• No results found

Staat de missie van een NGO nog wel voorop? : een onderzoek naar de invloed van upward accountability mechanismen op het vermogen van NGOs om hun missie na te streven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Staat de missie van een NGO nog wel voorop? : een onderzoek naar de invloed van upward accountability mechanismen op het vermogen van NGOs om hun missie na te streven"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Staat de missie van een NGO nog wel voorop?

Een onderzoek naar de invloed van upward accountability mechanismen op het vermogen van NGOs om hun missie na te streven.

Anahita Farokhi 6041949

Datum: 01-07-2013

Bachelorscriptie Accountancy en Control Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

Deze scriptie gaat over de effecten van “upward”-verantwoordingsmechanismen op het vermogen van NGO’s om hun initiële missie na te streven. De vorm van verantwoording die hierbij centraal staat is “upward-accountability”, de verantwoording afgelegd door NGO’s aan hun financiers (ook wel donoren genoemd). Vanwege de toename in de vraag naar verantwoording afgelegd door NGO’s in de afgelopen jaren, hebben NGO’s mechanismen toegepast om aan deze vraag tegemoet te kunnen komen. Middels literatuuronderzoek zijn de effecten van het gebruik van de

“upward”-verantwoordingsmechanismen op het vermogen van NGO’s om hun oorspronkelijke missie na te streven onderzocht. De effecten van deze mechanismen op de effectiviteit van de dienstverlening door NGO’s blijken overwegend negatieve te zijn. De conclusie van het onderzoek is dat het vermogen van NGO’s om hun initiële missie na te streven wordt belemmerd door de toepassing van de “upward”-verantwoordingsmechanismen.

(3)

INHOUDSOPGAVE

1. Introductie ... 5

1.1 Behoefte aan verantwoording door Niet-Gouvernementele Organisaties ... 5

1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvraag ... 6

1.3 Opbouw van de scriptie ... 6

2. Niet-Gouvernementele Organisatie ... 7

2.1 Op zoek naar de definitie van een niet-gouvernementele organisatie ... 7

2.2 Evolutie van de publieke opinie ten opzichte van NGO’s... 9

3. Verantwoording afleggen ... 10

3.1 Waarom verantwoording? ... 10

3.2 Het afleggen van verantwoording door NGO’s ... 11

3.3 Verschillende dimensies van verantwoording afleggen: een raamwerk ... 11

3.4 Conclusie ... 14

4. Upward-verantwoordingsmechanismen ... 14

4.1 Verantwoordingsmechanismen gebruikt door NGO’s ... 14

4.1.1 Jaarverslagen en rapportages ... 15 4.1.2 Controle en evaluatie ... 16 4.1.3 Participatie ... 16 4.1.4 Sociale verslaggeving ... 17 4.1.5 Zelfregulering ... 17 4.1.6. Samenvatting ... 17

4.2 Effecten van de “upward”-mechanismen op het vermogen tot nastreven missie ... 18

4.2.1. Nadruk op verslaggeving en rapportages ... 18

4.2.1.a Delen van informatie ... 18

4.2.1.b Stagnatie interne boekhouding ... 19

4.2.1.c Erosie organisatiecultuur ... 20

4.2.1.d Opkomst regelgeving... 21

4.2.2 Vormgeving rapporten... 21

4.2.3 Tijdschalen en tijdsdruk ... 22

4.2.4 Mislukkingen en onbedoelde gevolgen ... 23

4.2.5 Verschillende interpretaties ... 23 4.2.6. Samenvatting ... 24 5. Discussie en Conclusie ... 24 5.1 Discussie ... 24 5.2 Conclusie ... 27 3

(4)

6. Referenties ... 29

(5)

1. Introductie

1.1 Behoefte aan verantwoording door Niet-Gouvernementele Organisaties

De bezorgdheid omtrent de verantwoording afgelegd door niet-gouvernementele organisaties (hierna: NGO’s) is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit verschijnsel is grotendeels te wijten aan een reeks geruchtmakende schandalen die het vertrouwen in de NGO’s hebben aangetast, in combinatie met de snelle groei van het aantal NGO’s alsmede de toegenomen invloed van deze organisaties in internationale zaken en overheden (O'Dwyer, 2007; Ebrahim, 2003; Brown en Moore, 2001). Ten grondslag aan de toename van het aantal NGO’s ligt het geloof dat heerst onder donoren dat NGO’s, ondanks dat er een gebrek bestaat aan voldoende empirisch bewijs om deze overtuigingen te ondersteunen (Edwards en Hulme, 1996), beter in staat zouden zijn om tegemoet te komen aan de armen, belangrijke spelers schijnen te zijn in het proces van democratisering en kosten-effectiever lijken te zijn in het voorzien van sociale diensten dan overheden (Ebrahim, 2003).

De vraag om meer verantwoording afgelegd door NGO’s is aangewakkerd door de toegenomen macht, invloed en aanwezigheid van NGO's op verschillende gebieden (Doh en Teegen, 2002; Brown en Moore, 2001), verhoogde financieringsniveaus, de toegenomen concurrentie tussen NGO's voor financiering (O'Dwyer en Unerman, 2008) en de betrokkenheid van NGO’s bij een aaneenschakeling van publiciteitsschandalen (O'Dwyer, 2007). Als gevolg van deze kwesties is de geloofwaardigheid van de NGO’s gedaald en is de publieke opinie met betrekking tot NGO’s verschoven van een onfeilbare organisatie (Lloyd, 2005) naar een meer sceptisch beeld van NGO’s en het werk dat ze doen.

De toegenomen aandacht en complexiteit rondom de verantwoording afgelegd door NGO’s is een opening geweest voor verschillende academische onderzoeken op dit gebied. Zo heeft Vakil (1997) geprobeerd een onderscheid te maken tussen de verschillende NGO’s aan de hand van bepaalde kenmerken, Najam (1996) heeft de actoren tegenover wie een NGO verantwoording schuldig is uiteengezet in financiers, klanten en NGO-medewerkers en Avina (1993) heeft een onderscheiding gemaakt in hetgeen waarover een NGO verantwoording moet afleggen.

Vanwege de toegenomen vraag naar verantwoording begonnen NGO’s vanaf 1990 in te zien dat openheid en transparantie, betrokken belanghebbenden, evalueren en leren en het reageren op klachten cruciaal waren voor hun verantwoording (Lloyd, 2005). Wegens de grote nadruk op de verantwoordingseisen door donoren en het afzwakken van het belang van andere vormen van verantwoording, is de verantwoording afgelegd door NGO’s vaak primair gericht op het verstrekken van financiële informatie (Jepson, 2005; O'Dwyer, 2007). Ondanks dat de NGO’s hun eigen verantwoordelijkheid dragen, introduceren donoren vaak maatregelen ter verbetering van de efficiency van NGO’s omdat zij “waar voor hun geld” willen (O'Dwyer Unerman, 2008). De uitbreiding van prestatiemaatstaven en rapportage door toezichthouders en donoren kan leiden tot meer bureaucratie, 5

(6)

oftewel “bureacratic drag” (Jepson, 2005, p. 517), en heeft een nadelig effect op de efficiëntie en de invloed van NGO’s. Sommige auteurs pleiten voor de implementatie van deze verantwoordingspraktijken (Walsh en Lenihan, 2006), terwijl anderen zich afvragen of deze praktijken passen binnen de complexiteit van de NGO-praktijk (Goddard en Assad, 2006).

1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvraag

Het doel van dit onderzoek is het presenteren van een overzicht van de effecten van de verantwoordingsmechanismen op het vermogen van NGO’s om hun oorspronkelijke doelen te behalen. Tot nu toe zijn er veel casusstudies gedaan naar de uitwerking van verantwoordingsmechanismen op het beleid en het behalen van de doelen van NGO’s. Een verklaring hiervoor is dat de effectiviteit en de toepasbaarheid van de mechanismen op de verschillende NGO’s contextafhankelijk zijn (O’Dwyer en Unerman, 2006). Aangezien er een overzicht van de effecten van de toepassing van de verantwoordingsmechanismen die worden gebruikt door NGO’s ontbreekt, zal er in dit onderzoek een overzicht worden gegeven van de invloed die de verantwoordingsmechanismen hebben op het vermogen van NGO’s om hun initiële missie na te streven. In het bijzonder zal er worden ingegaan op de effecten van “upward”-verantwoordingsmechanismen. De hoofdvraag die hierbij centraal zal staan is: In hoeverre beïnvloeden “upward”-verantwoordingsmechanismen het vermogen van NGO’s om hun initiële missie na te streven? Voor het beantwoorden van de hoofdvraag zijn de volgende specifieke doelstellingen opgesteld:

1. Het definiëren van de term Niet-Gouvernementele Organisatie

2. Bepalen waarom er verantwoording moet worden afgelegd en onderzoeken wat de betekenis is van verantwoording afleggen; tegenover wie, over wat en hoe?

3. Het identificeren van specifieke kenmerken van verantwoordingsmechanismen gebruikt door NGO’s.

4. Het voorzien in bewijs van de invloed van “upward”-verantwoordingsmechanismen op de effectiviteit van de dienstverlening van NGO’s

Dit onderzoek zal uitgevoerd worden door middel van een literatuuronderzoek. Aan de hand van de studies die er tot op heden zijn gedaan naar de toepassing van verschillende verantwoordingsmechanismen op NGO’s, zal er worden onderzocht in hoeverre verantwoordingsmechanismen de NGO’s belemmeren of bevorderen in het behalen van hun initiële missie en zal worden getracht om een antwoord te geven op de hoofdvraag.

