Zijn etniciteit en niet- westerse achtergrond
determinanten van psychosociale problemen als
professionals in de huisartsenpraktijk signaleren?
Scriptie Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek
A.S. van der Veen
11078413 Begeleider: Dr. M. Hoeve Alphen aan den Rijn, 20-08-2018
2 Abstract
To investigate if ethnicity and non-Western background are determinants of mental health problems identified by Child health care professionals (CHP), a three-level meta-analysis of 18 manuscripts was conducted. Both overall mean effect sizes of ethnicity and non-Western background were not significant if all studies were taken together. If only the European studies were included the overall mean effect size of ethnicity was not significant, but the non-Western background was marginally significant. Moderator analyses revealed that among children with an ethnic background, mental health problems were in general better identified by physicians than non-physicians. Also, there was a better chance in identifying mental health problems if parents and professionals reported on questionnaires and if there were more younger children and non-physicians in the sample. Implications for future research are discussed.
3
Inleiding
De kans op adequate hulpverlening bij psychosociale problemen voor jongeren met een migratieachtergrond is de helft kleiner dan voor jongeren zonder een migratieachtergrond (Tierolf, Steketee, Gilsing & Bellaart, 2017). Psychosociale problemen, zoals emotionele, gedragsmatige en ontwikkelingsproblemen, komen veel voor bij kinderen en jongeren en kunnen het alledaags functioneren ernstig verstoren (Verhulst & van der Ende, 1997). Van de jonge kinderen met psychosociale problemen hebben 10 – 25% onderliggende psychiatrische problemen, bij adolescenten ligt dit percentage op 40% (Vallance, Kramer, Churchill & Garralda, 2011). Dit zou omgerekend naar de jeugdpopulatie in Nederland tussen de 180 á 450 duizend jonge kinderen en 806 duizend adolescenten zijn met psychosociale problemen (Centraal Bureau voor de statistiek [CBS], 2017).
De meeste kinderen en adolescenten in de westerse samenleving maken minstens een keer per jaar gebruik van de eerstelijns geestelijke gezondheidszorg, die onder andere verantwoordelijk is voor de signalering en behandeling van psychosociale problemen (Vallance et al., 2011). Die psychosociale problemen worden echter nauwelijks herkend, zodat veel kinderen hierdoor geen passende behandeling ontvangen om onnodig menselijk leed en vermijdbare maatschappelijke kosten te voorkomen (Sayal, 2006; Hermanns, Öry, & Schrijvers, 2005). Verbetering in de vroegsignalering is daarom voor alle kinderen nodig, waarbij specifiek aandacht besteed moet worden aan de 25% jeugdigen met een
migratieachtergrond (Postma, 2008). Vooral bij niet-westerse migranten zijn er
belemmeringen tot de toegang van de jeugdgezondheidszorg (Reijneveld et al., 2005). Hierdoor is het percentage gesignaleerde psychosociale problemen door professionals in de huisartsenpraktijk bij kinderen met een niet-westerse afkomst beduidend lager dan bij westerse kinderen (Crone, Bekkema, Wiefferink, & Reijneveld, 2010).De huidige meta-analyse richt zich op de vraag of etniciteit en niet-westerse afkomst determinanten
4 (risicofactoren) zijn voor het herkennen van psychosociale problemen door professionals in de huisartsenpraktijk. Het uiteindelijke doel is om meer inzicht te krijgen in deze
determinanten, zodat de vroegsignalering van psychosociale problemen bij kinderen met een migratieachtergrond kan worden verbeterd.
In de literatuur wordt aangenomen dat de prevalentie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen met een migratieachtergrond hoger is dan in de groep zonder
migratieachtergrond, waarvoor drie oorzaken worden genoemd (Berry, 2006; Flink et al., 2012). Ten eerste gaat het migratieproces gepaard met veel stress (Stevens & vollebergh, 2008). Stress, vanwege het verlies van familie, vrienden en de oude omgeving, maar ook wegens het aanpassen aan de nieuwe situatie. Ook armoede, werkloosheid en
aanpassingsproblemen kunnen voor problemen zorgen, vooral bij niet-westerse migranten (Stevens et al., 2008). Er is ook gebleken dat psychosociale problemen vaker voorkomen bij kinderen in sociaal achtergestelde buurten (Reijneveld, Harland, Brugman, Verhulst & Verloove-Vanhorick, 2005). Daarnaast is een veel voorkomend fenomeen bij kinderen met een migratieafkomst dat zij zich sneller aanpassen aan de nieuwe cultuur, taal en gewoonten (asymmetrische acculturatie) dan hun ouders. Dit kan in gezinnen tot veel stress en conflicten leiden (Rooyackers & de Valk, 2014).
Een tweede verklaring voor een mogelijk verhoogde prevalentie van psychosociale problemen bij migrantenkinderen is dat zij vaak de minderheidspositie moeten aannemen vanwege hindernissen in de integratie (Garcıa Coll et al., 1996). Door diep doordringende sociale mechanismen van racisme, zoals vooroordelen, discriminatie en het
ontmoedigingsbeleid in de politiek naar nieuwkomers toe. Zo is in Nederland een merkbare verharding in de politiek ontstaan ten opzichte van de Marokkaanse en Turkse bevolking, zij moeten zich niet alleen aanpassen aan een nieuwe cultuur maar ook aan de negatieve
5 onder andere kan uiten in psychische stoornissen, depressie, angsten en vervreemding (zich niet meer eigen voelen). Deze vervreemding kan vooral bij jongeren tot identiteitsverwarring leiden.
Als laatste verklaring voor de veronderstelling dat psychosociale problemen bij kinderen met een migratieachtergrond vaker voorkomen is dat de culturele achtergrond van hun ouders kan botsen met de waarden en normen van het gastland (Flink et al., 2012). Niet alleen de geïnternaliseerde culturele verschillen, maar ook het uiterlijk kan problemen geven. Zo is er samenhang gevonden tussen discriminatie en racisme tegen mensen met een donkere huiskleur en het hebben van psychosociale problemen (Ryan, Gee, & Laflamme, 2006).
Alhoewel in de literatuur naar psychosociale problemen bij migrantengroepen wordt aangenomen dat migratie een stressverhogend proces is dat tot een verhoogd risico voor het ontwikkelen van psychosociale problemen kan leiden (Karlsen & Nazroo, 2002), is uit empirisch onderzoek het bewijs niet consistent gebleken. Uit Nederlandse en andere Europese onderzoeken blijkt dat professionals in de huisartsenpraktijk evenveel
psychosociale problemen signaleren onder de verschillende etnische groepen (Kouider, Koglin & Petermann, 2014; Zeijl, Crone, Wiefferink, Keuzenkamp, & Reijneveld, 2005). Er lijkt dus sprake te zijn van een gelijke prevalentie van psychosociale problemen bij kinderen met een migratieachtergrond en kinderen zonder een migratieachtergrond.
Psychosociale problemen kunnen voor een deel voorkomen worden door kinderen met risicofactoren te herkennen (Hermanns et al., 2005; Postma, 2008). Die risicofactoren
(determinanten) kunnen onderscheiden worden in kind-, ouder-, gezins-, sociale-, en maatschappelijke factoren. Er moet vooral meer inzicht verkregen worden in de
determinanten om de variantie in vroegsignalering van psychosociale problemen te verklaren (Koning et al., 2017). Het zoeken naar determinanten die belangrijk zijn bij het signaleren van psychosociale problemen door professionals in de huisartsenpraktijk is daarbij cruciaal.
6 De determinanten etniciteit en niet-westerse achtergrond staan centraal in huidige onderzoek en de andere determinanten, zoals leeftijd, geslacht, recente levensgebeurtenissen en
academische problemen, worden meegenomen vanwege een mogelijke invloed.
Enerzijds wordt er verwacht dat de prevalentie van psychosociale problemen bij de determinant etniciteit vanuit de literatuur hoger is en anderzijds wordt er vanuit onderzoek een gelijke prevalentie verwacht. Terwijl er bij kinderen met een niet-westerse achtergrond een lagere prevalentie wordt verwacht (Reijneveld et al., 2005). Wat betreft leeftijd wordt er verwacht dat de prevalentie van psychosociale problemen bij adolescenten in de leeftijd van elf tot zestien jaar (16%) hoger is dan bij jonge kinderen tot twaalf jaar (10%) (Dorsselaer, Zeijl, van den Eeckhout, ter Bogt, & Vollebergh, 2007). Geslacht heeft ook invloed op de prevalentie van psychosociale problemen. Op de basisschool rapporteren jongens meer gedragsproblemen dan meisjes, terwijl meisjes tijdens de adolescentie meer emotionele problemen blijken te hebben dan jongens (Dorsselaer et al., 2005; Inchley et al., 2016). Bij de laatste determinanten, zoals ingrijpende gebeurtenissen en het hebben van academische problemen, wordt er een verhoogde kans bij het ontwikkelen van psychosociale problemen verwacht (Harland, Reijneveld, Brugman,Verloove-Vanhorick, & Verhulst, 2002).
