• No results found

Samen Oovoeden?! : oer de relatie tussen ondersteunende coparenting van vaders en moeders en hun positieve en negatieve opvoeddiscipline bij tweeënhalf jarige peuters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samen Oovoeden?! : oer de relatie tussen ondersteunende coparenting van vaders en moeders en hun positieve en negatieve opvoeddiscipline bij tweeënhalf jarige peuters"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

F

ACULTEIT DER

M

AATSCHAPPIJ

-

EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Graduate School of Childhood Development and Education

Samen Opvoeden ?!

Over de relatie tussen ondersteunende coparenting van vaders en

moeders en hun positieve en negatieve opvoeddiscipline bij tweeënhalf

jarige peuters

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam A.J. van der Schee, 10003366 Begeleiding: Mw M. Metz Tweede beoordelaar: Dr. S. Bögels Amsterdam, 23 juli 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 5

Probleemstelling en theoretische achtergrond 6

Vraagstelling en hypotheses 9 Methode 11 Onderzoeksdesign en procedure 11 Respondenten 11 Ethische verantwoording 12 Maten 12 Data analyse 13 Resultaten 15 Aannames 15 Beschrijvende statistiek 15 Multipele regressieanalyses 17 Discussie 21 Beantwoording onderzoeksvragen 21

Sterke punten, beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek 23

Klinische implicaties en conclusie 25

Literatuur 26 Bijlagen 28 Bijlage 1 28 Bijlage 2 30 Bijlage 3 33 Bijlage 4 40 Bijlage 5 42 Bijlage 6 44

(3)

3

Abstract

Samen opvoeden?!

Over de relatie tussen ondersteunende coparenting van vaders en moeders en hun positieve en negatieve opvoeddiscipline bij tweeënhalf jarige peuters

In deze scriptie is onderzocht wat de relatie is tussen ondersteunende coparenting van vaders en moeders en positieve en negatieve opvoeddiscipline bij tweeënhalf jarige peuters.

Ondersteunende coparenting is het bevestigen, respecteren en ondersteunen van de partner in de opvoeding. Positieve discipline is begeleidend ouderlijk gedrag. Negatieve discipline is controlerend ouderlijk gedrag. De steekproef bestond uit 130 gezinnen. De data is afkomstig van een longitudinaal onderzoek (Sociale Kinderen) en is geanalyseerd aan de hand van correlaties en multipele regressieanalyses. Ondersteunende coparenting is gemeten met de Co-Parenting Scale (CPS), een zelfrapportagelijst. Positieve discipline en negatieve discipline zijn gemeten met de Opvoedingsgedragsvragenlijst, een zelfrapportagelijst. Op basis van de resultaten van deze scriptie is er een relatie gevonden tussen de ondersteunende coparenting en de positieve opvoeddiscipline, hierbij is de voorspellende waarde van de gegeven steun groter dan de voorspellende waarde van steun van de partner op opvoedingsgedrag. Voor ondersteunende coparenting en de negatieve opvoeddiscipline is deze relatie niet gevonden. Een beperking van dit onderzoek is dat de steun die de ouder geeft gemeten is en er dus niets gezegd kan worden over de ontvangen steun. Voor vervolgonderzoek zou dit een waardevolle aanvulling zijn om wél te meten.

(4)

Parenting together?!

The association between supportive coparenting of fathers and mothers on positive and negative parenting discipline at age 2.5 of their own child

This study examined the association between supportive coparenting of fathers and mothers and positive and negative parenting discipline at age 2.5 of their own child. Supportive coparenting is to confirm, respect and support one’s own partner in parenting. Positive

parenting discipline is guiding parenting behavior. Negative parenting discipline is controlling parenting behavior. The sample consisted of 130 families. The data were analysed on the basis of correlations and multiple regression analyses. Supportive coparenting was measured by the Co-Parenting Scale (CPS), a self-report. Positive parenting discipline and negative parenting discipline were measured by the Parenting Questionnaire, a self-report. Results show that there is only a relationship between supportive coparenting and positive parenting discipline and that the predictive value of one’s own support is greater than the predictive value of support from the partner in parenting behavior. For supportive coparenting and negative parenting discipline there were no relation found. A limitation of this study is only support the parent gives is measured, not any support the parent received. Future research should measure both: support given and received.

Keywords: positive parenting discipline, negative parenting discipline, coparentingrelationship, toddlers

(5)

5

Inleiding

‘Als je het als ouders niet met elkaar eens bent, maak je dat op een fatsoenlijke manier duidelijk.’ (J/M Ouders, november 2011)

Bovenstaand citaat is van industrieel ontwerper Piet Hein Eek, die geïnterviewd werd over zijn rol als vader in het blad J/M Ouders. Hij vindt dat dit het allerbeste voorbeeld is dat je aan je kinderen kunt geven. Op de vraag wat voor vader hij is antwoord hij vervolgens:

‘Een vader is altijd een vader in relatie tot de moeder. Heel veel dingen doe ik omdat Jeanine het precies anders doet. Je versterkt, je corrigeert elkaar. (…) als Lieve een probleem heeft, probeert Jeanine d'r dochter heel erg bij zich te houden, (…) terwijl ik dan iets heb van: verdorie, je gedráágt je gewoon! (...) Als je het als ouders niet met elkaar eens bent, vind ik het 't allerbeste voorbeeld om dat op een fatsoenlijke manier duidelijk te maken. Zodat de kinderen ook zien dat er twee standpunten zijn, dat de wereld niet zwart-wit is.’ (J/M Ouders,

november 2011)

Deze citaten illustreren samen een belangrijk concept uit dit onderzoek, namelijk de ondersteuning die ouders elkaar al dan niet kunnen geven aan elkaar als opvoeder. Binnen de opvoeding staan ouders niet alleen in contact met hun kind, maar ook met elkaar. Er wordt in de wetenschappelijke literatuur ook wel gesproken van een triadische relatie – tussen vader, moeder en kind – . Wanneer men deze triadische relatie wil onderzoeken kijkt men vaak naar de coparenting-relatie. Dit houdt in dat er gekeken wordt naar de kwaliteit van samenwerking tussen twee opvoeders . Coparenting bestaat uit steun en afstemming (of het gebrek aan een van deze twee) die ouders elkaar geven in de opvoeding (Feinberg, 2003).

Wat deze citaten nog meer duidelijk maken is dat ouders in relatie tot elkaar staan en dat zij vanuit die vader- en moederrelatie ook handelen in hun opvoeding. Met andere woorden, die vader- en moederrelatie heeft invloed op hun opvoedingsgedrag, maar ook andersom het gedrag van één ouder roept een reactie op bij zowel het kind als de andere ouder en het gedrag van het kind roept (verschillende) reacties op bij de ouders.

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar coparenting en opvoedingsgedrag van ouders. Er wordt gekeken naar de ondersteunende coparenting en wat voor relatie deze ondersteuning (of het ontbreken hieraan) en opvoedingsgedrag van vaders en moeders hebben. De data die verzameld zijn voor deze scriptie maken deel uit van het longitudinaal onderzoek ‘Sociale Kinderen’ van de Universiteit van Amsterdam. In dit onderzoek wordt op vele verschillende manieren onderzocht hoe de sociale ontwikkeling van kinderen verloopt.

(6)

Eén van deze manieren is kijken naar de coparenting-relatie van de ouders, een andere manier is het opvoedingsgedrag onderzoeken. In deze scriptie wordt er gekeken naar de relatie tussen coparenting en opvoedingsgedrag.

Probleemstelling en theoretische achtergrond

Het krijgen van kinderen verandert veel tussen ouders en binnen een gezin. Met de komst van kinderen zijn ouders niet meer alleen elkaars partners. Ze worden ook beide ouder en krijgen daarmee (automatisch) de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun gezamenlijke kind(eren). Wanneer er ingezoomd wordt op de opvoeding, ziet men dat het opvoedingsgedrag van de ouders direct invloed heeft op de ontwikkeling van het kind

(Darling & Steinberg, 1993). Er wordt gesproken van opvoedingsgedrag wanneer ouders hun kind(eren) specifiek gedrag aanleren (bijvoorbeeld nette tafelmanieren) en/of bepaalde kenmerken benadrukken (bijvoorbeeld hoge zelfwaardering) (Darling & Steinberg, 1993). Opvoedingsgedrag uit zich dus in specifieke situaties. Opvoedingsgedrag kan in zes verschillende dimensies verdeeld worden: uitdagend gedrag, overbetrokkenheid, warmte, negativiteit, negatieve discipline en positieve discipline (Majdandžić, de Vente & Bögels, 2008). In deze scriptie zal er gekeken worden naar de dimensies positieve- en negatieve discipline. Positieve discipline verwijst naar ouderlijk gedrag dat bedoeld is om het gedrag van het kind te begeleiden, zoals het stellen van grenzen, onderwijzen en het aanbieden van structuur (Karreman, Tuijl, van Aken & Deković, 2008). Negatieve discipline verwijst naar ouderlijk gedrag dat bedoeld is om het gedrag van het kind te controleren, zoals het geven van verbale en fysieke straffen en opdringerigheid (Karreman et al., 2008). De

opvoedingsdimensie positieve discipline wordt veelal tegenover de opvoedingsdimensie negatieve discipline geplaatst, waarbij positieve discipline een positieve invloed op de ontwikkeling van kinderen heeft en negatieve discipline een negatieve invloed. Ouders die positieve controle gebruiken om hun kind(eren) te begeleiden creëren daarmee een

interactieve context waarin het kind zich comfortabel voelt, dit zou een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen. Door negatieve controle creëren ouders een gecontroleerde context waarin het kind zich niet vrij kan ontwikkelen en wordt dit daarom gezien als een negatieve invloed op de ontwikkeling (Karreman et al., 2008).