1.3 Opbouw van de scriptie

In het volgende hoofdstuk zal het begrip NGO nader worden gedefinieerd en zal er een uitleg gegeven worden over de verandering van de publieke opinie ten aanzien van NGO’s. Hoofdstuk drie behandelt 6

(7)

de verantwoording, afgelegd door NGO’s. In dit hoofdstuk zal er worden ingegaan op de aard van de verantwoording afgelegd door NGO’s, zullen de verschillende dimensies van verantwoording afleggen aan de orde komen en zal het raamwerk van de verschillende vormen van verantwoording worden geïntroduceerd. In hoofdstuk vier komen de verantwoordingsmechanismen aan bod. Allereerst worden de kenmerken van deze mechanismen uitgebreid toegelicht, waarna er een onderscheid zal worden gemaakt tussen “upward”-, “internal”- en “downward”-verantwoordingsmechanismen. Aansluitend zullen de effecten van de “upward”-verantwoordingsmechanismen op de effectiviteit van de hulpverlening van de NGO worden uiteengezet in vijf verschijnselen. Tot slot worden in hoofdstuk vijf de bevindingen bediscussieerd en de conclusies getrokken, alsmede het antwoord op de hoofdvraag gegeven.

2. Niet-Gouvernementele Organisatie

2.1 Op zoek naar de definitie van een niet-gouvernementele organisatie

“Het onvermogen om NGO’s te kunnen definiëren is onvermijdelijk en maakt NGO’s tot wat ze zijn” (Gray e.a., 2006, p.327)1

Doorgaans zou men kunnen zeggen dat de definitie van een NGO als redelijk voor de hand liggend kan worden beschouwd. Namelijk, een organisatie die noch tot de publieke sector, noch tot de (winstmakende) privésector behoort. Dit is echter een negatieve wijze van definiëren, waarbij er uitsluitend duidelijk wordt gemaakt wat een NGO niet is (Gray e.a., 2006). Alhoewel deze definitie op het eerste gezicht toereikend lijkt, vanwege het dichotome karakter van de definitie, wordt na een uitgebreidere analyse duidelijk dat de aspecten van deze definitie nogal complex en betwistbaar zijn. Deze complexiteit en betwistbaarheid doen zich voornamelijk voor vanwege de vage grenzen van de definitie. Bovendien helpen deze vage grenzen de significante groei van de NGO’s binnen de huidige samenleving te verklaren (O’Dwyer en Unerman, 2006).

De grens tussen de publieke sector en de NGO’s is in toenemende mate vervaagd wegens het feit dat NGO’s steeds meer gebieden van dienstverlening betreden die zijn opgegeven door de overheid (Gray e.a., 2006). In een aantal gevallen financiert de overheid deze welvaarts-, onderwijs- of zorgdiensten geheel of gedeeltelijk, maar het leveren van deze diensten wordt uitbesteed aan de privésector of aan NGO’s (Goddard en Assad, 2006). De andere grens, die tussen de privésector en de NGO’s, is enerzijds vervaagd omdat NGO’s vaker samenwerken met commerciële organisaties in dienstverlening en belangenbehartiging en anderzijds omdat veel belangenbehartigende NGO’s zijn

1 In deze scriptie is ervoor gekozen om alle citaten te vertalen vanuit het Engels naar het Nederlands, om ze beter

tot hun recht te laten komen in de tekst.

7

(8)

opgericht om zakelijke belangen te behartigen of te bevorderen (Gray e.a., 2006). Bij het laatste type NGO kan men denken aan de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) is de bij wet ingestelde organisatie die onder andere belast is met het bevorderen van de goede beroepsuitoefening van haar leden (registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten) (NBA, 2013).

Over het algemeen kan er gesteld worden dat er weinig consensus is over het definiëren en classificeren van NGO’s (Doh and Teegen, 2002; Fischer, 1997; Martens, 2002; Vakil, 1997). De meest bruikbare definitie voor dit onderzoek is de volgende:

“Een NGO is een autonome, private organisatie die niet tot doel heeft winst te maken, maar die zich richt op het verbeteren van de levensstandaard van benadeelde mensen” (Vakil, 1997).

Deze definitie is kort maar krachtig en sluit geen specifieke organisaties uit. Daarnaast is de definitie van Vakil (1997) voorzien van een raamwerk ter voorkoming van het definitieprobleem, waarin duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende organisaties op basis van overtuigende kenmerken. Ter illustratie wordt hierna de definitie van de Verenigde Naties weergeven, deze is echter zeer uitgebreid:

“Elke non-profit, vrijwillige groep burgers die wordt georganiseerd op lokaal, nationaal of internationaal niveau. Taakgericht en gedreven door mensen met een gemeenschappelijk belang, voeren NGO’s een verscheidenheid aan diensten en humanitaire functies uit, brengen burgerzaken aan het licht bij regeringen, monitoren het beleid en moedigen politieke participatie aan. Ze bieden analyse en expertise, dienen als waarschuwingsmechanismen in de vroege stadia van besluitvorming en functioneren als monitoren van internationale overeenkomsten. Sommige zijn georganiseerd rond specifieke thema's, zoals de mensenrechten, het milieu of de gezondheidzorg”(Definitie van de Verenigde Naties, geciteerd in Gray e.a., 2006, p. 324).

Deze definitie omvat een uitgebreide beschrijving van NGO’s zonder een duidelijk onderscheid te maken in verschillende typen NGO’s. Aangezien, omwille van een compleet begrip van dit type organisatie, het voor dit onderzoek belangrijk is om NGO’s te kunnen onderscheiden zal het raamwerk van Vakil (1997) worden gebruikt om de NGO’s te kunnen classificeren.

Volgens Vakil (1997) kunnen NGO’s in grote lijnen worden herkend aan specifieke organisatorische eigenschappen. Deze eigenschappen heeft zij opgesplitst in 2 typen hoofdkenmerken, namelijk essentiële en voorwaardelijke kenmerken. De essentiële kenmerken zijn onderverdeeld in oriëntatiegebieden en operatieniveaus, de voorwaardelijke kenmerken in beleidsfocus en evaluatiesoorten. In haar raamwerk identificeert Vakil (1997) zes oriëntatiegebieden: welzijn, ontwikkeling, ontwikkelingseducatie, netwerken, onderzoek en belangenbehartiging. Hierbij moet worden opgemerkt dat de meeste NGO’s meer dan één oriëntatiegebied hebben, vaak vier of vijf van de zes. Denk aan Greenpeace, deze NGO combineert belangenbehartiging met het welzijn van de natuur en de leefomgeving van de mens, bovendien doet zij onderzoek naar de status van

(9)

natuurgebieden en de leefomgeving van de mens (Greenpeace, 2013). Naast het onderscheid in oriëntatiegebieden, onderkent Vakil (1997) drie operatieniveaus: internationaal, nationaal en gemeenschap. Er worden zowel op lokaal als op internationaal niveau NGO’s opgericht. Bij lokale NGO’s kan er gedacht worden aan gemeenschappen in derdewereldlanden die hulp bieden aan leden van de eigen gemeenschap. Internationale NGO’s daarentegen bieden vanuit één of meerdere landen hulp aan een land, gemeenschap of natuurgebied dat ondersteuning behoeft. Het derde onderscheidende kenmerk is beleidsfocus, dit betreft het soort interventie dat een NGO biedt. Het type bemiddeling is namelijk bepalend voor de structuur, de operationele procedures, de benodigde middelen en de managementstrategieën gebruikt binnen een NGO (Vakil, 1997). Tot slot gebruikt Vakil (1997) evaluatiekenmerken om NGO’s te distingeren, deze omvatten: verantwoording, efficiëntie, waarden, controle over (geld)middelen, gelijke behandeling van geslachten en participatieniveaus. Voor dit onderzoek is het van belang om te weten dat debatten over verantwoording voornamelijk worden gevoerd met betrekking tot dienstverlenende ontwikkelingshulporganisaties die opereren op internationaal niveau (Vakil, 1997).

2.2 Evolutie van de publieke opinie ten opzichte van NGO’s.

Vandaag de dag voorzien NGO’s in meer diensten dan ooit te voren, van scholen en ziekenhuizen tot water en onderdak. Dienstverlening was naar verluid de snelst groeiende sector van NGO-activiteiten in de negentiger jaren (Anheier e.a., 2003). In veel delen van de wereld vraagt men zich af of de diensten, aangeboden door NGO’s, daadwerkelijk zorgen voor een verbetering van de levensstandaard van de begunstigden en eist men transparantie aangaande de verantwoordelijkheid van de NGO’s tegenover hun begunstigden (Bendell, 2006).

Welbekende kritiek op NGO’s, gefinancierd door en gevestigd in het Westen, die actief zijn overzee, is het feit dat zij hun eigen belangen en agenda’s opleggen aan mensen (Bendell, 2006). Veel overheden van landen op het zuidelijk halfrond maken zich zorgen over hun gebrek aan controle over het werk van NGO’s, die bijna geheel worden gefinancierd door het buitenland. In Kenia bijvoorbeeld opereren NGO’s die voor meer dan 90% aan gelden ontvangen vanuit het buitenland (Zaidi, 1999). Een voorbeeld van tegenstrijdigheid omtrent de activiteiten en verantwoording van westerse NGO’s die actief zijn op het zuidelijk halfrond betreft het werk van de Amerikaanse milieuorganisatie Conservation International. Deze organisatie speelt een grote rol in het promoten en ondersteunen van het behoud van natuurreservaten over de gehele wereld. Conservation International is gespecialiseerd in biodiversiteit en werkt nauw samen met overheden en corporaties aan natuurbescherming. Lokale groepen hebben kritiek geuit op de manier waarop deze organisatie toegang heeft geboden aan de biotechnologie en -industrie tot de traditionele kennis met betrekking tot de flora en fauna. Deze commerciële, biotechnische bedrijven hebben de traditionele kennis gepatenteerd, wat onverantwoord is tegenover degenen aan wie dit intellectueel eigendom toebehoort. Dit proces wordt beschreven als bio-imperialisme (Choudry, 2003).