De onderzoeksvragen zijn:
1) Zijn etniciteit en niet-westerse achtergrond determinanten van het signaleren van psychosociale problemen door professionals in de huisartsenpraktijk?
2) Zijn leeftijd, geslacht, recente levensgebeurtenissen en academische problemen determinanten van het signaleren van psychosociale problemen door professionals in de huisartsenpraktijk?
3) Welke variabelen vergroten de kans bij de determinanten etniciteit en niet-westerse achtergrond op het herkennen van psychosociale problemen?
7 4) Welke variabelen vergroten de kans bij de determinanten leeftijd en geslacht op
het herkennen van psychosociale problemen?
De geïncludeerde artikelen in het huidige onderzoek bevatten naast Europese ook Amerikaanse onderzoeken, echter vanwege de verschillen tussen deze werelddelen in migratie kunnen de resultaten uit deze onderzoeken niet één op één vertaald worden naar de situatie in Europa (Vollebergh et al., 2005). Iedere Amerikaan is met uitzondering van de Indianen een migrant (Pumariega, Rothe, & Pumariega, 2005). Deze situatie is in Europa geheel anders, daarom zullen de resultaten van alle studies (inclusief de Amerikaanse studies) vergeleken worden met de Europese studies.
Methode Selecteren van de studies
Op systematische wijze is er in twee fasen gezocht naar geschikte artikelen. Hiervoor is een zoekstrategie ontwikkeld door gecertificeerde informatiespecialisten. In de eerste fase werd gezocht naar gepubliceerde artikelen in verschillende databanken tot 1 februari 2016. Het script voor de zoekactie was eerst geschreven voor de elektronische database Pubmed en aangepast voor gelijkwaardige zoekopdrachten in Embase, Cinahl, Web of Science (WoS) en Psychinfo. Termen van de zoekopdracht omvatten: mental health problems, general practice of youth healthcare, identification en synoniemen hiervan. Voor de volledige zoekstrategie wordt er verwezen naar Appendix A. Om te voorkomen dat er andere relevante titels in niet conventionele databases over het hoofd gezien zou worden is ook gezocht in de grijze literatuur. Zeven databanken (WHO-database, OpenGrey, GreyLit, GLIN (Grijze Literatuur in Nederland), Academic Search Premier, Clinical Trials en Current Controlled Trials) werden doorzocht. In de tweede fase werd opnieuw gezocht met dezelfde zoekstrategie als de eerste fase naar nieuw gepubliceerde artikelen in de databanken in de periode 1 februari 2016 tot 31 december 2017.
8 De inclusiecriteria betroffen ten eerste kinderen in de leeftijd van 0 – 19 jaar die direct of indirect (door hun ouders of verzorgers) de eerstelijns geestelijke gezondheidszorg hebben bezocht. Het tweede criterium ging over kinderen die onderzocht of gesignaleerd werden met psychosociale problemen door een professional. Het derde criterium had betrekking op determinanten die onthuld zijn door gesignaleerde psychische problemen. Als laatste
criterium moest er in een studie gerapporteerd worden over het verband tussen enerzijds een determinant en anderzijds het al dan niet signaleren van psychosociale problemen door jeugdgezondheidsprofessionals.
Op grond van inclusie- en exclusiecriteria zijn er in totaal 7731 geselecteerde studies overgebleven, waar na het verwijderen van duplicaten nog 5775 resteerden. Vervolgens werd op basis van het abstract en de titel van het artikel een selectie gemaakt. Daarna werden de overgebleven 97 artikelen volledig gelezen om weer een selectie te kunnen maken, waar uiteindelijk op grond van een zorgvuldig selectieproces 26 artikelen overbleven. Van de data die tot beschikking waren gesteld, werd aan de hand van de Webtool Effect Size Calculator van Campbell Collaboration de Cohen’s d berekend. Op drie verschillende manieren
gebeurde dat: (1) de gemiddelde en standaarddeviatie, (2) de 2 bij 2 frequentietabel of (3) de frequentieverdeling. Indien er ruwe (bivariate) data ontbrak in het artikel werden de auteurs aangeschreven. Uiteindelijk werden er wegens ontbrekende data 18 van de 26 artikelen meegenomen in de data-analyse (zie Tabel 1). Zes onderzoeken werden in de VS uitgevoerd, negen in Nederland en drie in de UK. Van de zes Amerikaanse onderzoeken zijn er ook drie in Canada en Puerto Rico uitgevoerd.
Kwaliteitsbeoordeling
De kwaliteit van de artikelen werd kritisch beoordeeld door gebruik te maken van de Crow Critical Appraisal Tool (Crowe & Sheppard, 2011) Het gebruik van dit instrument maakt het mogelijk om op een gestructureerde wijze de artikelen op kwaliteit te beoordelen.
9 De constructvaliditeit van de CCAT is goed bevonden (Crowe et al., 2011) en de
betrouwbaarheid ook, deze varieerde tussen de 0,64 en 0,91 in (Crowe, Sheppard, &
Campbell, 2012). Van de 26 artikelen zijn de eerste 23 door twee onderzoekers beoordeeld en de laatste drie door drie onderzoekers. Aangezien er geen extreem hoge of lage scores werden gevonden voor de kwaliteitsbeoordeling werden op basis van de CCAT geen artikelen
geëxcludeerd.
Coderen van de studies
Elk artikel werd op gestandaardiseerde wijze gecodeerd met behulp van een
codeerschema (zie Appendix B). De variabelen in het codeerschema waren onderverdeeld in vijf verschillende categorieën, namelijk: algemene informatie, kenmerken van de
steekproefgrootte, kenmerken van de metingen, kenmerken van de steekproef, en het onderzoeksdesign. De algemene informatie betrof onder andere het nummer van het
manuscript, de referentie, de codeur, datum van coderen, het publicatiejaar en de impactfactor van het artikel. De kenmerken van de steekproefgrootte die gecodeerd werden waren: de steekproefgrootte, het aantal gesignaleerde (door deskundige) en niet gesignaleerde
participanten met psychosociale problemen, de studieomschrijving, de effectgrootte genoemd in het artikel en de statistische toets die gebruikt werd voor de analyse in het artikel.
Van de metingen werden de volgende kenmerken gecodeerd: de
determinantencategorie met acht categorieën, te weten kindfactoren, medische geschiedenis, gemeten psychosociale problemen, gezinsfactoren, perinatale factoren, de praktijk en het consult. In dit onderzoek werden kindfactoren onderzocht zoals leeftijd, geslacht, etniciteit en Anders gedefinieerd, recente levensgebeurtenissen en academische problemen. De andere categorieën vielen buiten het bestek van deze studie. In de groep niet-westerse achtergrond werden de participanten in de categorie niet-westers, niet-Nederlands, niet-Amerikaans of in een restgroep geplaatst. Iedere determinant werd gecodeerd door het te voorzien van een
10 nummer (64 in totaal), een omschrijving, de wijze waarop de meting had plaats gevonden en hoe de psychosociale problemen door de deskundigen gerapporteerd en gesignaleerd werden.
De kenmerken van de steekproef bevatten een indeling van deelnemers in: alle kinderen, kinderen zonder psychosociale problemen, kinderen met psychosociale problemen en al het overige in het onderzoek. De volgende studiekenmerken werden tevens gecodeerd: het land waar het onderzoek plaatsvond, de gemiddelde leeftijd van de participanten, de leeftijdscategorie van de participanten, het percentage culturele minderheden, het percentage per etnische afkomst en het percentage jongens in de steekproef, de socio-economische status, het niveau van educatie van de ouders, de werkstatus, de gezinsstructuur, de mate van verstedelijking, de medische geschiedenis van het kind, de gezondheidszorginstelling in het artikel, informatie over de deskundige in het artikel en als laatste het percentage niet-artsen. Tot slot werden kenmerken van het onderzoeksdesign gecodeerd: cross-sectioneel onderzoek vs. longitudinaal onderzoek, en een interventie-studie of een andere vorm van onderzoek.
Analyse
Na het coderen werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend om de mate van overeenstemming tussen de metingen van beoordelaars vast te stellen. Tien artikelen werden geselecteerd en gescoord door twee codeurs. De Cohen’s Kappa werd gebruikt voor het berekenen van de overeenstemming bij de categoriale variabelen. Voor de continue variabelen werd de Intraclass correlatiecoëfficiënt berekend. De
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid varieerde voor de categoriale variabelen tussen de .96 en .99 en voor de continue variabelen tussen de .85 en 1.00. Na de interbeoordelaarsbetrouw-baarheid berekend te hebben werden alle effectgrootten in de artikelen die in een Odds Ratio, Chi-square en t-toets waren weergegeven in SPSS omgezet in een Cohen’s d met behulp van formules van Lipsey en Wilson (2001). Alle continue variabelen werden in het databestand
11 gecentreerd rondom het gemiddelde en alle categorische variabelen met meer dan twee categorieën werden omgezet in dummy variabelen.