Beide opvoeders houden zich op hun eigen manier bezig met de opvoeding van hun kind(eren) en laten hiermee ook hun eigen opvoedingsgedrag zien. Verschillende

(7)

7 (Van Dijken & Tavecchio, 1998; Paquette, 2004; Majdandžić, Möller, Bögels & van den Boom, 2011). Zo blijkt dat wanneer vaders zorg dragen voor de kinderen, zij de voorkeur geven aan fysiek actieve bezigheden. Dit fysieke spel van vaders zou een piek bereiken wanneer het kind rond de twee jaar is (MacDonald & Parke, 1986). Daarnaast laat ook Paquette (2004) zien dat de moeder-kind relatie verschilt van die van de vader-kind relatie. Waar het bij moeders in de eerste plaats een gehechtheidrelatie is, is het bij de vaders een relatie die vooral activerend van aard is.

Dekovic en Rispens (1998) wijzen er op dat ouders elkaar ook beïnvloeden en dat dit beïnvloedingsproces van grote betekenis is wanneer er gekeken wordt naar de opvoeding. Zij stellen dat er geen ontwikkelingsmomenten bestaan bij het kind die het exclusieve domein vormen voor beïnvloeding van één van de ouders (Dekovic & Rispens, 1998). Dit

beïnvloedingsproces kan onderzocht worden door te kijken naar de dyadische interactie (moeder-kind of vader-kind). Echter, wanneer men wil bestuderen hoe juist deze relatie van invloed is op de opvoeding van het kind kan er ook gekeken worden naar de coparenting-relatie, waarmee de triadische interactie bestudeerd kan worden (vader-moeder-kind) (McHale, 1997). Het is hierom dat er in dit onderzoek ook gekeken wordt naar coparenting, dit is de kwaliteit van de samenwerking tussen twee opvoeders. Er is sprake van coparenting wanneer twee of meerdere individuen de gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het opvoeden van kinderen. Coparenting bestaat uit de volgende vier dimensies; ondersteuning versus ondermijning van elkaars opvoedersrol, gezamenlijke familie management, het al dan niet eens zijn over de manier waarop het kind wordt opgevoed en de verdeling van kind-gerelateerde zorg (Feinberg, 2003). Majdandžić, de Vente, Feinberg, Aktar en Bögels (2012) voegen hier aan toe dat coparenting verschillende subsystemen binnen het gezin aan elkaar linkt, zoals het kind, de huwelijksrelatie, maar ook de rol van de moeder en de vader in de opvoeding. Binnen deze scriptie zal alleen de ondersteunende coparenting-relatie onderzocht worden. Met ondersteunende coparenting wordt bedoelt dat de ene ouder zijn/haar partner bevestigd in zijn/haar rol als ouder, respecteert wat zijn/haar partner bijdraagt aan de

opvoeding en het ondersteunen van zijn/haar partners beslissingen en gezag (Feinberg, 2003). Uit verschillend onderzoek blijkt dat de coparenting-relatie van de ouders veel sterker en essentiëler gelinkt is aan het construct opvoeding en opvoedingsgedrag dan andere

aspecten van de ouderlijke relatie (Abidin & Brunner, 1995; Bearss & Eyberg, 1998). De coparenting-relatie is in deze de bepalende factor. Dit komt doordat coparenting, zoals eerder gezegd, de triadische interactie meet en daarmee verschillende subsystemen aan elkaar linkt.

(8)

Er wordt dus niet alleen gekeken naar huwelijksrelatie, of alleen naar de rol van opvoeder, juist de interactie tussen deze subsystemen zijn bepalend (Feinberg, 2002). Karreman et al. (2008) vonden dat er lage tot middelmatige relaties zijn tussen coparenting en de manier van opvoeden van ouders. In hun onderzoek hebben zij dit onderzocht door het gebruik van vragenlijsten en observaties. Zij vonden dat coparenting van groter belang is op de

ontwikkeling van jonge kinderen dan wat de ouders individueel aan opvoedingsgedrag laten zien. Echter deze twee hebben wel wederzijds invloed op elkaar, stellen ze. Wanneer een ouder voor een langere tijd (geen) steun ervaart van de andere partner in de opvoeding heeft dit effect op het al dan niet adequaat opvoedgedrag wat zij laten zien.

In een review vonden Margolin, Gordis en John (2001) dat moeders en vaders verschillend functioneren binnen hun coparenting-relatie. Zij vonden dat vrouwen minder steun rapporteerden van hun partners dan andersom. In eerder onderzoek van Flowyd en Zmich (1991) bleek dat moeders de coparenting-relatie minder positief ervoeren dan vaders. Flowyd en Zmich schreven deze bevinding toe aan het feit dat de moeder vaak een groter deel van de opvoeding op zich neemt. De verschillen die Flowyd en Zmich vonden waren op het gebied van de positieve dimensies van coparenting, terwijl voor de negatieve dimensies van coparenting geen verschillen zijn gevonden. Ook Margolin et al. (2001) vonden deze verschillen alléén voor de positieve dimensies van coparenting. Het is hierom dat er in deze scriptie alleen gekeken zal worden naar de positieve dimensie: ondersteunende coparenting. Daarnaast is er niet alleen een verschil gevonden binnen de coparenting-relatie, maar ook een verschil in wat voor invloed dit zou kunnen hebben op het opvoedingsgedrag. Er is gevonden dat wanneer vaders een negatieve beleving hebben van hun ondersteunende coparenting-relatie dit een negatieve invloed heeft op hun opvoedingsgedrag; ze laten minder competent opvoedingsgedrag zien. Bij moeders lijkt een negatieve beleving niet tot nauwelijks invloed te hebben op het al dan niet competent opvoeden (Groenendaal & Dekovic, 2000; Dekovic, & Groenendaal, 1998).

De peuterjaren zijn een belangrijke ontwikkelingsperiode voor zowel het kind als het gezin. In vergelijking met de babytijd beginnen er meer samenhangende en stabielere

gezinspatronen te ontstaan. Zowel de coparenting-relatie als het meer grenzen stellen worden belangrijker, omdat het kind meer onafhankelijkheid opzoekt en steeds meer een eigen wil krijgt (McHale, Kuersten-Hogan, Lauretti & Rasmussen, 2000). Kortom, zowel het construct opvoedingsgedrag als de coparenting-relatie van de ouders zijn volop aanwezig en in

(9)

9 tweeënhalf jarige peuters.

Onderzoek naar (ondersteunende) coparenting en opvoedingsgedrag kan bijdragen aan zowel het verbeteren van de praktijk als aan het doen van nieuw wetenschappelijk onderzoek. Wanneer er meer duidelijkheid is over de verschillen tussen ouders in de beleving van

coparenting en de invloed die dit heeft op het opvoedingsgedrag, kunnen therapeuten daar in de praktijk beter op aansluiten. Zo kunnen therapeuten uitleg geven (aan zowel vaders als moeders) dat verschillen tussen de moederlijke en de vaderlijke aanpak heel gezond en behulpzaam kunnen zijn voor de ontwikkeling van hun kind (Majdandžić et al., 2012). En kunnen ze ervoor zorgen dat de verschillen tussen vaders en moeders niet leiden tot polarisatie, conflicten of een ondermijnende opvoedersrol. Daarnaast kunnen therapeuten gezamenlijk met ouders ervoor zorgen dat die verschillen tussen ouders juist in het voordeel van het kind kunnen werken (Majdandžić et al., 2012).

Lamb (1998) stelt dat er sinds 1998 in het wetenschappelijk onderzoek meer erkenning is gekomen voor het feit dat ieder persoon binnen het systeem ‘gezin’ de andere personen beïnvloed (direct al dan indirect). Deze erkenning heeft er onder andere in geresulteerd dat er de laatste jaren steeds meer onderzoek is gedaan naar coparenting. Het theoretisch concept coparenting is hierin steeds duidelijker naar voren gekomen (Feinberg, 2002 & 2003). Ook is er onderzoek gedaan naar coparenting en angst (Majdandžić et al., 2011 & 2012). Echter, hoe coparenting invloed heeft op bijvoorbeeld opvoedingsgedrag en welke rol de beleving van de ouder hierin een rol speelt, daar is vrij weinig over bekend. Het is hierom dat deze scriptie een bijdrage wil leveren aan het wetenschappelijk onderzoek.

Vraagstelling en hypotheses

In deze scriptie zal de volgende hoofdvraag leidend zijn: ‘is er een relatie tussen de

ondersteunende coparenting van vaders en moeders en hun positieve en negatieve opvoeddiscipline bij tweeënhalf jarige peuters?’. Door middel van de volgende

onderzoeksvragen zal er gezocht worden naar een antwoord: (1) is er een relatie tussen positieve en negatieve discipline en de (eigen) gegeven steun? (2) is er een relatie tussen positieve en negatieve discipline en de steun van de partner? (3) wat is een belangrijkere voorspeller voor positieve of negatieve discipline, de gegeven steun of de steun van de partner?

