• No results found

De invloed van sociale omgeving op morbide nieuwsgierigheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van sociale omgeving op morbide nieuwsgierigheid"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

i

De Invloed van Sociale Omgeving op Morbide

Nieuwsgierigheid

Marlie Barends

Masterthese Sociale Psychologie Begeleider: Suzanne Oosterwijk Tweede Beoordelaar: Allard R. Feddes Studentnummer: 10687106

(2)

ii Abstract

Dit onderzoek is een vervolg op een aantal eerder studies naar morbide

nieuwsgierigheid. Er werd onderzocht in welke mate de sociale omgeving van invloed is op nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Nieuwsgierigheid is gemeten met een gevalideerd keuzeparadigma, waarin proefpersonen keuzes maken over het bekijken van negatieve of positieve/neutrale visuele stimuli.. Er werd gebruik gemaakt van een 4 (conditie) x2

(valentie) design. Deelnemers zijn willekeurig toebedeeld aan één van vier condities waarin de sociale omgeving werd gemanipuleerd. In de fascinatie conditie werd verteld dat anderen de gebruikte afbeeldingen als zeer fascinerend hebben ervaren. In de weerzin conditie werd verteld dat anderen die als zeer weerzinwekkend hebben ervaren. In de descriptief conditie werd vermeld dat anderen de negatieve afbeeldingen hebben bekeken en beoordeeld, maar werd geen specifieke emotie genoemd. In de vierde, zogenaamde baseline conditie werd men niet geïnformeerd over anderen. Uit de resultaten bleek dat deelnemers vaker voor de

negatieve afbeeldingen kozen wanneer zij waren blootgesteld aan een emotionele reactie van anderen. Zowel weerzin als fascinatie van anderen versterkten morbide nieuwsgierigheid. Deze resultaten ondersteunen de Informatieklooftheorie van Loewenstein (1994) en bieden mogelijkheden voor vervolgonderzoek waardoor kennis over de invloed van de sociale omgeving op morbide nieuwsgierigheid vergroot kan worden.

(3)

iii

Inhoudsopgave

Inleiding...5

Morbide nieuwsgierigheid……….5

Invloed sociale omgeving op morbide nieuwsgierigheid………..6

Emotionele reacties van anderen en morbide nieuwsgierigheid………8

Huidig experiment……….10 Methode………11 Deelnemers………11 Design………12 Materialen………..………12 Procedure………...………12 Data analyse………..………13 Resultaten………15 Discussie………...17

Vervolg onderzoek en beperkingen………..19

Conclusie………...20

Literatuur………...22

(4)

5 Inleiding

In zijn ‘Confessies’ beschrijft de klassieke filosoof Sint-Augustines (254-430 na Christus), een vriend genaamd Alypius. Alypius gaat op een dag, ondanks dat hij gladiatoren gevechten verafschuwt, naar het Colosseum om een gevecht te aanschouwen. Van te voren is Alypius vastberaden om zijn ogen gedurende het gebeuren dicht te houden. Maar bij het horen huilen van het publiek om een zojuist bruut vermoorde gladiator overvalt hem een soort nieuwsgierigheid. Alypius opent zijn ogen en wordt dieper geraakt in zijn ziel dan de zojuist gesneuvelde man in zijn lichaam. Tegenwoordig stellen we onszelf op andere moderne wijzen bloot aan allerlei gruwelijk materiaal. Via het internet kijken we massaal naar beelden met heftige en choquerende inhoud (Friday, 2000). Neem bijvoorbeeld de foto van de verdronken Syrische kleuter Aylan in 2015. Dit beeld werd, ondanks zijn gruwelijkheid, door vrijwel alle kranten gepubliceerd en massaal gedeeld op social media. Nieuwsgierigheid naar negatieve situaties (Rimé, Delfosse & Corsini, 2005;Turner & Silvia, 2006) en het tonen van interesse in zeer negatieve stimuli (Aluja Fabregat, 2000) wordt Morbide nieuwsgierigheid genoemd. Alypius nam destijds het besluit om zijn ogen te openen voor gruwelijkheden nadat hij zijn omstanders had horen huilen. Kennelijk liet hij zich dus bij het maken van een keuze beïnvloeden door zijn sociale omgeving.

Deze studie richt zich op de invloed van de sociale omgeving op morbide

nieuwsgierigheid. Aanleiding hiervoor is dat nieuwsgierigheid in het algemeen vooral lijkt op te treden in sociale situaties (Kashdan & Silvia, 2009; Thoman, Sansone & Pasupathi, 2007) en dat men zich bij het nemen van beslissingen laat beïnvloeden door anderen (Cialdini, 2009; Van Kleef, 2010).

Morbide nieuwsgierigheid

Verscheidene studies hebben aangetoond dat mensen interesse tonen in zeer negatieve stimuli. Zo lieten Turner en Silvia (2006) zien dat stimuli niet perse plezierig of aangenaam oeven te zijn om interesse op te kunnen wekken. In hun onderzoek beoordeelden deelnemers namelijk verontrustende en akelige schilderijen tegelijkertijd als onplezierig en interessant. Een ander voorbeeld is het onderzoek van Rimé, Delfosse en Corsini (2005) naar de impact van beelden van de aanslagen op 11 september 2001. Uit de resultaten bleek dat ongeveer de helft van de deelnemers geïnteresseerd waren in de negatieve scenes van de aanslagen. Sommige deelnemers gaven hierbij aan een ambivalente mix van reacties te ervaren. Zo ervaarden zij, naast interesse, ook emoties als walging of angst.

(5)

6

De meeste studies naar morbide nieuwsgierigheid hebben één belangrijke beperking gemeen. De deelnemers uit deze onderzoeken werden geforceerd blootgesteld aan de negatieve stimuli en hebben dus niet zelf de keuze gemaakt om de negatieve stimuli wel of niet te bekijken. Dit is een belangrijke kanttekening omdat een essentieel kenmerk van nieuwsgierigheid juist het actief zelf benaderen van informatie is (Kashdan & Silvia, 2009; Loewenstein, 1994; Litman, 2005).

Oosterwijk (in press) heeft als één van de eersten onderzoek verricht waarbij de focus wel lag op het actief benaderen van negatieve stimuli. Met een speciaal ontwikkeld Morbide Nieuwsgierigheidsparadigma is onderzocht in welke mate mensen ervoor kiezen om zeer negatieve beelden te bekijken. Deelnemers maakten in dit onderzoek keuzes om beelden te bekijken op basis van visuele en verbale cues (beschrijvingen). Zo kregen deelnemers bijvoorbeeld een beschrijving van een negatieve afbeelding gecombineerd met een

beschrijving van een positieve of neutrale afbeelding te zien. Vervolgens kozen de deelnemers van welke beschrijving ze de afbeelding wilden bekijken. Uit de resultaten bleek dat de

deelnemers er bewust voor kozen om negatieve afbeeldingen te bekijken (bijvoorbeeld een afbeelding van een vechtpartij). Specifiek koos men vooral voor de negatieve afbeeldingen als deze werden aangeboden naast een neutraal alternatief. Zo zakte de proportie gekozen

negatieve afbeeldingen van 67% naar 47% afhankelijk of deze naast een neutrale of een positief alternatief werd geplaatst. Verder bleek dat de deelnemers vooral de negatieve afbeeldingen met een sociaal karakter wilden bekijken. Men koos minder vaak voor de negatieve afbeeldingen die fysiek letsel of aanvallende dieren lieten zien. Met behulp van het gevalideerde paradigma heeft Oosterwijk (in press) bewijs geleverd dat mensen niet

consequent morbide stimuli vermijden, zij lijken er soms ook juist de voorkeur aan te geven. Samenvattend is er in het verleden empirisch bewijs geleverd dat mensen nieuwsgierig kunnen zijn naar zeer negatieve stimuli en ervoor kunnen kiezen om deze te benaderen. Tot op heden is er echter nog maar weinig aandacht besteed aan omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het optreden van morbide nieuwsgierigheid. In het algemeen is de sociale omgeving een belangrijke contextuele factor. Studies hebben aangetoond dat mensen zich, bij het maken van beslissingen, bewust en onbewust laten beïnvloeden door de reacties of het gedrag van anderen (Cialdini, Reno, & Kallgren, 1990).

Invloed sociale omgeving op morbide nieuwsgierigheid

Er zijn verschillende redenen om te verwachten dat de sociale omgeving, in het algemeen, van invloed is op morbide nieuwsgierigheid.