Het statistische programma R werd gebruikt voor deze drie-level meta-analyse, omdat er sprake was van drie typen variantie die gemodelleerd moesten worden (Wibbelink & Assink, 2015). De variantie op niveau 1 werd bepaald door verschillen tussen effectgrootten waarvoor de formule 14 van Cheung (2014) gebruikt is. De log-likelihood-ratio-toetsen werden eenzijdig uitgevoerd om de heterogeniteit binnen (niveau 2) en tussen de studies (niveau 3) vast te stellen door de significante variantie te bepalen (Wibbelink & Assink, 2015). Tot slot werden de moderatoranalyses aan de hand van de omnibustoets uitgevoerd, door vast te stellen of de regressiecoëfficiënten van de determinanten significant van nul afwijken (Wibbelink &Assink, 2015).
Een veel voorkomend probleem in meta-analyses is publicatiebias, ook wel
dossierkast- of bureaulade-effect geheten (IJzendoorn & de Frankrijker, 2005). Er ontstaat een vertekening doordat bepaalde studies niet worden gepubliceerd, omdat resultaten zogeheten in de onderste la verdwijnen. Dit wordt ook wel file drawer problem genoemd. Met behulp van de Egger’s test is nagegaan of de funnel-plot (een grafiek die beoordeeld of er aanwijzingen zijn voor een publicatiebias) asymmetrisch was (Egger, Smith, Schneider & Minder, 1997). Tevens is er gebruik gemaakt van het Fail Safe Number (Rosenthal, 1995) om te bepalen of er sprake was van publicatiebias. Op basis van de Egger’s test en het fail-safe N is er geen indicatie voor publicatie bias gevonden. De Egger’s test had geen indicatie voor een asymmetrische funnel plot gevonden, want de toets was niet significant en het fail-safe N was groter dan 5*k + 10. Dit betekent dat het als robuust beschouwd mag worden.
Tabel 2
Overall effectgrootten van de determinanten: Etniciteit, Niet-westerse achtergrond, Leeftijd, Geslacht, recente Levensgebeurtenissen en Academische problemen
12 Determinant # studies # ES Mean d (SE) 95% CI Z -Statisti c
p-Value Variance level
2a Variance level 3b Alle Studies Etniciteit 4 5 -0.095 (0.111) -0.314; 0.123 -0.856 0.392 <.0001*** 1.0000 Niet-westerse achtergrond 5 5 -0.092 (0.287) -0.654; 0.470 -0.323 0.747 1.0000 1.0000 Leeftijd 9 11 0.068 (0.102) -0.132; 0.269 0.667 0.505 <.0001*** <.0001*** Geslacht 11 13 0.097 (0.052) -0.004; 0.198 1.879 0.060 <.0001*** 1.0000 Recente Levens-gebeurtenissen 4 4 0.214 (0.051) 0.114; 0.314 4.191 <.001*** 1.0000 1.0000 Ouders rapporteren academische problemen 2 2 0.655 (0.035) 0.586; 0.724 18.599 <.001*** 1.0000 1.0000 EuropeseStudies Etniciteit 3 4 -0.064 (0.140) -0.339; 0.211 -0.459 0.646 <.0001*** 1.0000 Niet-westerse achtergrond 4 4 0.129 (0.071) -0.010; 0.268 1.819 0.069 1.0000 1.0000 Leeftijd 7 9 0.052 (0.122) -0.187; 0.291 0.426 0.670 <.0001*** 0.7842 Geslacht 9 11 0.091 (0.053) -0.013; 0.194 1.719 0.086 <.0001*** 1.0000 Levensgebeurte- nissen (recent) 4 4 0.214 (0.051) 0.114; 0.314 4.191 <.001*** 1.0000 1.0000 Ouders rapporteren academische problemen 2 2 0.655 (0.035) 0.586; 0.724 18.599 <.001*** 1.0000 1.0000
Noot: # studies = aantal onafhankelijke studies; #ES = aantal effectgrootten; Mean d = overall effectgrootte; CI = betrouwbaarheidsinterval; SDQ = Strenghts and Difficulties Questionnaire
a = variantie tussen de effectgroottes van dezelfde studies b = variantie tussen studies
*p < 0.05 ** p < 0.01 ***p < 0.001
Resultaten
In Tabel 2 is er als alle studies worden samengenomen te zien dat de determinanten etniciteit, d = -0.095, p = 0.392, en niet-westerse achtergrond, d = -0.092, p = 0.747, geen
13 significante overall effectgrootten hebben. Beide determinanten laten zien dat kinderen gelijke signaleringskansen in het herkennen van psychosociale problemen hebben, ongeacht de etnische achtergrond (autochtoon vs. niet-autochtoon of westers vs. niet-westers). De determinant etniciteit had significante variantie binnen de studies (niveau twee),
respectievelijk χ2(1) = 13.191, p < .0001, en niet-westerse achtergrond niet. Op niveau drie
werd er zowel voor etniciteit als niet-westerse achtergrond geen significante variantie vastgesteld.
De determinanten leeftijd, d = 0.068, p = 0.505, en geslacht, d = 0.097, p = 0.060, waren eveneens niet significant. De signaleringskansen van psychosociale problemen waren vrijwel gelijk voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 19 jaar en voor zowel jongens als meisjes. Er dient wel opgemerkt te worden dat de determinant geslacht marginaal significant was. De heterogeniteit voor leeftijd en geslacht binnen de studies bleek significant, χ2(1) = 24.663, p < .0001; en: χ2(1) = 13.638, p < .0001, en tussen de studies niet. De overall effectgrootten van de determinanten recente levensgebeurtenissen, d = 0.214, p < 0.001, en academische problemen, d = 0.655, p < 0.001, werden ook in alle studies significant bevonden. Recente levensgebeurtenissen of het hebben van academische problemen verhogen de kans op het signaleren van psychosociale problemen. De heterogeniteit bleek niet significant (Tabel 2).
Als er alleen naar de Europese studies gekeken werd, was de determinant etniciteit, d = -0.064, p = 0.646, ook niet significant, terwijl de determinant niet-westerse achtergrond, d = 0.129, p = 0.069, marginaal significant was. Alleen de heterogeniteit binnen de studies voor etniciteit was significant, χ2(1) = 13.147, p < .0001. De variantie tussen de studies is ook niet significant gebleken. Voor niet-westerse achtergrond was de heterogeniteit wederom binnen en tussen de studies niet significant.
Er werden geen significante overall effectgrootten gevonden voor de determinanten leeftijd, d = 0.052, p = 0.670, en geslacht, d = 0.091, p = 0.086, als de Europese studies
14 werden samengenomen. Het signaleren van psychosociale problemen was vrijwel gelijk voor kinderen in alle leeftijden (0 - 19) en voor jongens en meisjes. De heterogeniteit is voor de determinanten leeftijd en geslacht binnen de studies wel significant gebleken, χ2(1) = 24.712,
p < .0001, resp. χ2(1) = 12.797, p < .0001, en tussen de studies niet. De determinanten
recente levensgebeurtenissen, d = 0.214, p = < 0.001, en academische problemen, d = 0.655,
p = <0.001, werden wel significant bevonden, dit betekent dat beide determinanten zijn voor
het herkennen van psychosociale problemen door professionals in de huisartsenpraktijk. Wat betreft de heterogeniteit zijn beide determinanten niet binnen en tussen de studies significant gebleken.