Verwacht wordt dat er a) een positieve relatie gevonden zal worden tussen de gegeven steun en de eigen positieve discipline (Karreman et al., 2008), b) een negatieve relatie

(10)

gevonden zal worden tussen de gegeven steun en de eigen negatieve discipline (Karreman et al., 2008; Margolin et al., 2001; Flowyd & Zmich, 1991), c) een positieve relatie gevonden zal worden tussen de steun van de partner en positieve discipline (Karreman et al., 2008), d) een negatieve relatie gevonden zal worden tussen de steun van de partner en negatieve discipline (Karreman et al., 2008; Margolin et al., 2001; Flowyd & Zmich, 1991), e) voor vader de steun van partner een belangrijkere voorspeller is dan de gegeven steun en voor moeder de gegeven steun een belangrijkere voorspeller is dan de steun van de partner (Groenendaal & Dekovic, 2000; Dekovic & Groenendaal, 1998).

(11)

11

Methode

Onderzoeksdesign en procedure

Het onderzoek maakt gebruik van een lopend longitudinaal onderzoekvan de

Universiteit van Amsterdam, ‘Sociale Kinderen’, waarbij op tweeënhalf jarige leeftijd van het kind opvoedingsgedrag en coparenting zijn gemeten. Opvoedingsgedrag is gemeten met een vragenlijst bij de ouders, dit omdat het zowel positieve als negatieve discipline meet.

Coparenting werd gemeten met een vragenlijst bij de ouders, dit omdat er gekeken wordt naar de beleving van coparenting door de ouders zelf. Beide ouders kregen deze vragenlijsten gebundeld met andere vragenlijsten van het onderzoek thuis gestuurd. Ze konden deze zelf in vullen en retourneren. Daarnaast zijn er metingen in het laboratorium en thuis gedaan welke niet meegenomen zijn in deze scriptie.

Respondenten

De respondenten die aan dit onderzoek meedoen zijn ouders en hun kinderen van tweeënhalf jaar (n = 130). In dit onderzoek wordt er onderscheid gemaakt in vaders en moeders, wanneer hierover gesproken wordt zal dat duidelijk vermeld worden. Echter

wanneer het over ‘de respondenten’ gaat, worden zowel de vaders als de moeders bedoeld. De respondenten zijn op verschillende manieren geworven. Naast het plaatsen van oproepen bij verloskundigenpraktijken rondom Amsterdam, Utrecht en Den Haag, is er geflyerd bij Prénatal, Hema, zijn er oproepen geplaatst op internetfora en is er geadverteerd.

Inclusiecriteria waren: ouders die in verwachting waren van hun eerste (gezamenlijke) kind, beide ouders beheersen de Nederlandse of Engels taal, geboortegewicht van minimaal 2500 gram, geen neurologische afwijkingen na de geboorte en een minimale Apgarscore van 8. Het onderzoek wordt gefinancierd vanuit Vidi-subsidie die is toegekend door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (NWO).

In totaal hebben er 130 gezinnen mee gedaan aan de tweeënhalfjaarsmeting. Van de moeders hebben er 128 de vragenlijsten ingevuld. De gemiddelde leeftijd van de moeders toen de kinderen tweeënhalfjaar waren was 31,52 (SD = 4,27 , range 19-42). Van deze moeders is 91,9% getrouwd of samenwonend. De meeste moeders hebben een parttime (67,6%) of fulltime baan (11,0%) en werken gemiddeld 27,04 uur per week. Daarnaast volgt 4,4% een opleiding of studeert aan een universiteit. Verder geeft 2,2% van de moeders aan huisvrouw te zijn, 1,5% van de moeders zit in ziekteverlof en 0,7% van de moeders is werkloos.

(12)

Van de vaders hebben er 127 de vragenlijst ingevuld. De gemiddelde leeftijd van de vaders was op dit moment van meten 34,28 (SD = 5,63 , range 21-60). Van de vaders is 95,5% getrouwd of samenwonend. De meeste vaders hebben een parttime (24,2%) of fulltime baan (66,7%) en werken gemiddeld zo’n 37,2 uur per week. Daarnaast volgt 1,5% een

opleiding of studeert aan een universiteit. Verder geeft 1,5% van de vaders aan werkloos te zijn en is 0,8% huisman. De biografische gegevens van de respondenten zijn te vinden in bijlage 1.

Ethische verantwoording

Bij aanvang van het longitudinaal onderzoek is de respondenten verteld over de aard en de methode van het onderzoek. Ze hebben vrijwillig ingestemd met het onderzoek en hebben de mogelijkheid gekregen om op elk moment hun deelname te stoppen. Indien de onderzoeksresultaten gebruikt worden voor wetenschappelijke publicaties, dan wel op een andere manier openbaar gemaakt worden, gebeurde dit volledig geanonimiseerd. Ook is er aangegeven dat de persoonsgegevens niet door derden worden ingezien zonder uitdrukkelijke toestemming van de respondenten zelf.

Maten

Opvoedingsgedrag

Het opvoedingsgedrag van de respondenten wordt gemeten met een ontwikkelde vragenlijst over opvoedingsgedrag aan de hand van bestaande vragenlijsten (gebaseerd op CPBQ 2-3; Majdandžić, de Vente & Bögels, 2008). De vragenlijst is te vinden in bijlage 2. De vragenlijst bestaat uit 151 items en kent 6 schalen: uitdagend gedrag, overbetrokkenheid, warmte, negativiteit, negatieve discipline, positieve discipline. Hiervan zullen de schalen positieve discipline en negatieve discipline gebruikt worden. De respondenten vulden deze vragenlijst apart in over hoe zij hun eigen opvoedingsgedrag zagen. De vragen werden ingevuld op een vijf-punt Likertschaal, waarbij 1 = helemaal niet van toepassing en 5 =

helemaal van toepassing. Een voorbeelditem uit de schaal positieve discipline is:‘als mijn kind

niet naar mij luistert, leg ik uit dat ik dat vervelend vind’. Een hoge score op positieve

discipline betekent dat de desbetreffende ouder zichzelf ziet als iemand die in staat is om het gedrag van het kind te begeleiden, zoals het stellen van grenzen, onderwijzen en het

aanbieden van structuur (Karreman et al., 2008). Een voorbeelditem uit de schaal negatieve discipline is:‘als ik gestrest of moe ben, regeer ik veel heftiger op lastig gedrag van mijn

(13)

13 ziet als iemand die de focus legt op controle, zoals het geven van verbale en fysieke straffen en opdringerigheid (Karreman et al., 2008).

De betrouwbaarheid voor de schalen positieve- en negatieve discipline, die gebruikt zijn in deze scriptie, is goed. De schaal positieve discipline heeft voor moeders een

Cronbach’s α van .77, voor vaders is deze Cronbach’s α = .80.De betrouwbaarheid voor de schaal negatieve discipline voor moeders heeft een Cronbach’s α van .84, voor vaders een Cronbach’s α van .80.

Coparenting

Coparenting wordt in deze scriptie gemeten met de Co-Parenting Scale (CPS; McHale, 1997). De vragenlijst is te vinden in bijlage 3. De CPS bestaat uit 14 items. Van de schaal steun en ondermijning zullen de zeven vragen die horen bij de schaal support gebruikt worden. De respondenten vulden deze vragenlijst apart in over hoe zij zelf de coparenting-relatie beoordeelden. De vragen werden ingevuld op een zeven-punt Likertschaal, waarbij 1 = absoluut nooit en 7 = bijna altijd. Een voorbeelditem van schaal support is: ‘geeft u een

bevestiging of compliment over uw kind aan uw partner? Bijvoorbeeld, ‘Heb je gezien wat (kind) al kan?’ ‘(Kind) heeft dat vandaag zo goed gedaan!’’. Een hoge score op steun

betekent dat de desbetreffende ouder zichzelf ziet als steunend aan zijn/haar partner in de coparenting-relatie. Een lage score op steun betekent dat de desbetreffende ouder zichzelf niet ziet als steunend aan zijn/haar partner in de coparenting-relatie.

De betrouwbaarheid voor de schaal support is goed. De schaal support voor moeders heeft een Cronbach’s α van .85. De schaal support voor vaders heeft een Cronbach’s α van .89. De betrouwbaarheid voor de gehele schaal, dus zowel vaders als moeders, heeft een Cronbach’s α van .87.

Data analyse

De eerste twee onderzoeksvragen zijn vragen die gaan over de relatie tussen

opvoedingsgedrag (positieve en negatieve discipline) enerzijds en steun (gegeven en van de partner) anderzijds. Deze zullen beantwoord worden door te kijken naar de correlaties van opvoedingsgedrag en steun. De derde onderzoeksvraag zal beantwoord worden met vier verschillende multipele regressieanalyses. Een multipele regressieanalyse toetst of meerdere onafhankelijke variabelen invloed hebben op één afhankelijke variabele (Field, 2009). In deze scriptie wordt er gekeken naar het effect van de ondersteunende coparenting van zowel vaders als moeders op het opvoedingsgedrag van één van de ouders. Bij alle regressieanalyses is de

(14)

eerste onafhankelijke variabele de ondersteunende coparenting van vader en de tweede onafhankelijke variabele de ondersteunende coparenting van moeder. Per regressieanalyse is de afhankelijke variabele de volgende: 1) positieve discipline vader, 2) negatieve discipline vader, 3) positieve discipline moeder, 4) negatieve discipline moeder.