(6)

7

Ten eerste is aangetoond dat anderen een stimulerend effect kunnen hebben op onze nieuwsgierigheid naar onderwerpen (Bergin, 2016; Thoman, Sansone, & Pasupathi, 2007; Thoman, Sansone, Fraughton, & Pasupathi, 2012, Stake en Nickens, 2005). Stake en Nickens (2005) lieten bijvoorbeeld zien dat vrienden elkaars interesse voor carrièregebieden kunnen beïnvloeden. Verder toonden Thoman, Sansone, Fraughton en Pasupathi (2012) aan dat studenten meer nieuwsgierig werden naar een vak als men andere studenten over dit vak had horen praten.

Ten tweede stelt de informatiekloof theorie van Loewenstein (1994) dat men meer nieuwsgierigheid ervaart wanneer men een referentiepunt voor missende informatie heeft. Een referentiepunt verwijst naar de informatie die men wil hebben, maar op dat moment nog niet heeft. Men ervaart een informatiekloof en is gemotiveerd om deze te vullen. Reacties van anderen kunnen dienen ter referentiepunt naar de missende informatie. Stel bijvoorbeeld dat iemand te horen krijgt dat anderen een bepaald artikel afschuwelijk of fascinerend vonden. Dan kan deze reactie van anderen allereerst als algemeen referentiepunt voor missende informatie dienen. In dat geval wordt men nieuwsgierig naar het artikel, simpelweg omdat men weet dat anderen het artikel hebben gelezen. Met andere woorden, door de mening van anderen valt meer op dat dat men bepaalde informatie mist (i.e., de informatie uit het artikel) wat meer nieuwsgierigheid kan opwekken naar het artikel (Loewenstein ,1994). Daarnaast is het ook goed voor te stellen dat reacties van anderen als specifiek referentiepunt kunnen dienen. In dat geval zal men, terugkomend op het voorbeeld , nieuwsgierig worden naar wat er dan precies zo afschuwelijk of fascinerend is aan het artikel.

De derde reden komt voort uit de Focus Theory of Normative Conduct (Cialdini, Reno, & Kallgren, 1990). Deze stelt dat mensen zich in hun gedrag laten beïnvloeden door sociale normen die er heersen. Sociale normen zijn vastgestelde opvattingen en regels rondom gepast gedrag (Cialdini et al., 1990). Ze blijken sterk van invloed te zijn op iemands gedrag omdat men de neiging heeft om gedrag te vertonen dat overeenkomt met het gedrag van de groep en omdat men wil voldoen aan de verwachtingen van de groep (Cialdini et al, 1990). Een descriptieve norm geeft aan hoe de meeste andere mensen zich gedragen in een bepaalde situatie (Cialdini et al., 1990). De gedachte die achter het conformeren aan een descriptieve norm zit is: ‘Iedereen gedraagt zich op deze manier, dan zal dat wel de juiste manier zijn om

je te gedragen in deze situatie’ (Cialdini, & Goldstein, 2004). Verder komen descriptieve

normen vooral van pas wanneer men onzekerheid ervaart over het te vertonen gedrag of wanneer men zich bevindt in een ambigue situatie. Het gedrag van anderen, de descriptieve norm, vormt dan een leidraad om zelf tot gepast gedrag te kunnen komen (Jacobson, et al.,

(7)

8

2011). Het is goed voor te stellen dat wanneer men in aanraking komt met onbekende negatieve stimuli men een bepaalde mate van onzekerheid ervaart en daardoor dus meer vatbaar is voor invloed van anderen. Relevant onderzoek van Yoon en Yin (2016) heeft aangetoond dat descriptieve normen een rol spelen bij de beleving van negatieve stimuli. Zo bleek dat deelnemers die in de veronderstelling waren dat anderen een extreem gewelddadige commercial hadden bekeken (descriptieve norm) deze commercial positiever beoordeelden dan deelnemers die niet aan deze norm waren blootgesteld. De descriptieve norm, en dus de sociale omgeving, lijkt dus van invloed te zijn op de beleving van negatieve beelden (Yoon, & Yin, 2016).

Emotionele reacties van anderen en morbide nieuwsgierigheid

Vervolgens zijn er redenen waarom men kan verwachten dat een specifieke emotionele reactie van anderen van invloed is op morbide nieuwsgierigheid.

De eerste reden komt voort uit het ‘Emotie als informatie model’ (EASI; Emotion As

Social Information Model) van Van Kleef (2010). Ook dit model stelt, net als het norm model

van Cialdini (1990), dat men zich (vooral) laat beïnvloeden door anderen als men zelf niet zeker weet hoe men zich dient te gedragen in een bepaalde situatie. Dit model heeft echter als belangrijkste aanname dat de emotionele reacties (in tegenstelling tot het gedrag van anderen volgens Cialdini) van anderen relevante sociale informatie bevatten om tot gepast gedrag te kunnen komen. De emoties van anderen kunnen dan informatie geven betreft het gepaste of goedgekeurde gedrag. Ze tonen hoe de anderen de situatie interpreteren (Manstead and

Fischer, 2001; Hareli and Hess, 2010). Bijvoorbeeld een boze blik van een voorbijganger naar omstanders bij een auto-ongeluk kan de omstanders de indruk geven dat blijven kijken

ongepast is.

De volgende reden komt voort uit het Conceptual Act model of Emotion. Deze theorie stelt dat emoties ontstaan wanneer mensen betekenis geven aan interne en externe sensaties aan de hand van eerder opgedane kennis en concepten (Gross, & Barret, 2011; Barret, 2012). Situationele factoren, bijvoorbeeld de sociale omgeving, kunnen van invloed zijn op welke emotieconcepten saillant worden gemaakt. Dus, interne sensaties, zoals het ervaren van opwinding ten opzichte van een negatieve stimulus, kunnen op verschillende manieren worden geconceptualiseerd (bijvoorbeeld als weerzin, angst of als fascinatie). En deze conceptualisatie kan gestuurd worden door de (sociale) omgeving. In een relevant

neurologisch onderzoek van Oosterwijk Lindquist, Adebayo en Barrett (2016) is de rol van conceptualisatie bij morbide nieuwsgierigheid aangetoond. Hieruit bleek dat de emotionele

(8)

9

beleving na het bekijken van zeer negatieve afbeeldingen te manipuleren was. Deelnemers kregen valse feedback te horen over hun eigen emotionele reactie ten opzichte van een zeer negatieve afbeelding op basis van breinactiviteit. Zo werd ze verteld dat uit de scans was af te lezen of ze gefascineerd, angstig, of met weerzin op afbeeldingen hadden gereageerd. Het grootste gedeelte van de deelnemers herkende zich in de valse feedback en bevestigde deze. Deze resultaten tonen aan dat onze emotionele beleving betreft negatieve stimuli gestuurd kan worden door het noemen van een emotieconcept. In het onderzoek van Oosterwijk et al (2016) werden emotieconcepten geactiveerd in de vorm van valse feedback; in het huidige onderzoek worden emotieconcepten geactiveerd door een sociale context te creëren waarin de specifieke emotionele reactie van anderen wordt genoemd.

Gekeken naar emoties en morbide nieuwsgierigheid valt op dat in het verleden de focus van onderzoek vooral lag op emoties met een negatieve valentie als angst en weerzin (Hariri et al., 2002; Wright et al., 2004; Stark et al., 2007; Borg et al., 2013). Emoties met een positieve valentie, zoals bijvoorbeeld fascinatie, als reactie op zeer negatieve stimuli zijn minder vaak onderzocht (Zuckerman & Litle, 1986; Rime et al., 2005; Turner & Silvia, 2006, Oosterwijk, Lindquist, Adebayo, Feldman & Barrett, 2015). En dat terwijl zowel fascinatie als weerzin denkbare reacties lijken te zijn op morbide stimuli (Oosterwijk, et al., 2015). Weerzin kan gekarakteriseerd worden door een negatieve valentie. Het ontstaat meestal wanneer men iets weerzinwekkends voorstelt of voelt. Het kan opgewekt worden door middel van smaak, geur, aanraking of door het zien van iets wat een gelijkwaardige sensatie veroorzaakt (Darwin, 1873). Volgens Lazarus (1991) is het doel van weerzin dat mensen zich afwenden of verweren tegen het object dat het veroorzaakt of mogelijk veroorzaakt.

Fascinatie wordt gekarakteriseerd door een positieve valentie. Al wordt fascinatie vooral geassocieerd met positieve stimuli, uit het eerdere onderzoek van Rimé en collega’s (2005) is gebleken dat men ook fascinatie kan ervaren bij het zien van negatieve stimuli. In

tegenstelling tot weerzin roept fascinatie eerder toenadering op (Thys, 2006).