Tabel 3
Significante moderatoren voor de determinanten Etniciteit en Niet-westerse achtergrond in alle studies en alleen Europese studies
Moderator variabelen # studies # ES β0,mean d (95% CI)
β₁ (95% CI) Omnibus test P-Waarde Variantie
niveau 2a Variantie niveau 3b ALLE STUDIES Etniciteit Gemiddelde leeftijd steekproef 3 4 -0.013 (-0.134; 0.107) -0.073 (0.121; -0.024) F (1,2) = 8.608 0.003** 0.1211 1.0000 Percentage minderheden 3 3 0.062 (-0.081; 0.206) -0.018 (0.028; -0.008) F (1,1) = 12.153 < 0.001*** 1.0000 1.0000 Onderzoekspopulatie F(2,2) = 33.192 < 0.001*** 0.4184 Inclusief alle kinderen (RC) 4 5 0.166 (0.039; 0.292)** Geen behandeling PSP 4 5 0.069 (-0.325; 0.463) -0.474 (0.639; -0.309)*** Slechts kinderen met 4 5 -1.479 ( - -0.375
(-15 PSP 2.301; -0.656)*** 0.560; -0.189)*** Niet-westers Gemiddelde leeftijd steekproef 4 4 -0.094 (-0.267; 0.078) -0.127 (0.184; -0.069) F (1,2) = 4.719 < 0.001*** 1.0000 1.0000 Soort meetinstrument F (2,2) = 14.814 < 0.001*** 1.0000 1.0000 Zelfrapportage kinderen (RC) 5 5 -1.479 (2.291; -0.667)*** Ouderrapportage 5 5 0.044 (-0.369;0.457) 1.523(0.611; 2.434)*** Rapportage professional 5 5 0.177 (-0.050; 0.405) 1.656(0.813; 2.500)*** EUROPESE STUDIES Etniciteit Onderzoekpopulatie F(1,2) = 31.761 < 0.001*** 0.4184 1.0000 Alle kinderen (RC) 3 4 0.166 (0.039; 0.292)** Geen behandeling PSP 3 4 0.069 (-0.325; 0.463) -0.474 (0.639; -0.309)*** Percentage niet-artsencc 1 2 1.203(0.764; 1.642) -0.054 (0.073; -0.035) F (1,0) = 30.312 < 0.001*** 1.0000 Niet-westerse achtergrond Gemiddelde leeftijd steekproef 3 3 -0.017 (-0.150; 0.116) -0.081 (0.144; -0.019) F (1,1) = 6.439 0.011* 1.0000 1.0000 Percentage niet-artsen 3 3 0.284 (0.135; 0.009 (0.003; F (1,1) = 8.156 0.004** 1.0000
16
0.433) 0.015)
Noot: #studies = aantal onafhankelijke studies; # ES = aantal effectgrootten; Mean d = overall effectgrootte; CI = betrouwbaarheidsinterval; SDQ = Strenghts and Difficulties Questionnaire
a = variantie tussen de effectgroottes van dezelfde studies b = variantie tussen studies
cc = alleen Europese studies, geen vermelding bij alle studies * p < 0.05
** p < 0.01 ***p < 0.001
Moderatoranalyse
Bij de determinanten etniciteit, niet-westerse achtergrond, leeftijd en geslacht werd een moderatoranalyse uitgevoerd. Deze moderatoranalyses werden uitgevoerd om mogelijke voorspellende kenmerken te ontdekken die de samenhang tussen de determinanten en
herkenning van psychosociale problemen kunnen modereren. De significante (p <0,05) moderatoren zijn in Tabel 3 voor etniciteit en niet-westerse achtergrond en in Tabel 4 voor leeftijd en geslacht weergegeven. Effectgrootten van r = 0.50; r = 0.30 en r = 0.10 betreffen respectievelijk grote, middelgrote en kleine effecten (Cohen, 1988).
Bij de determinanten etniciteit en niet-westerse achtergrond werden zowel in alle studies als in de Europese studies meer significante moderatoren gevonden dan bij de determinanten leeftijd en geslacht. Er kwamen significante resultaten naar voren uit de moderatoranalyse bij de determinant etniciteit, als alle studies werden samengenomen met betrekking tot de gemiddelde leeftijd van de steekproef, β1= -0.07, p = 0.003, en het
percentage minderheden, β1 = -0.02, p < 0.001. Dit betekent dat hoe ouder de kinderen en hoe
hoger het percentage minderheden in de steekproef, hoe zwakker het verband tussen etniciteit en het herkennen van psychosociale problemen. De onderzoekspopulatie was een significante moderator wanneer het getypeerd werd door kinderen met psychosociale problemen, β1 =
-0.4, p < 0.001, of kinderen zonder een behandeling met psychosociale problemen, β1 =
17 problemen een zwakker verband tussen etniciteit en het herkennen van psychosociale
problemen vonden dan studies waarbij alle kinderen geïncludeerd werden in een steekproef. Daarnaast kan uit Tabel 3 afgeleid worden dat er een aantal significante resultaten zijn bij de determinant niet-westerse achtergrond. Allereerst bleek gemiddelde leeftijd van de steekproef een significante moderator, β1 = -0.13, p < 0.001. Dit betekent: hoe ouder de
kinderen in de steekproef zijn des te zwakker het verband tussen niet-westerse achtergrond en het herkennen van psychosociale problemen. Daarnaast was het soort meetinstrument
(zelfrapportage vs ouderrapportage cq. rapportage door een professional) een significante moderator, β1 = 1.52, p = 0.001, voor ouderrapportage en β1 = 1.66, p < 0.001, voor
rapportage door een professional. Dit houdt in dat wanneer ouders en deskundigen
rapporteren over psychosociale problemen, het verband tussen niet-westerse achtergrond en het herkennen van psychosociale problemen sterker is dan wanneer kinderen zelf over hun psychosociale problemen rapporteren. Wanneer studies psychosociale problemen maten door middel van zelfrapportage door kinderen werd wel een significante effectgrootte gevonden,
βo = -1.48, p < 0.001, dat wil zeggen hoe meer kinderen een etnische achtergrond uit de
categorie anders gedefinieerd hadden (niet-westerse achtergrond), hoe minder goed psychosociale problemen werden herkend door professionals in de huisartsenpraktijk.
Allereerst werd in de Europese studies bij de determinant etniciteit een modererend effect van onderzoekspopulatie gevonden. Het verschil in effectgrootte tussen studies waarin alle kinderen en studies waar alleen kinderen zonder een behandeling van psychosociale problemen werden meegenomen in de steekproef was significant, β1 = -0.47, p < 0.001. Dit
betekent dat het verband zwakker is tussen etniciteit en het herkennen van psychosociale problemen wanneer kinderen in de studies geen behandeling hebben gehad voor
psychosociale problemen en sterker wanneer alle kinderen worden onderzocht. Daarnaast kwam ook uit de moderatoranalyse met betrekking tot het percentage niet-artsen een
18 significant resultaat naar voren, β1 = -0.05, p < 0.001. Dit betekent dat indien er meer artsen
dan andere professionals in de steekproef zijn, het verband tussen etniciteit en het herkennen van psychosociale problemen sterker is.
Voor de determinant niet-westerse achtergrond werden twee significante resultaten gevonden, namelijk de gemiddelde leeftijd van de steekproef en het percentage niet-artsen, respectievelijk β1 = -0.08, p = 0.011, en β1 = 0.01, p = 0.004. Dat wil zeggen dat hoe ouder de
kinderen en hoe meer artsen in de steekproef zijn, hoe zwakker het verband tussen niet-westerse achtergrond en het herkennen van psychosociale problemen.
Tabel 4
Significante moderatoren voor de determinanten Leeftijd en Geslacht in alle studies en alleen Europese studies Moderator variabelen # studies # ES β0,mean d (95% CI)
β₁ (95% CI) Omnibus test P-Waarde Variantie
niveau 2a Variantie niveau 3b ALLE STUDIES Leeftijd Urbanisatie deelnemers F (1,9) = 40.776 < 0.001*** 0.7458 0.0787 Stedelijk (RC) 9 11 0.123 (-0.087; 0.334) Voorstedelijk 9 11 -0.375 (-0.630; -0.119) -0.498 (0.651; -0.347) Geslacht Gemiddelde leeftijd steekproef 10 11 0.133 (0.047; 0.219) 0.028 (0.002; 0.054) F (1,9) = 4.545 0.033* 1.0000 0.4278 EUROPESE STUDIES Leeftijd
19 Impactfactorcc 7 9 0.044 (0.715; -0.191) -0.143 (0.030; -0.272) F (1,7) = 4.727 0.030* 0.0198* 0.5639 Gemiddelde leeftijd steekproef 6 7 0.086 (-0.219; 0.391) -0.093 (0.118; -0.069) F (1,5) = 56.825 < 0.001*** 1.0000 0.4268 Geslacht Gemiddelde leeftijd steekproef 8 9 0.138 (0.046; 0.231) 0.040 (0.009; 0.071) F (1,7) = 6.381 0.012* 0.7667 0.6292
Noot: #studies = aantal onafhankelijke studies; #ES = aantal effectgrootten; Mean d = overall effectgrootte; CI = betrouwbaarheidsinterval; SDQ = Strenghts and Difficulties Questionnaire
a = variantie tussen de effectgroottes van dezelfde studies b = variantie tussen studies
cc = alleen Europese studies, geen vermelding bij alle studies *p < 0.05
** p < 0.01 ***p < 0.001
In Tabel 4 zijn de significante moderatoren voor leeftijd en geslacht weergegeven. Wanneer alle studies werden samengenomen bleek voor de determinant leeftijd, urbanisatie,
β1 = -0.50, p < 0.001 (voorstedelijk vs. stedelijk wonen) een moderator te zijn. Dit betekent
dat hoe jonger de kinderen zijn die voorstedelijk wonen des te zwakker het verband is met leeftijd en het herkennen van psychosociale problemen. Ook bleek de gemiddelde leeftijd van de steekproef bij de determinant geslacht een significante moderator, β1 = 0.03, p = 0.033:
hoe ouder de steekproef des te beter worden psychosociale problemen herkend bij jongens dan bij meisjes.
Indien slechts de Europese studies werden samengenomen werd bij de determinant leeftijd twee significante moderatoren gevonden: impactfactor (β1 = -0.14, p = 0.03) en de
gemiddelde leeftijd van de steekproef (β1 = -0.09, p < 0.001). Dit betekent dat hoe hoger de
20 leeftijd en het herkennen van psychosociale problemen. Tevens werd bij de laatste
determinant geslacht wederom de gemiddelde leeftijd van de steekproef significant bevonden, β1 = 0.04, p = 0.012. Dit betekent wederom dat hoe ouder de steekproef des te
beter de psychosociale problemen worden herkend bij jongens in vergelijking tot meisjes.