Wanneer er een multipele regressieanalyse wordt uitgevoerd, is het belangrijk dat er aan verschillende aannames voldaan wordt (Field, 2009). De eerste aanname van regressie is dat de onafhankelijke en afhankelijke variabelen kwantitatief moeten zijn. De tweede

aanname is dat de voorspellers moeten variëren in hun waardes (non-zero variantie). De derde aanname is dat er geen perfecte multicorrelariteit moet zijn, dit houdt in dat er geen perfecte lineaire relatie moet zijn tussen twee of meerdere voorspellers. De vierde aanname is

homoscedasticiteit, wat inhoudt dat de variantie van de residuen hetzelfde moet zijn. De vijfde aanname is die van onafhankelijke errors, wat inhoudt dat residuen niet met elkaar mogen correleren, dit is te testen door de Durbin-Watsontest. De zesde aanname is die van normaliteit, wat inhoudt dat de residuen normaal verdeeld zijn. De laatste aanname is lineariteit, wat inhoudt dat er verwacht wordt een lineair verband te vinden tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen. Wanneer aan deze aannames voldaan wordt, kunnen de resultaten gegeneraliseerd worden naar de onderzochte populatie (Field, 2009).

(15)

15

Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van deze scriptie besproken worden. Allereerst zal er gekeken worden naar de aannames waaraan voldaan dient te worden bij een multipele regressieanalyse. Daarna zal er stil gestaan worden bij de beschrijvende statistiek. Als laatste zullen de multipele regressieanalyses geanalyseerd worden. In totaal zijn er vier

regressieanalyses uitgevoerd, deze zullen ieder apart besproken worden. Aannames

Om te controleren of dit een adequaat model is, zijn er aannames getoetst (Field, 2009). De eerste aanname is dat de (on)afhankelijke variabelen kwantitatief moeten zijn. De data voor deze scriptie is op scale-meetniveau gemeten, daarmee is er aan de eerste aanname voldaan. De voorspellers laten variatie in waarden zien, waarmee gesteld kan worden dat ook aan de tweede aanname (non-zero variantie) is voldaan. De derde aanname is dat er geen perfecte lineaire relatie mag zijn tussen de twee voorspellers. In deze scriptie correleren de voorspellers met een correlatie van r = .333 (p = <.01), dit is terug te lezen in tabel 2. Hiermee is ook aan de derde aanname voldaan. De vierde aanname is die van

homoscedasticiteit, de scatterplots zijn terug te vinden in bijlage 4. Hieraan is te zien dat de residuen mooi verdeeld zijn in de breedte, waarmee aan de aanname is voldaan (Field, 2009). De vijfde aanname (van onafhankelijke errors) is getest met de Durbin-Watsontest. Alle waardes liggen tussen de 1-3, waarmee aan de aanname is voldaan. De zesde aanname is die van normaliteit, de verschillende histogrammen (bijlage 5) laten zien dat de residuen normaal verdeeld zijn, daarmee is aan deze aanname voldaan. Als laatste is de aanname van lineariteit getest door middel van een P-P Plot, deze zijn terug te vinden in bijlage 6. Hier is te zien dat voor alle regressieanalyses de data lineair verdeeld zijn.

Beschrijvende statistiek

De gemiddelden en standaarddeviaties van de drie volgende variabelen zijn terug te vinden in tabel 1: steun, negatieve discipline en positieve discipline. Hierin is te zien dat moeders een gemiddelde score op steun geven van 5.27 (SD = .67) en vaders een gemiddelde score van 5.14 (SD = .82). Daarnaast scoren de moeders op negatieve discipline gemiddeld een score van 1.66 (SD = .34) en op positieve discipline gemiddeld een score van 4.23 (SD = .36). Vaders scoren gemiddeld op negatieve discipline een score van 1.68 (SD = .32) en op positieve discipline een score van 4.02 (SD = .41).

(16)

Tabel 1

Gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen: steun, negatieve discipline en positieve discipline Variabelen Moeder M (SD) Vader M (SD) Steun Negatieve discipline Positieve discipline 5.27 (.67) 1.66 (.34) 4.23 (.36) 5.14 (.82) 1.68 (.32) 4.02 (.41)

Naast de gemiddelden en standaarddeviaties is er ook gekeken naar de correlaties tussen de verschillende variabelen. De correlaties zijn te vinden in tabel 2. Er blijken geen significante relaties te zijn tussen steun van vader of moeder enerzijds en de negatieve discipline van vader of moeder anderzijds. Er blijkt geen significante relatie te zijn tussen de steun van moeder en de negatieve discipline van vader (r = .104, p = .293) en tussen de steun van vader en de negatieve discipline van vader (r = .021, p = .830). Er is ook geen significante relatie gevonden tussen de steun van moeder en de negatieve discipline van moeder (r = -.040,

p = .683). Als laatste is er ook geen significante relatie gevonden tussen de steun van vader en

de negatieve discipline van moeder (r = .152, p = .122). Er blijken wel significante relaties te zijn tussen de steun van vader of moeder enerzijds en de positieve discipline van vader of moeder anderzijds. Er is een correlatie gevonden van r = .212 (p = .03) tussen de steun van moeder en de positieve discipline van vader. Wat inhoudt dat er gesproken kan worden van zwakke positieve correlatie (Dancy & Reidy, 2004). Tussen de steun van moeder en de

positieve discipline van moeder is een middelmatige positieve correlatie gevonden (r = .465, p = <.01). Er is een zwakke positieve correlatie gevonden van de steun van vader en de

positieve discipline van moeder (r = .262, p = .007). Tussen de steun van vader en de

positieve discipline van vader is er een middelmatige positieve correlatie gevonden (r = .412,

p = < .01). Er zijn dus middelmatige of zwakke correlaties gevonden tussen de steun van

beide ouders enerzijds en de positieve discipline van beide ouders anderzijds (Dancy & Reidy, 2004).

Er is concluderend (een middelmatige of zwakke) samenhang gevonden tussen de ondersteunende coparenting van vader of moeder enerzijds en de positieve opvoeddiscipline van vader of moeder anderzijds. Wat inhoudt dat ondersteunende coparenting en positieve discipline dus van invloed zijn op elkaar.

(17)

17 Multipele regressieanalyses

Ondersteunende coparenting en de positieve discipline van vader

Om te kijken of er een effect is van de steun van vader en moeder op de positieve discipline van vader is er een regressieanalyse uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn te vinden in tabel 3. De steun van beide ouders verklaart 17,7% van de variantie in de positieve

discipline van vader (RSquare = .177). De ANOVA (analysis of variance) laat zien dat het model significant is (F(2,100) = 10,75, p < .01), waarmee geconcludeerd kan worden dat er met 99% zekerheid gezegd kan worden dat dit model de variantie in de onafhankelijke variabele (positieve discipline van vader) betekenisvol verklaart (Field, 2009). Wanneer er gekeken wordt naar de invloed per onafhankelijke variabele, ziet men dat de steun van vader een significant positief effect blijkt te hebben op de positieve discipline van vader (β = .386, p < .01). Er kan dus gesproken worden van een positief effect van de steun van vader op de positieve discipline van vader. De invloed van de steun van moeder blijkt niet significant te zijn (β = .081, p = .402). Er is dus geen significante relatie gevonden tussen de steun van moeder en de positieve discipline van vader.

Tabel 2

Correlaties tussen de variabelen: steun, positieve discipline en negatieve discipline van vader en moeder Steun moeder Negatieve discipline vader Positieve discipline vader Negatieve discipline moeder Positieve discipline moeder Steun vader r ,333** ,021 ,412** ,152 ,262** Steun moeder r x ,104 ,212* -,040 ,465**

Negatieve discipline vader r x -,116 ,368** -,046

Positieve discipline vader r x ,013 ,182

Negatieve discipline moeder r x -,165

(18)

Tabel 3

Multipele regressieanalyse van de steun van vader en moeder op positieve discipline van vader

95% BHI van B B β SE Lower Upper p Intercept Steun moeder Steun vader 2,766 .050 .194 - .081 .386 .328 .059 .048 2.115 -.067 .098 3.146 .167 .290 < .001 .402 < .001 BHI = Betrouwbaarheidsinterval

Ondersteunende coparenting en de negatieve discipline van vader

Ook voor het onderzoeken van het effect van de steun van vader en moeder op de negatieve discipline van vader is er een regressieanalyse uitgevoerd. De resultaten van de regressieanalyse zijn terug te vinden in tabel 4. De steun van beide ouders verklaart 1,4% van de variantie in de negatieve discipline van vader (RSquare = .014). De ANOVA laat zien dat het model niet significant is (F(2,99) = .715, p = .492). De onafhankelijke variabelen (steun van vader en moeder) zijn dus niet van voorspellende waarde wanneer er gekeken wordt naar de onafhankelijke variabele: negatieve discipline van vader. Als er apart gekeken wordt naar de onafhankelijke variabelen zien we dat de steun van vader geen invloed heeft op de

negatieve discipline van vader (β = -.023, p = .833). De steun van moeder heeft ook geen invloed op de negatieve discipline van vader (β = .127, p = .248).

Tabel 4

Multipele regressieanalyse van de steun van vader en moeder op negatieve discipline van vader

95% BHI van B B β SE Lower Upper p Intercept Steun moeder Steun vader 1.405 .062 -.009 - .127 -.023 .284 .054 .044 .842 -.044 -.097 1.968 .168 .078 < .001 .248 .833 BHI = Betrouwbaarheidsinterval

(19)

19

Ondersteunende coparenting en de positieve discipline van moeder

De resultaten van de derde regressieanalyse zijn terug te vinden in tabel 5. De steun van beide ouders verklaart 20% van de variantie in de positieve discipline van moeder (RSquare = .200). De ANOVA laat zien dat het model significant is (F(2,101) = 12,61, p < .01), waarmee geconcludeerd kan worden dat er met 99% zekerheid gezegd kan worden dat het model de variantie in de onafhankelijke variabele (positieve discipline van moeder) betekenisvol verklaart (Field, 2009). Wanneer er gekeken wordt naar de invloed per onafhankelijke variabele, ziet men dat de invloed van de steun van moeder een significant positief effect blijkt te hebben op de positieve discipline van moeder (β = .394, p < .01). Er kan dus gesproken worden van een positief effect van de steun van moeder op de positieve discipline van moeder. De invloed van de steun van vader blijkt niet significant te zijn op de positieve discipline van moeder (β = .107, p = .273). Er is dus geen significante relatie gevonden tussen de steun van vader en de positieve discipline van moeder.