Het idee dat fascinatie toenadering oproept (Thys, 2006), gecombineerd met de mogelijkheid dat de specifieke emotionele ervaring van anderen het gedrag of de emotionele ervaring van een persoon kan beïnvloeden (Van Kleef, 2010; Barrett, 2012; Oosterwijk et al., 2016), leidt tot de verwachting dat mensen meer morbide nieuwsgierigheid ervaren wanneer de sociale omgeving fascinatie vertoond. Deze verwachting is onderzocht in eerdere

uitgevoerde onderzoeken van Van der Grient (2014), Siderius (2014) en Van der Goot (2016). In deze projecten werden (marginaal) significante effecten gevonden van sociale omgeving op morbide nieuwsgierigheid. In beide studies werden specifieke emotionele reacties (weerzin

(9)

10

en fascinatie) van anderen gemanipuleerd. De resultaten wezen in de verwachtte richting. Deelnemers leken, wanneer zij werden blootgesteld aan reacties van anderen, inderdaad vaker te kiezen voor de negatieve afbeeldingen dan voor de positieve of neutrale alternatieven. Dit effect bestond echter zowel voor fascinatie, als voor weerzin. Desondanks was de power (statistische onderscheidingsvermogen) van deze studies gering. Dit kwam doordat beiden studies gebruik hebben gemaakt van relatief kleine steekproeven van ongeveer 30 deelnemers per conditie. Een replicatie, met een grotere steekproef, lijkt dan ook noodzakelijk om

betrouwbare en robuustere uitspraken te kunnen doen (Lakens,Haans, & Koole, 2012). Het is immers goed mogelijk dat een onderzoek geen significante effecten laat zien terwijl die er wel zijn (type II fout). Of een onderzoek een significant effect oplevert als dat er ook

daadwerkelijk is, hangt onder andere af van de grootte van het effect, het aantal deelnemers en de statistische foutenmarge (Lakens, Haans, & Koole, 2012). De effect groottes van de studies van Van der Grient, Sideruis en Van der Goot verschilden van .46 tot .91 en suggereren dat er met een grotere steekproef een robuust significant effect van sociale omgeving zou moeten optreden In grote lijnen zal het huidige onderzoek een herhaling zijn van de eerdere onderzoeken van Van der Grient (2014), Siderius (2014) en Van der Goot (2016). Ditmaal zal er gebruik worden gemaakt van een groot aantal deelnemers om zo de power te vergroten.

Huidig experiment

Om morbide nieuwsgierigheid te meten zal het onderzoeksdesign van Oosterwijk (in press) worden gebruikt. Deelnemers zullen steeds op basis van omschrijvingen de keuze maken om een negatieve afbeelding te bekijken of het neutrale of positieve alternatief. Belangrijk is dat er een aantal aanpassingen gedaan zijn ten opzichte van het originele

onderzoeksdesign van Oosterwijk (in press). Allereerst, zal er enkel gebruik worden gemaakt van sociaal negatieve afbeeldingen en niet van afbeeldingen van fysiek letsel en afbeeldingen van aanvallende dieren. Deze keuze is gemaakt om zo het aantal trials te beperken en de lengte van het onderzoek wat in te korten. Ten tweede zal in navolging van Van der Goot (2016) het onderzoek online worden aangeboden. Hiervoor is gekozen om zo gemakkelijker tot een groot aantal deelnemers te komen.

Ten derde zal er een extra conditie aan het design worden toegevoegd. In navolging van Oosterwijk en collega’s (2015) zullen als emotionele reacties weerzin van anderen en fascinatie van anderen worden gemanipuleerd. Daarnaast zal er ook gekeken wordt naar de normatieve invloed op morbide nieuwsgierigheid. Er zal een descriptieve norm gebruikt

(10)

11

worden waarin geen specifieke emotionele reactie van anderen wordt gegeven maar wel wordt verteld dat anderen de negatieve afbeeldingen hebben bekeken en beoordeeld. Ook zal er ter controle ook aan een aantal deelnemers geen melding gedaan worden over anderen, om zo een inschatting te krijgen van het basale niveau van keuze voor negatieve stimuli. Aan het einde van het onderzoek zal getoetst worden of de deelnemers de manipulatie kunnen

reproduceren en zullen enkel de deelnemers die slagen voor deze manipulatiecheck worden meegenomen in de uiteindelijke steekproef. Zo zullen de hypotheses getoetst worden op basis van een grote steekproef die bestaat uit enkel deelnemers waarbij er sprake was van een geslaagde manipulatie.

De volgende hypothesen worden in dit onderzoek getoetst. Allereerst wordt er verwacht dat deelnemers vaker de negatieve stimuli zullen bekijken wanneer zij weten dat anderen deze afbeeldingen hebben bekeken dan wanneer zij geen informatie over anderen krijgen (Hypothese 1). Deze hypothese is in lijn met eerder werk van Van der Goot (2016) en Van der Gient (2014) die aantoonden dat deelnemers die werden geïnformeerd over de reactie van anderen (zowel fascinatie, als weerzin) meer morbide nieuwsgierigheid vertoonden dan deelnemers die niet werden blootgesteld aan een reactie van anderen. Ten slotte zal er ook gekeken worden naar de specifieke invloed van de emotionele reacties van anderen op morbide nieuwsgierigheid (Van Kleef, 2010; Gross, & Barret, 2011; Barret, 2012;

Oosterwijk, et al., 2015). Zo is de verwachting dat fascinatie van anderen het meeste morbide nieuwsgierigheid zal opwekken: men zal vaker voor de negatieve afbeeldingen kiezen

wanneer men wordt blootgesteld aan fascinatie van anderen dan wanneer men wordt blootgesteld aan weerzin van anderen, een descriptieve norm of helemaal geen informatie over anderen krijgt (Hypothese 2).

Methode

Deelnemers

Er is een samenwerking aangegaan met het online onderzoekspanel van Qualtrics om 400 Amerikaanse proefpersonen te werven. Deelname aan het onderzoek leverde de

deelnemers een financiële vergoeding op. Alle deelnemers lazen van te voren de informatie brochure en tekenden een informed consent (zie bijlage 1 en 2). Hiermee gaven zij aan voldoende te zijn ingelicht over de aard en methode van het experiment.

In totaal hebben er 870 personen deelgenomen. 280 deelnemers zijn niet

(11)

12

volgende redenen: deelnemer was jonger dan 18 jaar (n= 5), deelnemer heeft het onderzoek niet afgemaakt (n= 61), deelnemer slaagt niet voor de manipulatiecheck (n= 229). Het uiteindelijke aantal proefpersonen waarover de analyses werden uitgevoerd bestond uit 431 deelnemers (238 vrouwen, 57,3%; Mleeftijd = 35,88, SD= 13,17).

Design

Er is een online experiment uitgevoerd met een 4 (Conditie) x 2 (Valentie) design. De deelnemers werden willekeurig toebedeeld aan één van de vier condities waarin de reactie van anderen werd gemanipuleerd: Fascinatie, Weerzin, Descriptief of Baseline.

De tweede onafhankelijke variabele is Valentie en verwijst naar de soort afbeelding waarmee de negatieve afbeelding wordt gepaard. Deze afbeelding kan positief of neutraal zijn. De variabele valentie werd binnen proefpersonen gevarieerd. De afhankelijke variabele is morbide nieuwsgierigheid uitgedrukt in de proportie gekozen negatieve afbeeldingen. Materialen

Afbeeldingen. Er zijn 28 negatieve, 14 neutrale en 14 positieve afbeeldingen gebruikt.

De afbeeldingen hadden allen een sociaal karakter, waarbij de nadruk lag op interactie. Ze zijn geselecteerd uit de International Affective Picture System (IAPS; Lang, Bradley & Cuthbert, 2008) (zie bijlage 3). Dit is een database met afbeeldingen die bedoeld zijn om affectieve reacties of emoties op te roepen. De gekozen neutrale en positieve afbeeldingen zijn eerder gebruikt in een soortgelijk onderzoek van Van der Goot (2016).