Discussie
In deze studie werd onderzocht of etniciteit en niet-westerse achtergrond
determinanten zijn van het signaleren van psychosociale problemen door professionals in de huisartsenpraktijk. Uit de analyses bleek in eerste instantie dat er een nagenoeg gelijke kans is voor het herkennen van psychosociale problemen, voor kinderen met als voor kinderen zonder een migratieachtergrond. Uit deze resultaten blijkt dus dat de prevalentie van het herkennen van psychosociale problemen vrijwel gelijk is voor alle kinderen ongeacht de etnische culturele achtergrond.
Professionals in de huisartsenpraktijk herkennen psychosociale problemen nagenoeg gelijk ongeacht de verschillen in etnische achtergrond. Met uitzondering van de determinant niet-westerse achtergrond in Europa, deze kan met enige voorzichtigheid beschouwd worden als een determinant van het herkennen van psychosociale problemen vanwege het marginaal significant verband. Dit betekent dat kinderen in Nederland met een niet-westerse
achtergrond een grotere kans hebben dat hun psychosociale problemen niet herkend worden
dan kinderen in Amerika.
Opvallend bij de determinant etniciteit was dat als alle studies werden samengenomen en het percentage minderheden in de steekproef hoog was, de psychosociale problemen minder goed door professionals in de huisartsenpraktijk werden herkend. Tenzij er meer artsen dan professionals signaleerden bij kinderen met een etnische achtergrond, dan werden de psychosociale problemen beter herkend, terwijl bij kinderen in Nederland met een niet-westerse achtergrond deze juist minder goed herkend werden wanneer er meer artsen
21 signaleerden in een steekproef.
Er kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat er geen verschil is in herkenning van psychosociale problemen tussen kinderen met en zonder migratieachtergrond. Vanwege het marginaal significant verband bij de determinant niet-westerse achtergrond in Europa en de verschillen tussen professionals en artsen in de huisartsenpraktijk bij kinderen met een etnische achtergrond in het herkennen van psychosociale problemen. Tevens is ook uit de moderatoranalyse gebleken dat verschillen in kenmerken van de studies het verband tussen etnische achtergrond en het herkennen van psychosociale problemen modereerde. Zo bleek dat etniciteit een determinant was als alle kinderen in de steekproef werden geïncludeerd. Dit betekent dat kinderen met een migratieachtergrond meer kans hebben dat er bij hen
psychische problemen worden herkend. Eveneens bleek niet-westerse achtergrond een determinant te zijn wanneer kinderen zelf over hun etnische achtergrond rapporteerden. Nu betekent het juist dat de kans kleiner is bij kinderen met een niet-westerse achtergrond dat er bij hen psychische problemen worden herkend. Om gegronde conclusies te trekken over de prevalentie van het herkennen van psychosociale problemen door professionals in de huisartsenpraktijk voor kinderen met en zonder migratieachtergrond, is er meer onderzoek nodig.
Daarnaast bleek dat het al dan niet herkennen van psychosociale problemen in de huisartsenpraktijk vrijwel gelijk te zijn voor kinderen van verschillende leeftijden en voor jongens en meisjes. De determinanten recente levensgebeurtenissen en academische problemen zijn wel determinanten van het herkennen van psychosociale problemen, maar vanwege het geringe aantal effectgrootten van de determinant academische problemen dienen deze resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden.
Volgens een groot Nederlands onderzoek zijn er factoren die een belemmering
22 kennis over de werking van het gezondheidszorgsysteem en communicatieproblemen
(Reijneveld et al., 2005). Wellicht behouden kinderen en hun ouders met een niet-westerse achtergrond in landen als Amerika meer hun eigen cultuur door de immigratiecultuur die men daar al decennialang heeft. Alle Amerikanen behalve de Indianen zijn eigenlijk migranten (Pumariega, Rothe, & Pumariega, 2005). Bovendien is het gemakkelijker voor iemand met een niet-westerse achtergrond zich de Engelse taal eigen te maken vanwege het feit dat Engels een wereldtaal is (Laan et al., 2013).
Zo kwam er uit de moderator analyse van huidig onderzoek naar voren dat bij kinderen met een etnische achtergrond uit de categorie anders gedefinieerd (niet-westerse achtergrond), psychosociale problemen minder goed werden herkend door professionals in de huisartsenpraktijk. Kinderen met een niet-westerse achtergrond groeien in Nederland
ongeveer drie-en-een-half keer zo vaak in een arm gezin op (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2015). De arbeidsmarktpositie van niet-westerse migranten is vaak ongunstig omdat zij vaak lager opgeleid zijn dan Nederlanders en minder vaak betaald werk hebben, zodat zij vaker van een bijstandsuitkering moeten rondkomen. Uit een nationale steekproef in Nederland naar schoolgaande kinderen in de buurten met de meeste achterstand blijkt dat de prevalentie van psychosociale problemen 80% hoger is dan in meer welvarende buurten (Peen, Dekker, Schoevers, ten Have, de Graaf, & Beekman 2008).
Daarnaast is, wanneer alle studies werden samengenomen bij de niet-westerse
kinderen gebleken dat het uitmaakt wie de informant is die de vragenlijst invult. Als jongeren zelf rapporteerden over psychosociale problemen werden er minder psychosociale problemen herkend bij kinderen met een migratieachtergrond (vergeleken met kinderen zonder
migratieachtergrond), dan wanneer ouders of professionals rapporteerden. Ouders rapporteren namelijk meer emotionele problemen bij kinderen met een niet-westerse achtergrond dan ouders van Nederlandse kinderen (Zeijl et al., 2005), terwijl kinderen met een niet-westerse
23 achtergrond weer minder psychosociale problemen rapporteren dan Nederlandse kinderen (Inchley, 2016). Een gebrekkig inzicht in psychische problemen en onvoldoende kennis over de mogelijkheden voor behandeling kunnen bij niet-westerse kinderen een onderliggende oorzaak zijn van het minder rapporteren van psychosociale problemen (Vanheusden, 2008). Een verschil in de rapportage door bijvoorbeeld kinderen en ouders kan het modererende effect van de informant van psychosociale problemen op effectgrootte verklaren.
Verder kwam er, wanneer alle studies werden samengenomen, naar voren dat naarmate de kinderen in een stedelijk gebied wonen het verband tussen leeftijd en het
herkennen van psychosociale problemen sterker is. Dit betekent dat psychosociale problemen bij oudere kinderen in stedelijke gebieden beter herkend worden. Er is wel voorzichtigheid geboden met deze uitspraken, want het effect was klein. Een verklaring kan zijn dat de prevalentie van psychosociale problemen bij adolescenten hoger is dan bij jonge kinderen tot twaalf jaar (Dorsselaer, Zeijl, van den Eeckhout, ter Bogt, & Vollebergh, 2007). Tevens is uit onderzoek gebleken dat verstedelijking voor een hoger stressgehalte kan zorgen dat meer psychische problemen tot gevolg heeft (Peen et al., 2008). Bij stedelingen blijkt de amygdala veel actiever te zijn (Lederbogen et al., 2011). Zij ervaren dus meer stress dan inwoners uit kleine dorpjes.
Een laatste belangrijke conclusie is dat er een marginaal significant verband naar voren kwam voor geslacht als determinant voor het herkennen van psychosociale problemen wanneer alle studies werden samengenomen. Psychosociale problemen worden bij jongens mogelijk beter herkend door huisartsenpraktijkprofessionals dan bij meisjes. Daarnaast is het verband tussen geslacht en het herkennen van psychosociale problemen sterker naarmate de jongens in de steekproef ouder zijn. Dit is niet geheel wat er verwacht werd. Op basis van de literatuur was verwacht dat bij een steekproef met oudere kinderen meer emotionele
24 problemen bij meisjes naar voren zouden komen, want meisjes blijken tijdens de adolescentie meer emotionele problemen te hebben dan jongens (Dorsselaer et al., 2005).