Tabel 5

Multipele regressieanalyse van de steun van vader en moeder op positieve discipline van moeder

95% BHI van B B β SE Lower Upper p Intercept Steun moeder Steun vader 2,847 .217 .049 - .394 .107 .284 .053 .044 2.283 .111 -.039 3.410 .322 .136 < .001 < .001 .273 BHI = Betrouwbaarheidsinterval

Ondersteunende coparenting en de negatieve discipline van moeder

De laatste regressieanalyse is te vinden in tabel 6. De steun van vader en moeder verklaart 2,4% van de variantie in de negatieve discipline van vader (RSquare =.024). De ANOVA laat zien dat het model niet significant is (F(2,101) = 1,232, p = .296). De onafhankelijke variabelen (steun van vader en moeder) zijn dus niet van voorspellende waarde wanneer er gekeken wordt naar de onafhankelijke variabele: negatieve discipline van moeder. Als er apart gekeken wordt naar de onafhankelijke variabelen zien we dat de steun van vader geen invloed heeft op de negatieve discipline van moeder (β = .156, p = .147). De

(20)

steun van moeder heeft ook geen invloed op de negatieve discipline van moeder (β = -.005, p = .960).

Tabel 6

Multipele regressieanalyse van de steun van vader en moeder op negatieve discipline van moeder

95% BHI van B B β SE Lower Upper p Intercept Steun moeder Steun vader 1.342 -.003 .066 - -.005 .156 .292 .055 .045 .762 -.122 -.024 1.923 .106 .156 < .001 .960 .147 BHI = Betrouwbaarheidsinterval

(21)

21

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of er een relatie is tussen de ondersteunende coparenting van vaders en moeders en hun positieve en negatieve opvoeddiscipline bij tweeënhalf jarige peuters. Uit eerder onderzoek bleek het wel of niet ervaren van steun van invloed te zijn op het opvoedgedag van ouders (Karreman et al., 2008; Margolin et al., 2001; Flowyd & Zmich, 1991). In dit hoofdstuk zullen eerst de onderzoeksvragen beantwoord worden. Daarna zal er stil gestaan worden bij de sterke punten en beperkingen en zullen er aanbevelingen gedaan worden voor vervolg onderzoek. Vervolgens zullen er enkele klinische implicaties gedaan worden, om als laatste de hoofdvraag te beantwoorden.

Beantwoording onderzoeksvragen

De eerste onderzoeksvraag van deze scriptie was: is er een relatie tussen positieve en

negatieve discipline en de (eigen) gegeven steun? Als er gekeken wordt naar de positieve

discipline bleek uit de resultaten dat er een middelmatige positieve correlatie gevonden is tussen de steun van moeder en de positieve discipline van moeder. Deze middelmatige positieve correlatie is er ook gevonden voor vader, wanneer er gekeken wordt naar steun en positieve discipline. Verwacht werd dat er een positieve relatie gevonden zou worden tussen de gegeven steun en de eigen positieve discipline. Deze hypothese wordt op basis van deze resultaten bevestigd. Dit is in overeenstemming met het eerdere onderzoek van Karreman et al. (2008), die lage tot middelmatige relaties vonden tussen coparenting en opvoedingsgedrag.

Als er gekeken wordt naar de negatieve discipline, bleek uit de resultaten dat er geen significante correlatie gevonden is tussen de steun van vader en de negatieve discipline van vader. Ook voor moeder is er geen significante relatie gevonden tussen de steun van moeder en de negatieve discipline van moeder. Verwacht werd dat er een negatieve relatie gevonden zou worden tussen de gegeven steun en de negatieve discipline. Deze hypothese wordt op basis van dit onderzoek niet bevestigd. Verwacht werd op basis van Margolin et al. (2001) en Flowyd en Zmich (1991) dat er wel een relatie gevonden zou worden door alleen de dimensie steun te nemen. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat zij alle positieve dimensies van de coparenting-relatie mee hebben genomen in hun onderzoek. Andere onderzoeken waarin er een verband is aangetoond tussen coparenting en opvoedingsgedrag (Karreman et al., 2008; Abiddin & Brunner, 1995; Bearss & Eyberg, 1998, Feinberg, 2002) zijn gemeten vanuit de gehele coparenting-relatie en niet alleen vanuit de dimensie steun. Ook de andere dimensies van coparenting (ondermijning, gezamenlijke familie management, het al

(22)

dan niet eens zijn over de manier waarop het kind wordt opgevoed en de verdeling van kind-gerelateerde zorg) zijn van invloed bij dit gevonden verband. Een andere verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er andere factoren zijn die bepalen of een ouder meer of minder negatieve discipline laat zien dan het al dan niet ervaren van steun. McHale et al. (2000) laten één van deze ‘andere factoren’ zien in hun onderzoek. Zij vonden dat de huwelijksrelatie onder andere bepaald wordt door de coparenting-relatie van ouders. Maar andersom beïnvloedt de

huwelijksrelatie ook het coparentingproces tussen ouders en kind. Er kan ook gedacht worden aan factoren als temperament van het kind en/of van de ouder (Belsky, Crinc & Woodworth, 1995), sociale angst bij ouder en/ of kind (Majdandžić et al., 2011 & 2012) of de

opvoedingservaring van de ouder toen deze zelf kind was (Belsky, Conger & Capaldi, 2009). De tweede onderzoeksvraag luidde als volgt: is er een relatie tussen positieve en

negatieve discipline en de steun van de partner?Als er gekeken wordt naar de positieve

discipline bleek uit de resultaten dat er een zwakke positieve relatie gevonden werd tussen de steun van moeder en de positieve discipline van vader. Daarnaast is er ook een zwakke positieve relatie gevonden voor de steun van vader en de positieve discipline van moeder. Verwacht werd dat er een positieve relatie gevonden zou worden tussen de steun van de partner en de eigen positieve discipline. De gevonden resultaten bevestigen dan ook de hypothese. Dit is in overeenstemming met het eerdere onderzoek van Karreman et al. (2008), die lage tot middelmatige relaties vonden tussen coparenting en opvoedingsgedrag.

Als er gekeken wordt naar de negatieve discipline bleek uit de resultaten van deze scriptie dat er geen significante correlatie gevonden is tussen de steun van moeder en de negatieve discipline van vader. Ook voor de steun van vader en de negatieve discipline van moeder is er geen significante relatie gevonden. Verwacht werd dat er een negatieve relatie gevonden zou worden tussen de steun van de partner en de negatieve discipline. Deze

hypothese wordt op basis van deze resultaten niet bevestigd. Dit is niet wat verwacht werd op basis van het onderzoek van Margolin et al. (2001) en Flowyd en Zmich (1991). Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat in andere onderzoeken meerdere aspecten van de coparenting-relatie gemeten zijn en dat het zo zou kunnen zijn dat andere factoren meer van invloed zijn op de negatieve opvoeddiscipline , deze verklaringen zijn uitgebreider beschreven bij de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag.

De derde en laatste onderzoeksvraag van deze scriptie was de volgende: wat is een

belangrijkere voorspeller voor positieve of negatieve discipline, de gegeven steun of de steun van de partner? Concluderend blijkt uit de regressieanalyses dat de positieve discipline van

(23)

23 vader alleen voorspeld wordt door de steun van vader en niet door de steun van moeder. De positieve discipline van moeder wordt alleen voorspeld door de steun van moeder en niet door de steun van vader. Negatieve discipline voor zowel moeder als vader wordt niet voorspeld door de steun van moeder noch door de steun van vader. Verwacht werd dat voor vader de steun van partner een belangrijkere voorspeller zou zijn dan de eigen gegeven steun en voor moeder de eigen gegeven steun een belangrijkere voorspeller zou zijn dan de steun van de partner. Deze hypothese blijkt voor vader niet te kloppen, voor moeder echter wel. Op basis van de literatuur (Margolin et al., 2001; Flowyd & Zmich, 1991; Groenendaal & Dekovic, 2000) was er verwacht een verschil te vinden tussen vader en moeder. Vaders zouden

gevoeliger zijn voor de steun van moeder voor hun opvoedingsgedrag. Dat er in deze scriptie geen verschil gevonden is kan mogelijk verklaard worden door het onderzoek van

Leuvenink, Branje en van Aken (2000). Zij vonden ook een verschil tussen vaders en moeders in opvoedingsgedrag wanneer deze weinig steun van hun partner ervoeren. Dit verschil

vonden ze echter alleen wanneer de uiterste groepen met elkaar vergeleken werden. De effecten ziet men dus pas wanneer er relatief grote verschillen in ondersteuning ervaren worden. Het onderzoek van Leuvenink et al. (2000) laat hiermee zien dat het al dan niet ervaren van steun pas van invloed is op het opvoedingsgedrag wanneer de coparenting-relatie erg slecht is.