Beschrijvingen. Voor elke afbeelding bestaat een korte beschrijving (Oosterwijk, in

press). Bijvoorbeeld: een negatieve afbeelding wordt beschreven met: " Slachtoffers van een

bomaanslag worden geholpen"; een neutrale afbeelding met: “Werknemers staan in rij te wachten aan de straatkant" en een positieve afbeelding met: “Kinderen rennen blij het schoolplein af. De korte beschrijvingen zijn vertaald naar het Engels (zie bijlage 3) en hierbij

is er opgelet dat de beschrijvingen van soortgelijke lengte (aantal karakters) zijn . De

beschrijvingen van de negatieve afbeeldingen verschilden qua lengte niet significant van de van de neutrale (Mverschil = 1,61, p= ,36)en positieve beschrijvingen (Mverschil = 1,46, p= ,34). Er zijn vier lijsten aangemaakt die alle vier een ander duo afbeeldingen combineerden. De lijsten werden gecounterbalanced aangeboden aan de deelnemers. De afbeeldingen werden dus tussen proefpersonen verschillend gecombineerd.

Procedure

(12)

13

Morbide nieuwsgierigheid werd niet genoemd. Wel werd er duidelijk kenbaar gemaakt dat er emotionele of schokkende beelden in het onderzoek zouden worden getoond. In de

introductietekst zat ook de manipulatie verwerkt. Deelnemers in de fascinatie conditie kregen een tekst lezen waarin verteld werd dat de negatieve afbeeldingen die ze mogelijk konden gaan bekijken, zijn beoordeeld door een grote groep andere respondenten. Op basis van deze beoordelingen zijn afbeeldingen uitgezocht die anderen gemiddeld genomen zeer fascinerend vonden. Er werden daarnaast nog enkele specifieke uitspraken van de respondenten gegeven zoals bijvoorbeeld ‘De afbeeldingen waren negatief maar boeiden mij wel!’. In de weerzin conditie kregen de deelnemers een soortgelijke tekst te lezen. Hierin werd echter vermeld dat afbeeldingen zijn uitgezocht die anderen gemiddeld genomen zeer weerzinwekkend vonden. Ook hierbij werden specifieke uitspraken gegeven zoals ‘Ik vond de afbeeldingen echt

afstotend!’. In de descriptief conditie kreeg men een soortgelijke tekst te lezen maar hierbij

werd niet aangegeven dat de afbeeldingen op basis van een specifiek selectiecriteria zijn uitgezocht. Er werd enkel verteld dat andere respondenten de negatieve afbeeldingen hebben beoordeeld. Tot slot werd er in de base line conditie niets verteld over de beoordeling van andere respondenten en hierbij was de sociale context dus geheel afwezig. Zie bijlage 4 voor de verschillende introductieteksten.

De keuzetaak (zie Figuur 1.) bestond uit 28 trials. Deze werden willekeurig

aangeboden aan de deelnemers en bevatte de volgende combinaties: negatief – neutraal (14) en negatief – positief (14). Deelnemers kregen telkens twee korte beschrijvingen van de afbeeldingen te lezen. Op basis van deze omschrijvingen kozen zij vervolgens de afbeelding die zij wilden bekijken. De proefpersonen maakten deze keuze door op één van de twee beschrijvingen te klikken. Hierna kreeg men vijf seconden de afbeelding op groot scherm te zien waarna een korte pauze van twee seconden volgde. Vervolgens begon de volgende trial Na de 28 trials kregen de proefpersonen een exit vragenlijst waarin werd gecontroleerd of ze de manipulatie correct hadden onthouden (manipulatiecheck). Allereerst volgde er een algemene filler vraag ‘Uit welke bron zijn de afbeeldingen gekozen’. Daarna volgde de manipulatie check vraag: Zijn er selectiecriteria gebruikt bij het selecteren van de negatieve

afbeeldingen? (Oftewel: zijn de afbeeldingen gekozen op basis van bepaalde informatie?).

Met de antwoordmogelijkheden: ‘De afbeeldingen zijn gekozen op basis van de fascinatie

scores van andere respondenten. ‘De afbeeldingen zijn gekozen op basis van de

weerzinwekkend scores van andere respondenten.’, ‘Er is geen specifieke selectie criteria genoemd’ en ‘Ik weet het niet’. Met het onderzoekspanel van Qualrics is van te voren

(13)

14

Figuur 1. Overzicht van de keuzetaak

zouden worden meegenomen in de uiteindelijke steekproef. En dat het onderzoek zou worden stopgezet wanneer er bij tenminste 400 deelnemers sprake was van een geslaagde

manipulatie.

Na de manipulatiecheck werden de volgende demografische gegevens gevraagd: leeftijd en geslacht. Deelnemers kregen vervolgens nog de mogelijkheid om opmerkingen betreft het onderzoek te plaatsen en er werd ze gevraagd of ze een vermoeden hadden wat het doel van het onderzoek was. Vervolgens volgde een debriefing (zie bijlage 5). Vanwege de milde deceptie werd hierin duidelijk uitgelegd dat de informatie over de reacties van andere respondenten was gefalsificeerd. Omdat deelnemers mogelijkerwijs na het bekijken van de negatieve afbeeldingen last kunnen hebben gehad van een negatieve stemming kregen zij de gelegenheid om enkele vrolijke afbeeldingen te bekijken, bijvoorbeeld een afbeelding van een baby zeehond. De deelnemers werden tenslotte bedankt voor hun deelname.

Data analyse

Morbide nieuwsgierigheid is weergegeven als de proportie gekozen negatieve afbeeldingen. Hoe hoger de proportie is hoe vaker deelnemers hebben gekozen voor de negatieve afbeelding. Zo betekent een score van 0.40 dat de deelnemers bij gemiddeld 40% van de trials de negatieve afbeeldingen hebben gekozen in plaats van het aangeboden neutrale of positieve alternatief.

Er is enkel data geanalyseerd van de proefpersonen waarbij er sprake was van een geslaagde manipulatie. Voor de volledigheid zie tabel 1 die weergeeft hoeveel proefpersonen per conditie nodig waren om tot de minimale n=100 per conditie te komen.

(14)

15

Geslaagd Niet –Geslaagd Totaal

Fascinatie 107 (60%) 72 (40%) 179 (100%)

Weerzin 117 (68%) 54 (32%) 171 (100%)

Descriptief 104 (39%) 168 (61%) 273 (100%)

Baseline 103 (57%) 78 (43%) 181(100%)

Totaal 431 (54%) 372 (46%) 803 (100%)

Tabel 1. Overzicht van aantal geslaagde deelnemers en aantal niet-geslaagde deelnemers voor de manipulatiecheck verdeeld per conditie.

In geen van de condities was de data normaal verdeeld. Echter zou deze schending van normaliteit geen groot probleem moeten vormen aangezien de steekproefgrootte per conditie rond de 100 personen is. Er kan aangenomen worden dat de analyses op deze data robuust genoeg zijn (Cain, Zhang, & Yuan, 2016).

Met behulp van een repeated mixed measures ANOVA is het effect van sociale

omgeving op morbide nieuwsgierigheid getoetst. Hier werd conditie (Fascinatie VS Weerzin

VS Descriptief VS Baseline) toegevoegd als variabele die tussen proefpersonen was

gevarieerd en Valentie (Positief VS Neutraal) als variabele die binnen proefpersonen was gevarieerd. Omdat er van te voren duidelijke hypotheses zijn opgesteld konden er specifieke contrastanalyses gebruikt worden om de richting van de mogelijke hoofd- en of interactie effecten verder te onderzoeken. Zo is hypothese 1 getoetst met behulp van een simpel contrast met als referentiegroep Baseline. De tweede hypothese is ook met behulp van een simpel contrast getoetst, hierbij diende Fascinatie ter referentiegroep.

Naast de significantie werden ook de effectgroottes, specifiek Cohen’s D, vermeld om zo de mate van belangrijkheid van een gevonden effect aan te kunnen tonen (Field, 2009).

Resultaten Sociale omgeving

De verwachting was dat sociale omgeving van invloed was op morbide

nieuwsgierigheid. Specifiek stelde de eerste hypothese dat deelnemers in de fascinatie conditie, weerzin conditie en descriptieve conditie hoger zullen scoren op morbide nieuwsgierigheid dan deelnemers uit de baseline conditie. De repeated mixed measures

(15)

16

afbeeldingen F (3, 427) = 3.67, p= .012, ηp2= .025 gevonden (zie Figuur 1.) Dit betekent dat, ongeacht valentie, de proportie gekozen negatieve afbeeldingen significant verschilde tussen de verschillende condities.

Figuur 1: Hoofdeffect Conditie, weergegeven door de gemiddelde proportie gekozen afbeeldingen per Conditie. Error bars geven 1 standaard error vanaf het gemiddelde aan.

