• No results found

Een geslaagde overname van wijkcentrum Het Klokhuis : een vergelijkend onderzoek naar de succesfactoren voor zelforganisatie door burgers bij wijkcentra in Amersfoort

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een geslaagde overname van wijkcentrum Het Klokhuis : een vergelijkend onderzoek naar de succesfactoren voor zelforganisatie door burgers bij wijkcentra in Amersfoort"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DERMAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Afdeling Politicologie

Een geslaagde overname van wijkcentrum

Het Klokhuis

Een vergelijkend onderzoek naar de succesfactoren voor

zelforganisatie door burgers bij wijkcentra in Amersfoort

Naam Koen van den Buuse

Studentnummer 10068961

Datum 01-08-2013

Werkgroep Spanningen Rond Burgerparticipatie

Docenten Dr. Eric Besseling en Mr. Drs. Jan Schrijver

U

NIVERSITEIT VAN

A

MSTERDAM

(2)

2

INHOUDSOPGAVE

Inleiding 3

Van government naar governance 3 Van wederopbouw naar doe-gerichte burgerinitiatieven 4

Theorie 6

Sociaal-economische status (SES) 6

Netwerken 7

Kunnen, willen en gevraagd worden 9

De ‘Trigger’ theorie 9

De casus: twee wijkcentra van gemeente Amersfoort 11

Methoden van onderzoek 12

Casus wijkcentra gemeente Amersfoort 13

Demografische gegevens van de wijken 13

Bezuinigingsvoorstellen 17 Het Klokhuis 18 De Boerderij 19 Analyse 21 Persoonlijke factoren 21 Groepsfactoren 23

Verhouding persoonlijke- en groepsfactoren 26

Conclusie 28

(3)

3

INLEIDING

Een recent en veel besproken onderwerp in de politicologische wetenschap is

burgerparticipatie. Vanuit de overheid wordt steeds meer verlangd dat burgers zich actiever gaan opstellen in de samenleving. Burgerparticipatie kan op vele niveaus en in verschillende vormen plaatsvinden. Dit kan variëren van het bijwonen van een inspraakavond van de lokale gemeente tot vrijwilligerswerk uitoefenen in een verzorgingscentrum voor ouderen. Een vorm van burgerparticipatie is zelforganisatie. In deze vorm proberen groepen burgers om zonder directe overheidssteun een organisatie, in welke context dan ook, te besturen. Een vraagstuk dat zich bij deze vorm van burgerparticipatie aandient, is wat er voor burgers nodig is om tot geslaagde zelforganisatie te komen. Deze vraag staat centraal in deze scriptie.

Van government naar governance

Het ontstaan van de importantie van burgerparticipatie komt voort uit de veranderende rol tussen burger en overheid. In de jaren ’80 van de vorige eeuw is deze verandering ingezet. Tot die tijd kende Nederland, zeker gedurende de jaren ‘50 en ‘60, een overheid die zorgde voor de burger en een collectieve verantwoordelijkheid had. Deze verantwoordelijkheid was zichtbaar in onder andere het stad- en wijkgerichte beleid en de ontwikkeling van de

verzorgingsstaat een sociaal systeem waarin de overheid verantwoordelijk is voor het welzijn van de burger (Trommel & Van der Veen, 2004: 7).

De verzorgingsstaat was een succes in de jaren ’50 en ’60. Vanaf het einde van de jaren ’70 ontstond er een ommekeer en sprak men al snel van ‘de crisis van de

verzorgingsstaat’. De redenen hiervoor waren dat het stelsel onbetaalbaar was geworden, het welzijnswerk onoverzichtelijker en complexer werd en de burger steeds meer eisen aan de dienstverlening stelde (WRR, 2005: 35).Vanaf de jaren ’80 kwam daar tevens het neoliberaal gedachtegoed bij dat overheidssturing de markt in de weg zou zitten. Deze ontwikkelingen zorgden voor een paradigmaverandering waarbij de overheid zich steeds meer zou

terugtrekken en het netwerk van bedrijven en organisaties van het maatschappelijk

middenveld zou faciliteren. Deze beweging staat ook wel bekend als ‘van government naar governance’.

(4)

4

Van wederopbouw naar doe-gerichte burgerinitiatieven

Deze terugtrekkende beweging van de overheid is ook zichtbaar in het stad- en wijkgerichte beleid. Vlak na de Tweede Wereldoorlog was dit beleid gericht op de wederopbouw van steden en stadswijken. Ook was er veel aandacht voor de wijk als leefgemeenschap. Zoals Van de Wijdeven (2012: 82/83) dit verwoordt: “Reeds tijdens de bezetting leefde op diverse plaatsen het idee dat met de wederopbouw niet alleen de ‘stoffelijke vormen’ van de

maatschappij herstelling behoefden, maar dat er een versleten beschaving vervangen diende te worden”. De mid-jaren ’50 en jaren ’60 stonden vervolgens in het teken van

stadsuitbreidingen. Er was woningnood ontstaan door de oorlog, waarbij vele stadswijken sterk in verval waren geraakt. Daarom ging men buiten de oude stadswijken bouwen. In de jaren ’70 en ’80 richtte het beleid zich op de renovatie van de vooroorlogse stadswijken.

In de jaren ’90 verschoof het beleid van stadsuitbreiding en –vernieuwing naar sociale vernieuwing. De aandacht werd gevestigd op onder andere de arbeidsmarkt, de woon- en leefomgeving en op zorg en welzijn (Van de Wijdeven, 2012: 94, 95). Het beleid dat zich op sociale vernieuwing richtte, werd vanuit de overheid deels gezien als een ‘invitatiebeleid’, waarbij lokale actoren werden uitgenodigd om zelf problemen te definiëren en hiervoor lokaal passende oplossingen te formuleren. Het idee dat de verzorgingsstaat te ver doorgeschoten was en er een ‘nieuw evenwicht’ gevonden diende te worden tussen rechten en plichten van burgers en overheden lag hier aan ten grondslag (Van de Wijdeven, 2012: 94, 95). Vanaf de jaren ‘90 werd op het gebied van stad- en wijkgericht beleid de bal dus naar de burger geschoven. Hierdoor ontstonden de eerste initiatieven vanuit de burger, de zogenaamde ‘doe-gerichte initiatieven’.

Vanaf de jaren ’00 werd de rol van burgers en burgerinitiatieven nog meer benadrukt dan gedurende de jaren ’90. Door het ministerie van VWS werd er een sociaalfysieke

wijkaanpak gestart, dat in 2006 onder minister Vogelaar van het toenmalige departement Wonen, Wijken en Integratie werd geïntensiveerd met het ‘Actieplan Krachtwijken’. Bij dit plan werden 40 wijken geselecteerd die vervolgens een extra financiële impuls zouden krijgen (Van de Wijdeven, 2012: 95). Hierbij werd er ruimte gelaten voor bewonersinitiatieven en werden bewoners mede verantwoordelijk gemaakt voor de leefkwaliteit en omgangsvormen in de wijk (Actieplan Krachtwijken, 2007: 17).

(5)

5 Door de economische crisis en decentralisatie doet de overheid in haar laatste jaren nog sterker een beroep op de rol van burgers en burgerinitiatieven. Rijksbezuinigingen, gecombineerd met een toenemende decentralisatie, zorgden ervoor dat vele gemeentes meer moesten doen met minder geld. Gemeenten doen hierdoor meer een beroep op

zelfredzaamheid en eigen kracht van de burgers. Op het gebied van stad- en wijkgericht beleid wordt burgerparticipatie in de vorm van zelforganisatie gestimuleerd. Dit houdt in dat burgers zonder directe overheidssteun een organisatie, zoals een speeltuin of een wijkcentrum,

besturen.

De vraag die dit oproept, is in hoeverre burgers in staat zijn om zelf een organisatie te

besturen. Welke factoren spelen een rol bij het tot stand komen van geslaagde zelforganisatie? Deze scriptie richt zich hierbij op de burgers zelf en het groepsproces. De deelvragen zijn dan ook: welke persoonlijke factoren spelen een rol? Welke groepsfactoren spelen een rol? En hoe verhouden deze factoren zich tot elkaar?