Sterke punten, beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Dit onderzoek heeft een aantal sterke punten maar ook beperkingen. Als eerste sterke punt zijn er een aantal voordelen aan het gebruik van vragenlijsten. De vragenlijsten die gebruikt zijn voor dit onderzoek zijn gestandaardiseerde vragenlijsten, waardoor ze objectief de concepten meten die ze daarmee willen meten (Bryman, 2008). De schalen die gebruikt zijn van beide vragenlijsten scoorden op betrouwbaarheid goed. Naast dat dit een sterk punt is, zijn de vragenlijsten ook een beperking van het onderzoek. De gebruikte vragenlijsten vroegen de ouders alleen naar hun eigen gedrag. In dit onderzoek kan er dus alleen wat gezegd worden over de beleving vanuit de ouder zelf over het gedrag van de ouder zelf. Wanneer er in de vragenlijsten ook gevraagd was of ze zich door de partner gesteund voelden was dit al een waardevolle aanvulling geweest op wat er nu gemeten is. Dit omdat er zo een beter beeld geschetst kan worden over de steun die ze denken te geven en die ze zelf

ontvangen. Daarnaast zou het voor vervolg onderzoek interessant zijn om niet alleen naar de percepties van de ouders te kijken, maar er bijvoorbeeld ook een meetinstrument naast te

(24)

nemen zoals observaties. Observaties laten meer de dynamiek in het gedrag zien, situatie specifiek gedrag en face-to-face interacties (Karreman et al.,2008). In het longitudinale onderzoek, waar de data van deze scriptie van afkomstig is, zijn er zowel vragenlijsten afgenomen als dat er observaties zijn gedaan. Om een completer beeld te kunnen krijgen over de steun die de ouders elkaar al dan niet geven en de wisselwerking tussen de ouders en het kind zelf, zou het interessant zijn om deze meetinstrumenten naast elkaar te gebruiken.

Een tweede sterk punt van dit onderzoek is dat er als een van de weinige onderzoeken gekeken is naar de invloed van ondersteunende coparenting op opvoedingsgedrag. Deze scriptie laat zien dat er een effect is, maar dat dit alleen te vinden is van positieve coparenting naar positief opvoedingsgedrag. Op deze manier zijn er nieuwe details gevonden. Echter, vervolg onderzoek blijft nodig om een preciezer beeld te krijgen. Dit illustreert meteen de volgende beperking van dit onderzoek: er is hier gekeken naar één tijdsmoment in de ontwikkeling. Waarmee er dus wel wat gezegd kan worden over de ondersteunende coparenting en opvoedingsgedragingen van ouders bij tweeënhalf jarigen. We weten,

daarentegen uit onderzoek dat de coparenting relatie verandert door de tijd (Feinberg, 2002). Voor vervolg onderzoek zou het interessant zijn om te kijken of er een effect blijft over de tijd heen.

Een volgende beperking van dit onderzoek is dat er maar naar een klein deel van de coparenting-relatie gekeken is. Zoals in de theoretische achtergrond en bij de beantwoording van de onderzoeksvragen al beschreven stond kent de coparenting-relatie vier verschillende dimensies. De eerste hiervan is ondersteuning versus ondermijning van elkaars opvoedersrol. De tweede is het gezamenlijk familie management. De derde is het al dan niet eens zijn over de manier waarop het kind wordt opgevoed en de laatste is de verdeling van kind-gerelateerde zorg (Feinberg, 2003). Het is dus goed om mee te nemen dat steun een onderdeel is van de eerste dimensie en dat deze dimensie één dimensie is van de vier die de coparenting-relatie kent. In het meeste onderzoek dat naar coparenting gedaan is en naar de invloed hiervan op opvoedingsgedrag wordt zoals eerder al gezegd de gehele coparenting-relatie gemeten of meerdere onderdelen (bijvoorbeeld positieve coparenting versus negatieve coparenting) en niet slechts één klein onderdeel van één dimensie. Daarnaast zijn er naast positieve discipline en negatieve discipline uiteraard nog meer opvoedingsdimensies (Majdandžić et al., 2008). Deze zijn omwille van de grote van de scriptie niet meegenomen in het onderzoek.

(25)

25 Klinische implicaties en conclusie

Er is in deze scriptie niet aangetoond dat er een (groot) verschil is tussen vaders en moeders wanneer er gekeken wordt naar de invloed van steun op hun positieve en negatieve opvoeddiscipline. Toch laat onderzoek wel zien dat wanneer ouders een langere tijd geen steun van hun partner ervaren dit van invloed is op hun opvoedingsgedrag (Leuvenink et al., 2000). Voor therapeuten is het belangrijk om zich hiervan bewust te zijn. Ook is het

belangrijk voor therapeuten om te weten dat wanneer zij met de positieve opvoeddiscipline van de ouders aan de slag willen, dat er een positieve relatie gevonden is tussen

ondersteunende coparenting van vaders en moeders en hun positieve opvoeddiscipline. Zij zullen in hun behandeling hiervan dus ook moeten werken aan de ondersteunende

coparenting-relatie van de ouders. Een belangrijk detail wat deze scriptie hieraan toevoegt, is dat de voorspellende waarde van de eigen gegeven steun hierbij van meer belang is dan die van de partner. In de praktijk zal men dus ook aandacht moeten besteden aan in hoeverre partners zelf ervaren steun te geven. Als laatste is het goed voor therapeuten om te weten dat wanneer ze met de negatieve opvoeddiscipline aan het werk willen gaan, zij niet in eerste instantie aan de slag moeten gaan met de ondersteunende coparenting-relatie van de ouders, maar de voorrang moeten geven aan andere kenmerken, bijvoorbeeld temperament, (sociale) angst of eigen opvoedingservaring (Belsky, Crinc & Woodworth, 1995; Majdandžić et al., 2011 & 2012; Belsky, Conger & Capaldi, 2009).

De hoofdvraag van dit onderzoek luidde als volgt: ‘is er een relatie tussen de

ondersteunende coparenting van vaders en moeders en hun positieve en negatieve

opvoeddiscipline bij tweeënhalf jarige peuters?’ In dit onderzoek is er een relatie gevonden

tussen de ondersteunende coparenting van vaders en moeders en hun positieve

opvoeddiscipline, hierbij is de voorspellende waarde van hun eigen gegeven steun groter dan de voorspellende waarde van de steun van de partner op hun opvoedingsgedrag. Voor de negatieve opvoeddiscipline is er geen relatie gevonden.

(26)

Literatuur

Abidin, R. R., & Brunner, J. F. (1995). Development of a Parenting Alliance Inventory.

Journal of Clinical Child Psychology, 24,31–40.

Bearss, K. E., & Eyberg, S. (1998). A test of the parenting alliance theory. Early Education

and Development, 9, 179–185.

Belsky, J., Conger, R., & Capaldi, D.M. (2009). The intergenerational transmission of parenting: Introduction to the special section. Developmental Psychology, 45, 1201- 1204.

Belsky, J., Crinc, K., & Woodworth, S. (1995). Personality and parenting: exploring the mediating role of transient mood and daily hassless. Journal of Personality, 63, 4, 905-929.

Bryman, A. (2008). Social research methods (3rd ed.). New York: Oxford University Press. Dancy, C. P., & Reidy, J. (2004). Statistics without maths for psychology. Harlow: Pearson

Education Limited.

Darling, N., & Steinberg, L. (1993). Parentingstyle as context: An integrative model.

Psychological Bulletin, 113, 487-496.

Dekovic, M., & Groenendaal, J.H.A. (1998). Vaders en vaderschap in Nederland. Kind en

Adolescent, 19(10), 139-143

Dekovic, M., & Rispens, J.(1998). Vaders en de opvoeding en ontwikkeling van kinderen, een inleiding. Kind en Adolescent, 19(1), 39-40.

Feinberg, M. E. (2002). Coparenting and the transition to parenthood: A framework for prevention. Clinical Child and Family Psychology Review, 5(3), 173-195. Feinberg, M. E. (2003). The internal structure and ecological context of coparenting: A

framework for research and intervention. Parenting: Science and Practice, 3(2), 95- 131.

Field, A. (2009). Discovering Statistics Using SPSS. Third edition. London: SAGE publications Ltd.

Floyd, F. J., & Zmich, D. E. (1991). Marriage and the parenting partnership: Perceptions and interactions of parents with mentally retarded and typically developing children. Child

Development, 62(6), 1434-1448.

Groenendaal, J.H.A., & Dekovic, M. (2000). Risicofactoren voor kwaliteit van de opvoeding.

(27)

27 Karreman, A., van Tuijl, C., van Aken, M. A., & Deković, M. (2008). Parenting, coparenting,

and effortful control in preschoolers. Journal of Family Psychology, 22(1), 30. Lamb, M.E. (1998). Vaders, een inleidend overzicht. Kind en Adolescent, 19(1), 1-12.

Leuvenink, C., Branje, S., & van Aken, M. (2000). De invloed van de relatie tussen ouders op deondersteuning aan hun adolescente kinderen. Pedagogiek,20(1).

MacDonald, K., & Parke, R. D. (1986). Parent-child physical play: The effects of sex and age ofchildren and parents. Sex Roles, 15, 367–378.

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2008). The Comprehensive Parenting

Behavior Questionnaire. Research Institute Child of Development and Education,

University of Amsterdam.

Majdandžić, M., Möller, E., Bögels, S., & van den Boom, D. (2011). Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen. Pedagogiek, 31(1), 11-28.

Majdandžić, M., de Vente, W., Feinberg, M. E., Aktar, E., & Bögels, S. M. (2012).

Bidirectional associations between coparenting relations and family member anxiety: A review and conceptual model. Clinical child and family psychology review, 15(1), 28-42.

Margolin, G., Gordis, E. B., & John, R. S. (2001). Coparenting: a link between marital conflict and parenting in two-parent families. Journal of Family Psychology, 15(1), 3. McHale, J. P. (1997). Overt and covert coparenting processes in the family. Family Process,

36, 183–201.