Met behulp van een simpel contrast met Baseline als referentiecategorie zijn deze verschillen nader onderzocht. Zoals verwacht, liet deze analyse zien dat deelnemers in de Fascinatie conditie (M = .40 SD = .33) significant vaker kozen voor negatieve afbeeldingen dan deelnemers uit de Baseline conditie (M = .28 SD = .31) p = .009; d = .365.

Tevens bleek, ook in lijn met de verwachting, dat deelnemers uit de Weerzin conditie (M=.38,

SD=.34) significant vaker kozen voor de negatieve afbeeldingen dan deelnemers uit de

Baseline conditie (M = .28 SD = .31) p = .016; d=.324.

Deelnemers uit de descriptieve conditie (M=.30, SD=.31) kozen niet significant vaker voor negatieve afbeeldingen dan deelnemers uit de Baseline conditie (M = .28 SD = .31) p=.702. Met andere woorden deelnemers kozen vaker voor negatieve afbeeldingen wanneer zij waren blootgesteld aan een specifieke emotionele reactie van anderen maar niet wanneer enkel werd verteld dat anderen de afbeeldingen hadden bekeken.

Emotionele reactie van anderen

De tweede hypothese stelt dat fascinatie van anderen het meeste zal leiden tot morbide nieuwsgierigheid. Deze verwachting kan niet worden bevestigd. Uit de contrast analyse ,waarbij gebruik werd gemaakt van een simpel contrast met Fascinatie als referentiegroep,

0 0,05 0,1 0,15 0,2 0,25 0,3 0,35 0,4 0,45

Fascinatie Weerzin Niet-Specifiek Baseline

Propor ti e neg at iev e af bee ldi ng en Conditie

(16)

17

blijkt namelijk dat dat het gemiddelde van deelnemers uit de fascinatie conditie (M = .40 SD = .33) niet significant hoger ligt dan het gemiddelde van deelnemers uit de weerzin conditie (M=.38, SD=.34) p=.786. Verder bleek ook uit de contrastanalyse dat Fascinatie (M = .40

SD = .33) significant verschilde van Descriptief (M=.30, SD=.31) p = .025; d= .311. Oftewel

deelnemers uit de fascinatie conditie kozen significant vaker voor de negatieve afbeeldingen dan deelnemers waarbij geen specifieke mening van anderen maar wel een descriptieve norm was gegeven.

Tot slot is er een hoofdeffect voor Valentie gevonden. Zo blijkt dat negatieve

afbeeldingen die werden gecombineerd met een neutraal alternatief vaker (M=.372, SD=.349) werden gekozen dan negatieve afbeeldingen die werden gecombineerd met een positief alternatief (M=.31, SD=.33) F (1, 427) = 69.44, p< .001; ηp2=.140. Er was geen significant interactie effect tussen Conditie en Valentie. F (3, 427) = .647, p= .585, ηp2= .005

Discussie

In het huidige onderzoek werd de invloed van sociale omgeving op de keuze om zeer negatieve afbeeldingen te bekijken onderzocht. De aanleiding hiervoor was dat mensen zich bij het maken van beslissingen lijken te laten beïnvloeden door het gedrag van of de reacties van anderen (Cialdini, et Al., 1990). Daarnaast zijn er eerdere studies bekend die aantonen dat nieuwsgierigheid, in het algemeen, vooral op lijkt te treden in sociale situaties (Bergin, 2016; Thoman, Sansone, & Pasupathi, 2007; Thoman, Sansone, Fraughton, & Pasupathi, 2012, Stake en Nickens, 2005). Specifiek werd de sociale omgeving op volgende manieren gemanipuleerd. Er werd een specifieke emotionele reactie van anderen gegeven

(respectievelijk fascinatie of weerzin), of er werd een descriptieve norm gegeven die stelde dat anderen de afbeeldingen hadden bekeken en beoordeeld. Deelnemers in de controle groep kregen geen informatie over anderen. De grote steekproef, die bestond uit meer dan 400 deelnemers waarbij er sprake van een geslaagde manipulatie was, maakte het mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen en om eventuele kleine effecten aan te kunnen tonen.

De eerste hypothese stelde dat morbide nieuwsgierigheid sterker zal worden opgewekt wanneer men weet dat anderen de afbeeldingen hebben bekeken dan wanneer men geen informatie over anderen krijgt. Uit de resultaten blijkt dat de sociale omgeving inderdaad van invloed is op morbide nieuwsgierigheid. Morbide nieuwsgierigheid trad namelijk het sterkst op wanneer men was geïnformeerd over de emotionele reactie van anderen. Zowel

(17)

18

blootgesteld aan weerzin van anderen kozen vaker voor de negatieve afbeeldingen dan deelnemers die geen informatie over anderen hadden gekregen. De effectgroottes laten zien dat het om middelmatig effect gaat (Lakens, 2013).

Deze resultaten zijn in lijn met de informatieklooftheorie (Loewenstein, 1994). Volgens deze theorie kunnen de reacties van anderen als algemeen referentiepunt dienen ter missende informatie. Men wordt zich door de reacties van anderen meer bewust van de informatie die men niet heeft. Echter, deelnemers die waren blootgesteld aan een descriptieve norm die enkel aangaf dat anderen de negatieve afbeeldingen hadden bekeken kozen niet significant vaker voor de negatieve afbeeldingen dan deelnemers die helemaal niet waren geïnformeerd over anderen. Dit resultaat is niet in lijn met de Focus Theory of Normative

Conduct (Cialdini, et. Al., 1990). Die ervan uitgaat dat mensen zich bij het maken van keuzes

laten beïnvloeden door descriptieve normen, die aangeven hoe de meeste anderen zich in bepaalde situatie gedragen (Cialdini et. Al, 1990).

De afwezigheid van een significant effect van descriptieve normen op morbide

nieuwsgierigheid is mogelijk wel te verklaren aan de hand van Loewenstein’s informatiekloof

theorie die stelt dat mensen nieuwsgierig worden wanneer ze een kloof ervaren tussen wat

men weet en wat men wilt weten. Loewenstein (1994) stelt dat het lastig is om exact vast te stellen hoe groot deze kloof moet zijn om nieuwsgierigheid aan te wakkeren omdat dit afhangt van verschillende factoren zoals bijvoorbeeld kennis van de ontvanger en de hoeveelheid en aard van de verkregen nieuwe informatie. Maar in het algemeen kan men er wel vanuit gaan dat nieuwsgierigheid naar een onderwerp toeneemt naarmate men meer kennis over datzelfde onderwerp heeft of verkrijgt (Loewenstein, 1994; Van Dijk &

Zeelenberg, 2006). Men wordt zich dan meer bewust van de informatie die men niet heeft. In de fascinatie en weerzin condities werden de deelnemers specifieker geïnformeerd over de negatieve afbeeldingen dan deelnemers in de descriptieve norm conditie. Deze deelnemers kregen namelijk een aantal gedetailleerde emotionele reacties van anderen te lezen (e.g.,

“Deze afbeeldingen waren zo akelig, ik kon er niet naar kijken" of “De afbeeldingen grepen mij aan, ik kon mijn ogen er niet van af houden”). Mogelijk werden de deelnemers meer

nieuwsgierig omdat men wilde weten wat er dan precies zo akelig, aangrijpend, weerzinwekkend of fascinerend aan de negatieve afbeeldingen was.

Bij de tweede hypothese werd de focus gelegd op de richting of valentie van de emotionele reactie van anderen op morbide nieuwsgierigheid. Op basis van eerder onderzoek van onder andere Barret (2012), Oosterwijk et al., (2015) en Van Kleef (2010) werd

(18)

19

morbide nieuwsgierigheid. Omdat fascinatie eerder gepaard gaat met het willen benaderen van stimuli (Thys, 2006), werd voorspeld dat de fascinatie van anderen het meeste morbide nieuwsgierigheid zou moeten opwekken. Er is echter geen significant verschil gevonden tussen deelnemers uit de weerzin conditie en deelnemers uit de fascinatie conditie, waardoor de hypothese niet is bevestigd. Nieuwsgierigheid naar de negatieve afbeeldingen werd niet sterker opgewekt door fascinatie van anderen dan door weerzin van anderen Zoals hiervoor reeds is aangegeven, kunnen deze resultaten mogelijk worden verklaard door de

informatieklooftheorie van Loewenstein (1994). Door het geven van specifieke informatie

over de negatieve afbeeldingen, namelijk een emotionele reactie van anderen, werd de missende informatie mogelijk meer saillant gemaakt (Loewenstein, 1994).