(6)

6

THEORIE

In de afgelopen jaren is er veel gepubliceerd over de problematiek van actief burgerschap en burgerinitiatieven. Vragen werden hierbij gesteld zoals: wanneer participeren burgers niet, wanneer participeren burgers wel en wat voor rol moet de overheid op zich nemen om actief burgerschap te bewerkstelligen? Een aantal onderzoeken is erop gericht hoe burgers zover te krijgen zijn, dat ze een mentaliteitsverandering doormaken en actiever gaan participeren in de samenleving; het ideaal waar de overheid naartoe probeert te werken. Uit verschillende onderzoeken naar actieve politieke participatie blijkt dat dit nog niet zo eenvoudig is.

SES (sociaaleconomische status)

Verba et al. stellen dat het verschil tussen actieve- en niet-actieve burgers wordt gevormd door de sociaal-economische status (SES) van burgers. Wanneer men beschikt over een hoge sociaal-economische status dan heeft men een hoog inkomen, een hoge opleiding, en een baan met een hoge status. Mensen met een lage sociaal-economische status hebben een laag

inkomen, een lage opleiding en een baan met een lage status. Volgens Verba et al. blijken burgers met een hoge sociaal-economische status meer te participeren dan mensen met een lage sociaal-economische status (Verba, Scholzman & Brady, 1995: 281).

De SES blijkt volgens hen sterk te verklaren waarom burgers wel of niet participeren. Een kanttekening die bij dit onderzoek kan worden geplaatst is dat de onderzoeksresultaten voornamelijk betrekking hebben op politieke participatie van burgers en niet zozeer op de actieve burgerparticipatie, die meer de lokale wijk als locus heeft. Burgerparticipatie kan dus onderscheiden worden in meerdere typen. Van de Wijdeven laat dit onderscheid zien in zijn boek ‘Doe-democratie: over actief burgerschap in stadswijken’. Hij vertelt over twee soorten actieve burgers: de ‘praters’ en de ‘doeners’. De praters participeren voornamelijk op politiek niveau. Zij houden bijvoorbeeld contact met plaatselijke politici of wethouders e.d. De doeners zijn meer gericht op burgerinitiatieven waarbij het gaat om iets te willen veranderen in de wijk, wat kan variëren van het op poten zetten van een lokale speeltuin tot het proberen te behouden van een wijkcentrum (Van de Wijdeven, 2012: 167, 297/298). Ondanks dat er twee verschillende types zijn van burgerparticipatie blijkt het beeld van de

sociaal-economische status voor vrijwel beide groepen hetzelfde te zijn (en ook deels met elkaar verweven te zijn). Van de Wijdeven verwijst om dit uit te leggen naar een onderzoek van Hurenkamp et al. (2006) over buitenburgerinitiatieven. Uit dit onderzoek blijkt volgens

(7)

7 Hurenkamp et al. dat er voor actieve burgerparticipatie een zelfde beeld bestaat als voor politieke participatie. Onder de actieve burgers blijkt een groot deel hoogopgeleiden met een hoger inkomen aanwezig te zijn. Deze mensen blijken tevens veelvuldig te beschikken over goede netwerkverbindingen met de gemeente. Zij zouden bijvoorbeeld de subsidiekanalen weten te vinden, de wethouder durven te bellen en ook weten hoe een vergunning moet worden aangevraagd (Van de Wijdeven, 2012: 133).

Ook bij zelforganisatie, een vorm van actieve burgerparticipatie, blijkt dat de SES een sterk bepalende factor is. Bij zelforganisatie draait het volgens Uitermark in zijn artikel De zelforganiserende stad om het idee dat een groep individuen door samen te werken zelf de organisatie waarin zij werken kan leiden zonder directe hulp van de (lokale) overheid. Hierbij beperkt de (lokale) overheid zich tot het creëren van een raamwerk van regels en

randvoorwaarden, waarbinnen de verschillende groepen individuen moeten werken

(Uitermark, 2012: 5). Zelforganisatie zou praktisch gezien kunnen gaan over het zelf inrichten van mantelzorg tot het zelf draaiende houden van een wijkcentrum.

Uitermark ziet bij zelforganisatie een kloof tussen actieve en inactieve burgers, waarbij de SES een rol van betekenis speelt. Zelforganisatie zou door de overheid worden gezien als een middel om sociale problemen op te lossen, maar volgens Uitermark is zelforganisatie niet de juiste weg om die problemen aan te pakken. Want waar sociale problemen bestaan ontbreekt het bij bepaalde groepen burgers volgens hem aan de capaciteit om zelf te kunnen organiseren. Mensen met een hoog inkomen, hoge opleiding en relatief sterke netwerken kunnen volgens Uitermark wel tot geslaagde zelforganisatie komen. Die mensen kunnen met elkaar plannen ontwikkelen en het tevens opbrengen om zelf een bijdrage te leveren. Daarnaast staan deze mensen ook relatief dichterbij de overheid, en kunnen zij hierdoor makkelijker de overheid inschakelen voor ondersteuning. Mensen, die een laag inkomen hebben, niet hoog opgeleid zijn en relatief zwakkere netwerken hebben zouden minder in staat zijn om dit voor elkaar te krijgen en zouden hierdoor, naarmate de tijd vordert, minder actief gaan participeren dan de mensen die wel over de bepaalde verworvenheden beschikken (Uitermark, 2012: 6).

Netwerken

Verworvenheden zoals inkomen en opleiding zijn volgens Uitermark oorzaken die de kloof van zelforganisatie zou creëren. Maar een andere component volgens hem is ‘netwerken’. Dit punt kwam ook naar voren bij van de Wijdeven, waar hij sprak over het hebben van goede

(8)

8 netwerkverbindingen met de gemeente. Het hebben van sterke netwerken en daarbij ook een goed contact met de (lokale) overheid zouden de kans tot geslaagde zelforganisatie vergroten. Het concept netwerken komt voort uit de sociaal kapitaal theorie van Robert Putnam. De sociaal kapitaal-theorie gaat er van uit dat individuen beter met elkaar kunnen samenwerken naarmate er meer sprake is van sociaal kapitaal (in de vorm van vertrouwen, normen en netwerken) binnen een groep. Mensen gaan hierdoor sneller actiever participeren en laten het mogelijke ‘free rider’ gedrag achter zich. Door middel van samenwerking tussen de

individuen kunnen maatschappelijke problemen effectiever worden aangepakt. Ook draagt sociaal kapitaal binnen een groep bij aan economische en democratische prestaties van het collectief (Van de Wijdeven, 2012: 128).

Volgens Uitermark hebben groepen bij zelforganisatie twee soorten verbanden nodig. Onderling moeten er sterke verbanden zijn om het proces van zelforganisatie goed te kunnen coördineren, te plannen voor de lange termijn en eventuele conflicten te beslechten. Sterke verbanden zouden de sociale cohesie bepalen, de eenheid van de groep. Naast deze sterke verbanden zijn er ook zwakke verbanden nodig. Bijvoorbeeld bij het verbinden van de groep met andere externe individuen of groepen die kunnen helpen bij het proces van

zelforganisatie. Waarneer de beide verbanden niet in voldoende mate aanwezig zijn wordt de kans groter dat enkele mensen uit de groepen, die voornamelijk vrijwillig deelnemen, naar alle waarschijnlijkheid vertrekken met als gevolg dat er een opeenstapeling van teleurstelling en frustratie zal ontstaan en de groep uiteen zal vallen. De zelforganisatie mislukt en de sociale problemen die als oorzaak dienden voor zelforganisatie blijven onverminderd bestaan (Uitermark, 2012: 7).

Samenvattend uit de bovenstaande literatuur kan worden gesteld dat mensen met een hoge SES (hoog inkomen, goede opleiding en een baan met een hoge status) en de

beschikbaarheid van een goed netwerk (met sterke- en zwakke verbanden) sneller actief participeren dan mensen met een lage SES (laag inkomen, mindere opleiding en een baan met een lage status) en een zwak netwerk. De mensen met een hoger SES en een beter netwerk zouden meer capaciteiten en mogelijkheden hebben om te kunnen participeren. Zij zullen bovendien beter in staat zijn tot effectieve zelforganisatie, dan mensen met een lage SES en een slechter netwerk achterblijven. Maar zijn de SES en netwerken van mensen de enige componenten, die het verschil verklaren en antwoord geven op de vraag waarom sommige groepen mensen wel actief participeren en andere groepen burgers niet?