(10)

Een andere vorm van kritiek met betrekking tot NGO’s is het feit dat veel mensen NGO’s slechts als administratieve uitvindingen zien van overheden om zichzelf te kunnen voorzien van extra geldmiddelen. Deze organisaties worden “aktentas-NGO’s” genoemd (Bendell, 2006; Agyemang e.a., 2009). Dit heeft te maken met de angst dat NGO’s steeds afhankelijker worden van overheidsfinanciering.

Verder worden NGO’s ook beschuldigd van incompetentie. Zo concludeerde een rapport uitgegeven door United Nations Children’s Fund (UNICEF), dat de kosten van zorgverlening verzorgd door NGO’s in Mozambique tien keer hoger waren dan de lokale zorgkosten, terwijl de kwaliteit van de zorg niet significant verschilde van de lokale (Clark, 2003). Er zijn ook gevallen van incompetentie die hebben geleid tot beweringen van corruptie. Een voorbeeld hiervan is het dieptepunt dat in 1994 werd bereikt in Rwanda. Daar werden milities ervan beschuldigd vluchtelingenkampen te gebruiken als wervings- en tankstations (Christensen, 2004).

De bovengenoemde kritiekpunten met betrekking tot de effectiviteit van de dienstverlening van NGO’s en ontwikkelingshulp in het algemeen geven aan dat NGO’s niet langer worden gezien als de “magische krachten” die zorgen voor internationale ontwikkeling (Ebrahim, 2003). Daarmee is het debat omtrent de verantwoording van NGO’s aangewakkerd (Bendell, 2006) en is sinds 1990 de vraag naar verantwoording van NGO’s sterk toegenomen (Edwards and Hulme, 1996; Najam, 1996).

3. Verantwoording afleggen

3.1 Waarom verantwoording?

De reden voor het afleggen van verantwoording en de verschillende dimensies van verantwoording afleggen die er zijn komen in dit hoofdstuk aan de orde. De noodzaak van verantwoording afleggen kan worden verklaard door de legitimiteitstheorie (Guthrie en Parker, 1989). Deze theorie suggereert namelijk dat informatieverstrekking door organisaties gebaseerd is op factoren uit de omgeving van deze organisaties (economische, sociale en politieke factoren) en dat de verstrekking van informatie acties van organisaties legitimeert. De legitimiteitstheorie gaat uit van de veronderstelling dat organisaties opereren in de maatschappij op basis van een “sociaal contract” (Guthrie en Parker, 1989). In dit denkbeeldige contract is overeengekomen dat organisaties verschillende sociaalwenselijke acties uitvoeren in ruil voor de goedkeuring van hun doelstellingen, andere beloningen en voortbestaan. Daarom is het noodzakelijk dat organisaties genoeg sociale informatie verstrekken om de maatschappij in de gelegenheid te stellen zich een oordeel te vormen over de prestaties van de betreffende organisatie (Guthrie en Parker, 1989).

Naast het bestaan van de noodzaak tot het afleggen van verantwoording, brengt verantwoording afleggen een aantal doorslaggevende voordelen met zich mee voor de NGO’s. Volgens Lee (2004) heeft verantwoording afleggen de potentie om het vertrouwen en de

(11)

betrokkenheid van belanghebbenden te vergroten, vanwege de mogelijkheid tot het aantonen van de effectiviteit van de operaties van de organisatie en het demonstreren van degenen die de organisatie vertegenwoordigt. Dit vergroot tevens de legitimiteit van de NGO. Een tweede voordeel van het afleggen van verantwoording is dat het de prestaties van de NGO verhoogt en het mogelijkheden biedt tot “leren” binnen de organisatie (Brown, e.a., 2003). Tot slot kan verantwoording afleggen helpen om kritische opmerkingen met betrekking tot geheimzinnige, ondemocratische besluitvorming tegen te gaan (Adair, 2000). In de volgende paragraaf zal specifiek worden ingegaan op de aspecten ervaren door NGO’s bij het afleggen van verantwoording.

3.2 Het afleggen van verantwoording door NGO’s

De verantwoordingskwesties waar NGO’s mee te maken hebben zijn voornamelijk complex vanwege de dubbelzinnige verantwoordingssituatie waarin NGO’s opereren. Dit betreft vooral de intermediaire organisaties, omdat zij te maken hebben met diverse belanghebbenden met ieder verschillende behoeften (O’Dwyer, 2007). Lokale dienstverlenende NGO’s worden hoofdzakelijk gefinancierd door overheden en fondsenwervende NGO’s uit ontwikkelde landen. Veel internationale NGO’s werven eveneens primair hun fondsen in ontwikkelde landen en verspreiden deze vervolgens door lokale operaties in ontwikkelingslanden. Op deze manier functioneren lokale NGO’s en de lokale operaties van internationale NGO’s als raakvlak tussen internationale donoren en lokale begunstigden (Agyemang, 2009).

Alhoewel de inspanningen van internationale NGO’s traditioneel gefocust waren op ontwikkeling als noodzaak en ontwikkelingshulp als een geschenk, is de focus verschoven naar ontwikkeling als een recht en neemt ontwikkelingshulp de vorm aan van een verplichting om te assisteren bij het waarborgen van individuele rechten (Nelson en Dorsey, 2003). Deze op rechten gebaseerde aanpak heeft onder andere geleid tot inspanningen van NGO’s om hun begunstigden op te leiden. Deze scholingsactiviteiten hebben tot doel het begrip van mensenrechten te promoten en het aanmoedigen van een kritische blik op sociale en culturele waarden (Nelson en Dorsey, 2003). Verder worden er tegenwoordig bij het ontwerpen van de projecten van NGO’s begunstigden betrokken, om zo de rechten te erkennen van diegenen die uiteindelijk baat hebben bij de projecten. Voortbouwend op de bovenstaande ontwikkelingen in het afleggen van verantwoording worden in de paragraaf hierna de dimensies van het afleggen verantwoording beschreven.

3.3 Verschillende dimensies van verantwoording afleggen: een raamwerk

Het afleggen van verantwoording vindt plaats middels verschillende dimensies, waarbij vele actoren betrokken zijn (donoren, begunstigden en medewerkers van NGO’s). Hierbij wordt gebruik gemaakt van diverse mechanismen en prestatiemaatstaven (extern en intern, expliciet en impliciet, wettelijk verplicht en vrijwillig) en zijn diverse niveaus van reactie van de organisatie vereist (functioneel en strategisch) (Ebrahim, 2003). Zo heeft Najam (1996) opgemerkt dat NGO’s

(12)

verantwoording schuldig zijn aan diverse actoren: aan financiers (donoren), aan klanten (begunstigden) en aan hun eigen medewerkers en missie. Hieronder, in figuur 3.1, is een raamwerk ter visualisatie van het onderscheid tussen deze actoren voorgelegd.

Figuur 3.1 Raamwerk voor de diverse actoren waaraan een NGO verantwoording schuldig is.

Verantwoording afleggen aan financiers, ook wel “upward-accountability” genoemd (Edwards en Hulme, 1996) heeft betrekking op de relaties met donoren, fondsen en overheden. Deze vorm van verantwoording afleggen is veelal gefocust op “het spenderen van de aangewezen gelden aan de aangewezen doelen” (Najam, 1996, p. 324). Alhoewel deze vereiste vorm van verantwoording afleggen ervoor kan zorgen dat gelden niet worden verduisterd en niet worden besteed aan oningevulde projecten, is er aangetoond dat het ook aanleiding kan geven tot problematische gevolgen. Zo is er bewijs van verantwoordingsmechanismen die zijn vereist om de zogenaamde “upward-accountability” te kunnen bewerkstelligen die een averechtse werking blijken te hebben op de effectiviteit van de dienstverlening van NGO’s aan hun begunstigden (Goddard en Assad, 2006).

Verantwoording afleggen aan klanten refereert hoofdzakelijk aan de relaties met de begunstigden van de NGO’s, alhoewel het ook gemeenschappen en regio’s kan bevatten die worden

(13)

beïnvloed door NGO-programma’s (Najam, 1996). Deze vorm van verantwoording wordt ook wel “downward-accountability” genoemd (Edwards en Hulme, 1996). “Downward-accountability” moet de NGO in staat stellen om de behoeften van haar begunstigden te identificeren en om te beoordelen in welke mate de NGO aan die behoeften tegemoetkomt (Ebrahim, 2003).

Thans is het onduidelijk wie precies de klanten van NGO’s zijn. Bij een transactie in de for-profitsector speelt de klant twee afzonderlijke rollen, namelijk betaler voor de dienst en ontvanger van de dienst. Aangezien beide rollen in vele sectoren door dezelfde klant worden uitgevoerd, worden deze rollen vaak als één gezien. Echter bij NGO’s voorzien donoren in de financiële middelen – zij betalen voor de service – terwijl een andere groep, de begunstigden van de NGO’s, de service ontvangt. Wie is in dit geval de klant – de betaler of de ontvanger? In plaats van te kiezen tussen deze twee, ontwikkelen NGO’s doelstellingen voor zowel donoren als begunstigden en zetten zij zich in om aan beide type klanten tegemoet te komen (Kaplan en Norton, 2001).

De derde categorie van verantwoording afleggen genoemd door Najam (1996) gaat de NGO’s zelf aan. Deze interne verantwoording omvat de verantwoording afgelegd tegenover de missie van de organisatie en het personeel, waaronder zowel medewerkers op het hoofdkantoor als medewerkers in het veld.

De laatste twee vormen van verantwoording zijn vaak minder ontwikkeld dan “upward-accountability” (Ebrahim, 2003). De reden hiervoor is dat de donoren het nastreven van de doelstellingen van NGO’s mogelijk maken, zonder donoren kunnen deze non-profits niet aan de benodigde middelen komen voor de uitvoering van hun activiteiten. NGO’s worden gedwongen zich goed te verantwoorden tegenover deze donoren om te kunnen blijven bestaan. Ondanks dat er minder grote druk staat op het afleggen van verantwoording aan begunstigden en interne verantwoording is het belangrijk dat hier niet aan voorbij wordt gegaan, omdat deze actoren medebepalend zijn in het vermogen van NGO’s om hun missie succesvol na te kunnen streven (O’Dwyer en Unerman, 2008).