Een alternatieve verklaring voor deze bevinding is dat zowel de fascinatie als de weerzin conditie een motivatie om sensaties op te zoeken zou kunnen hebben gestimuleerd (Zuckerman & Litle, 1986; Aluja-Fabregat, 2000). Eerder onderzoek heeft al een verband tussen sensatie zoeken en een voorkeur voor negatieve stimuli aangetoond (Zuckerman & Como, 1983; Zaleski, 1984). Fascinatie en weerzin zijn beiden high arousal states, waarbij men lichamelijke opwinding ofwel sensatie ervaart. In de weerzin condities werden

lichamelijke sensaties zelfs nadrukkelijk genoemd (e.g., “Ik werd misselijk toen ik de

afbeeldingen bekeek”). Wellicht heeft de lichamelijke opwinding van anderen de neiging bij

de deelnemers aangewakkerd om deze sensaties ook te voelen , met als gevolg een sterkere nieuwsgierigheid voorde negatieve stimuli.

Vervolg onderzoek en beperkingen

Het zou interessant zijn om in de toekomst verder onderzoek te doen naar de specifieke invloed van emotionele reacties van anderen op morbide nieuwsgierigheid. Wellicht kan men in een vervolg studie een extra experimentele conditie gericht op verveling toevoegen waarbij deelnemers geïnformeerd worden dat andere mensen de negatieve stimuli als ‘saai’ of

‘slaapverwekkend’ hebben ervaren. Zo kan er getoetst worden of deelnemers in deze ‘verveling’ conditie ook hoger scoren op morbide nieuwsgierigheid. Dit zou meer inzicht bieden of men enkel nieuwsgierig wordt naar de negatieve afbeeldingen omdat men een informatiekloof ervaart of dat het toch wel afhangt van de specifieke emotionele reactie van de anderen. Daarnaast duidt de conditie ‘verveling’ niet een sterke lichamelijke opwinding aan, wat een motivatie om sensaties te ervaren door negatieve stimuli te bekijken zal minimaliseren.

Verder zou vervolg onderzoek zich kunnen richten op de invloed van geuite spijt van anderen op morbide nieuwsgierigheid. Sluit de informatietheorie van Loewenstein (1994) ook

(19)

20

aan als de reactie van anderen duidelijk aan geeft dat ze liever niet de negatieve afbeeldingen hadden bekeken? Of vermijdt men dan wel de negatieve stimuli om gevoelens van spijt te voorkomen? In het verleden is de interactie van morbide nieuwsgierigheid en spijt al onderzocht door bijvoorbeeld Van Dijk en Zeelenberg (2006). Volgens hen kan het gevoel van nieuwsgierigheid sterker zijn dan het willen voorkomen van spijt. Een onderzoek naar de invloed van geuite spijt van anderen ontbreekt echter.

Er zijn een aantal beperkingen aan deze studie op te noemen . Allereerst zitten er nadelen aan het online uitvoeren van een experiment. Zo is er bij een online experiment gebrek aan controle over de omgevingsfactoren zoals bijvoorbeeld geluid, licht en mogelijke afleidingen (Hecht, Oesker, Kaiser, Civelek & Stecker, 1999). Dit kan resulteren in een gebrek aan aandacht. Ondanks dat er een manipulatiecheck is toegevoegd is het toch denkbaar dat gebrek aan aandacht van de deelnemers een effect heeft gehad op de werking van de manipulaties. Een ander nadeel van het feit dat het onderzoek online is afgenomen is dat er geen zicht is op de redenen van mensen om het onderzoek af te breken . In totaal hebben er 61 mensen wel informed consent gegeven maar het onderzoek halverwege afgebroken. Deze

dropouts hadden geen effect op de uiteindelijke steekproefgrootte aangezien er van te voren

duidelijk is afgesproken om door te gaan met de dataverzameling tot er een minimum van 100 proefpersonen per conditie was bereikt. Maar de dropouts kunnen wel een maskerend effect hebben gehad op de resultaten (Birnhaum, 2004). Zo kan het zo zijn dat er een overschatting van het effect is ontstaan omdat het denkbaar is dat deelnemers het onderzoek hebben

afgebroken omdat zij het negatieve karakter van de studie niet aan konden. Vervolgonderzoek zou rekening kunnen gaan houden met dropouteffecten door bijvoorbeeld achteraf contact op te nemen met de deelnemers om de redenen van afbreken te achterhalen.

Verder kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij de effectiviteit van de descriptieve norm manipulatie. In totaal waren er 273 deelnemers nodig om tot minimaal 100 deelnemers te komen waarbij sprake was van geslaagde manipulatie. 61% Slaagde binnen de descriptieve norm conditie niet voor de manipulatiecheck. Het overgrote deel van de deelnemers had dus aan het einde van het onderzoek geen weet meer van de inhoud van de manipulatietekst. Al werden deze niet meegenomen bij de statistische analyses dit is toch opvallend te noemen. Mogelijkerwijs was de descriptieve norm manipulatie niet goed genoeg uitgewerkt. Bij een vervolg onderzoek zou een aangescherpte manipulatietekst kunnen worden gebruikt met een duidelijkere descriptieve norm. Middels een pre-test zou de geschiktheid van de manipulatie getoetst kunnen worden.

(20)

21

Samengevat blijkt uit de resultaten van deze studie dat het noemen van een specifieke emotionele reactie van anderen een versterkend effect heeft op morbide nieuwsgierigheid. Hierbij maakt het niet uit welke emotionele reactie er precies wordt gegeven; zowel weerzin van anderen alswel fascinatie van anderen versterkten namelijk morbide nieuwsgierigheid. Deze resultaten bieden mogelijkheid voor vervolgonderzoek, waardoor kennis over de invloed van de sociale omgeving op morbide nieuwsgierigheid vergroot kan worden.

(21)

22 Literatuur

Aluja-Fabregat, A. (2000). Personality and curiosity about TV and films violence in adolescents. Personality and Individual Differences, 29(2), 379-392.

Bergin, D. A. (2016). Social Influences interest. Educational psychologist, 51(1), 7-22.

Birnbaum, M. H. (2004). Human research and data collection via the Internet. Annu. Rev.

Psychol., 55, 803-832.

Cain, M. K., Zhang, Z., & Yuan, K. H. (2016). Univariate and multivariate skewness and kurtosis for measuring nonnormality: Prevalence, influence and estimation. Behavior

Research Methods, 1-20.

Darwin, C. (1956). The Expression of the Emotions in Man and Animals. The Journal of

Nervous and Mental Disease, 123(1), 90.

Cialdini, R. B., Reno, R. R., & Kallgren, C. A. (1990). A focus theory of normative conduct: recycling the concept of norms to reduce littering in public places. Journal of

personality and social psychology, 58(6), 1015.

Cialdini, R. B. (2001). Harnessing the science of persuasion. Harvard Business Review, 79(9), 72-81.

Cialdini, R. B., & Goldstein, N. J. (2004). Social influence: Compliance and conformity. Annu. Rev. Psychol., 55, 591-621.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Friday, J. (2000). Demonic curiosity and the aesthetics of documentary photography. British

(22)

23

Grient, van der, R. (2014). De invloed van Sociale Context op de mate van Morbide Nieuwsgierigheid. Masterthese Socaile Psychologie (ongepubliceerd manuscript).

Gross, J. J., & Barrett, L. F. (2011). Emotion generation and emotion regulation: One or two depends on your point of view. Emotion review, 3(1), 8-16.

Hecht, H., Oesker, M., Kaiser, A., Civelek, H., & Stecker, T. (1999). A perception experiment with time-critical graphics animation on the World-Wide Web. Behavior Research

Methods, 31(3), 439-445.

Jacobson, R. P., Mortensen, C. R., & Cialdini, R. B. (2011). Bodies obliged and unbound: differentiated response tendencies for injunctive and descriptive social norms. Journal

of personality and social psychology, 100(3), 433.

Kashdan, T. B., & Silvia, P. J. (2009). Curiosity and interest: The benefits of thriving on novelty and challenge. Oxford handbook of positive psychology, 2, 367-374.

Lakens, D. (2013). Calculating and reporting effect sizes to facilitate cumulative science: a practical primer for t-tests and ANOVAs. Frontiers in psychology, 4, 863.

Lakens, D., Haans, A., & Koole, S. L. (2012). Één onderzoek is géén onderzoek: het belang van replicaties voor de psychologische wetenschap. De Psycholoog: Maandblad van

het Nederlands Instituut van Psychologen, 47(9), 10-18

Lang, P.J., Bradley, M.M., & Cuthbert, B.N. (2008). International affective picture system (IAPS): Affective ratings of pictures and instruction manual. Technical Report A-8.