(9)

9

Kunnen, willen en gevraagd worden

Volgens Brady et al. (1995) kan dit spectrum nog breder worden getrokken. Zij geven rondom het onderwerp waarom burgers niet participeren drie redenen. De eerste reden is because they can’t. Burgers zouden niet de benodigde bronnen hebben om te kunnen participeren. De bronnen die Brady et al. bespreken zijn de hoeveelheid geld, die men heeft om contributies te maken, de hoeveelheid tijd, die men heeft om deel uit te kunnen maken van een activiteit en hoe sterk iemands civic skills zijn. Hierbij bedoelen Brady et al. hoe sterk de organisatie- en communicatieve vaardigheden zijn. Wanneer deze bronnen in ruime mate aanwezig zijn zou men succesvol kunnen participeren.

De tweede reden die de onderzoekers geven is because they don’t want to. Burgers zouden niet participeren om dat er een tekort is aan psychologisch betrokkenheid. Burgers zouden geen belang hebben bij een activiteit, zouden zich niet druk maken over een activiteit, zouden vinden dat zij zelf geen verschil kunnen maken en zouden niet bewust zijn van

lidmaatschap van een groep met gedeelde belangen. Wanneer men dit wel zou doen zou men succesvoller kunnen participeren. De laatste reden is because nobody asked. Burgers zouden niet gevraagd zijn om deel te nemen aan een activiteit, wat impliceert dat die burgers

geïsoleerd zijn van het netwerk, waar mensen gemobiliseerd worden voor de bepaalde activiteit. Wanneer burgers wel gevraagd zouden worden zouden zij succesvoller kunnen participeren (Brady et al., 1995: 271).

De ‘Trigger’ theorie

De factoren SES, netwerk en de ‘Beyond SES’ factoren van Brady et al. leggen uit waarom mensen wel of niet actief participeren. Volgens Specht is er eerst iets anders nodig; een gebeurtenis die mensen daadwerkelijk in beweging zet. Specht noemt die gebeurtenis de trigger. Om tot deze conclusie te komen maakt Specht gebruik van het onderzoek van Hurenkamp et al. (2006) die onder andere onderzoek deed naar de redenen die burgers motiveren om actief te worden bij kleinschalige burgerinitiatieven. In een onderdeel van dat onderzoek werd er aan de respondenten gevraagd wat hen motiveerde om actief te worden. Drie verschillende antwoorden kwamen hierbij naar voren. Er werd onderscheid gemaakt tussen ervaringen uit het eigen leven, ervaringen uit het leven van iemand uit de directe omgeving of een maatschappelijke gebeurtenis (Hurenkamp et al., 2006, zoals in Specht, 2012: 103). De drie antwoorden verwijzen allen naar een (in)directe persoonlijke aanleiding, meestal met een negatieve context. De ervaring uit het eigen leven, iemands leven uit de

(10)

10 directe omgeving of een maatschappelijke gebeurtenis is voor de mensen de trigger om actief te gaan participeren.

Samenvattend komt uit de literatuur over (succesvol) actief burgerschap naar voren dat de sociaaleconomische status (SES), de sterkte van het netwerk, de ‘Beyond SES’

componenten en de trigger persoonlijke en groepsfactoren zijn die een grote rol spelen. In dit onderzoek wordt nagegaan of dit inderdaad het geval is. Dit wordt gedaan aan de hand van de casus over twee wijkcentra in Amersfoort, die beide werden overgenomen door burgers.

(11)

11

DE CASUS: TWEE WIJKCENTRA VAN GEMEENTE AMERSFOORT

Amersfoort is één van de gemeenten, die met deze problematiek te maken kreeg en het noodzakelijk achtte bezuinigingen door te voeren. De bezuinigingsplannen werden gepresenteerd in de ‘Bezuinigingsnota Amersfoort 2012-2015’. In deze nota kwam de veranderende rol van de burger en de overheid naar voren en werd er door de gemeente bepleit dat burgers zelf meer moesten gaan ondernemen. In de bezuinigingsnota zegt de gemeente met betrekking tot wijkontwikkeling dat de gemeente een groter beroep doet op de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van de burger. Burgers zullen meer ruimte krijgen van de gemeente om zelf de verantwoordelijkheid te nemen om te ondernemen en dat waar nodig de gemeente Amersfoort zal faciliteren. De gemeente is van mening dat niet alles vanuit het stadhuis geregeld hoeft te worden (Bezuinigingsnota Amersfoort, 2012-2015: 5). Voor de vele wijkcentra in Amersfoort betekende dit beleid dat de subsidie die zij voorheen vanuit de gemeente ontvingen, werd stopgezet. Als ze wilden voortbestaan, moesten de wijkcentra zich richten op overname door burgers en dit initiatief met een ondernemersplan onderbouwen. Van de 11 bestaande wijkcentra in Amersfoort slaagde alleen wijkcentrum Het Klokhuis erin om voort te bestaan. Van de overige wijkcentra werden er twee (Het

Middelpunt en De Driehoek) overgenomen door een andere organisatie en zijn de overigen, waaronder het wijkcentrum ‘De Boerderij’, gesloten of staan gepland om gesloten te worden. Hoe kan het dat ‘Het Klokhuis’ als enig wijkcentrum tot een succesvolle overname is

gekomen? Welke persoonlijke en groepsfactoren uit de theorie lagen hieraan ten grondslag?

Om deze vragen te beantwoorden is een onderzoek verricht. In het volgende hoofdstuk worden de gehanteerde methoden besproken. Vervolgens worden de verkregen data geanalyseerd en worden de besproken theorieën getoetst. De scriptie eindigt met een conclusie.

(12)

12

METHODEN VAN ONDERZOEK

De gekozen methode is vergelijkend onderzoek in de vorm van ‘most similar cases’, ofwel een vergelijkend onderzoek waarbij beide cases verlopen onder dezelfde omstandigheden. De situatie rondom wijkcentrum Het Klokhuis wordt vergeleken met de situatie rondom

wijkcentrum De Boerderij in Amersfoort, dat onder dezelfde omstandigheden (zelfde plaats, zelfde tijd, beiden geconfronteerd met terugtrekken van subsidie van uit de gemeente) geen succesvolle overname heeft weten te bewerkstelligen.

Om data te verzamelen is gekozen om bij beide wijkcentra een semi-gestructureerd interview te houden met de projectleider. Voor het Klokhuis betreft dit mevr. Ans Mers en voor De Boerderij is dit dhr. Arjan Peeman. Bij het Klokhuis is er tevens een introducerend interview gehouden om meer te kunnen leren over de casus zelf. Ook is er een

semi-gestructureerd interview gehouden met oud-wethouder Gert Boeve, die in de tijd van het overnametraject wethouder was.

(13)

13

CASUS WIJKCENTRA GEMEENTE AMERSFOORT

In dit hoofdstuk wordt de casus van de wijkcentra in gemeente Amersfoort uiteengezet. Eerst worden de demografische gegevens van de wijken waarin de wijkcentra zich bevinden, beschreven. Vervolgens wordt voor achtereenvolgens Het Klokhuis en De Boerderij besproken hoe de overname heeft plaatsgevonden.

Demografische gegevens van de wijken

Het Klokhuis ligt in de wijk Randenbroek-Schuilenburg in het oosten van Amersfoort.

Randenbroek-Schuilenburg is een wijk, die wordt beschouwd als een relatief mindere wijk op sociaal-economisch gebied. Daarbij valt op dat er in de wijk een hoog percentage 65+ ouderen aanwezig is (Wijkatlas Randenbroek-Schuilenburg: 9, 16). Randenbroek-Schuilenburg was geen onderdeel van de 40 krachtwijken, die door de toenmalige minister Vogelaar werden benoemd, maar Randenbroek-Schuilenburg werd wel onderdeel van het plan ‘Amersfoort Vernieuwt’, dat door de gemeente werd ingevoerd in 2007 en tot 2020 wordt uitgevoerd. Amersfoort Vernieuwt heeft als doel om het samenleven en de voorzieningen in een aantal geselecteerde Amersfoortse wijken te verbeteren. Het plan is opgesteld met behulp van bewoners en organisaties uit de wijken, die zoveel mogelijk werden betrokken bij het meedenken over wat verbeterd zou moeten worden in de desbetreffende wijken. Ook bij het verder uitwerken van het plan werden bewoners en organisaties betrokken. Volgens de gemeente Amersfoort is de betrokkenheid van bewoners, ondernemers en andere organisaties uit de wijk essentieel voor het slagen van Amersfoort Vernieuwt (Website Amersfoort

Vernieuwt, 2010). In dit plan is tevens de veranderende rol van burger en overheid terug te zien voor de stad Amersfoort.