Een belangrijke beperking in dit onderzoek is dat het begrip migrant onduidelijk gedefinieerd werd in de geïncludeerde studies. Dit begrip werd ook per land verschillend omschreven. In twee studies werd in dit onderzoek het begrip westerse en niet-westerse migrant aangehouden in plaats van een persoon met of zonder een migratieachtergrond (Klein Velderman et al., 2009; Crone, Zeijl & Reijneveld, 2016). Daarnaast werd een kind in
sommige studies niet als migrant met een migratieachtergrond beschouwd, maar als Nederlander. Dit geldt wanneer slechts één van de ouders een migratieachtergrond had (Reijneveld et al., 2005; Brugman et al., 2001). Soms werd een kind met een
migratieachtergrond als non-Dutch getypeerd (Theunissen et al., 2012; Brugman et al., 2001) of zelfs non-White (Richardson et al., 2010). In Nederland heeft een persoon volgens het Centraal Bureau voor Statistiek een migratieachtergrond als die of ten minste één van de ouders in het buitenland geboren is (CBS,2016). Tevens wordt er ook onderscheid gemaakt tussen mensen met een westerse en een niet-westerse achtergrond. Terwijl men in Groot-Brittannië een migratieachtergrond heeft als een persoon in het buitenland geboren is, of een buitenlandse nationaliteit heeft en langer dan een jaar in Groot-Brittannië verblijft (The Migration observatory, 2017). Daarnaast was het begrip persoon zonder een
migratieachtergrond, oftewel de oorspronkelijke vergelijkingspopulatie, ook niet eenduidig beschreven in de geïncludeerde studies en landen van onderzoek (Reijneveld et al., 2005; Brugman et al., 2001; Kelleher et al., 1997; Kelleher et al.,1999; Richardson et al., 2010; Dempster et al., 2012; Mayne et al., 2016). Door het gebrek aan heldere definities is het complex om gegronde conclusies te trekken en is gestandaardiseerd onderzoek cruciaal, omdat studies anders niet met elkaar te vergelijken zijn.
25 Een andere beperking in dit onderzoek is het verschil in de informanten die
rapporteren over psychosociale problemen. Een aantal vragenlijsten werd door de jongere zelf ingevuld, namelijk de Child Behavior Checklist CBCL, Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) en de Youth Self Report (YSR). De andere vragenlijsten, zoals de Landelijke Signaleringsinstrument Psychosociale Problematiek Kleuters (LSPPK), Pediatric Symptom Checklist (PSC), Infant-Toddler Social and Emotional Assessment (ITSEA) en de Eyberg gedragsvragenlijst voor kinderen (ECBI), werden vaak door ouders ingevuld en de Teacher Report Form (TRF) door de leraar. Al die verschillende informanten gaven waarschijnlijk ook andere uitkomsten aangaande het herkennen van psychosociale problemen. Toch is het goed om die verschillende informanten mee te nemen in een onderzoek omdat het licht werpt op culturele drempels van gedragsproblemen en vooroordelen in het rapporteren (Stevens et al., 2008).
Een andere beperking van dit onderzoek is dat er twee kindfactoren niet voorkwamen in de studies die wel van invloed kunnen zijn op het ontwikkelen van probleemgedrag; namelijk temperament en onderwijsniveau van het kind. Onderzoek heeft uitgewezen dat een moeilijk temperament van het kind een mogelijke voorspeller van het ontstaan van
probleemgedrag kan zijn (Karreman, de Haas, van Tuijl, van Aken, & Dekovic, 2010). Kinderen met een moeilijk temperament laten vaker impulsief, angstig, boos of gefrustreerd gedrag zien en zijn vaak erg actief en ongecontroleerd (Rubin, Burgess, & Hastings, 2002). Dit moeilijke temperament van een kind kan zowel internaliserende als externaliserende problemen tot gevolg hebben (Karreman et al., 2010). Daarnaast is onderwijsniveau van het kind zelf ook een belangrijke variabele om mee te nemen. Uit onderzoek is gebleken dat vmbo-leerlingen veel meer psychosociale problemen ervaren dan vwo-leerlingen (Inchley, 2010).
26 Een laatste beperking in dit onderzoek is dat het effect van een minderheid zijn heel bepalend kan zijn voor een kind. Aangezien hier nog niet veel onderzoek naar is gedaan, kan er slechts naar een Nederlands onderzoek verwezen worden waar gebleken is dat een
minderheid zijn bepalend was voor een toename van externaliserende problemen in de klas (Gieling, Vollebergh, & van Dorsselaer, 2010). Indien een minderheid zijn een determinant is van psychosociale problemen bij een kind in plaats van zijn migratieachtergrond of misschien wel allebei, is het effect van een minderheid zijn een urgent fenomeen om te onderzoeken.
Voor verder onderzoek is eerst een aantal verbeteringen nodig. Zo is het nodig dat de begrippen migrant en niet-migrant (referentiegroep) helder gedefinieerd worden ongeacht wat er per land wordt aangehouden als officiële definitie. Een eenvoudige manier is om
uitsluitend de term migrant te gebruiken als een persoon in het buitenland geboren is (The Migration observatory, 2017). Zo kunnen studies beter met elkaar vergeleken worden om gegronde conclusies te trekken.
Daarnaast zijn er ook verbeteringen nodig aangaande culturele drempels die de toegang tot de jeugdgezondheidszorg bemoeilijken. Het is belangrijk dat
jeugdgezondheidsartsen, net zoals huisartsen, in Nederland die te maken hebben met een toename aan etnisch culturele diversiteit beter begeleid worden om kwalitatief goede zorg te bieden (Huijbregts, 2012). De bedoeling is dat zij leren aan te sluiten bij de belevingswereld en het taalniveau van de patiënt met een etnische culturele achtergrond. Ter verbetering van signaleringsmethoden bij niet-westerse kinderen is het belangrijk dat zowel ouders als professionals vragenlijsten invullen en dat er meer jonge kinderen en niet-artsen in de
steekproef zijn. Dat vergroot de kans op het signaleren van psychosociale problemen. Tevens is er ook meer inzicht nodig in andere determinanten, zoals temperament en onderwijsniveau bij kinderen met en kinderen zonder een migratieachtergrond.
27 In de toekomst zou het zeer wenselijk zijn voor wetenschappelijk onderzoek naar psychosociale problemen bij migrantenkinderen om allereerst de psychosociale problematiek van het herkomstland in kaart te brengen (Stevens et al., 2008). Veel kennis is vooralsnog gebaseerd op onderzoek in WEIRD-populaties (Western Educated Industrialized Rich Democratic (Henrich, Heine & Norenzayan, 2010). Hierna kunnen de uitkomsten van kinderen met een migratieachtergrond vergeleken worden met de prevalentie van jeugdigen zonder een migratieachtergrond (Stevens et al., 2008). Tevens is het nodig om meer inzicht te krijgen in het etnisch minderheidseffect van een gastland en andere determinanten die van invloed zijn, om op gefundeerde wijze conclusies te mogen trekken.
Literatuur
28 Berry, J. W. (2006). Acculturative stress. In P. T. P. Wong & L. C. J. Wong (Eds.),
Handbook of multicultural perspectives on stress and coping (pp. 287-298). Boston,
MA: Springer.
Born, M., & Mol, S. T. (2006). Het kwantitatief integreren van empirische studies: De methode van meta-analyse. Tijdschrift voor Sociale, Arbeids- en
Organisatiepsychologie, 19(3). Retrieved from
https://www.gedragenorganisatie.nl/inhoud/tijdschrift_artikel/GO-19-3-4/Het-kwantitatief-integreren-van-empirische-studies-de-methode-van-meta-analyse *Brugman, E., Reijneveld, S. A., Verhulst, F. C., & Verloove-Vanhorick, S. P. (2001).
Identification and management of psychosocial problems by preventive child health care. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 155, 462-469.
doi:10.1001/archpedi.155.4.462
Centraal Bureau voor de Statistiek (2016). Afbakening generaties met migratieachtergrond. Retrieved from https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2016/47/afbakening-generaties -met-migratieachtergrond
Centraal Bureau voor de Statistiek (2015). Jongeren met jeugdzorg naar zorgvorm en herkomstgroepering, Retrieved from:
https://www.cbs.nl/nl- nl/maatwerk/2015/25/jongeren-met-jeugdzorg-naar-zorgvorm-en-herkomstgroepering-2011-2013
Conger, R. D., & Donnellan, M. B. (2007). An interactionist perspective on the
socioeconomic context of human development. Annual Review of Psychology, 58, 175-199. doi:10.1146/annurev.psych.58.110405.085551
*Crone, M. R., Bekkema, N., Wiefferink, C. H., & Reijneveld, S. A. (2010). Professional identification of psychosocial problems among children from ethnic minority groups:
29 room for improvement. The Journal of Pediatrics, 156(2), 277-284. doi:10.1016/j .jpeds.2009.08.008
*Crone, M. R., Zeijl, E., & Reijneveld, S. A. (2016). When do parents and child health professionals agree on child’s psychosocial problems?: Cross-sectional study on parent-child health professional dyads. BMC Psychiatry, 16, 151-162. doi:10.1186 /s12888-016-0867-9
Crowe, M., & Sheppard, L. (2011). A general critical appraisal tool: An evaluation of construct validity. International Journal of Nursing Studies, 48, 1505‐1516. doi:10.1016/j .ijnurstu.2011.06.004
Crowe, M., Sheppard, L., & Campbell, A. (2011). Comparison of the effects of using the Crowe Critical Appraisal Tool versus informal appraisal in assessing health research: A randomised trial. International Journal of Evidence‐Based Healthcare, 9, 444-449. doi:10.1111/j.1744-1609.2011.00237.x
Crowe, M., Sheppard, L., Campbell, A. (2012). Reliability analysis for a proposed critical appraisal tool demonstrated value for diverse research designs. Journal of Clinical
Epidemiology, 65, 375-383. doi:10.1016/j.jclinepi.2011.08.006
Cheung, M. W.-L. (2014). Modeling dependent effect sizes with three-level meta-analyses: A structural equation modeling approach. Psychological Methods, 19, 211-229.