McHale, J. P., Kuersten-Hogan, R., Lauretti, A., & Rasmussen, J. L. (2000). Parental reports of coparenting and observed coparenting behavior during the toddler period. Journal

of Family Psychology, 14(2), 220.

Paquette, D. (2004). Theorizing the father-child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. HUMAN DEVELOPMENT-BASEL-, 47, 193-219.

Van Dijken, S., & Tavecchio, L. W. C. (1998). De pedagogische betekenis van vaders. Kind

(28)

Bijlagen

Bijlage 1: Biografische gegevens respondenten

Leeftijd & uren werk per week moeder

leeftijd Urenwerk per week

N Valid 128 111 Missing 8 25 Mean 31,52 27,04 Std. Deviation 4,270 8,830 Range 23 60 Minimum 19 0 Maximum 42 60 Burgerlijkestaat moeder

Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent Valid gehuwd of samenwonend 125 91,9 97,7 97,7 anders 3 2,2 2,3 100,0 Total 128 94,1 100,0 Missing System 8 5,9 Total 136 100,0

Huidige werksituatie moeder

Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent Valid huisvrouw/man 3 2,2 2,4 2,4 student/scholier 6 4,4 4,8 7,1 werkend fulltime 15 11,0 11,9 19,0 werkendpartime 92 67,6 73,0 92,1 ziekteverlof 2 1,5 1,6 93,7 werkloos 1 ,7 ,8 94,4 anders 7 5,1 5,6 100,0 Total 126 92,6 100,0 Missing System 10 7,4 Total 136 100,0

(29)

29

Leeftijd & uren werk per week vader

leeftijd Urenwerk per week

N Valid 125 120 Missing 7 12 Mean 34,28 37,20 Std. Deviation 5,633 7,858 Range 39 60 Minimum 21 0 Maximum 60 60 Burgerlijkestaat vader

Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent Valid gehuwd of samenwonend 126 95,5 99,2 99,2 anders 1 ,8 ,8 100,0 Total 127 96,2 100,0 Missing System 5 3,8 Total 132 100,0

Huidige werksituatie vader

Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent Valid huisvrouw/man 1 ,8 ,8 ,8 student/scholier 2 1,5 1,6 2,4 werkend fulltime 88 66,7 69,3 71,7 werkendpartime 32 24,2 25,2 96,9 werkloos 2 1,5 1,6 98,4 anders 2 1,5 1,6 100,0 Total 127 96,2 100,0 Missing System 5 3,8 Total 132 100,0

(30)

Bijlage 2 : Co-Parenting Scale (CPS)

Samen Opvoeden

De volgende vragen gaan over de ouderrol die u deelt met uw partner. Deel A: Opvattingen over opvoeden

Hier vragen we u naar uw opvattingen over het opvoeden van kinderen. Gebruik hierbij een schaal van 0 tot 100, waarbij 0% betekent dat u het nooit met elkaar eens bent en 100% dat u het altijd met elkaar eens bent.

1 Hoeveel procent van de tijd zijn u en uw partner het eens over de aanpak van uw kind? (Bijvoorbeeld tijd van voeden en gaan slapen, omgaan met huilen, meenemen op uitstapjes.)

We zijn het ____% van de tijd eens met elkaar.

2 Hoeveel procent van de tijd bent u degene die de structuur handhaaft? (Bijvoorbeeld de tijdsindeling in

de gaten houden van voeden, slapen en activiteiten.)

Ik ben ____% van de tijd degene die de orde handhaaft.

3 Hoe vaak in een doorsnee week (als het gebeurt) praten u en uw partner met elkaar over regels die voor uw kind gelden?

We praten ongeveer _____ keer per week met elkaar over regels. Deel B: U en uw partner samen

In dit deel wordt u gevraagd te beschrijven wat u doet wanneer u en uw partner beiden in

aanwezigheid zijn van uw kind. (Bijvoorbeeld, wanneer u alledrie in dezelfde kamer bent, met elkaar

in de auto zit, in de winkel bent of ergens anders). Tel alleen de keren mee dat u alledrie werkelijk bij elkaar bent (ook als dit betekent dat u maar twee of drie uur in de week beschrijft). Tel niet de keren mee dat u bij uw kind bent terwijl uw partner ergens anders in huis bezig is.

Probeert u allereerst te schatten hoeveel uur per week u alledrie werkelijk in elkaars aanwezigheid bent.

Gemiddeld zijn we ____ uur per week in elkaars aanwezigheid.

Wilt u door middel van het omcirkelen van een cijfer aangeven hoe vaak het hieronder beschreven gedrag voorkomt? U kunt hiervoor onderstaande schaal gebruiken.

Hoe vaak in een doorsnee week (wanneer u alledrie bij elkaar bent):

4 toont u lichamelijke affectie (een knuffel, aanraking of 1 2 3 4 5 6 7 kus) aan uw kind?

5 toont u lichamelijke affectie (een omhelzing, aanraking of 1 2 3 4 5 6 7 kus) aan uw partner?

6 geeft u een bevestiging of compliment over uw kind aan uw 1 2 3 4 5 6 7 partner? (Bijvoorbeeld, “Heb je gezien wat (kind) al kan?”

“(Kind) heeft dat vandaag zo goed gedaan!”).

1 Absoluut nooit 2 Zeer zelden (is één of twee keer voorgekomen) 3 Weinig, maar zo nu en dan (eens in de maand, eens per

2 maanden) 4 Af en toe (misschien één keer per week) 5 Regelmatig (ongeveer 3-4 keer per week)

6 Vaak (gewoonlijk 1-2 keer per dag) 7 Bijna altijd

(31)

31 7 geeft u een bevestiging of complimentje over uw partner 1 2 3 4 5 6 7

aan uw kind? (Bijvoorbeeld, “Kijk eens hoe goed mama dat kan?” “Dat is lief van papa.”)

Hoe vaak in een doorsnee week (wanneer u alledrie bij elkaar bent):

8 zegt of doet u opzettelijk iets om een aanhankelijke of 1 2 3 4 5 6 7 plezierige uitwisseling tussen uw partner en kind uit te nodigen,

aan te moedigen of te bevorderen (Bijvoorbeeld, “Laat mama eens zien wat je al kan?” of “Lach eens naar papa?”)

9 vraagt u aan uw partner “Wil jij dit aanpakken” als uw kind 1 2 3 4 5 6 7 lastig is?

10 bent u erbij en kijkt u rustig toe terwijl u partner ingrijpt om 1 2 3 4 5 6 7 uw kind te corrigeren?

11 grijpt u in wanneer u ziet dat uw partner een situatie met uw 1 2 3 4 5 6 7 kind niet goed aanpakt?

12 heeft u een licht gespannen of sarcastische uitwisseling met 1 2 3 4 5 6 7 uw partner over uw kind, in bijzijn van uw kind?

(Bijvoorbeeld, “Ze moet leren dat ze dat kan doen” “Hij is te jong om dat te begrijpen”).

13 heeft u een licht gespannen of sarcastische uitwisseling met 1 2 3 4 5 6 7 uw partner over andere zaken die niet te maken hebben met

uw kind, in bijzijn van uw kind? (Bijvoorbeeld, financiën,

huishoudelijk werk, weekendplannen).

14 hebben u met uw partner onenigheid over iets dat uw kind 1 2 3 4 5 6 7 heeft gedaan, in het bijzijn van uw kind?

15 hebben u met uw partner onenigheid over zaken die niet 1 2 3 4 5 6 7

te maken hebben met uw kind, in het bijzijn van uw kind? Deel C: U alleen met uw kind

Het is de bedoeling dat u nu wisselt van perspectief. De volgende vragen gaan niet over de tijdstippen waarop het hele gezin bij elkaar is. Deze vragen gaan over de tijdstippen waarop u alleen bent met uw kind (thuis, in de kamer van uw kind, buiten, wanneer u samen autorijdt, in de winkel of in het park) en wanneer uw partner niet aanwezig of in de buurt is:

Hoe vaak in een doorsnee week (wanneer u alleen bent met uw kind):

18 zegt u iets tegen uw kind over het gezin als eenheid? 1 2 3 4 5 6 7 (Bijvoorbeeld, “Dat gaan mama, papa en jij samen doen”)

19 zegt u iets dat het beeld dat uw kind van uw afwezige partner 1 2 3 4 5 6 7 heeft, vergroot? (Bijvoorbeeld, “Papa is heel sterk”

of “Mama is heel mooi.”)

20 zegt u iets waardoor de afwezige partner op een positieve 1 2 3 4 5 6 7 manier in het gesprek voorkomt? (Bijvoorbeeld, “Ik weet

1 Absoluut nooit 2 Zeer zelden (is één of twee keer voorgekomen) 3 Weinig, maar zo nu en dan (eens in de maand, eens per

2 maanden) 4 Af en toe (misschien één keer per week) 5 Regelmatig (ongeveer 3-4 keer per week)

6 Vaak (gewoonlijk 1-2 keer per dag) 7 Bijna altijd

(32)

zeker dat papa dit graag wil zien” of “Mama vindt deze bloemen vast heel mooi.”)

21 maakt u een opmerking over uw partner die misschien een 1 2 3 4 5 6 7 wat negatief gevoel kan losmaken bij uw kind? (Bijvoorbeeld,

“Doe dat maar niet, anders wordt papa boos” of “Laat mama maar niet zien dat je dat doet.”)