Litman, J. A. (2005). Curiosity and the pleasure of learning: Wanting and liking new information. Cognition and Emotion, 19, 793-814.

Loewenstein, G. (1994). The psychology of curiosity: A review and reinterpretation. Psychological bulletin, 116(1), 75.

(23)

24

Oosterwijk, S. (in press). Choosing the negative: A behavioral demonstration of morbid curiosity. PLOSONE.

Oosterwijk, S., Lindquist, K. A., Adebayo, M., & Barrett, L. F. (2016). The neural

representation of typical and atypical experiences of negative images: comparing fear, disgust and morbid fascination. Social cognitive and affective neuroscience, 11(1), 11-22.

Rimé, B., Delfosse,C., & Corsini, S. (2005). Emotional fascination: Responses to viewing pictures of September 11 attacks. Cognition and Emotion, 19, 923-932.

Stake, J. E., & Nickens, S. D. (2005). Adolescent girls’ and boys’ science peer relationships and perceptions of the possible self as scientist. Sex Roles, 52(1-2), 1-11.

Siderius, T. (2014). De invloed van de sociale context op nieuwsgierigheid naar negatieve stimuli. Masterthesis Sociale Psychologie (ongepubliceerd manuscript).

Turner Jr, S. A., & Silvia, P. J. (2006). Must interesting things be pleasant? A test of competing appraisal structures. Emotion, 6(4), 670.

Thoman, D. B., Sansone, C., & Pasupathi, M. (2007). Talking about interest: Exploring the role of social interaction for regulating motivation and the interest experience. Journal

of Happiness Studies,8(3), 335-370.

Thoman, D. B., Sansone, C., Fraughton, T., & Pasupathi, M. (2012). How students socially evaluate interest: Peer responsiveness influences evaluation and maintenance of interest.Contemporary Educational Psychology, 37(4), 254-265.

Thys, M. A. A. L. M. (2006). Fascinatie. Een fenomenologisch-psychoanalytische verkenning

(24)

25

Van Dijk, E., & Zeelenberg, M. (2007). When curiosity killed regret: Avoiding or seeking the unknown in decision-making under uncertainty. Journal of Experimental Social

Psychology, 43, 656-662.

Yoon, H. J., & Kim, Y. (2016). The Effects of Norm Beliefs and Age on Responses to Comedic Violence Advertising. Journal of Current Issues & Research in

Advertising, 37(2), 131-145.

Zuckerman, M., & Litle, P. (1986). Personality and curiosity about morbid and sexual events.Personality and Individual Differences, 7(1), 49-56.

Zuckerman, M. (2015). Behavior and biology: Research on sensation seeking and reactions to the media. Communication, Social Cognition and Affect, ed. L. Donohew, H. Sypher

and ET Higgins (Hillsdale, NJ: Erlbaum, 1988), 173-194.

Van der Goot, L. (2016). De invloed van de mening van een groep op de morbide

nieuwsgierigheid van een individu (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van

Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Van Kleef, G. A. (2010). The emerging view of emotion as social information. Social and

Personality Compass, 4, 331-343.

Litman, J., Hutchins, T., & Russon, R. (2005). Epistemic curiosity, feeling-of-knowing, and exploratory behaviour. Cognition & Emotion, 19, 559-582.

(25)

26 Bijlage 1. Informatiebrochure (engels)

ONLINE INFORMATION BROCHURE

Dear participant,

Thank you for your intention to participate in the study 'What draws your attention?'.

This information brochure holds important information about your participation in this online study. Please read the following information carefully. If you have any procedural questions

about this study, please do not hesitate to email Marlie Barends at marlie.barends@student.uva.nl.

WHAT ARE THE AIMS OF THIS STUDY?

The aim of this study is to investigate people’s choice behavior in viewing different types of images. At this point we cannot inform you fully about the goals of this study, but after the study has ended, you will receive a thorough debriefing.

WHAT WILL HAPPEN IN THIS RESEARCH STUDY?

In this study you will be asked to make choices about viewing different types of images. In addition to a choice task, the study will also include some personality questionnaires.

The images that you might choose to view in this study can be emotionally evocative. These images are used widely in psychology experiments. Nevertheless, if you do not wish to be involved in a study that involves exposure to negative emotional material, please do not continue this study. If you do decide to participate, but experience the study as uncomfortable, you can discontinue the study at any time.

You will perform this study on your own computer. For technical reasons, this study should not be performed on a smart phone. Since this study may involve the viewing of emotionally evocative images, we kindly ask you to perform this study at home, or in another quiet environment. It is important that ONLY YOU can view the images; other people should not accidentally be exposed to the material.

The study will take around 10 minutes to complete. CONFIDENTIALITY

The data collected in this study will be processed anonymously. All of your responses will be coded by a unique identifier rather than individually-identifying information. The only

individually-identifying data we receive from Qualtrics are your unique identifier; we will not receive any individually-identifying information.

VOLUNTARY PARTICIPATION

You are free to refrain from participation now or at any point during the study. You are not obliged to inform us about your reasons for discontinuing your participation. After

(26)

27

completing the study you have 24 hours to withdraw your permission for the use of your data in the research. If you decide to refrain from participation your data will be deleted.

INSURANCE

Because this research does not entail any risks for your health or safety, the conditions of the regular liability insurance of the University of Amsterdam apply.

MORE INFORMATION

This study has been reviewed and approved by the Ethics Review Board of the faculty of psychology of the University of Amsterdam.

If you have any questions regarding this study please contact the researcher Dr. S. Oosterwijk, phone: +3120-5258863, e-mail s.oosterwijk@uva.nl, Nieuwe Achtergracht 129 Amsterdam, Postbus 15900, 1001 NK Amsterdam, The Netherlands.

If you have any complaints regarding this study please contact the relevant member of the Ethics Review Board: Dr. M. Rotteveel, phone: +3120-5256713, e-mail: m.rotteveel@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam, The Netherlands.

Bijlage 2. Informed consent (engels) ONLINE CONSENT OF PARTICIPATION

This form assumes you have read and understood the information brochure presented previously concerning the online study “What draws your attention?”. You can press the

“Previous” button to read the information brochure again.

By clicking on the button “I understand the text presented above and I agree to participate in

this study” you declare that you have read and understood the information brochure regarding

the online study. Furthermore, you declare that you agree to the protocol of the study as explained in the information brochure.

When you do not want to participate in this study, you can press the “I do not agree to

participate in this study” button.

If you have any questions regarding your participation in this study please contact the researcher Dr. S. Oosterwijk, phone: +3120-5258863, e-mail s.oosterwijk@uva.nl, Nieuwe Achtergracht 129 Amsterdam, Postbus 15900, 1001 NK Amsterdam, The Netherlands. If you have any complaints regarding this study please contact the relevant member of the

(27)

28

Ethics Review Board: Dr. M. Rotteveel, phone: +3120-5256713, e-mail: m.rotteveel@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam, The Netherlands.

“I have read and understood the information in the information brochure. I agree to participate in this study and I agree to the use of the data collected in this study. I understand that I have the right to stop my participation at any moment, and that I have the right to retract my permission for the use of the data collected in this study up to 24 hours after participation.”

* I understand the text presented above and I agree to participate in this study.

(28)

29

Bijlage 3. Overzicht IAPS afbeeldingen met bijbehorende omschrijvingen per conditie (engels).

a. Sociaal negatieve afbeeldingen

IAPS afbeelding Omschrijving

1 IAPS/sNegNeu0101.bmp Man attacks a kneeling man with knife. 2 IAPS/sNegNeu0201.bmp Ambulance staff are treating a wounded man. 3 IAPS/sNegNeu0301.bmp Genocide victims are being deported by truck. 4 IAPS/sNegNeu0401.bmp Wounded victims of plane crash leave the crash site. 5 IAPS/sNegNeu0501.bmp Man has been executed in an electric chair.

6 IAPS/sNegNeu0601.bmp Bloody man is being attacked in local bus. 7 IAPS/sNegNeu0701.bmp People are searching dead bodies for relatives.

8 IAPS/sNegNeu0801.bmp Boy is attacked and nearly burned during demonstration. 9 IAPS/sNegNeu0901.bmp Victims of a bomb attack are helped by bystanders. 10 IAPS/sNegNeu1001.bmp Soldier is aiming a gun at a little boy.

11 IAPS/sNegNeu1101.bmp Wounded boy is carried away by rescue workers. 12 IAPS/sNegNeu1201.bmp Man is throwing a rock in violent protest.