doi:10.1037/a0032968
Delfos, M. F. (2012). Psychologie van de adolescentie: Biologisch, psychologisch en
pedagogisch. Amsterdam, The Netherlands: Pearson Benelux
*Dempster, R. M., Wildman, B. G., Langkamp, D., & Duby, J. C. (2012). Pediatrician identification of child behavior problems: The roles of parenting factors and cross-practice differences. Journal of Clinical Psychology in Medical Settings, 19, 177-187. doi:10.1007/s10880-011-9268-x
30 Egger, M., Smith, G. D., Schneider, M., & Minder, C. (1997). Bias in meta-analysis detected
by a simple, graphical test. British Medical Journal, 315, 629–634. doi:10.1136/bmj .315.7109.629
Emerson, E., Robertson, J., & Wood, J. (2007). The association between area-level indicators of social deprivation and the emotional and behavioural needs of black and South Asian children with intellectual disabilities in a deprived urban environment. Journal
of Applied Research in Intellectual Disabilities, 20, 420-429.
doi:10.1111/j.1468-3148.2007.00386.x
Flink, I. J. E., Jansen, P. W., Beirens, T. M. J., Tiemeier, H., Van Ijzendoorn, M. H., Jaddoe, V. W. V., Hofmann, A., & Raat, H. (2012). Differences in problem behaviour among ethnic minority and majority preschoolers in the Netherlands and the role of family functioning and parenting factors as mediators: The Generation R Study. BMC Public
Health, 12, 1092-1101. doi:10.1186/1471-2458-12-1092
García Coll, C. G., Crnic, K., Lamberty, G., Wasik, B. H., Jenkins, R., Vázquez García, H., & Pipes McAdoo, H. (1996). An integrative model for the study of develop-mental competencies in minority children. Child Development, 67, 1891-1914. doi: 10.1111/j .1467-8624.1996.tb01834.x
Gieling, M., Vollebergh, W., & Van Dorsselaer, S. (2010). Ethnic density in school classes and adolescent mental health. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 45, 639-646. doi:10.1007/s00127-009-0105-6
Harland, P., Reijneveld, S. A., Brugman, E., Verloove-Vanhorick, S. P., & Verhulst, F. C. (2002). Family factors and life events as risk factors for behavioural and emotional problems in children. European Child & Adolescent Psychiatry, 11, 176-184. doi:10.1007/s00787-002-0277-z
31 Henrich, J., Heine, S. J., & Norenzayan, A. (2010). The weirdest people in the world?
Behavioral and Brain Science, 33, 61-82.doi:10.1017/S0140525X0999152X
Hermanns, J., Öry, F., & Schrijvers, G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: Eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventie bij opvoed- en opgroeiproblemen. Retrieved from http://pow-alumni.socsci.uva.nl/alumni/documents /RapportInventgroep.pdf
Huijbregts, V., (2012). Aandacht voor diversiteit in de huisartsenpraktijk: Een kwestie van effectiviteit. Retrieved from http://www.pharos.nl/documents/doc/webshop/2012_1_5 -7_diversiteit_in_de_huisartsenpraktijk.pdf
Inchley, J. C., Currie, D. B., Young, T., Samdal, O., Torsheim, T., Augustson, L., … & Barnekow, V. (Eds.) (2016). Growing up unequal: Gender and socioeconomic
differences in young people’s health and well-being: Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) study: International report from the 2013/2014 survey. (Health
Policy for Children and Adolescents; No. 7). Retrieved from http://www.euro.who.int /__data/assets/pdf_file/0003/303438/HSBC-No.7-Growing-up-unequal-Full-Report .pdf
Junger-Tas, J. (2001). Ethnic minorities, social integration and crime. European Journal on
Criminal Policy and Research, 9, 5-29. doi:10.1023/A:1011210026339
Karlsen, S., & Nazroo, J. Y. (2002). Agency and structure: The impact of ethnic identity and racism on the health of ethnic minority people. Sociology of Health & Illness, 24, 1-20. doi:10.1111/1467-9566.00001
Karreman, A., Van Tuijl, C., Van Aken, M. A. G., & Deković, M. (2009). Predicting young children’s externalizing problems: Interactions among effortful control, parenting and child gender. Merrill-Palmer Quarterly, 55, 111-135. Retrieved from
32 *Kelleher, K. J., Childs, G. E., Wasserman, R. C., McInerny, T. K., Nutting, P. A., Gardner,
W.P. (1997). Insurance status and recognition of psychosocial problems: A report from the Pediatric Research in Office Settings and the Ambulatory Sentinel Practice Networks. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine. 151, 1109-1115.
doi:10.1001/archpedi.1997.02170480039006
*Kelleher, K. J., Moore, C. D., Childs, G. E., Angelilli, M. L., & Comer, D. M. (1999). Patient race and ethnicity in primary care management of child behavior problems: A report from PROS and ASPN. Medical Care, 37, 1092-1104. Retrieved from
https://www.jstor.org/stable/3767063
*Klein Velderman, M., Crone, M., Wiefferink, C.H., & Reijneveld, S.A. (2010). Identification and management of psychosocial problems among toddlers by
preventive child health care professionals. European Journal of Public Health, 20, 3, 332-338. doi: 10.1093/eurpub/ckp169
Knight, G. P., Tein, J. Y., Shell, R., Roosa, M. (1992). The cross-ethnic equivalence of parenting and family interaction measures among Hispanic and Anglo-American families. Child Development, 63, 1392-1403. doi:10.2307/1131564
Kouider, E. B., Koglin, U., & Petermann, F. (2014). Emotional and behavioral problems in migrant children and adolescents in Europe: A systematic review. European Child &
Adolescent Psychiatry, 23, 373-391. doi:10.1007/s00787-013-0485-8
Lederbogen, F., Kirsch, P., Haddad, L., Streit, F., Tost, H., Schuch, P., Wüst, S., Pruessner, J.C., Rietschel, M., Deuschle, M., & Meyer-Lindenberg, A. (2011). City living and urban upbringing affect neural social stress processing in humans. Nature
International Journal of Science, 474, 498-501. doi: 10.1038/nature10190
33 *Lynch, T. R., Wildman, B. G., & Smucker, W. D. (1997). Parental disclosure of child
psychosocial concerns: Relationship to physician identification and management. Journal of Family Practice, 44, 273-280. Retrieved from http://europepmc.org/abstract/med/9071247
*Martinez, R., Reynolds, S., & Howe, A. (2006). Factors that influence the detection of psychological problems in adolescents attending general practices. British Journal of
General Practice, 56, 594-599. Retrieved from http://bjgp.org/content/56/529/594
*Mayne, S. L., Ross, M .E., Song, L, McCarn, B., Stefes, J., Liu, W., … & Fiks, A. G. (2016). Variations in mental health diagnosis and prescribing across pediatric primary care practices. Pediatrics, 137, e20152974. doi:10.1542/peds.2015-2974
Munroe-Blum, H., Boyle, M. H., Offord, D. R., & Kates, N. (1989). Immigrant children: Psychiatric disorder, school performance, and service utilization. American Journal of
Orthopsychiatry, 59, 510-519. doi:10.1111/j.1939-0025.1989.tb02740.x
*Nichols, L., Ryan, R., Connor, C., Birchwood, M., & Marshall, T. (2016). Derivation of a prediction model for a diagnosis of depression in young adults: A matched case-control study using electronic primary care records. Early Intervention in Psychiatry. Advance online publication. doi:10.1111/eip.12332
Peen, J., Dekker, R. A., Schoevers, M., ten Have, R., de Graaf, A., & Beekman, T. (2008). Is the prevalence of psychiatric disorders associated with urbanization? Social
Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 42, 12, 984-989. doi:
2443/10.1007/s00127-007-0256-2
Postma, S. (2008). JGZ‐richtlijn: Vroegsignalering van psychosociale problemen.
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Retrieved from
34 /januari/JGZ_richtlijn_Vroegsignalering_van_psychosociale_problemen
:gCg9S35YSSGj-KnBpRA5AQ
Pumariega, A., Rothe, E., Pumariega, J. (2005). Mental health of immigrants and refugees. Community Mental Health Journal, 41, 581-597. doi:10.1007/s10597-005-6363-1 *Reijneveld, S. A., Harland, P., Brugman, E., Verhulst, F. C., & Verloove-Vanhorick, S. P.