Het wijkcentrum De Boerderij ligt in het noorden, buiten de kern van Amersfoort, in de wijk Nieuwland. De wijk Nieuwland wordt gezien als één van de betere wijken op sociaaleconomisch gebied in Amersfoort en is daarom in tegenstelling tot de wijk

Randenbroek-Schuilenburg geen onderdeel van het plan ‘Amersfoort Vernieuwt’. Nieuwland kenmerkt zich door een hoge dichtheid aan gezinnen, wat terug te zien is in een hoog

percentage jongeren van 0-17 jaar en een hoog percentage volwassen van 40-54 jaar (Wijkatlas Nieuwland: 7, 15).

In de onderstaande tabellen en grafieken kan het verschil op sociaaleconomisch gebied duidelijk worden gezien. In tabel 1 en grafiek 1 wordt de inkomensverdeling (in %) getoond

(14)

14 van de wijken Randenbroek-Schuilenburg (hier worden apart de cijfers gepresenteerd van de deelwijken Randenbroek en Schuilenburg) en Nieuwland. Voor de inkomensverdeling geldt dat de 1e groep minder dan 16.500 euro per jaar, de 2e groep tussen de 16.500 en 23.200 euro per jaar, de 3e groep tussen de 23.200 en 31.600, de 4e groep tussen de 31.600 en 42.600 en de 5e groep meer dan 42.600 per jaar verdient. Uit tabel 1 en grafiek 1 wordt duidelijk dat bij Randenbroek als bij Schuilenburg de hoogste percentages bij de laagste twee

inkomensgroepen liggen. Bij Nieuwland liggen de hoogste percentages bij de hoogste twee inkomensgroepen.

Tabel 1: Inkomensverdeling huishoudens in 2010 (in %)

Wijken 1e 20% groep (laagste) 2e 20% groep 3e 20% groep 4e 20% groep 5e 20% groep (hoogste) Totaal Schuilenburg 20,2 25 23,4 19,7 11,7 100 Randenbroek 25,9 27,1 19,3 14,3 13,4 100 Nieuwland 8,2 12,1 19 26,6 34,1 100 Gemiddelde Amersfoort 15,6 18,9 19,9 21,7 23,8 100 Bron: Amersfoortincijfers.nl

(15)

15 Grafiek 1: Inkomensverdeling huishoudens in 2010 (in %)

Bron: Amersfoortincijfers.nl

In tabel 2 en grafiek 2 wordt het opleidingsniveau (in %) getoond van de wijken

Randenbroek-Schuilenburg en Nieuwland. Laag opgeleid betekent dat een persoon geen school heeft afgemaakt, of basisonderwijs, lbo of mavo als hoogste opleiding heeft voltooid. Midden opgeleid betekent dat een persoon mbo, havo of vwo als hoogste opleiding heeft afgerond. Hoog opgeleid betekent dat een persoon HBO of WO als hoogste opleiding heeft afgerond. Hierin is duidelijk te zien dat de deelwijken Randenbroek en Schuilenburg de hoogste percentages opleidingsniveau hebben bij laag opgeleiden en de wijk Nieuwland de hoogste percentages opleidingsniveau heeft bij hoog opgeleiden.

(16)

16 Tabel 2: Opleidingsniveau in 2011 (in %)

Wijken Laag opgeleid Midden opgeleid Hoog opgeleid Totaal

Schuilenburg 40 29 31 100 Randenbroek 37 34 29 100 Nieuwland 24 37 39 100 Gemiddelde Amersfoort 30 35 35 100 Bron: Amersfoortincijfers.nl

Grafiek 2: Opleidingsniveau in 2011 (in %)

(17)

17

Bezuinigingsvoorstellen

Het plan ‘Amersfoort Vernieuwt’ is een ingrijpend beleid voor de stad Amersfoort. Een ander beleid dat zeer ingrijpend is voor de stad komt voort uit de bezuinigingen van de

rijksoverheid. Door deze bezuinigingen moest ook de gemeente Amersfoort de nodige bezuinigen doorvoeren, wat resulteerde in de op 31 mei 2011 vastgestelde nota

‘Bezuinigingsvoorstellen 2012-2015’. Voor de vele wijkcentra in Amersfoort heeft dit drastische veranderingen teweeg gebracht. Door de gemeente werd besloten om te stoppen met de beheer- en exploitatiesubsidie van de wijkcentra en om activiteiten, die in de wijkcentra plaatsvonden, te verplaatsen naar andere locaties. Uit een door de gemeente uitgevoerde quick scan van de wijken kwam naar voren dat het voor de gemeente efficiënter zou zijn om ontmoetingsplekken en welzijnsactiviteiten over te hevelen naar andere locaties, zoals scholen, zorgcentra, speeltuinen of kerkgebouwen. Het sluiten van de wijkcentra zou voor de gemeente een grote besparing opleveren en zou nodig zijn om de bezuinigingen voor de periode 2012-2015 te kunnen realiseren. De Stichting Welzijn Amersfoort (SWA) kreeg de taak om de sluiting van de wijkcentra en overplaatsing van de activiteiten te coördineren (Nota Bezuinigingsvoorstellen 2012-2015: 33).

De bezuinigingsvoorstellen betekende tevens sluiting voor de wijkcentra Het Klokhuis en De Boerderij. Maar bij het raadsbesluit over de nota Bezuinigingsvoorstellen op 31 mei werden twee moties aangenomen, die de wijkcentra enige spellingsruimte bood. Motie 4.30 hield onder andere in dat wijkcentra niet werden gesloten, totdat alle activiteiten die in de wijkcentra plaatsvonden waren uitgeplaatst naar elders. Motie 4.31 hield onder andere in dat huidige en toekomstig geïnteresseerde gebruikers de tijd werd gegeven om zelf een plan te maken om de wijkcentra zelf te exploiteren (Raadsinformatiebrief November, 2011). Dit zou betekenen dat wanneer een groep gebruikers een haalbaar exploitatieplan voor een

desbetreffend wijkcentrum zou inleveren, sluiting voor dat wijkcentrum niet meer aan de orde zou zijn.

In februari 2012 kwam het collegebesluit dat er een maatschappelijke overname zou moeten komen van de wijkcentra Het Klokhuis en De Boerderij en dat geïnteresseerde partijen tot 1 april van dat jaar de tijd hadden om “het beheer en de exploitatie van het wijkcentrum over te nemen, met als doel de maatschappelijke functie (deels) te behouden”. Daarbij zou er door de gemeente worden gekeken of het plan dat zou worden ingediend door de gebruikers van het wijkcentrum (of eventueel andere geïnteresseerden) financieel haalbaar was, of er aan de maatschappelijke doeleinden werd voldaan en of het plan paste binnen het

(18)

18 bestemmingsplan van de gemeente. Daarbij zouden de bewoners gebruik kunnen maken van een expertteam, bestaande uit vier personen die op verschillende disciplines hun expertise konden delen (Collegebesluit februari, 2012).

Het Klokhuis

Voor beide wijkcentra ontstond de kans dat sluiting vermeden kon worden. In dezelfde maand toen de moties 4.30 en 4.31 in de praktijk werden uitgevoerd, werd Mvr. Ans Mers,

prominent gebruikster van het wijkcentrum Het Klokhuis, op de hoogte gebracht van de situatie waarin het wijkcentrum verkeerde. In november 2011 vertelde een collega van haar van het wijkbeheerteam, waar Mers ook deel van uit maakte, dat Het Klokhuis nog in de planning van de gemeente stond om gesloten te worden. Voor Mers, die zich zorgen maakte over de toekomst van het wijkcentrum, betekende dit dat er actie moest worden ondernomen. Na overleg met de overige gebruikers van Het Klokhuis werd besloten om het wijkcentrum te gaan overnemen (Interview Ans Mers 13-06-2013).

Het plan van de gebruikersgroep van Het Klokhuis was om het pand te behouden als wijkcentrum en Het Klokhuis weer te organiseren zoals het 20 jaar eerder was, toen Het Klokhuis voor het eerst open ging in het huidige pand en er veel meer activiteiten

plaatsvonden, dan toen de SWA beheerder werd. Na het besluit om tot actie over te gaan werd er meteen gehandeld. Er werd de ‘Stichting beheer Het Klokhuis’ opgericht, bestaande uit 300 leden van zowel bewoners als andere mensen, die het wijkcentrum steunden. Deze stichting werd verantwoordelijk voor de overname van het wijkcentrum. Er werd een businessplan in elkaar gezet met behulp van een vrijwilliger, die econoom was geweest voor het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarnaast werd een team van gekwalificeerde vrijwilligers

samengesteld door Mers, dat zowel bij het meedenken als bij de uitvoering van de overname mee hielp. De financiering van het pand ging deels via commerciële verhuur, en deels via gemeentelijke subsidie, die beschikbaar werd gesteld voor deze burgerinitiatieven. De kosten die hierna overbleven konden door de Stichting beheer Het Klokhuis worden betaald, doordat de leden dit uit eigen zak betaalden (Interview Ans Mers 13-06-2013).