Naast het onderscheid in de actoren betrokken bij het afleggen van verantwoording, kan er ook een onderscheid worden gemaakt tussen dimensies van prestatiemaatstaven en –mechanismen. Volgens Chrisholm (1995) en Fry (1995) zijn er twee dimensies waarlangs het afleggen van verantwoording plaatsvindt op het gebied van mechanismen en prestatiemaatstaven, de externe dimensie in termen van “een verplichting tot het nakomen van voorgeschreven gedragsstandaarden” (Chrisolm, 1995, p.141) en een interne dimensie gemotiveerd door “het nemen van verantwoordelijkheid” uitgedrukt in individuele activiteiten en de missie van de organisatie (Fry, 1995).

Tot slot ontwikkelde Avina (1993) een bruikbaar onderscheid op het gebied van vereiste reacties van NGO’s als het gaat om verantwoording afleggen (geciteerd in Najam, 1996, p.351), betreffende functionele verantwoording (verantwoording voor middelen, middelengebruik, en onmiddellijke gevolgen) en strategische verantwoording (verantwoording voor de gevolgen die de activiteiten van NGO’s hebben op andere organisaties en hun omgeving). Najam (1996) suggereert dat, 13

(14)

terwijl functionele verantwoording van NGO’s aan financiers in de vorm van rapportages veel voorkomt en goed georganiseerd is, functionele verantwoording aan klanten en de medewerkers van NGO’s zeer weinig voorkomt. Daarnaast beweert hij dat strategische verantwoording van NGO’s zwak is op alle fronten, waarmee hij impliceert dat huidige verantwoordingsrelaties tussen NGO’s, financiers en klanten gefocust zijn op korte-termijn activiteiten (functioneel) en niet op lange-termijn prestaties (strategisch) van de NGO (Najam, 1996).

3.4 Conclusie

Concluderend kan er gesteld worden dat verantwoording afleggen binnen de NGO sector noodzakelijk is en langs veel verschillende wegen plaatsvindt. Het afleggen van verantwoording is noodzakelijk vanwege het denkbeeldige contract dat de organisatie heeft met de maatschappij. Daarnaast moet er onderscheid gemaakt worden in de actoren aan wie de NGO zich moet verantwoorden (financiers, klanten, NGO-medewerkers), hoe ze zich moeten verantwoorden (intern of extern) en waarvoor ze zich moeten verantwoorden (functioneel of strategisch). De drie benaderingen (“upward”, “downward”, “internal”) van de actoren aan wie NGO’s verantwoording afleggen, kunnen worden gezien als een verantwoordingssysteem op zich. In het hoofdstuk hierna zullen de verschillende mechanismen worden aangehaald die NGO’s hebben gebruikt om zichzelf te kunnen verantwoorden tegenover hun donoren en financiers (“upward”-accountability).

4. Upward-verantwoordingsmechanismen

In dit hoofdstuk zal de uitwerking van de verschillende verantwoordingsmechanismen behandeld worden. Zoals al eerder vermeld zijn de donoren de overheersende actoren in het verantwoordingssysteem (O’Dwyer en Unerman, 2008). Het afleggen van verantwoording door NGO’s wordt niet alleen gecompliceerd door de diverse actoren die allen verschillende belangen hebben, maar tevens door het ontbreken van een algemene maatstaf waaraan de prestaties en resultaten van NGO’s gemeten kunnen worden. NGO’s kunnen niet worden beoordeeld op financieel rendement, zoals bij bedrijven het geval is, omdat zij geen winststreven hebben (Kaplan en Norton, 2001).

4.1 Verantwoordingsmechanismen gebruikt door NGO’s

Voortbouwende op de bestaande academische literatuur over NGO-verantwoording zijn in het vorige hoofdstuk de belangrijkste verantwoordingsconcepten besproken die ten grondslag liggen aan dit onderzoek. Deze paragraaf schetst een overzicht van de gangbare mechanismen die door NGO’s worden gebruikt. De verantwoordingsmechanismen die besproken worden bewerkstelligen “upward”-, “internal”- en “downward- accountability”, alhoewel de focus van deze scriptie ligt op “upward”-verantwoordingsmechanismen. In sectie 4.2 zullen de effecten van de “upward”-14

(15)

verantwoordingsmechanismen worden behandeld en worden onderbouwd middels voorbeelden uit casusstudies uitgevoerd op dit gebied.

De schets die wordt gegeven in deze paragraaf is gebaseerd op het veelgeciteerde werk van Ebrahim (2003), waarin hij de verantwoordingmechanismen zorgvuldig geclassificeerd en gerangschikt heeft. Hij analyseert in zijn onderzoek vijf algemene mechanismen die worden gebruikt in de NGO-sector (jaarverslagen en rapportages, controle en evaluatie, participatie, sociale verslaggeving en zelfregulering) naast de drie dimensies van het afleggen van verantwoording (“upward-downward”, “internal-external”, en “functional-strategic”). Hij verdeelt de mechanismen in “tools” en processen (Ebrahim, 2003, p.815). “Tools” refereren aan verschillende technieken die worden gebruikt bij het afleggen van verantwoording en worden gekenmerkt door toepassing gedurende een bepaalde periode. Voorbeelden van “tools” zijn financiële rapporten en verslagen alsmede evaluaties van prestaties op bepaalde tijdstippen (Ebrahim, 2003). Processen zijn bredere en veelzijdigere instrumenten, dat wil zeggen dat ze vaak bestaan uit meerdere “tools”. Bovendien zijn processen minder tijdgebonden, minder concreet en benadrukken ze eerder een gedachtegang binnen de organisatie dan duidelijke eindresultaten. Voorbeelden van procesmechanismen zijn participatie en zelfregulering (Ebrahim, 2003). Daarnaast merkt Ebrahim (2003) op dat er voorbeelden zijn van mechanismen die zich niet laten plaatsen onder één van de noemers van de tweedeling ( “tools” en processen), bijvoorbeeld sociale verslaggeving. Sociale verslaggeving is een instrument waarmee organisaties sociale prestaties en ethisch gedrag kunnen beoordelen, rapporteren en verbeteren (Ebrahim, 2003). Tabel 4.1 identificeert de verschillende individuele mechanismen, waarna de kenmerken van deze mechanismen zullen worden besproken.

Verantwoordingsmechanismen Vorm van verantwoording

Jaarverslagen en rapportages “Upward-accountability” Controle en evaluatie “Upward-accountability” Participatie “Downward-accountability”

Sociale verslaggeving “Downward- & Internal-accountability” Zelfregulering “Internal-accountability”

Tabel 4.1 Verantwoordingsmechanismen, gebaseerd op Ebrahim (2003).

4.1.1 Jaarverslagen en rapportages

Het mechanisme “jaarverslagen en rapportages” bestaat uit documenten verlangd door financiers en toezichthoudende instanties, deze documenten wordt gebruikt als “upward”-

(16)

verantwoordingsmechanisme. Anders dan door financiers die naar deze documenten vragen, worden jaarverslagen en rapportages in veel mindere mate gelezen door klanten en leden van de organisatie. Met andere woorden, jaarverslagen en rapportages worden nauwelijks gebruikt als “downward”-verantwoordingsmechanisme (Ebrahim, 2003). De aard van de rapporten verschilt van NGO tot NGO en van land tot land (Agyemang e.a., 2009). Over het algemeen bevatten ze zowel financiële informatie als operationele gegevens van projecten. In sommige landen, waaronder de Verenigde Staten, zijn deze rapporten wettelijk verplicht (Lee, 2004). Zulke rapporten en verslagen zijn significante instrumenten voor verantwoording omdat zij operationele data van de organisatie beschikbaar maken. Het doel van jaarverslagen en rapportages is om de prestaties van NGO’s meetbaar en vergelijkbaar te maken (Ebrahim, 2003). Vanwege de tastbare vorm waarin rapporten en verslagen gepresenteerd worden zijn ze toegankelijk voor alle belanghebbenden.

4.1.2 Controle en evaluatie

Een ander mechanisme betreft controle en evaluatie. Controle- en evaluatierapporten beoordelen de impact van de projecten van NGO’s op hun begunstigden. Het evaluatiemechanisme wordt in retrospect gebruikt, terwijl controles gedurende het project plaatsvinden. In toenemende mate wordt er bij de ontwikkeling van de NGO-projecten gebruik gemaakt van Logical Framework Analysis (LFA) (Agyemang, 2009). Dit raamwerk specificeert projectdoelen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren. De prestatie-indicatoren kunnen zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. Controles en evaluaties zijn bestemd om in te schatten in welke mate projectdoelen zijn bereikt, dit kan worden gemeten aan de hand van de vooraf vastgestelde prestatie-indicatoren (Lee, 2004). Wanneer financiers controles en evaluaties niet uitsluitend gebruiken om de voortgang van de projecten te bepalen, maar ook om te bepalen of ze verder willen gaan met het financieren van de NGO, krijgt het mechanisme een “upward”-karakter (Agyemang, 2009).

4.1.3 Participatie

Participatie, als verantwoordingsmechanisme, weerspiegelt het proces van het betrekken van de begunstigden bij de besluiten van de projecten (“downward-accountability”). Op het laagste niveau betekent participatie de uitwisseling van informatie en het overleg plegen met begunstigden, waarbij de uiteindelijke besluitvorming bij de projectplanners en de financiers van het project blijft. Participatie kan ook bewerkstelligd worden op hogere niveaus van betrokkenheid van begunstigden. Zo kunnen begunstigden participeren in de uitvoering van projecten door te voorzien in arbeidskracht. Op een nog hoger niveau worden begunstigden aangemoedigd om te onderhandelen over besluiten die het project aangaan en om voorwaarden te stellen aan projecten (Agyemang, 2009).