(2005). Psychosocial problems among immigrant and non-immigrant
children. European Child & Adolescent Psychiatry, 14, 145-152. doi:10.1007/s00787 -005-0454-y
*Richardson, L. P., Russo, J. E., Lozano, P., McCauley, E., & Katon, W. (2010). Factors associated with detection and receipt of treatment for youth with depression and anxiety disorders. Academic Pediatrics, 10, 36-40. doi:10.1016/j.acap.2009.09.011 Rigter, P. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen.
Bussum, The Netherlands: Coutinho.
Rooyackers, I. N., De Valk, H. A., & Merz, E. M. (2014). Mother–child relations in adulthood: Immigrant and nonimmigrant families in the Netherlands. Journal of
Cross-Cultural Psychology, 45, 569-586. doi:10.1177/0022022113519856
Ryan, A. M., Gee, G. C., & Laflamme, D. F. (2006). The association between self-reported discrimination, physical health and blood pressure: Findings from African Americans, Black immigrants, and Latino immigrants in New Hampshire. Journal of Health Care
for the Poor and Underserved, 17, 116-132. doi:10.1353/hpu.2006.0079
Rydell, A. M. (2010). Family factors and children’s disruptive behaviour: An investigation of links between demographic characteristics, negative life events and symptoms of ODD and ADHD. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 45, 233-244. doi:10.1007/s00127-009-0060-2
35 Sayal, K. (2006) Annotation: Pathways to care for children with mental health problems.
Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47, 649‐659. doi:10.1111/j.1469‐7610
.2005.01543.x
*Sayal, K., & Taylor, E. (2004). Detection of child mental health disorders by general practitioners. British Journal of General Practice, 54, 348-352. Retrieved from http://bjgp.org/content/54/502/348
Schreyer, I., Petermann, U. (2010). Behavior problems and quality of life in preschool children and their mothers: Comparing native children and children of immigrant families. Zeitschrift für Gesundheitspsychologie, 18, 119-129. doi:10.1026/0943-8149 /a000020
The Migration Observatory (2017). Who Counts as a Migrant? Definitions and their
Consequences. Retrieved from http://www.migrationobservatory.ox.ac.uk/resources /briefings/who-counts-as-a-migrant-definitions-and-their-consequences/
Tierolf, B., Steketee, M., Gilsing, R., & Bellaart, H. (2017). Leefomstandigheden van
kinderen met een migratieachtergrond. Retrieved from https://www.kis.nl/sites/default
/files/bestanden/Publicaties/leefomstandigheden-kinderen-met-een-migratieachtergrond.pdf
*Theunissen, M.H.C., Vogels, A.G.C., & Reijneveld, S.A. (2012). Work experience and style explain variation among pediatricians in the detection of children with psychosocial problems. Academic Pediatrics, 12, 6, doi: org/10.1016/j.acap.2012.07.004.
Vallance, A., Kramer, T., Churchill, D., & Garralda, M. (2011). Managing child and
adolescent mental health problems in primary care: Taking the leap from knowledge to practice. Primary Health Care Research & Development, 12, 301-309. doi:10.1017 /S1463423611000338
36 Van Dorsselaer, S., Zeijl, E., Van den Eeckhout, S., Ter Bogt, T., Vollebergh, W. (2007).
Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Retrieved from https://dspace .library.uu.nl/handle/1874/305482
Van IJzendoorn, M. H., & De Frankrijker, H. (2005). Pedagogiek in beeld: Een inleiding in de pedagogische studie van opvoeding, onderwijs en hulpverlener. Houten, The Netherlands: Bohn Stafleu van Loghum.
Vanheusden, K., (2008, January 28). Jongvolwassenen zoeken weinig hulp ondanks psychische problemen. [Press release]. Retrieved from https://www.erasmusmc.nl /perskamer/archief/2008/2587326/
Vanneste, A. (2011). Engels, mode of noodzaak? Frans en Duits, verguisd? Enkele caveats!. Tijdschrift voor onderwijsrecht en onderwijsbeleid.-Brussel,1, 46-56. Retrieved from https://repository.uantwerpen.be/desktop/irua/core/index.phtml
?language=E&euser=&session=&service=opacirua&robot=&deskservice=desktop &desktop=irua&workstation=&extra=loi=c:irua:93979
Verhulst, F. C., Van der Ende, J., (1997). Factors associated with child mental health service use in the community. Journal of the American Academy of Child & Adolescent
Psychiatry, 36, 901-909. doi:10.1097/00004583-199707000-00011
*Vogels, A.G.C., Jacobusse, G.W., Hoekstra, F., Brugman, E., Crone, M., & Reijneveld, S.A. (2008). Identification of children with psychosocial problems differed between
preventive child health care professionals. Journal of Clinical Epidemiology, 61, 1144-1151. doi: 10.1016/j.jclinepi.2007.12.005
Vollebergh, W. A. M., Ten Have, M., Dekovic, M., Oosterwegel, A., Pels, T., Veenstra, R., … & Verhulst, F. (2005). Mental health in immigrant children in the Netherlands.
Social Psychiatry and Psychiatry Epidemiology, 40, 489-496.
37 *Wiefferink, C. H., Reijneveld, S. A., De Wijs, J., Swagerman, M., Campman, D., &
Paulussen, T. G. W. (2006). Screening for psychosocial problems in 5–6-year olds: A randomised controlled trial of routine health assessments. Patient Education and
Counseling, 60, 57-65. doi:10.1016/j.pec.2004.11.013
Wildman, B. G., Kizilbash, A. H., & Smucker, W. D. (1999). Physicians' attention to parents' concerns about the psychosocial functioning of their children. Archives of Family
Medicine, 8, 440-444. doi:10.1001/archfami.8.5.440
Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S. & Reijneveld, M. (2005). Kinderen in
Nederland. Leiden, The Netherlands: Sociaal en Cultureel Planbureau/TNO.
*Zwaanswijk, M., Verhaak, P. F. M., Van der Ende, J., Bensing, J. M., & Verhulst, F. C. (2005). Consultation for and identification of child and adolescent psychological problems in Dutch general practice. Family Practice, 22, 498-506.
38
Appendix A
("child" OR "children" OR "childhood" OR "infant" OR "infants" OR "infancy" OR "kid" OR "kids" OR "youth" OR "youngster" OR "youngsters" OR "toddler" OR "toddlers" OR "childhood" OR "adolescent" OR "adolescents" OR "baby" OR "juvenile" OR "offspring" OR "teenager" OR "teenagers" OR "newborn" OR "newborns") AND ("psychosocial
problem" OR "psychosocial problems" OR "psychosocial issue" OR "psychosocial issues" OR "psychosocial disorder" OR "psychosocial disorders" OR "psychological problem" OR "psychological problems" OR "psychological issue" OR "psychological issues" OR
"psychological disorder" OR "psychological disorders" OR "mental health" OR "mental health problem" OR "mental health problems" OR "mental health issue" OR "mental health issues" OR "mental health disorder" OR "mental health disorders" OR "mental disorders" OR "behaviour problem" OR "behaviour problems" OR "behaviour issue" OR "behaviour issues" OR "behaviour disorder" OR "behaviour disorders" OR "behavior problem" OR "behavior problems" OR "behavior issue" OR "behavior issues" OR "behavior disorder" OR "behavior disorders" OR "emotional problem" OR "emotional problems" OR "emotional issue" OR "emotional issues" OR "emotional disorder" OR "emotional disorders" OR "psychiatry" OR "psychopathology" OR "internalizing" OR "externalizing" OR "internalising" OR
"externalising" OR "internalized" OR "externalized" OR "internalised" OR "externalised" OR "internalize" OR "externalize" OR "internalise" OR "externalise" OR depress* OR "attention deficit" OR "attention deficits" OR "oppositional defiant disorder" OR "autism spectrum disorder" OR "Conduct Disorder" OR "Conduct Disorders" OR "disruptive
behavior" OR "disruptive behaviors" OR "disruptive behaviour" OR "disruptive behaviours" OR "ADHD" OR "ODD" OR "ADD" OR "Autism" OR "Aspergers syndrome" OR
"Asperger's syndrome" OR asperger* OR autis* OR "Conduct Disorder" OR "Conduct Disorders" OR "anxiety problem" OR "anxiety problems" OR "anxiety issue" OR "anxiety
39 issues" OR "anxiety disorder" OR "anxiety disorders") AND ("primary health care" OR
"primary healthcare" OR "primary care" OR "general practitioner" OR "general practitioners" OR "general practice" OR "family physician" OR "family physicians" OR "family practice" OR "GP" OR "G.P." OR "Child Health Service" OR "Child Health Services" OR "Infant Health Service" OR "Infant Health Services" OR "pediatrician" OR "pediatricians" OR "paediatrician" OR "paediatricians" OR "CHP" OR "CHPs" OR "CHP's" OR "child health care" OR "child healthcare" OR "child health professional" OR "child health professionals" OR "youth healthcare" OR "youth health care") AND ("identification" OR "recognition" OR
"detection" OR "signaling" OR "signalling" OR "signal" OR "signals" OR "discovering" OR "finding" OR "exploration" OR "detect" OR "recognise" OR "identificate" OR "early