Om de huur (en alle exploitatiekosten) rond te krijgen moest er volgens Ans Mers keihard gewerkt worden door alle vrijwilligers. Zo werd er geprobeerd de kosten zo laag mogelijk te houden met behulp van een goedkope BFE training en mensen te bereiken, die zouden kunnen helpen met het verkrijgen van goedkope horecavergunningen. Bij

(19)

19 Een gedeelte van de inkomsten, waar het wijkcentrum recht op heeft, laat nog op zich

wachten. Deze komt voort uit de ingroeisubsidie, een regeling die door gemeente werd ingevoerd om de huur betaalbaar voor een gebruikersgroep te maken (Interview Ans Mers 13-06-2013). Hierbij schiet in het eerste jaar de gemeente 75% van de huur voor, het jaar daarop 50% van de huur en het derde jaar 25% van de huur. Ondanks het feit dat de bewonersgroep daar nog op wacht, is het wel uiteindelijk gelukt de huur (en alle exploitatiekosten) rond te krijgen. Dit kwam omdat de rest van het bedrag werd betaald uit eigen zak door de

gebruikersgroep van Het Klokhuis. Als gevolg hiervan betekende dit dat op 1 september 2012 de overname van Het Klokhuis door de bewoners een feit was geworden.

De Boerderij

Het verhaal voor wijkcentrum de Boerderij verliep anders. Daar had de gebruikersgroep niet de intentie om het wijkcentrum zelf over te nemen. In plaats daarvan meldde er zich een externe partij van inwoners uit de wijk Nieuwland, die een poging wilden doen om De Boerderij over te nemen. Zij vormde de stichting ‘De vrienden van de Boerderij’. Zij

vernamen relatief laat, vergeleken met de gebruikersgroep van Het Klokhuis, dat De Boerderij zou moeten sluiten. In November 2011 waren zij nog niet betrokken bij de situatie rondom De Boerderij. Het was vijf maanden later, in maart 2012, dat dhr. Arjan Peeman op de hoogte kwam van de eventuele sluiting van het enige wijkcentrum van Nieuwland. Net als bij mevr. Mers maakte dhr. Peeman zich zorgen over de toekomst van het wijkcentrum, wanneer het leeg zou komen te staan. Als gevolg hiervan besloot dhr. Peeman samen met een vriend een plan te maken om het wijkcentrum over te nemen (Interview Arjan Peeman 17-06-2013).

Het plan van ‘De Vrienden van de Boerderij’ was om in het wijkcentrum naast maatschappelijke verhuur tevens verhuur aan een commerciële horeca onderneming te realiseren. Het businessplan werd grotendeels op poten gezet, al bleven er nog wel inhoudelijke problemen, zoals hoe je het plan in de markt zet en hoe je er financiële

ruchtbaarheid aan kon geven. Maar ondanks dat het idee voor een behoorlijk deel op papier was uitgewerkt kreeg het plan geen goedkeuring van de gemeente. De maatschappelijke doeleinden, die in het bestemmingsplan van de gemeente Amersfoort waren geformuleerd, botsten met het plan van ‘De Vrienden van de Boerderij’ om een grotere commerciële huurder te plaatsen. Volgens Peeman zou het heel lastig zijn om de hoge huur te kunnen betalen zonder een sterke commerciële huurder (Interview Arjan Peeman 17-06-2013).

(20)

20 Maar er waren ook nog andere punten van tegenslag, naast de financiële kant. Peeman legde in het interview uit dat in het plan was opgenomen dat alle bestaande huurders in het pand zouden blijven. Maar toen zij probeerden om dit te regelen werd er vernomen dat de meeste huurders al uitgeplaatst waren door de SWA en andere huurders op het punt stonden om te vertrekken. Het vinden van goede vervangers voor de toenmalige huurders bleek niet mogelijk te zijn. De tijd die ‘De Vrienden van de Boerderij’ hadden om nieuwe huurders te vinden was te kort en daarnaast kon er geen extra tijd worden vrijgemaakt vanwege de baan, die ieder lid naast dit initiatief had. Een andere financiële tegenslag ontstond omdat de groep nog niet concreet genoeg was met hun businessplan. Hierdoor kregen ‘De Vrienden van Boerderij’ niet de mogelijkheid om gebruik te maken van de startsubsidie van 10.000 euro. Het businessplan kwam niet rond voor de vakantiemaanden juli- en augustus 2012. In september van dat jaar werd er nog geprobeerd een doorstart te realiseren, maar dit bleek tevergeefs. Met name de niet haalbare financiële component in het plan stond een overname van het wijkcentrum De Boerderij door de stichting ‘De Vrienden van De Boerderij’ in de weg (Interview Arjan Peeman 17-06-2013).

(21)

21

ANALYSE

In dit gedeelte van het onderzoek zal worden geprobeerd om te verklaren, waarom Het Klokhuis wel succesvol is overgenomen door de gebruikers en waarom dit bij De Boerderij niet het geval was. In het hoofdstuk Theorie werden vier theorieën op persoonlijk en groepsniveau van burgers besproken, die bij deze situatie verklaringskracht zouden kunnen hebben. Dit zijn de SES, netwerken, de factoren van de ‘Beyond SES’ theorie, en de ‘trigger’ theorie. Er zal onderzocht worden welke factoren uit deze theorieën een rol speelden en hoe deze factoren zich tot elkaar verhouden.

Persoonlijke factoren

In de theorie kwam ten eerste naar voren dat de sociaal-economische status zou verklaren, waarom een groep een geslaagde zelforganisatie realiseert of niet. De onderdelen van de sociaal-economische status zijn: inkomen, opleiding en de status van de baan, die burger heeft. Wanneer deze onderdelen worden vergeleken bij de gebruikersgroep van Het Klokhuis en De Vrienden van de Boerderij, dan blijken deze in het voordeel te liggen bij de laatste groep. Voor beide groepen geldt dat zij representatieve burgers zijn voor de wijken, waarin zij wonen. De Vrienden van De Boerderij zijn woonachtig in Nieuwland, dezelfde wijk als waar het wijkcentrum zich bevindt. Zij beschikken relatief over een hoge sociaaleconomische status. De meeste groepsleden van de gebruikersgroep van Het Klokhuis zijn, net als bij de Vrienden van De Boerderij, woonachtig in dezelfde wijk als waar het wijkcentrum staat. Dit is de wijk Randenbroek-Schuilenburg. De gebruikersgroep van Het Klokhuis beschikken relatief over een lage sociaaleconomische status. Deze mensen zijn voornamelijk laag- tot midden opgeleid, en door hun leeftijd gepensioneerd. Het inkomen, dat men hier genereert, komt voort uit de AOW en soms aanvullend pensioen. Daarnaast is er ook een aantal vrijwilligers, die een uitkering als inkomen heeft en stagiaires, die geen directe inkomsten hebben. Zowel de vrijwilligers als de stagiaires zijn laag- tot midden opgeleid (Interview Ans Mers 13-06-2013).

Vanuit de SES theorie zouden ‘De Vrienden van de Boerderij’, die een hoge sociaal-economische status hebben, dus beter in staat moeten zijn om een succesvolle overname van een wijkcentrum te kunnen bewerkstelligen. Opvallend is dat de praktijk bewezen heeft dat juist de gebruikersgroep van Het Klokhuis met een relatief lagere sociaaleconomische status dit wel heeft weten te doen. Illustratief hiervoor is het feit dat het de gebruikersgroep van Het

(22)

22 Klokhuis is gelukt om de huur en aanvullende exploitatiekosten van het wijkcentrum te

kunnen betalen, waar dit ‘De Vrienden van de Boerderij’ niet is gelukt. Voor Het Klokhuis gold dat er per jaar zowel met de huur als de exploitatie van het gebouw een bedrag van 50.000 euro gemoeid was (Businessplan Het Klokhuis, 2012: 15). Voor De Boerderij lagen volgens ex-wethouder Gert Boeve de totale kosten weliswaar een stuk hoger, maar het zou de gebruikersgroep van Het Klokhuis ook gelukt zijn om De Boerderij over te kunnen nemen (Interview Gert Boeve 06-06-2013).