(17)

4.1.4 Sociale verslaggeving

Sociale verslaggeving betreft het proces waarbij NGO’s hun maatschappelijke prestaties en ethische gedrag beoordelen (Ebrahim, 2003). Dit mechanisme combineert alle hiervoor genoemde verantwoordingsmechanismen (openbaarmakingsverklaringen en rapportages, prestatiebeoordelingen en evaluatie en participatie). Het gebruik ervan stelt verschillende belanghebbenden (zoals begunstigden, donoren en NGO-medewerkers) in staat om invloed uit te oefenen op de doelen en de waarden van de NGO’s (Agyemang, 2009). De focus ligt bij dit mechanisme op de invloed van NGO-operaties op de levenssituatie van de begunstigden. De informatie verkregen met betrekking tot de manier waarop begunstigden de operaties van NGO’s ervaren kan vervolgens worden gebruikt bij de ontwikkeling van nieuwe projecten (Agyemang, 2009).

4.1.5 Zelfregulering

Zelfregulering wordt deels toegepast om de reputatieschade te herstellen van de NGO-sector na de publiciteitsschandalen die zich hebben voorgedaan en deels om beperkende regelgeving opgelegd door overheden en donoren, te voorkomen (Ebrahim, 2003). Binnen het mechanisme zelfregulering ontwikkelt de NGO-sector zelf de standaarden en gedragscodes. Gedragscodes zijn gedocumenteerde verklaringen van de wijze waarop een organisatie en haar personeel moeten opereren (Bendell, 2006). Wanneer NGO’s voorzien in duidelijk waarneembare gedragscodes kan zelfregulering formeel zijn. Dit kan leiden tot certificering van NGO’s en tot het opzetten van netwerken. Certificatiesystemen beoordelen NGO’s aan de hand van een aantal criteria; wanneer de NGO’s aan de criteria voldoen krijgen ze een certificatie toegekend. Een voorbeeld hiervan is The Spanish Fundacion Lealtad, deze organisatie bedacht een aantal principes aan de hand waarvan NGO’s gecontroleerd kunnen worden (Lee, 2004). Bij principes kan men denken aan het instellen van een bestuur dat minimaal uit vijf leden moet bestaan, dat minstens twee keer per jaar vergadert en alle budgetten en jaarrekeningen controleert of bijvoorbeeld aan het definiëren van duidelijke doelstellingen. Zelfregulering kan ook op een minder formele manier bewerkstelligd worden. Het algemene doel van zelfregulering is om de geloofwaardigheid van NGO’s te verhogen en de verantwoording van NGO’s te verbeteren (Kwesiga en Namisi, 2006).

4.1.6. Samenvatting

In de voorgaande secties is er een overzicht gegeven van de meest gebruikte verantwoordingsmechanismen door NGO’s. Een aantal van de mechanismen die besproken zijn leiden tot “internal”- en “downward- accountability”, alhoewel de focus van deze scriptie ligt op “upward”-verantwoordingsmechanismen. Zo zijn participatie, sociale verslaggeving en zelfregulering mechanismen die over het algemeen niet gebruikt worden door NGO’s bij het afleggen van verantwoording tegenover donoren, overheden en financiers. In de sectie hierna zullen de effecten van

(18)

de “upward”-verantwoordingsmechanismen worden behandeld en worden onderbouwd middels voorbeelden uit casusstudies uitgevoerd op dit gebied.

4.2 Effecten van de “upward”-mechanismen op het vermogen tot nastreven missie

Deze sectie behandelt de effecten van “upward”-verantwoordingsmechanismen (jaarverslagen en rapportages, controle en evaluatie) op de effectiviteit van de dienstverlening van NGO’s. De gevolgen van de mechanismen zijn onderverdeeld in vijf verschillende verschijnselen, namelijk: nadruk op verslaggeving en rapportages, de vormgeving van rapporten, tijdschalen en tijdsdruk, mislukkingen en onbedoelde gevolgen en verschillende interpretaties. Deze verschijnselen zijn uit een reeks van onderzoeken gedestilleerd, aangezien het doel van dit onderzoek is om een overzicht te schetsen van de effecten van de “upward”-verantwoordingsmechanismen die tot nu toe zijn onderzocht. Er worden redenen aangevoerd voor de potentiële voor- en nadelige effecten die de toepassing van deze verantwoordingsmechanismen veroorzaken op het vermogen van de NGO’s om hun missie na te streven. Ter onderbouwing van de effecten worden bestaande onderzoeken en percepties van NGO-medewerkers uit deze onderzoeken gebruikt.

4.2.1. Nadruk op verslaggeving en rapportages

Door de jaren heen is de rol van boekhouding, met andere woorden verslaggeving en rapportages, binnen NGO’s veranderd van slechts een geld-bijhoudende rol in een meer zichtbare organisatorische functie. Ten grondslag aan deze verandering ligt de behoefte aan restauratie van de legitimiteit van NGO’s, want boekhouding wordt gezien als een verzekering voor verantwoord gebruik van de financiële middelen die worden toevertrouwd aan de NGO (Goddard en Assad, 2006). De nadruk op verslaggeving en rapportages is dus ontstaan binnen het kader van het verbeteren van de organisatiecultuur en de legitimiteit van de NGO. De noodzaak tot verbetering is voornamelijk het gevolg van de druk die donoren uitoefenen op NGO’s (“upward-accountability”). In de volgende vier paragrafen worden vier effecten besproken van het verschijnsel “de nadruk op verslaggeving en rapportages” op NGO’s.

4.2.1.a Delen van informatie

Allereerst leidt de “nadruk op verslaggeving en rapportages” tot een uitgebreide uitwisseling van informatie tussen de NGO’s en de donoren (Ebrahim, 2003). Daarnaast biedt het de medewerkers van NGO’s de gelegenheid om te rapporteren over de activiteiten die zij uitvoeren (Agyemang e.a., 2009). Aan de hand van de schriftelijke rapporten en verslagen kunnen zij aantonen dat ze op een effectieve manier te werk zijn gegaan en dat aan de specifieke donor-eisen wordt voldaan. Een van de medewerkers van een NGO, onderzocht door Agyemang e.a. (2009), beschreef de informatie-uitwisseling als volgt:

(19)

“Het uitwisselen van informatie is erg belangrijk voor ons. Je verzorgt schriftelijk bewijs voor wat er gaande is in het veld. Ja, ze zijn onze hoofdfinanciers en zij hebben belangen. Het is…de informatie die je verzamelt die uiteindelijk rapporteert of je in staat bent om aan de doelstellingen van het project tegemoet te komen of niet. Donoren zijn niet bereid om te financieren, tenzij je kan bewijzen dat je je doelstellingen kan behalen.” (NGO-medewerker) (Agyemang e.a., 2009, p. 19)

Het bovenstaande citaat laat zien dat de verslagen en rapportages dienen als bewijsstuk van het werk geleverd door de NGO’s. Door tegemoet te komen aan de vraag naar jaarverslagen en rapportages kan de steun van donoren min of meer gewaarborgd worden (Agyemang e.a., 2009). Met andere woorden, men kan spreken van het ontstaan van een soort vertrouwensband tussen de donoren en de NGO’s, als gevolg van de verzekering die enigszins wordt geboden door middel van de verstrekking van rapporten en verslagen. Deze vertrouwensband wordt tevens bekrachtigd doordat de nadruk op rapportages de medewerkers in de gelegenheid stelt om transparant te zijn in hun werkzaamheden tegenover donoren (Agyemang e.a., 2009). Deze transparantie betekent dat de kans op misbruik van financiering aanzienlijk wordt gereduceerd:

“Donoren moeten overtuigd zijn van enige transparantie…op welke manier je de door hun verstrekte middelen hebt gebruikt. Zij willen geen verduistering van gelden. Je moet veel transparantie en verantwoording bieden. (NGO-medewerker) (Agyemang e.a., 2009, p. 19)

Het citaat toont aan dat de transparantie die gepaard gaat met verslaggeving en rapportages een positief effect heeft op de vertrouwensband tussen de NGO’s en de donoren, omdat de kans op verduistering van gelden wordt verkleind. In de volgende drie paragrafen worden drie negatieve effecten van de “nadruk op verslaggeving en rapportages” op het vermogen van NGO’s om hun initiële missie na te streven, besproken.

4.2.1.b Stagnatie interne boekhouding

Goddard en Assad (2006) stellen dat de nadruk op verslaggeving en rapportages slechts één kant op werkt. Ondanks dat de NGO’s de afgelopen jaren, op aandringen van donoren, veranderingen hebben aangebracht in de wijze waarop zij verslag geven en rapporteren, heeft er geen verandering plaatsgevonden in de manier waarop de NGO’s te werk gaan (Goddard en Assad, 2006). Anders gezegd blijken de veranderingen in de boekhouding uiteindelijk weinig impact te hebben gehad op de interne besluitvorming. Vanwege het feit dat nadruk op verslaggeving en rapportages wordt gedreven door de evaluatie- en monitoringbehoeftes van (externe) belanghebbenden, zijn de boekhoudingsprocessen uitsluitend gericht op hetgeen donoren willen weten (Goddard en Assad, 2006). Aan interne boekhouding wordt nauwelijks aandacht geschonken, omdat deze qua mate van belangrijkheid niet opweegt tegen de eisen die de donoren stellen aan de externe rapporten en verslagen. Het volgende citaat toont deze stagnatie:

(20)

“Elk van de donoren wilde zijn eigen rekeningen en rapporten, dus dat was wat we leverden. Er was geen mogelijkheid om een samenhangend rapport te maken. Zolang je X hun verslag gaf,

(Y) van die hen en (Z) die van hen, waren ze tevreden. Hierdoor vergeet je je eigen

interne behoeften, we hadden er niet over nagedacht de versnipperde rapporten samen te voegen zodat we konden reflecteren over de wijze waarop we hadden gehandeld; dit zijn onze totale inkomsten en dit zijn onze totale uitgaven” (NGO ambtenaar) (Goddard en Assad, 2006, p.395).