22 zegt u duidelijk iets negatiefs of kleinerendsover uw 1 2 3 4 5 6 7

(33)

33 Bijlage 3 : Opvoedingsgedragsvragenlijst

Hieronder staat een aantal uitspraken over hoe u met uw kind omgaat. Wilt u door middel van het omcirkelen van een cijfer aangeven in welke mate de uitspraken op u van toepassing zijn? Wanneer u het niet precies weet, omcirkel dan het volgens u beste antwoord. Let u er alstublieft op dat u alle vragen beantwoordt.

1 Helemaal niet van toepassing 2 Een beetje van toepassing 3 Soms wel, soms niet van toepassing 4 Grotendeels van toepassing 5 Helemaal van toepassing

1. Ik haal grapjes uit met mijn kind. 1 2 3 4 5

2. Ik houd voortdurend een oogje op mijn kind, om te voorkomen 1 2 3 4 5 dat hij/zij zich bezeert.

3. Ik speel of klets regelmatig tenminste 5 minuten samen met mijn

kind, met de aandacht echt op elkaar gericht, gewoon voor de lol. 1 2 3 4 5 4. Ik geef mijn kind het gevoel dat hij/zij mij tot last is. 1 2 3 4 5 5. Ik laat mijn kind zien hoe ik voor mijzelf op kom. 1 2 3 4 5 6. Ik moedig mijn kind aan om zelf spannende dingen te doen,zoals

van een hoge glijbaan afgaan. 1 2 3 4 5

7. Als mijn kind iets niet lukt (zoals rits open-/dichtdoen, veters

losmaken), dan help ik hem/haar direct. 1 2 3 4 5 8. Als mijn kind zich misdraagt neem ik hem/haar apart en leg uit

dat dit niet kan in deze situatie. 1 2 3 4 5

9. Ik stoei met mijn kind. 1 2 3 4 5

10. Ik ga niet met mijn kind naar plaatsen waar het heel druk is. 1 2 3 4 5

11. Ik ben vaak hard tegen mijn kind. 1 2 3 4 5

12. Ik laat mijn kind merken dat ik van hem/haar houd. 1 2 3 4 5 13. Als mijn kind zich echt misdraagt geef ik hem/haar een draai

om de oren. 1 2 3 4 5

14. Bij een spelletje, bijv. met de bal, laat ik mijn kind winnen. 1 2 3 4 5 15. Ik beloon mijn kind of geef hem/haar iets extra’s als hij/zij zich

goed gedraagt. 1 2 3 4 5

16. Als mijn kind jengelt of zeurt, schreeuw ik tegen hem/haar. 1 2 3 4 5 17. Als mijn kind iets eng vindt, dan stimuleer ik hem/haar om toch

door te gaan. 1 2 3 4 5

(34)

18. Ik heb het soms helemaal gehad met mijn kind, en wijs hem/haar

dan af. 1 2 3 4 5

19. Ik doe leuke activiteiten met mijn kind, zoals samen knutselen of

koekjes bakken. 1 2 3 4 5

20. Ik kan er slecht tegen als mijn kind zich vies maakt bij het spelen,

bijv. in de zandbak. 1 2 3 4 5 1 Helemaal niet van toepassing 2 Een beetje van toepassing 3 Soms wel, soms niet van toepassing 4 Grotendeels van toepassing 5 Helemaal van toepassing

21. Als mijn kind naar me toe komt omdat hij/zij een ruzietje heeft,

dan laat ik hem/haar dat zelf oplossen. 1 2 3 4 5 22. Ik doe vrijwel nooit wilde spelletjes met mijn kind. 1 2 3 4 5 23. Ik zeg mijn kind vaak hoe hij/zij zich moet gedragen. 1 2 3 4 5 24. Als we op stap gaan, bereid ik mijn kind daar van tevoren op

voor. 1 2 3 4 5

25. Als ik gespannen of prikkelbaar ben, reageer ik het af

op mijn kind. 1 2 3 4 5

26. Ik laat mijn kind een hand geven aan onbekenden. 1 2 3 4 5 27. Ik kijk mijn kind niet meer aan als hij/zij mij teleurgesteld heeft. 1 2 3 4 5 28. Als het niet zo goed gaat met mijn kind, dan lukt het mij om

mijn kind te troosten. 1 2 3 4 5

29. Ik laat mijn kind zelf op andere kinderen afstappen om te vragen

om samen te spelen. 1 2 3 4 5

30. Ik raak soms erg geïrriteerd als mijn kind huilt en laat 1 2 3 4 5 dat duidelijk merken.

31. In het zwembad doe ik mijn kind wel eens kopje onder. 1 2 3 4 5 32. Als mijn kind niet naar mij luistert, leg ik uit dat ik dat vervelend

vind. 1 2 3 4 5

33. Ik laat mijn kind zelf zijn/haar kleren uitzoeken. 1 2 3 4 5 34. Mijn kind weet mij over te halen om geen straf te geven als hij/zij

iets verkeerds gedaan heeft. 1 2 3 4 5

35. Ik stimuleer mijn kind om nee te zeggen als hij/zij iets niet wil. 1 2 3 4 5 36. Ik spoor mijn kind aan dingen voor zichzelf te doen. 1 2 3 4 5 37. Ik keur soms bepaalde dingen af die mijn kind doet, maar wijs

hem/haar niet af als persoon. 1 2 3 4 5

38. Ik houd mijn kind vrijwel nooit voor de gek. 1 2 3 4 5 39. Ik ben erg moeilijk tevreden te stellen door mijn kind. 1 2 3 4 5 40. Mijn kind ziet mij regelmatig op onbekenden afstappen. 1 2 3 4 5 41. Ik beloon of prijs mijn kind als hij/zij goed luistert. 1 2 3 4 5

(35)

35

42. Ik probeer mijn kind vaak te veranderen. 1 2 3 4 5

43. Bij een spelletje tikkertje met mijn kind laat ik me niet zomaar

pakken. 1 2 3 4 5

44. Ik ben niet erg consequent in het hanteren van de regels die ik

voor mijn kind heb opgesteld. 1 2 3 4 5

45. Ik houd mijn kind goed in de gaten, voor het geval er iets

gevaarlijks gebeurt. 1 2 3 4 5

46. Ik uit mijn liefde naar mijn kind door hem/haar te knuffelen, vast

te houden en kusjes te geven. 1 2 3 4 5

47. Als ik het gehad heb met mijn kind maak ik wel eens een

agressieve opmerking naar hem/haar. 1 2 3 4 5

48. Als mijn kind iemand niet durft te begroeten, dan laat ik dat zo. 1 2 3 4 5 49. Ik moedig mijn kind aan om wedstrijdjes te doen met andere

kinderen. 1 2 3 4 5

50. Als mijn kind moeite heeft met een taakje, zoals een puzzel, dan

laat ik hem/haar het eerst zelf uitzoeken. 1 2 3 4 5 51. Als mijn kind naar bed gaat, doen we dezelfde dingen in dezelfde

volgorde (zoals eerst wassen, dan pyjama aandoen, dan verhaaltje

voorlezen). 1 2 3 4 5

52. Als mijn kind een driftbui heeft, geef ik hem/haar een pak voor

de broek. 1 2 3 4 5

53. Mijn kind ziet mij wel eens anderen plagen. 1 2 3 4 5 54. Ik neem mijn kind niet mee uit winkelen omdat de drukte teveel

voor hem/haar is. 1 2 3 4 5

55. Ik geef mijn kind het gevoel dat ik van hem/haar houd zoals

hij/zij is; ik wil niet iemand anders van hem/haar maken. 1 2 3 4 5 56. Als mijn kind geplaagd wordt door een ander kind grijp ik

meteen in. 1 2 3 4 5

57. Ik zet mijn kind in het middelpunt van de belangstelling. 1 2 3 4 5 58. Als mijn kind iets doet wat niet mag, praat ik meestal pas weer

met hem/haar als hij/zij zich beter gedraagt. 1 2 3 4 5 59. Als mijn kind op de wip of schommel wil maar er zit een ander

kind op, dan laat ik hem/haar zelf vragen of hij/zij erop mag. 1 2 3 4 5 60. Als ik heb gezegd dat mijn kind iets niet mag doen, blijf ik bij

wat ik gezegd heb. 1 2 3 4 5

61. Als mijn kind iemand geslagen heeft, leg ik uit dat hij/zij die

ander pijn heeft gedaan. 1 2 3 4 5

62. Als mijn kind overactief is, schreeuw ik tegen hem/haar. 1 2 3 4 5 1 Helemaal niet van toepassing 2 Een beetje van toepassing 3 Soms wel, soms niet van toepassing 4 Grotendeels van toepassing 5 Helemaal van toepassing

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy

functionalities of PHRs mainly include online self-management support, monitoring the disease course and functionalities for information exchange among health care

Change of both transmitted and reflected intensities The enhancements of the total transmitted intensity η tr , the total reflected intensity η re , and the intensity outside

(A) Plasma bile acid levels show a significant daily rhythm during time-restricted HFHS (filled squares) or HF (open squares) diet during the light (L) or dark (D) phase, similar

More recently, these monoclinic domains have indeed been observed in thin films using X-ray Diffraction (XRD) measurements [36]. Interestingly, in non-magnetic bulk LCO,

Figure 2 shows the estimated posterior densities of the testlet variance para- meter using an informative and a vague prior under the TRT model, given sampled values in Condition 7

The goodness of fit of GTPLD has been discussed along with the goodness of fit given by generalized Lindley distribution (GLD) introduced by Zakerzadeh and Dolati (2009),

Keywords: Sport coaches, human resources, performance appraisal, feedback, appraiser, expectations,