Hoe heeft de groep van Het Klokhuis het hoge bedrag van 50.000 euro bij elkaar verzameld? Dit geld kwam voort uit het laag houden van de kosten door goedkope trainingen te krijgen, die hen kon helpen bij de overname, goedkope horecavergunningen te regelen en zeer strikt te zijn bij de commerciële verhuur van het pand. ‘De Vrienden van de Boerderij’ probeerde de huur te verkrijgen uit de toenmalige huurders en een deel commerciële verhuur, maar bleek hier niet succesvol in. De meeste huurders waren al vertrokken en commerciële verhuur bleek uiteindelijk niet mogelijk voor De Boerderij.

Sociaal-economische status speelde dus geen rol bij het succesvol slagen van de overname van het wijkcentrum. Wat wel een rol speelde, waren de vaardigheden van de gebruikersgroep. Dit komt tot uiting bij het opzetten van het businessplan. Het businessplan van de gebruikers van Het Klokhuis was vrij snel, na het besluit om als groep het wijkcentrum te gaan overnemen, opgezet. Bij ‘De Vrienden van de Boerderij’ verliep het opzetten van businessplan minder rap. In hoeverre financiële ruchtbaarheid aan het plan kon worden gegeven bleek een probleem. Ook bij de communicatie onderling als groep en naar de gemeente toe bleek een verschil te bemerken. De gebruikersgroep van Het Klokhuis vergaderde drie tot vier keer in de week met elkaar, waar ‘De Vrienden van De Boerderij’ zich tot één keer per week beperkte. De gebruikersgroep van Het Klokhuis communiceerde ook meer met de gemeente dan ‘De Vrienden van De Boerderij’. Waar de laatste groep eerst schriftelijk contact had met de gemeente en pas in een later stadium mondeling contact, had de gebruikersgroep van Het Klokhuis al vanaf het besluit om het wijkcentrum over te nemen al bij de gemeente aan de deur geklopt. Zij woonden vele vergaderingen en

inspraakmomenten van de gemeente bij gedurende het overnameproces (Interview Gert Boeve 06-06-2013).

Het verschil in vaardigheden van de gebruikersgroepen bleek dus doorslaggevend. In het artikel van Brady et al. wordt dit beschreven als de civic skills, de organisatie- en

(23)

23 te beschikken dan ‘De Vrienden van De Boerderij’. Ans Mers vertelde in het interview dat een groot deel van haar organisatie- en communicatieve vaardigheden ontstaan is door het jarenlang begeleiden van evenementen en het geven van workshops. Zij trok in het begin voornamelijk de kar en gebruikte haar kennis om de juiste gekwalificeerde vrijwilligers op de juiste plekken te plaatsen, waardoor de vaardigheden van de groep nog beter werden

(Interview Ans Mers 13-06-2013).

Groepsfactoren

In de literatuur kwam naar voren dat netwerken van belang zijn voor geslaagde zelforganisatie. Het hebben van sterke verbanden in een groep, zou de sociale eenheid

vergroten. Het zou helpen het proces van zelforganisatie goed te coördineren, te plannen voor de lange termijn en ook voor het beslechten van conflicten, die tijdens het proces kunnen ontstaan. Wanneer de gebruikersgroep van Het Klokhuis en ‘De Vrienden van De Boerderij’ worden vergeleken op het gebied van sociale eenheid in de groep, dan blijkt deze sterker aanwezig te zijn bij de gebruikersgroep van Het Klokhuis. De meesten van hen kenden elkaar al meerdere jaren, voornamelijk in de context van het wijkbeheerteam of Het Klokhuis zelf. Toen het idee, om te proberen Het Klokhuis over te nemen, werd voorgesteld door Mers aan de rest van de gebruikers, bleek er meteen eensgezindheid te zijn. Er werd gekozen om veel te vergaderen, om zo alles te overleggen met de complete gebruikersgroep. Omdat de vele leden van de groep elkaar al goed kenden konden zij tevens zeer kritisch tegenover elkaar zijn, wat het proces ten goede kwam (Interview Het Klokhuis 31-04-2013).

De situatie bij ‘De Vrienden van de Boerderij’ was anders van aard. Deze groep bestond uit een tiental ondernemers uit Nieuwland, die samen probeerden een overname van De Boerderij te bewerkstelligen. Maar de groep kende elkaar, in vergelijk met Het Klokhuis, nog niet lang en was daardoor nog geen sterke sociale eenheid. De leden waren niet op elkaar ingespeeld zoals bij de groep van Het Klokhuis. Volgens Peeman waren de samenhang en de betrokkenheid niet zo sterk als die van de groep van Het Klokhuis (Interview Arjan Peeman 17-06-2013). Sterke verbanden tussen groepsleden blijken in deze casus inderdaad een verklarende factor te zijn voor een succesvolle zelforganisatie.

Een gerelateerde factor is het hebben van externe verbanden als groep zijnde. Hiermee wordt bedoeld in hoeverre een groep contacten heeft met externe individuen of groepen, die kunnen helpen bij het proces van zelforganisatie. Voor dit onderdeel kan worden gesteld dat beide groepen vrijwel gelijk aan elkaar waren, maar men er niet goed gebruik van kon maken.

(24)

24 Tijdens het proces van de overname had de gemeente een expertteam beschikbaar gesteld, waar de initiatiefnemers bij deze overnames gebruik van konden maken. Dit expertteam bestond uit vier mensen, die ieder op zich een gespecialiseerd vakgebied hadden. Zowel de gebruikersgroep van Het Klokhuis als ‘De Vrienden van de Boerderij’ gaven aan, dat dit expertteam hen niet heeft kunnen helpen, omdat de expertise voor overnames bij wijkcentra ontbrak. Beide groepen gaven aan dat zij liever hun eigen expertteam hadden samengesteld met het geld, dat door de gemeente hiervoor beschikbaar was gesteld. Deze vraag werd door de gemeente niet gehonoreerd. Beide groepen hadden het volste vertrouwen dat ‘hun

expertteam’ voor een significante bijdrage zou hebben gezorgd. Zo zei de bewonersgroep van Het Klokhuis dat de overname sneller en makkelijker had kunnen geworden gerealiseerd (Interview Het Klokhuis 31-04-2013). ‘De Vrienden van de Boerderij’ zag het ontbreken van een eigen expertteam als één van de doorslaggevende factoren voor het niet slagen van een overname (Interview Arjan Peeman 17-04-2013). Of deze externe banden een grote rol zouden hebben gespeeld, valt dus echter niet na te gaan.

Een deel van de literatuur beschrijft, dat de betrokkenheid van burgers bij een activiteit als deze van belang is. Brady et. al spreekt van psychological engagement, waarmee het gevoel van betrokkenheid van mensen wordt bedoeld. Psychological engagement bestaat volgens hem uit vier onderdelen: in hoeverre men belang heeft bij een activiteit, zich druk maakt over een activiteit, niet bang is om het verschil te maken en bewust is dat hij/zij onderdeel is van een groep met gedeelde belangen. Wanneer de gebruikersgroep van Het Klokhuis en ‘De Vrienden van de Boerderij’ vergeleken worden op hun betrokkenheid, dan blijkt deze sterker te zijn geweest bij Het Klokhuis. Inderdaad hadden zij meer belang bij een overname van het wijkcentrum dan voor ‘De Vrienden van de Boerderij’. Bij Het Klokhuis maakte men al langere tijd gebruik van het wijkcentrum en had in de loop der jaren een sterk band op gebouwd met het wijkcentrum zelf. Eventuele leegstand van het pand was voor de gebruikersgroep geen optie geweest. Men was bang dat het pand gebruikt zou worden als verslavingskliniek en dat vond men niet gepast in hun wijk. De gebruikersgroep van Het Klokhuis maakte zich dus ook druk over de toekomst van het wijkcentrum, wat overeenkomt met het tweede onderdeel van Brady’s theorie.

Voor de ‘De Vrienden van de Boerderij’ was het belang minder groot en maakte men zich er minder druk over. Voor hen was de hoofdreden om te proberen het wijkcentrum De Boerderij over te nemen, omdat dat beter voor de wijk zou zijn dan een leegstaand pand. Het werd gezien als een project van de ondernemersgroep om in het wijkcentrum een

(25)

25 commerciële horecaonderneming te plaatsen. Men hoefde in hun ogen het wijkcentrum niet te redden, wat wel zo was voor de gebruikersgroep van Het Klokhuis.