13 IAPS/sNegNeu1301.bmp Formula 1 car caught fire during a pit stop.

14 IAPS/sNegNeu1401.bmp Soldiers protect themselves against a crowd throwing stones. 15 IAPS/sNegPos0101.bmp Man is putting a knife against woman's throat.

16 IAPS/sNegPos0201.bmp Man is rescueing a severly wounded toddler. 17 IAPS/sNegPos0301.bmp Protester is hitting a police officer with a bat. 18 IAPS/sNegPos0401.bmp Firemen are carrying an unconscious woman. 19 IAPS/sNegPos0501.bmp Two men are hanged by masked executioners. 20 IAPS/sNegPos0601.bmp Group of firemen investigate a serious car crash. 21 IAPS/sNegPos0701.bmp Crying people are carrying an open coffin.

22 IAPS/sNegPos0801.bmp Two soldiers check a wounded soldier covered in blood. 23 IAPS/sNegPos0901.bmp Group of people drag a dead body through the street. 24 IAPS/sNegPos1001.bmp Fearful mothers run away from an attack.

25 IAPS/sNegPos1101.bmp Police officer stands in a doorway examening a dead body. 26 IAPS/sNegPos1201.bmp Two men watch the victim of a crime lying on the street. 27 IAPS/sNegPos1301.bmp Soldier kicks an immobile civilian on his head.

(29)

30 b. Sociaal neutrale afbeeldingen

IAPS afbeelding Omschrijving

1 IAPS/sNegNeu0102.bmp Woman pays her groceries at a cash register. 2 IAPS/sNegNeu0202.bmp Farmers are negotiating the price of straw. 3 IAPS/sNegNeu0302.bmp Group of people are waiting for the bus.

4 IAPS/sNegNeu0402.bmp Group of women are resting during a conference. 5 IAPS/sNegNeu0502.bmp Woman is reading the program at a gathering. 6 IAPS/sNegNeu0602.bmp Two women are having a conversation on a balcony. 7 IAPS/sNegNeu0702.bmp Teacher is explaining a design to his students. 8 IAPS/sNegNeu0802.bmp Group of people is playing roulette at the casino. 9 IAPS/sNegNeu0902.bmp Group of commuters are waiting on the sidewalk. 10 IAPS/sNegNeu1002.bmp Two kids are playing on the grass in a park. 11 IAPS/sNegNeu1102.bmp Mother is catching fish with her kids. 12 IAPS/sNegNeu1202.bmp Man is giving a speach to a crowded room. 13 IAPS/sNegNeu1302.bmp Man is wrapping groceries in the supermarket.

14 IAPS/sNegNeu1402.bmp Group of collegues chat during Friday afternoon drinks.

c. Sociaal positieve afbeeldingen

IAPS afbeelding Omschrijving

1 IAPS/sNegPos0102.bmp Man is holding his girl-friend lovingly. 2 IAPS/sNegPos0202.bmp Man is hugging a laughing child.

3 IAPS/sNegPos0302.bmp Family are enjoying themselves during dinner. 4 IAPS/sNegPos0402.bmp Group of teenagers are playing on the beach. 5 IAPS/sNegPos0502.bmp Three smiling women receive their olympic medal. 6 IAPS/sNegPos0602.bmp Group of people are joined around a picknic table. 7 IAPS/sNegPos0702.bmp Group of partying people carry a crowd surfer. 8 IAPS/sNegPos0802.bmp Two children are playing with their grand father. 9 IAPS/sNegPos0902.bmp Group of people dance together in a night club. 10 IAPS/sNegPos1002.bmp Happy children show their diploma to their parents. 11 IAPS/sNegPos1102.bmp Couple standing in the doorway of their new house. 12 IAPS/sNegPos1202.bmp Woman with colorful hair walks down the street. 13 IAPS/sNegPos1302.bmp Young boys play soccer in the school yard. 14 IAPS/sNegPos1402.bmp Group of friends lie in the sun on the beach.

(30)

31 a. Fascinatie

(Please read the following instruction carefully, you will be asked to reproduce the details of this instruction at a later time. The continue button will be enabled after 25 seconds)

In the study that you are about to perform you can choose to view images. These images are taken from a validated image database often used in psychological experiments. In April this year, we asked a large group of respondents to view these images, and score each image on a few dimensions. We also gave respondents the possibility to describe their reaction to each image.

We selected the images for this study based on the scores given by this group of respondents. The negative images that are used in the present study are selected based on the fascination score of respondents. We selected images that the respondents found very fascinating.

The selected negative images were experienced as fascinating, and also received the following spontaneous reactions:

" This picture was gripping, I couldn’t take my eyes of it ". " I was captivated ".

" I stared at this pic for a long time ".

" Honestly, I was quite intrigued by this image ". " This picture was really interesting ".

" I have never seen something like this before ".

b. Weerzin

(please read the following instruction carefully, you will be asked to reproduce the details of this instruction at a later time. The continue button will be enabled after 25 seconds)

In the study that you are about to perform you can choose to view images. These images are taken from a validated image database often used in psychological experiments. In April this year, we asked a large group of respondents to view these images, and score each image on a few dimensions. We also gave respondents the possibility to describe their reaction to each image.

(31)

32

The negative images that are used in the present study are selected based on the repulsion score of respondents. We selected images that the respondents found very repulsive.

The selected negative images were experienced as repulsive, and also received the following spontaneous reactions:

" This picture was so nasty, I couldn’t look at it ". " It was awful to see this ".

" I felt sick looking at this pic ".

" Honestly, it was hard for me to watch this disgusting image". " This picture was really gross ".

" I don’t want to see pictures like this ".

c. Descriptief

(Please read the following instruction carefully, you will be asked to reproduce the details of this instruction at a later time. The continue button will be enabled after 15 seconds.)

In the study that you are about to perform you can choose to view images. These images are taken from a validated image database often used in psychological experiments. In April this year, we asked a large group of respondents to view these images, and score each image on a few dimensions. We also gave respondents the possibility to describe their reaction to each image.

We selected the images for this study based on the scores given by this group of respondents.

d. Baseline

(Please read the following instruction carefully, you will be asked to reproduce the details of this instruction at a later time. The continue button will be enabled after 10 seconds)

In the study that you are about to perform you can choose to view images. These images are taken from a validated image database often used in psychological experiments.

(32)

33 Bijlage 5. Debriefing (engels)

Debriefing

You just participated in study about curiosity for negative information. Research has shown that people do not always avoid negative information, like the negative images you may have chosen to view in this study. In contrast, people often show curiosity for information and deliberately subject themselves to this type of content.

This study tests a hypothesis about the possible role of the opinion of others in curiosity for negative information. At the beginning of this study you were given information about the reactions of other people regarding the negative images that you could choose to view. For some subjects it was mentioned that other people found the images fascinating; other subjects received information that other people found the images repulsive. We also included two control conditions that did not mention any specific reactions. It is important to inform you that this information was fictional. Although previous research has shown that people find negative information both repulsive and fascinating, the exact details of the information presented in this study was manipulated by the researchers. We did not select the images based on previous ratings collected from other respondents. This information was

manipulated in order to examine whether curiosity for negative information was influenced by the opinion of others.

We hope to have you informed sufficiently.

If you have any questions or if you would like more information about this study, please do not hesitate to contact the Principal Investigator of this study: Dr. S. Oosterwijk,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een uitzondering hierop kan echter gelden indien u een bouwwerk gaat bouwen in het achtertuingebied dat niet hoger is dan 5 meter en voldoet aan de planologische regels uit

Voldoet u aan de voorschrif- ten, dan mag u bijvoorbeeld wel uw garage zonder omgevingsver- gunning voor het bouwen ombouwen tot winkelpand, maar heeft u voor dit andere

organische oplosmiddelen in verf, lak, thinner e.d./ kleurstoffen in verf en misschien (overmatig) alcoholgebruik of roken (mutagene stoffen); Mevrouw B: organische oplosmiddelen

Risicoperceptie bleek bij zowel groepen als individuen verband te houden met en de belangrijkste verklaring te geven voor de intentie tot

In die verloop van my eie pianistiese ontwikkeling was dit in die kennismaking met die “Goldberg” en die “Diabelli” variasies dat ek bewus geword het van die raaisel van

Motivated by the latter results and following one of the definitions of discrim- ination provided in Chapter 2, I decided to use an Average Treatment Effect Esti- mation, in

informational, some provide fun for users and focus on aesthetics, and some are purely focused on functionality (for example app for opening car, app to control TV). This