children's development.Developmental psychology,38, 719. Lovejoy, M. C., Graczyk, P. A., O'Hare, E., & Neuman, G. (2000). Maternal depression and

parenting behavior: A meta-analytic review. Clinical psychology review, 20, 561-592. Luoma I, Tamminen T, Kaukonen P, Laippala P, Puura K, et al. 2001. Longitudinal study of

maternal depressive symptoms and child well-being. Journal of american academy of child and adolescent psychiatry, 40, 1367–74.

Moore, D. S., McCabe, G. P., & Craig, B. A. (2009). Introduction to the practice of statistics. New York, NY: Freeman and Company.

Pesonen, A. K., Räikkönen, K., Paavonen, E. J., Heinonen, K., Komsi, N., Lathi, J., Kajantie. E. et al. (2010). Sleep duration and regularity are associated with behavioral problems in 8-year-old children. International Journal of Behavior Medicine, 17, 298-305. doi: 10.1007/s12529-009-9065-1

Pike, A., Iervolino, A. C., Eley, T. C., Price, T. S., & Plomin, R. (2006). Environmental risk and young children’s cognitive and behavioral development.International Journal of Behavioral Development,30, 55-66.

Rijksinstituut voor Volksgezonheid en Milieu. (2013). Nationaal Kompas Volksgezondheid. Geraadpleegd op

http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/segv/wat-is-sociaaleconomische-status/

Rijlaarsdam, J., Stevens, G. W. J. M., Ende van der, J., Hofman, A., Jaddoe, V. W. V., Mackenbach, J. P., Verhulst, F. C., & Tiemeier, H., (2013). Economic disadvantage and young children’s emotional and behavioral problems: mechanisms of risk. Journal of Abnormal Child Psychology, 41, 125-137

(25)

Sanders, M.R., Ralph, A., Sofronoff, K., Gardiner, P., Thompson, R., Dwyer, S., & Bidwell, K. (2008). Every Family: A population approach to reducing behavioral and emotional problems in children making the transition to school. Journal of Primary Prevention, 29, 197-222.

Seguin, L., Potvin, L., St‐Denis, M., & Loiselle, J. (1999). Depressive symptoms in the late postpartum among low socioeconomic status women. Birth,26, 157-163.

Shaw, D. S., Keenan, K., Vondra, J. I., Delliquardi, E., & Giovannelli, J. (1997).

Antecedents of preschool children's internalizing problems: A longitudinal study of low-income families. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 36(12), 1760-1767.

Siefert, K., Bowman, P. J., Heflin, C. M., Danziger, S., & Williams, D. R. (2000). Social and environmental predictors of maternal depression in current and recent welfare

recipients. American Journal of Orthopsychiatry, 70(4), 510-522.

Wardle, J., Robb, K., & Johnson, F. (2002). Assessing socioeconomic status in adolescents: the validity of a home affluence scale. Journal of Epidemiology and Community Health, 56(8), 595-599.

Yeung, W. J., Linver, M. R., & Brooks-Gunn, J. (2002). How money matters for young children’s development: parental investment and family processes. Child

Development, 73, 1861–1879.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4 Ziet er slordig uit maar maalt er niet om 5 Geeft vlug op, maakt niet af waar het aan begon 6 Kan niet stilzitten, is onrustig of overactief 7 Is afhankelijk van zijn

Ook denken verschillende geïnterviewde managers dat het bestaan van (uniforme) regels, richtlijnen, protocollen et cetera maken dat een professional minder gemakkelijk een

Het afwegingsproces is de manier waarop afwegingen worden gemaakt. De afwegingen die re-integratieprofessionals en jobcoaches maken, bestaan veelal uit meerdere kleinere

Bij de behandeling van een rapport worden door de raad besluiten ge- nomen over de aanbevelingen en worden afspraken met het college gemaakt of toezeggingen door het college

Bij populier, Amerikaanse eik en de overige loofboomsoorten ligt het aandeel bomen met verkleuring het hoogst in de jongste leeftijdscategorie; bij Zomereik is het andersom (geen

(zegwoord) is bedrijvend wanneer liet eene handeling uitdrukt die op een voot·wet·p overgaat, en beschrijvend wanneer het eenen toestand uitdmkt, of eene handeling die zich

• Op welke van de onderstaande punten zou de gemeente volgens u mogen besparen? U mag er maximaal vijf noemen. • Op welke van de onderstaande punten zou de gemeente volgens u

19 Er zijn twee aanvullende analyses uitgevoerd naar de eventuele verschillen tussen de condities in de houding tegenover het vaccin, namelijk het verschil in houding