De laatste twee onderdelen van Brady’s theorie over engagement spelen in deze casus een marginale rol. Voor beide groepen geldt dat men geen angst heeft gekend om te proberen de wijkcentra over te nemen. Daarnaast kan over het laatste onderdeel, of men bewust is dat hij/zij onderdeel is van een groep met gedeelde belangen, worden gezegd dat beide groepen bewust waren van de situatie, waarin zij verkeerden. Bij Het Klokhuis was men, zoals eerder gezegd, sterker met elkaar verbonden. Maar of men daar daadwerkelijk meer bewust was een onderdeel van de groep te zijn, dan bij De Boerderij lijkt niet aannemelijk. Deze laatste twee onderdelen hebben daarom nauwelijks verklarende kracht.

De trigger factor uit de gelijknamige theorie, blijkt ook een rol te hebben gespeeld. Een trigger is een gebeurtenis die mensen daadwerkelijk in beweging zet. Voor beide groepen is de trigger het zelfde geweest namelijk het nieuw geïntroduceerde wijkbeleid door de

gemeente in de bezuinigingsnota 2012-2015. Blijkbaar is de trigger wel op verschillende momenten gevallen. Voor de gebruikersgroep van Het Klokhuis was dit in november 2011. Voor ‘De Vrienden van de Boerderij’ was dit in maart 2012. Maar dit verschil is niet te verklaren aan de hand van de trigger zelf, omdat die voor beide groepen hetzelfde was. Hierdoor kan gesteld worden dat in deze casus de trigger geen verklarende kracht heeft.

Een ander onderdeel dat in de literatuur naar voren komt is tijd. Bij een vergelijking tussen beide groepen op dit onderdeel blijkt de gebruikersgroep van Het Klokhuis veel

tijdsintensiever te werk is gegaan. Mers vertelde dat de overname van Het Klokhuis haar baan was geworden en dat zij zich bijna zeven dagen per week bevond in Het Klokhuis bevond. Ook andere leden bevonden zich meerdere dagen in het Klokhuis tijdens het proces van overname. Er werd veel tijd gestoken in het overleggen met elkaar en daarnaast ook in het regelen van verschillende dingen, zoals bepaalde vergunningen tot het rekruteren van nieuwe huurders en vrijwilligers. Ook werd veel tijd gestoken in het communiceren met de gemeente, die elke stap in het proces van de overname nauwlettend volgde (Interview Ans Mers 13-06-2013). Bij ‘De Vrienden van de Boerderij’ werd er minder tijdsintensief gewerkt. Hoewel ook zij bezig waren met het vinden van nieuwe huurders, het verkrijgen van vergunningen en het contact onderhouden met de gemeente, gebeurde dit in relatief minder mate dan bij Het Klokhuis. Een andere constatering met betrekking tot de tijd is dat de gebruikersgroep van het Klokhuis vijf maanden eerder begon met het proces van de overname dan ‘De Vrienden van de Boerderij’. Er speelde vijf maanden eerder voor ‘De Vrienden van de Boerderij’ blijkbaar

(26)

26 geen belang om het wijkcentrum over te nemen. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat dhr. Peeman, die ‘De Vrienden van de Boerderij’ oprichtte, nog niet bewust was van de situatie. Pas later werd hij door een vriend op de hoogte gesteld van de gang van zaken rondom De Boerderij. In feite zou hij dan niet gevraagd zijn om te participeren, in de theorie van Brady et. al een belangrijk onderdeel om te verklaren waarom men participeert. Tijd blijkt dus een verklarende factor te zijn voor een geslaagde overname, en dus een geslaagde

zelforganisatie.

Verhouding persoonlijke- en groepsfactoren

In het voorgaande deel van de analyse kwam een aantal factoren naar voren, die in deze casus van belang zijn gebleken. Als persoonlijke factoren bleken de civic skills, de organisatie- en communicatievaardigheden van de groepsleden, van belang te zijn om tot geslaagde

zelforganisatie te komen. Als groepsfactoren bleek sociale cohesie van belang te zijn, het beschikken over sterke (ver)banden tussen groepsleden onderling. Daarnaast bleek

betrokkenheid van belang te zijn, in hoeverre burgers belang hebben bij zelforganisatie en zich druk maken over de toekomst van het wijkcentrum. Als laatste speelt dan ook de tijd een rol, hoe tijdsintensief kan een groep werken om resultaat te behalen? Hoe verhouden deze factoren zich tot elkaar? Hieronder wordt aan de hand van deze factoren een reconstructie gegeven van het succesverhaal van Het Klokhuis en het mislukken van de overname van de Boerderij.

Bij de gebruikersgroep van Het Klokhuis is de sociale eenheid een belangrijk

onderdeel. Vanaf het moment, dat werd beslist om het wijkcentrum te gaan overnemen, heeft geen enkel lid van de groep daar ooit meer over getwijfeld. De eenheid is gecreëerd doordat velen elkaar jaren kenden, voornamelijk in de context van Het Klokhuis. Bij ‘De Vrienden van de Boerderij’ was dit anders. Niet iedereen van de groep kende elkaar van te voren en andere contacten waren minder intensief dan bij de gebruikersgroep van Het Klokhuis. De mate van betrokkenheid bij het wijkcentrum was bij Het Klokhuis al groot en werd door de eenheid, die de groep vormde, nog meer versterkt. Men maakte zich gezamenlijk druk over de toekomst van het wijkcentrum en had er belang bij dat het wijkcentrum zou blijven

voortbestaan.

Bij de ‘De Vrienden van de Boerderij’ was de betrokkenheid wel aanwezig, maar in relatief mindere mate. Zij ondernamen een poging om als externe groep, het wijkcentrum over te nemen. Maar wanneer deze poging niet zou lukken was dat voor hen niet catastrofaal

(27)

27 geweest. Doordat de gebruikersgroep van Het Klokhuis al voor de overname samen betrokken was bij het wijkcentrum was tijd geen enorm probleem. Door de levensomstandigheden van groepsleden (gepensioneerden, vrijwilligers en stagiaires) kon tijd gemakkelijk worden vrij gemaakt. Hiernaast was men al snel op de hoogte van de situatie rond het wijkcentrum, omdat men al gebruik maakte van Het Klokhuis. Er kon daarom al vanaf november 2011 een plan van aanpak worden opgesteld om het wijkcentrum over te nemen. Voor ‘De Vrienden van de Boerderij’ was tijd wel een probleem. Dat komt door de levenssituatie van meerdere leden. De meesten van hen hebben een drukke baan en een druk gezinsleven. Volledige toewijding was voor hen hierdoor niet mogelijk. Ook door de levensomstandigheden was er voor het proces van de overname een relatief kleine betrokkenheid. Hierdoor was het een stuk later dat ‘De Vrienden van de Boerderij’ een poging gingen en konden ondernemen om het

wijkcentrum over te nemen.

Een belangrijke andere factor, die los staat van de rest, zijn de vaardigheden. Mers beschikte, doordat ze in het verleden al vele workshops had gegeven en evenementen had geleid, over de benodigde organisatie- en communicatieve vaardigheden. Ze maakte hier gebruik van door ervoor te zorgen dat de juiste gekwalificeerde vrijwilligers op de juist plek kwamen en daarnaast door andere leden aan te sporen om bepaald werk te doen, dat nodig was voor het proces. Dit zorgde dan wel weer voor een sterkere band tussen groepsleden.

(28)

28

CONCLUSIE

Dit onderzoek is begonnen met het stellen van de vraag: Welke factoren spelen een rol bij het tot stand komen van geslaagde zelforganisatie? Om een antwoord te kunnen vinden op deze vraag zijn er drie deelvragen gesteld. Deze hebben betrekking op de persoonlijke factoren groepsleden, op factoren van de groep als geheel en hoe deze factoren zich tot elkaar

verhouden. In de literatuur werden vier theorieën gevonden met betrekking tot persoonlijke en groepsfactoren: De sociaaleconomische status theorie (SES), theorie over netwerken, de ‘Beyond SES’ theorie en de trigger theorie.

Aan de hand van de casus van de wijkcentra Het Klokhuis en De Boerderij in Amersfoort is er gekeken welke componenten uit de vier theorieën een rol spelen bij succesvolle zelforganisatie. Er is voor deze casus gekozen, omdat het twee vergelijkbare voorbeelden zijn van zelforganisatie, waarbij een groep een geslaagde poging heeft

ondernomen en de andere groep niet succesvol bleek te zijn. Via een vergelijkend onderzoek, met most similar cases is goed te zien welke factoren hierbij een rol speelden en welke niet.