Het citaat laat zien dat NGO’s worden gedwongen om te voldoen aan elke individuele vraag naar verslagen en rapportages. Dit vergt extra veel administratiewerk, want elke belanghebbende vraagt naar specifieke informatie. Daarbij maakt het citaat duidelijk dat de NGO’s niet aan interne verantwoording toekomen vanwege de overheersende druk die wordt uitgeoefend door donoren op NGO’s voor het afleggen van verantwoording, terwijl simpelweg een samenvoeging van alle verschillende rapportages, gevraagd door de diverse belanghebbenden, al zou kunnen dienen als instrument voor interne verantwoording. Alhoewel jaarverslagen en rapportages zowel “upward” als “downward” kunnen worden gebruikt door NGO’s, wordt dit verantwoordingsmechanisme in de meeste gevallen geassocieerd met strafmaatregelen zoals het intrekken van financiering door donoren. Om die reden beperken jaarverslagen en rapportages geregeld de mogelijkheden tot verantwoording tegenover de missie, waarden en prestaties van NGO’s (Ebrahim, 2003).

4.2.1.c Erosie organisatiecultuur

De nadruk die door donoren wordt gelegd op verslaggeving en rapportages kan leiden tot erosie van de organisatiecultuur. Zoals al eerder genoemd vind de nadruk op rapportages en verslaggeving zijn oorsprong binnen het kader van het verbeteren van de organisatiecultuur en de legitimiteit van de NGO. Het verbeteren van de organisatiecultuur gaat gepaard met besluiten die de efficiëntie van de werkwijze van NGO’s aangaan. Het volgende citaat gaat over de erosie van de organisatiecultuur.

“Een aantal NGO’s is bewust betrokken geraakt bij het bevorderen van een efficiëntere, professionelere werkwijze en managementstructuur – het probleem is het vinden van een evenwicht tussen efficiëntie en visie, dusdanig dat we de ziel van de organisatie niet verliezen” (NGO woordvoerder) (Goddard en Assad, 2006, p. 395).

De “ziel” van de organisatie is in de ogen van deze woordvoerder de activistische, culturele oriëntatie van de NGO. De NGO’s waarnaar verwezen wordt in het bovenstaande citaat bekommerden zich meer om hoe ze dingen gedaan kregen dan om de daarbij behorende procedures. Dit duidt op een verschuiving van kwaliteit als belangrijkste waarde van een NGO naar kwantiteit als belangrijkste waarde (min of meer opgelegd door donoren). Stijgende donaties en de daarbij behorende rapportageverplichtingen passen niet bij de activistische cultuur (Goddard en Assad, 2006). Er is sprake van herhaaldelijke spanning tussen deze cultuur en de noodzaak tot het opnemen van “goede management praktijken” binnen de NGO’s (Goddard en Assad, 2006).

(21)

4.2.1.d Opkomst regelgeving

De behoefte van donoren aan meer verslaggeving en rapportages heeft ervoor gezorgd dat beroepsorganisaties in veel gevallen niet kunnen ontkomen aan het instellen van regelementen aangaande de verantwoording die NGO’s afleggen. Een voorbeeld hiervan is de National Board of Accountant and Auditors (NBAA) in Tanzania. Dit is een beroepsorganisatie die is ingesteld door het Ministerie van Financiën in Kenia en die toezicht houdt op de accountantspraktijken (NBAA, 2013). Alhoewel de NBAA zich lange tijd niet bezig heeft hoeven houden met verantwoording afgelegd door NGO’s, kon de instantie het zich niet langer kon veroorloven om nog langer een afzijdige positie in te nemen (Goddard en Assad, 2006). Spoedig introduceerde de NBAA dan ook een “Verklaring van Aanbevolen Boekhoudingspraktijken” voor NGO’s. De introductie van deze regelgeving heeft geleid tot vele beperkingen en veranderingen in de werkwijze van NGO’s in Tanzania (Goddard en Assad, 2006).

4.2.2 Vormgeving rapporten

Een positief effect behorende bij dit verschijnsel is dat NGO’s in aanraking komen met internationale standaarden (Agyemang e.a., 2009). Met name binnen internationaal opererende NGO’s is dit een voordeel omdat de lokaal opererende afdelingen invloed uit kunnen oefenen op de waarden van de NGO als geheel:

“We maken gebruik van een controle- en evaluatiechecklist die toepasbaar is op alle afdelingen in verschillende landen . Elke afdeling geeft zijn eigen invulling aan het formulier en dit helpt ons om de waarden van de organisatie te bepalen.” (NGO-woordvoerder) (Agyemang e.a., 2009)

Het bovenstaande citaat geeft aan dat ondanks dat er een vaste vormgeving is voor rapporten die verschillende afdelingen van een NGO moeten invullen, deze afdelingen de gelegenheid krijgen om de rapporten naar eigen inzicht in te vullen en op die manier waarde toevoegen aan de gehele organisatie. Voorwaarde om dit positieve effect van de vaste vormgeving van rapporten te ondervinden is echter wel dat deze flexibel is en rekening houdt met de verschillende afdelingen binnen NGO’s (Agyemang e.a., 2009).

Afgezien van het positieve effect dat de vaste vormgeving van rapporten zou kunnen hebben op de invloed van lokale NGO’s op de waarden van de NGO als geheel, blijkt de vaste vormgeving van rapporten vaak inflexibel te zijn en laat de vormgeving vaak weinig ruimte over voor specifieke ervaringen, opgedaan tijdens projecten door de medewerkers van NGO’s en hun begunstigden (Agyemang e.a., 2009; Mebrahtu, 2002). Samen met de strenge eisen die door donoren worden gesteld aan de uitvoering van de NGO-projecten, maakt de inflexibele vormgeving van de rapporten feedback met betrekking tot een efficiëntere uitvoering van de projecten vanuit een lokaal oogpunt aan donoren haast onmogelijk. Agyemang e.a. (2009) kwamen in hun onderzoek een NGO-medewerker tegen die zich moest houden aan regiospecificaties voor het leveren van diensten, opgelegd door donoren. Deze 21

(22)

specificaties hielden in dat de diensten van de betreffende NGO uitsluitend aan plattelandsregio’s geleverd mochten worden, terwijl de stadsregio Tamale de hulp het hardst nodig had. Het volgende citaat uit het onderzoek van Hilhorst (2002) toont een van de oorzaken van de belemmering in de effectiviteit van de dienstverlening van NGO’s, zoals de regiospecificaties in het onderzoek van Agyemang e.a. (2009).

“Veel projecten worden opgesteld in kantoren in plaats van dat ze worden ontwikkeld rondom de lokale realiteit, om deze reden slagen projecten regelmatig niet in het tegemoet komen aan lokale behoeften” (Hilhorst, 2002, p. 200).

Het bovenstaande citaat toont aan dat de doelstellingen opgesteld tijdens de ontwikkeling van projecten niet altijd realiseerbaar zijn, omdat de projecten worden ontwikkeld op de hoofdkantoren. Het hoofdkantoor staat ver af van de lokale complicaties en behoeften van begunstigden waardoor de doelstellingen te idealistisch geformuleerd dreigen te worden en niet haalbaar zijn. Wanneer er meer terugkoppeling zou zijn door middel van flexibele rapportages, zouden hoofdkantoren beter in staat zijn om de doelstellingen realistischer te formuleren.

4.2.3 Tijdschalen en tijdsdruk

Een voordelig effect die dit verschijnsel met zich mee brengt is de frequente communicatie tussen donoren en NGO’s (Agyemang e.a., 2009). Deze contactmomenten scheppen de mogelijkheid tot het ophelderen van bepaalde complicaties om zo goede werkrelaties tussen de donoren en de NGO’s te behouden (Ebrahim, 2003). Helaas conflicteren de behoefte van donoren aan periodieke rapportages die de voortgang van NGO-projecten weergeven regelmatig met het lange termijn karakter van deze projecten en het langzamere werktempo van de gemeenschappen waarin deze projecten worden gerealiseerd. Zoals al eerder in dit onderzoek naar voren is gekomen, komt de nadruk op de korte-termijn de haalbaarheid van de doelstellingen van de NGO’s niet ten goede (O’Dwyer en Unerman, 2008). Donoren onderschrijven de beoordeling van activiteiten, omdat kwantitatieve korte-termijn resultaten makkelijk meetbaar zijn (Ebrahim, 2003). Deze focus op korte-termijn resultaten en efficiëntiecriteria kunnen op de lange termijn contraproductief blijken wegens het opeisen van middelen die oorspronkelijk bestemd zijn voor dienstverlening, alsmede vanwege het gevaar dat NGO’s tegen hun eigen missies in gaan werken doordat de lange-termijn doelen automatisch naar de achtergrond worden verschoven (O’Dwyer en Unerman, 2008). De tijdsdruk op verslagen en rapportages leidt dus tot het voorbij gaan aan “internal-accountability”, met andere woorden aan de missie waar de NGO’s verantwoordelijk voor worden gehouden.

“Tijdig rapporteren houdt geloofwaardigheid van NGO’s in stand, terwijl vertraagd rapporteren de geloofwaardigheid doet verminderen” (Goddard en Assad, 2006).

(23)

Het bovenstaande citaat bevestigt de druk op NGO’s om aan de periodieke rapportage-eisen van donoren te voldoen. Voor het aanpakken van het conflict tussen de tijdsdruk van sommige donoren en de uitvoerbaarheid van de projecten is bereidheid van de donoren vereist om te erkennen dat de meest gunstige lange-termijn resultaten niet altijd behaald kunnen worden in het tijdsbestek dat staat voor de korte-termijn rapportages. Om deze aanpak te kunnen realiseren zullen donoren op de hoogte moeten worden gebracht van de voordelen van lange-termijn ontwikkelingsprojecten en van het feit dat het resultaat van projecten niet altijd binnen een bepaald tijdsbestek zichtbaar is, bijvoorbeeld door programma’s opgezet door overheden van donerende landen (Agyemang e.a., 2009).

4.2.4 Mislukkingen en onbedoelde gevolgen

Dit verschijnsel zou een positieve vorm aan kunnen nemen wanneer er wel zou worden gerapporteerd over mislukkingen en onbedoelde gevolgen. De rapportage hiervan zorgt ervoor dat de problemen die zich voordoen in de toekomst voorkomen zouden kunnen worden en dat medewerkers in het geval de problemen zich nogmaals voordoen, in staat zijn tot adequate oplossingen te komen (Agyemang e.a., 2009).

In de praktijk is gebleken dat de rapportage van onbedoelde gevolgen van of mislukkingen in aspecten van de levering van NGO-hulpdiensten wordt ontmoedigd door upward-verantwoordingsmechanismen. De reden hiervoor is dat deze mechanismen vaak geen ruimte bieden voor de rapportage van onbedoelde gevolgen of mislukkingen en dat de rapportage van deze negatieve aspecten van het project vaak indirect neergeslagen wordt (Agyemang e.a., 2009). Echter, kennisname van deze onbedoelde gevolgen en mislukkingen is van groot belang voor de verbetering van de vorm en de levering van lopende en toekomstige projecten (O’Dwyer en Unerman, 2008). Toch is er sprake van een algemene terughoudendheid om deze problemen te melden vanwege het risico dat, indien er wordt geconstateerd dat de NGO heeft gefaald in het behalen van haar doelstellingen, de toekomstige financiering zou worden bedreigd. Zelfs wanneer de vormgeving van de rapportages de ruimte biedt voor het verstrekken van dit soort informatie is dit het geval (Agyemang e.a., 2009).

4.2.5 Verschillende interpretaties

Een positief effect van controle en evaluaties is dat NGO’s worden gestimuleerd om gestructureerd naar hun doelen toe te werken (Agyemang e.a. 2009). Echter de internalisering van controle- en evaluatiedoelstellingen binnen NGO’s wordt vaak belemmerd door het gebrek aan conceptuele duidelijkheid en door de algemene vervaging van de functionele verschillen tussen controle en evaluatie. Bovendien zijn de controle- en evaluatiekaders complex en hiërarchisch van aard, wat de belemmering versterkt. Alhoewel de medewerkers van de NGO’s over het algemeen de potentiële waarde van controle en evaluatie erkennen, ontdekte Mebrahtu (2002) dat met name medewerkers werkzaam in het hulpgebied niet in staat zijn om hun rollen te definiëren binnen dergelijke kaders. Deze verwarring weergeeft de noodzaak tot verduidelijking van deze begrippen binnen de gehele 23

(24)

organisatie, wil het controle- en evaluatiebeleid effectief uitgevoerd kunnen worden. Mebrahtu (2002) observeerde een aanzienlijke invloed van de hiërarchische positie die het personeel bekleedde op het beeld dat zij hadden van controle en evaluatie. Degenen die het verst afstaan van de praktijk zien controle en evaluatie als stimulatiepotentieel voor leren binnen de organisatie, terwijl degenen die de projecten praktisch uitvoeren, controle en evaluatie associëren met “oordeel”, “controle” en “externe supervisie”. Deze tegenstelling zorgt ervoor dat de praktische uitvoering van controle- en evaluatiepraktijken anders uitvalt dan de procedurele beschrijving ervan (Mebrahtu, 2002).

De huidige structuren van veel controle- en evaluatiesystemen vormen een grote belemmering voor een effectieve dienstverlening door NGO’s. De belemmeringen bestaan uit de sterke voorkeur van donoren voor kwantitatieve prestatie indicatoren en data, het gebrek aan adequate supervisie en training, de afwezigheid van effectieve feedbackmechanismen en het falen van controle- en evaluatiesystemen om de verschillende actoren tijdig van informatie te voorzien (Mebrahtu, 2002). Deze obstakels leiden tot tegengestelde belangen, wat onjuiste rapportages in de hand werkt.

4.2.6. Samenvatting

In de voorgaande secties zijn vijf verschijnselen die het gevolg zijn van “upward”-verantwoordingsmechanismen besproken. Zoals blijkt hebben de mechanismen over het algemeen een negatief effect op het nastreven van de initiële missie van NGO’s. In het volgende hoofdstuk zullen de bevindingen worden bediscussieerd en zal de hoofdvraag worden beantwoord.

5. Discussie en Conclusie

Het doel van dit hoofdstuk is om de analyse van de theorie in de voorgaande hoofdstukken in verband te brengen met de doelstellingen en de hoofdvraag uit sectie 1.2.

5.1 Discussie

De doelstellingen geformuleerd in sectie 1.2 van dit onderzoek zijn aan de orde gekomen in hoofdstuk twee tot en met vier. Middels deze doelstellingen wordt er antwoord gegeven op de hoofdvraag uit dit onderzoek. De eerste doelstelling heeft betrekking op het definiëren van de term NGO. Uit sectie 2.1 is gebleken dat er geen algemene definitie bestaat en dat menige onderzoekers en instanties hebben getracht tot een definitie te komen. Het definiëren bleek geen eenvoudige opgave te zijn omdat de NGO’s tal van verschillende oriëntatiegebieden hebben en tal van verschillende soorten diensten verlenen. De definitie van Vakil (1997) ondervangt het definitieprobleem door duidelijke onderscheidende kenmerken te koppelen aan de typen NGO’s die er zijn, daarom is ervoor gekozen haar definitie te gebruiken in het onderzoek. “Een NGO is een autonome, private organisatie die niet tot doel heeft winst te maken, maar die zich richt op het verbeteren van de levensstandaard van benadeelde mensen” (Vakil, 1997).

(25)

De tweede doelstelling was het bepalen waarom er verantwoording moet worden afgelegd en onderzoeken wat de betekenis van verantwoording afleggen is. Verantwoording kan verklaard worden aan de hand van de legitimiteitstheorie (Guthrie en Parker, 1989). De legitimiteitstheorie gaat uit van de veronderstelling dat organisaties in de maatschappij op basis van een “sociaal contract” opereren. In dit denkbeeldige contract is overeengekomen dat organisaties verschillende sociaalwenselijke acties, waaronder het afleggen van verantwoording, uitvoeren in ruil voor de goedkeuring van hun doelstellingen, andere beloningen en voortbestaan. Bovendien wordt verantwoording middels verschillende dimensies afgelegd. De dimensie waarop dit onderzoek voornamelijk is geconcentreerd is “upward-accountability”. Deze vorm van verantwoording behelst de verantwoording van NGO’s tegenover hun financiers, donoren en overheden.

NGO’s maken bij het afleggen van verantwoording gebruik van verschillende mechanismen, de derde doelstelling van sectie 1.2 omvat het identificeren van de kenmerken van deze mechanismen. In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van het veelgeciteerde werk van Ebrahim (2003) om een overzicht te schetsen van de door NGO’s meest gebruikte mechanismen. Onder de vijf verschillende mechanismen die worden genoemd zijn er twee die als “upward”-verantwoordingsmechanismen dienen, namelijk “jaarverslagen en rapporten” en “controle en evaluatie”.

De vierde doelstelling brengt ons het dichtst bij de hoofdvraag, het onderzoeken van de invloed van de “upward”-verantwoordingsmechanismen op de effectiviteit van de dienstverlening van NGO’s. Elk van de verschijnselen dat aan de orde is gekomen in hoofdstuk vier heeft zowel positieve als negatieve effecten op het vermogen van NGO’s om hun initiële missie na te streven. Een belangrijke bevinding van dit onderzoek is dat de positieve effecten die er zijn grotendeels worden ondergesneeuwd door de negatieve effecten. De positieve effecten krijgen geen kans omdat de negatieve effecten de positieve effecten vrijwel direct neerslaan. Pas wanneer de negatieve effecten uitgedreven kunnen worden, krijgen de positieve effecten een kans. In de volgende paragrafen zullen de effecten van de verschijnselen worden gekoppeld aan de hoofdvraag om tot een antwoord te komen.

Ondanks dat in voorgaand onderzoek is gebleken dat de nadruk door donoren op verslaggeving mede tot gevolg heeft gehad dat de communicatie en transparantie tussen de donoren en de NGO’s is verbeterd, blijkt uit sectie 4.2.1 dat de “nadruk op verslaggeving en rapportages” niet heeft geleid tot een verbetering en toename in het gebruik van interne boekhouding. De reden hiervoor is dat de externe, geïnitieerde verandering in de boekhouding er niet in is geslaagd door te dringen tot de activistische, culturele oriëntaties binnen de NGO’s. Van buitenaf gezien is de verandering in de boekhouding steeds zichtbaarder geworden, maar de veranderingen blijken slechts oppervlakkig te zijn en niet te zijn doorgedrongen tot de gevestigde werkafspraken (Goddard en Assad, 2006). Kortom, er is eigenlijk geen direct effect van de opgelegde boekhoudfunctie op het vermogen van de NGO’s om hun initiële missie na te kunnen streven, het leidt alleen tot verandering in de upward-informatievoorziening, maar dringt niet door tot de werkwijze van de NGO’s. Men zou zelfs kunnen zeggen dat het een negatief effect heeft omdat de verplichte verslaggeving afbreuk doet aan de

(26)

originele organisatiecultuur. Daarbij neemt de ingevoerde regelgeving, als gevolg van de nadruk op verslaggeving en rapportages, een stuk flexibiliteit weg, wat een efficiënte uitvoering van projecten door NGO’s in de weg staat.

Van de vaste vormgeving van rapporten zijn positieve effecten gevonden in voorgaand onderzoek. Zo krijgen lokale afdelingen van NGO’s middels het invullen van de vaste vormgeving van rapporten de gelegenheid om te participeren in de creatie van de waarden van de NGO als geheel. Uit dit onderzoek blijkt dat de vaste vormgeving van rapporten, vanwege het inflexibele karakter, vaak weinig ruimte laat voor lokale invloeden waardoor het positieve effect niet de kans krijgt. Dit resulteert in weinig terugkoppeling in de vorm van feedback met het veld. Door de strenge eisen die donoren stellen aan de uitvoering van projecten en doordat de projecten op hoofdkantoren worden ontwikkeld, zijn de NGO’s gedwongen om aan onrealistische doelstellingen te voldoen. Om dit te kunnen bewerkstelligen zijn zij gedwongen om maatregelen te nemen die niet in het belang zijn van de NGO en daardoor wordt hun vermogen om hun initiële missie na te streven beperkt en belemmerd.

Er is in voorgaand onderzoek naar voren gekomen dat tijdschalen en tijdsdruk op rapportages en evaluaties zorgen voor frequente communicatie tussen de donoren en de NGO’s. Echter blijkt uit dit onderzoek dat in de praktijk deze tijdschalen en tijdsdruk op rapportages en evaluaties een contraproductief effect hebben op de effectiviteit van de dienstverlening van de NGO’s vanwege het opeisen van middelen die oorspronkelijk bestemd zijn voor dienstverlening. Dit komt de uitvoering van de initiële missie van de NGO’s niet ten goede.

In voorgaand onderzoek is gebleken dat het rapporteren van mislukkingen en onbedoelde gevolgen van projecten een positieve invloed heeft op de effectiviteit van de dienstverlening van NGO’s. Dit onderzoek bevestigt dat de mislukkingen en onbedoelde gevolgen in de praktijk niet worden gerapporteerd wegens de druk op presteren, uitgeoefend door donoren op de NGO’s.

Controle en evaluatie worden in de praktijk op verschillende manieren uitgevoerd en ervaren. Op verschillende lagen binnen de NGO’s, waar een gespannen en onzekere sfeer kenmerkend is, wordt controle en evaluatie toegepast. Deze sfeer kan leiden tot situaties waarin NGO-medewerkers zich gedwongen voelen om controle- en evaluatierapporten te verstrekken die in meerdere mate voldoen aan donorrichtlijnen dan aan de werkelijkheid (Mebrahtu , 2002). Het effect hiervan is niet in het belang van de missie van de NGO’s en heeft een negatief effect op het bereiken van de doelstellingen van de NGO’s.

Al met al kan er gezegd worden dat de “upward”-verantwoordingsmechanismen een positieve werking kunnen hebben mits de angst voor het intrekken van financiering onder NGO’s kan worden weggenomen en mits donoren open staan voor een lange-termijn beoordeling. Aangezien dit tot op heden niet het geval is hebben “upward”-verantwoordingsmechanismen een grote invloed op het vermogen van NGO’s om hun missie na te kunnen streven. Dit komt doordat NGO’s in de effectiviteit van hun dienstverlening worden belemmerd door de negatieve effecten die de toepassing van deze mechanismen met zich meebrengt. Wanneer donoren open staan voor een dialoog en NGO’s de ruimte 26

(27)

geven om naar eigen inzicht zo goed mogelijk te rapporteren over hun activiteiten, zullen de negatieve effecten langzamerhand uitgedreven kunnen worden. Aangezien dit een verandering in gedachtegang betekent zal hier een lange tijd overheen gaan. In toenemende mate worden er initiatieven geopperd voor “downward”- en “internal-accountability”. Wanneer deze vormen van verantwoording evenveel aandacht zouden kunnen krijgen als “upward-accountability”, dan ontstaat er een opening voor de positieve effecten van de toepassing van “upward”-verantwoordingsmechanismen.

5.2 Conclusie

De afgelopen jaren is de vraag naar verantwoording van niet-gouvernementele organisaties sterk toegenomen. Dit is te verklaren door de snelle groei van het aantal NGO’s alsmede door de toegenomen invloed van deze organisaties in internationale zaken en overheden (O'Dwyer, 2007; Brown en Moore, 2001). Allereerst is er geen consensus onder de wetenschappers op het gebied van NGO’s over de definitie met betrekking tot de term NGO. Verschillende instanties en wetenschappers hebben getracht tot een definitie te komen. Vakil (1997) heeft echter een definitie ontworpen die is voorzien van een raamwerk ter voorkoming van het definitieprobleem, waarin duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende organisaties op basis van overtuigende kenmerken. Daarom is ervoor gekozen om haar definitie te gebruiken in dit onderzoek. Vanwege het oplopende aantal publiciteitsschandalen waarin NGO’s betrokken zijn, is de publieke opinie met betrekking tot NGO’s verschoven van een onfeilbare organisatie naar een meer sceptisch beeld van NGO’s en is de vraag naar verantwoording, afgelegd door NGO’s, toegenomen.

Het motief voor het afleggen van verantwoording kan worden verklaard door de legitimiteitstheorie. Uit deze theorie volgt dat afleggen van verantwoording noodzakelijk is vanwege het denkbeeldige contract dat een NGO heeft met de maatschappij. Daarnaast wordt verantwoording afgelegd middels drie verschillende dimensies. De dimensie aan wie de NGO zich moet verantwoorden (financiers, klanten en de medewerkers van NGO’s), hoe ze zich moet verantwoorden (intern of extern) en waarvoor ze zich moet verantwoorden (functioneel of strategisch). In dit onderzoek wordt voornamelijk ingegaan op het verschil tussen verantwoording aan financiers of aan donoren (“upward-accountability”), verantwoording aan klanten (“downward-accountability”) en verantwoording aan de medewerkers en de missie van de NGO (“internal-accountability”). Het afleggen van verantwoording door NGO’s wordt gecompliceerd door de diverse actoren die allen verschillende belangen hebben, maar ook door het ontbreken van een unanieme maatstaf waaraan de prestaties en resultaten van NGO’s gemeten kunnen worden. Vanwege de strikte eisen gesteld door donoren in combinatie met de mogelijkheid tot het intrekken van financiering door donoren, eist “upward-accountability” alle aandacht van de NGO’s. Daarom staat de volgende vraag in dit

(28)

onderzoek centraal: In hoeverre beïnvloeden “upward”-verantwoordingsmechanismen het vermogen van NGO’s om hun missie na te streven?

Door middel van literatuuronderzoek is er getracht tot een antwoord te komen op bovenstaande vraag. Als reactie op de toegenomen vraag naar verantwoording zijn NGO’s gebruik gaan maken van mechanismen om zich te verantwoorden tegenover hun belanghebbenden. Ondanks het feit dat NGO’s vrij zijn in het kiezen van het type mechanisme dat zij wensen te gebruiken om verantwoording af te leggen, blijkt in de praktijk de vraag om verantwoording vanuit donoren grote invloed te hebben op de wijze van het afleggen van verantwoording door NGO’s. Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van het veelgeciteerde werk van Ebrahim (2003) waarin hij vijf verantwoordingsmechanismen analyseert die in de praktijk door NGO’s gebruikt worden, om de lezer te informeren over de bestaande mechanismen in deze sector. Daarna wordt er een toespitsing gemaakt op de “upward”-verantwoordingsmechanismen. Er wordt een overzicht gegeven van de effecten van “upward”-verantwoordingsmechanismen op het vermogen van NGO’s om hun initiële missie na te streven. Deze effecten blijken voornamelijk negatief te zijn. De positieve effecten die de toepassing van de “upward”-mechanismen hebben op de effectiviteit van de dienstverlening van NGO’s worden ondergesneeuwd door de negatieve effecten, waardoor de effecten per saldo veelal negatief zijn. Concluderend kan er gesteld worden dat het vermogen van NGO’s om hun missie na te streven in grote mate wordt belemmerd door de negatieve effecten die de toepassing van “upward”-verantwoordingsmechanismen tot gevolg hebben.

Dit onderzoek is gebaseerd op een combinatie van literatuurstudies. In de toekomst kan dit onderzoek verder worden uitgebreid en worden gespecificeerd middels empirisch onderzoek. Nieuwe data zullen hoogst waarschijnlijk voor nieuwe resultaten kunnen zorgen aangezien er de afgelopen tijd veel veranderingen zijn doorgevoerd in de manier waarop NGO’s zich verantwoorden. Vervolgonderzoek zou dieper in kunnen gaan op verschillen in de effecten van “upward”-verantwoordingsmechanismen op het vermogen van NGO’s om hun missie na te streven tussen verschillende ? landen. Daarnaast zou het interessant zijn om te kijken naar oplossingen die er zijn bedacht om de negatieve effecten van de “upward”-verantwoordingsmechanismen tegen te gaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3 De oogstbaarheid duidt op de kans op omgevallen planten door zowel een stengelrotaantasting als door gebrek aan stevigheid, beide eigenschappen zijn ook afzonderlijk weer

maar net zoals je de kip met de gouden eierenniet slacht, is Sealife ook uiterst zuinig met

Our method to find periodic patterns from streaming mobility data is composed of three stages (shown in Fig.1): i) Measuring the self-similarity of the streaming data in

FIgure 4: Average cumulative amount of L-carnitine L-tartrate encapsulated in Pheroid™ that penetrated the skin as a function of time illustrating the average flux.. Figure 5:

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

De beoorde laar l icht het doss ier toe, in het kader van de voorwaarde l ijke toe lat ing is het de tweede besprek ing van ata luren voor de behande l ing van sp ierdystrof ie

De voorzitter vraagt de medewerker of naar zijn mening het antwoord op de vraag of er meer ruimte gecreëerd moet worden voor apotheekbereidingen positief is, maar dat er dan

We further provide an SHWS-based characterization of the lens aberration and report the Zernike spherical aberration Z13th coefficient and back focal length as recorded by