Uit de analyse kwamen vier factoren naar voren die bijdragen aan een succesvolle zelforganisatie. De eerste factor is civic skills. Dit zijn de organisatie- en communicatieve vaardigheden die een persoon heeft ontwikkeld in zijn/haar leven. De tweede factor is sociale cohesie. Dit gaat over hoe sterk de banden zijn tussen personen in een groep. De derde factor is betrokkenheid. Hier gaat het erom in hoeverre een groep belang heeft bij de activiteit die zij uitvoeren en hoe druk zij zich maken om de situatie, waarin de activiteit zich afspeelt. De laatste factor is tijd. Hier gaat het om hoeveel tijd een groep kan besteden aan de activiteit om deze met succes af te ronden. Meestal spelen de levensomstandigheden van personen in de groep hierbij een rol. Mensen met een drukke baan en een druk gezinsleven kunnen minder tijd steken in een activiteit dan mensen, die deze dingen niet hebben.

De vier factoren lijken allen met elkaar samen te hangen. Een groep is gebaat bij eenheid. Sociale cohesie zorgt voor gedeelde belangen in een groep en tevens kan men het proces beter coördineren, doordat men een efficiënte taakverdeling kan creëren, waar mensen zich beter aan houden, dan wanneer de cohesie niet sterk aanwezig is. Een sterke eenheid zorgt er ook voor dat de betrokkenheid sterker wordt. Leden van een groep kunnen elkaar snel en makkelijk aansporen op een veranderende situatie, waarin men zich bevindt.

(29)

29 snel verlaten en het doel, dat de groep wil bereiken, betwijfelen aan bijvoorbeeld de

haalbaarheid. Een goede eenheid in een groep en sterke betrokkenheid zorgen er tevens voor dat men tijd in het project zal steken en dat, wanneer de nood hoog is, men misschien nog meer tijd in de activiteit wilt steken dan men daarvoor deed.

De factoren sociale cohesie, betrokkenheid en tijd lijken sterk met elkaar verbonden. De factor civic skills is, ondanks zijn significantie, minder direct verbonden. De civic skills kunnen ervoor zorgen dat een proces beter verloopt. Wanneer men beschikt over goede organisatie- en communicatieve vaardigheden zal het proces meer gestroomlijnd verlopen, doordat men weet wat er inhoudelijk moet worden georganiseerd om tot succesvolle

zelforganisatie te komen. Een voorbeeld hierbij is hoe men weet wat er nodig is om een sterk businessplan te maken. Tevens zal de communicatie met de gemeente beter verlopen en ook de communicatie onderling zal beter gaan. Dit laatste zorgt ervoor dat men nog meer een eenheid vormt, ofwel dat het de sociale cohesie ten goede komt.

Uit dit onderzoek komt naar voren dat civic skills, sociale cohesie, betrokkenheid en tijd de factoren zijn die een rol spelen bij het tot stand komen van een geslaagde

zelforganisatie. Deze bevinding levert meteen nieuwe vragen voor toekomstig onderzoek op dit gebied. Zo zou het van belang zijn om te kijken of dezelfde succesfactoren, die in dit onderzoek naar voren kwamen, een zelfde rol vervullen bij andere casussen over

zelforganisatie. Een ander toekomstig onderzoek zou zijn om te kijken hoe men deze factoren kan versterken, zodat er een grotere kans is dat een dergelijke overname slaagt. Want uit dit onderzoek is niet gebleken of het succes van de overname komt doordat toevalligerwijs deze groep zeer sterk was, of doordat deze factoren voor elke andere groep in dezelfde situatie hetzelfde resultaat zouden opleveren. Antwoorden uit deze toekomstige onderzoeken zouden het thema zelforganisatie beter in kaart kunnen brengen. En met de steeds groter wordende vraag van de overheid naar de burger toe om te participeren in de samenleving, is het

wetenschappelijk in kaart brengen van thema’s rondom burgerparticipatie een belangrijke stap om de burger te laten participeren.

(30)

30

LITERATUUR

Boeken:

Trommel, W. & Van der Veen, R. (2004). De herverdeelde samenleving: de ontwikkeling en herziening van de Nederlandse verzorgingsstaat. Amsterdam: Amsterdam University Press. Van de Wijdeven, T. (2012). Doe-democratie: Over actief burgerschap in stadswijken. Delft: Uitgeverij Eburon.

Verba, S., Scholzman, K. L. & Brady, H.E. (1995). Voice and Equality: civic voluntarism in american politics. Harvard: Harvard University Press.

Artikelen:

Brady, H.E., Verba, S. & Scholzman, K.L. (1995). Beyond SES: a research model of political participation. American political science review, 89 (2), pp. 271-294.

Specht, M. (2012). De Pragmatiek van Burgerparticipatie: Hoe burgers omgaan met complexe vraagstukken omtrent veiligheid, leefbaarheid en stedelijke ontwikkeling in drie Europese steden. Proefschrift VU.

Uitermarkt, J. (2012). De zelforganiserende stad. Essays: toekomst van de stad, pp. 5-9. Websites:

Actieplan Krachtwijken. (2007). Op 02-06-2013 ontleend aan

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2007/12/01/actieplan-krachtwijken.html

Bezuinigingsnota Amersfoort 2012-2015. (2011). Op 10-06-2013 ontleend aan http://www.amersfoort.nl/Bezuinigingen.html

Businessplan Het Klokhuis. (2012). Op 16-06-2013 ontleend aan

http://www.amersfoort.nl/4/ontmoetingindewijk/Documenten-ontmoeting-in-de-wijk/Collegevoorstel-maatschappelijke-overname-wijkcentrum-Het-Klokhuis-juni-2012.pdf Collegebesluit Februari. (2012). Op 02-06-2013 ontleend aan

(31)

http://www.amersfoort.nl/4/ontmoetingindewijk/Documenten-ontmoeting-in-de-31 wijk/Collegevoorstel-uitgangspunten-maatschappelijke-overname-Klokhuis,-Middelpunt-en-Boerderij-(feb-2012).pdf

Nota Bezuinigingsvoorstellen 2012-2015. (2012). Op 16-06-2013 ontleend aan http://www.amersfoort.nl/Bezuinigingen.html

Raadsinformatiebrief 2011. Op 24-07-2013 ontleend aan

http://www.amersfoort.nl/4/ontmoetingindewijk/Documenten-ontmoeting-in-de-wijk/Raadsinformatiebrief-november-2011-(2011-110)-over-bezuinigingen-welzijn.pdf. Website Amersfoort vernieuwt. (2012). Op 02-06-2013 ontleend aan

http://www.amersfoortvernieuwt.nl/home/over-amersfoort-vernieuwt

Wetenschappelijk raad voor het Regeringsbeleid. (2005). Vertrouwen in de buurt. Op 02-06-2013 ontleend aan http://www.kiss-oost.nl/uploads/vertrouwen_in_de_buurt_1_.pdf

Wijkatlas Nieuwland 2012. Op 15 Juni 2013 ontleend aan

http://www.amersfoort.nl/4/feitenencijfers/Cijfers/Wijkatlassen/Wijkatlassen-wijkatlassen.html

Wijkatlas Randenbroek-Schuilenburg 2012. Op 15 Juni 2013 ontleend aan http://www.amersfoort.nl/4/feitenencijfers/Cijfers/Wijkatlassen/Wijkatlassen-wijkatlassen.html

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de school in het kader van zelfevaluatie over een bepaalde indicator of over een bepaald kwaliteitsaspect voldoende betrouwbare en valide gegevens heeft verzameld kan

Indien de school in het kader van zelfevaluatie over een bepaalde indicator of over een bepaald kwaliteitsaspect voldoende betrouwbare en valide gegevens heeft verzameld kan

De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, zo concreet en toetsbaar mogelijk, de wijze waarop vorm

 Ten laatste 3 weken voor het verblijf heb je het exacte aantal deelnemers voor overnachtingen en maaltijden doorgeven.. Op basis van deze aantallen wordt de

Onaangekondigd kwaliteitsonderzoek Basisschool Het Klokhuis, 21-8-2006 14 De indicatoren die betrekking hebben op zorg en begeleiding (indicator 10.1, 11.2, 11.3 en 11.4)

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende