• No results found

Wetenschap en samenleving ; Wetenschap en samenleving : een planologische zienswijze

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wetenschap en samenleving ; Wetenschap en samenleving : een planologische zienswijze"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

door

Dr. H.W. Julius

oud-hoogleraar in de hygiëne aan de R.U. Utrecht

(2)

die - allen te zamen - deze viering van de DIES Natalis uwer Wageningse Landbouwhogeschool luister bijzet,

het is allang een gemeenplaats op te merken, dat de wetenschap onze westerse wereld en zo langzamerhand het gehele mensdom zeer diepgaand beïnvloedt en dat daarvan het einde voorlopig niet in zicht is.

Uw hogeschool heeft deze problematiek onder de ti-tel: "Wetenschap en Samenleving" in haar wetenschappe-lijke en educatieve patroon opgenomen. Voor mij past dit geheel in het beeld, dat ik in de loop der jaren heb ge-kregen van haar vooruitziende maar ook nuchtere blik op de taak der wetenschap ten behoeve van onze landbouw. Daarbij merk ik terzijde op, dat vele andere takken van wetenschap daar aanzienlijk minder voorbeeld aan hebben genomen, dan mogelijk en wenselijk ware geweest.

Uw College van Dekanen heeft ook voor heden het ge-noemde thema aan de orde gesteld en mij toegestaan om uw aandacht te vragen voor enkele min of meer verborgen ge-bleven verschijnselen die, hetzij direct hetzij indirect, door de wetenschap in onze samenleving tot ontwikkeling zijn gekomen. Mocht ik mij daarbij laten verleiden tot een misschien tê maatschappij-kritische benadering, dan blijve dat geheel voor mijn persoonlijke verantwoording.

Inderdaad, wij zijn in een wereld komen te leven waarin wij, als door eeTl lawine, welhaast worden bedol-ven door niet aflatende verrassingen. Een daarvan heeft bijvoorbeeld veroorzaakt, dat ik - volstrekt

(3)

niet-deel-natalis hier sta, in plaats van uw rector magnificus of éên uwer.

Gebruik makend van dit afschudden van tradities be-gin ik - onconventioneel - met een anecdote:

Het tafereel stelt een collegezaal in een academisch ziekenhuis voor. De hoogleraar in de interne geneeskunde heeft zojuist de bedlegerige patiënt gevraagd wat er aan hapert. Hulpvaardig (het verhaal speelt vóór mijn stu-dententijd) heeft deze zijn klachten verteld. Naar aan-leiding van deze anamnese vraagt de professor aan de responderende student "En, meneer, welke zijn nu uw over-wegingen naar aanleiding van dit relaas?" De volijverige student strekt de vingers achtereenvolgens en somt op: "Wel professor ik denk aan dit, of aan dat en ook nog aan dit; het zou ook nog dat of dit kunnen zijn. Stellig ware niet te vergeten aan dit te denken; maar het zou ook best dat kunnen zijn". De hoogleraar, een brede figuur, schudt meewarig het hoofd en zegt wat krakend: "Meneer, zal ik u eens wat vertellen: U weet veel te veel voor uw ver-stand".

Onze maatschappij staat bol van wetenschap. Sla uw krant of weekblad op, luister naar discussies, hoor uw parlement, beluister en bekijk uw radio en televisie, sla uw regering gade, volg de internationale en nationa-le organisaties, neem maar wat er in het wetenschappelijk onderwijs gebeurt, verbaas u over demonstraties en pro-testen en uit alles komt naar voren hoe de

(4)

weten-cultuur ingeweven. De samenleving beseft haar nut, be-slissingen wachten op haar uitspraak, de jeugd droomt van deelhebben aan haar glorie of .... wijst haar àf als

onheil-brenger; men bouwt grote verwachtingen op de we-tenschap en beschuldigt haar tegelijk van bederf van ons milieu en uitputting van onze bestaansbehoeften. Afhankelijk van plaats en ogenblik blijkt die aandacht positief of negatief waarderend te zijn, soms zelfs beide tegelijk. Het gehele denken van de westerse mens staat zo onder invloed van de wetenschap, dat men spreekt van

"verwetenschappelijking" van onze samenleving. Daarbij wijst het prefix "VER"(wetenschappelijking) zowel op de algemeenheid als op de tweeslachtigheid, die men daarbij ervaart.

Terwijl dus onze wereld wemelt van wetenschap, heerst er stilte om de toch zeer wezenlijke vraag, wat wij ons bij het begrip wetenschap eigenlijk zouden moeten denken. Helaas is het noch hier het ogenblik, noch ben ik degene om op een zo diepgaande vraag een bevredigend ant-woord te geven. Toch moet ik er een voorzichtige greep in doen, anders blijven wij steken in onduidelijkheid, die - ongemerkt - reeds een spoor van misvattingen heeft na-gelaten.

Ik zou als uitgangspunt willen nemen, dat de weten-schap twee verschijningsvormen heeft, die wij, ondanks hun innige verbondenheid, goed zullen doen uit elkaar te houden, zéker nu men de de verhouding wetenschap -

(5)

samen-Ik wil trachten hun verschil in karakter met twee voorbeelden snel duidelijk te maken:

Ik stel iemand de vraag: "Hoe kom jij aan die wetenschap?" Ik kan hem ook deze vraag stellen: "Hoe denk jij over een loopbaan in de wetenschap?"

In het eerste geval zal men denken aan weten, aan kennis, aan stelligheid.

In het tweede geval aan onderzoeken, aan niet-weten, aan vraag en twijfel.

Dat men zich deze twee verschijningsvormen weinig bewust is moge blijken uit dit derde voorbeeld: "Men zou dit vraagstuk gaarne eens aan de wetenschap willen voor-leggen". Nu bedoelt men beide tegelijk. Want een antwoord zou zowel uit de schatkamer der kennis als - bij ontsten-tenis van een antwoord - uit een gericht onderzoek voort kunnen komen. Toegegeven; er is geen scheiding, maar on-derscheiden moet men ze wel.

Vraag de leek wat zijn kijk op de wetenschap is en hij zal in de eerste plaats aan weten, aan kennis en aan stelligheid denken. Onderzoek is voor hem een ongrijpbare voorloper van die kennis. Wat hij als verwetenschappelij-king van zijn wereld beleeft, is de alles omsluitende kennis die voor hèm "de wetenschap" vertegenwoordigt.

Vraag daartegenover de man van wetenschap naar zijn kijk en hij zal in de eerste plaats aan niet-weten, aan twijfel en aan de vraag denken. Stelligheid is voor hem zelfs onwetenschappelijk. Het is de regel, dat zijn

(6)

be-praktisch verdwijnt en overgaat op de volgende vraag. Wanneer wij dus de rol van de wetenschap in de samenle-ving aan de orde stellen - hier gaat het mij om - is het voor alles die van de wetenschap in de gestalte van ken-nis. Dat is overigens geen recente aangelegenheid. Rond 1600 is het Francis Bacon geweest, die de spijker tref-fend op de kop sloeg met zijn uitspraak: "Kennis is macht." Macht nu is een bij uitstek maatschappelijk be-grip; kennis is dus de sleutel tot heerschappij over de samenleving.

Dat wil echter bepaald niet zeggen, dat de weten-schap zich zulks tot doel stelt. Integendeel! Zij, de wetenschap, is ondanks haar immanente ijdelheid, veel te

zachtmoedig, veel te goedwillend en, wonderlijke paradox, veel.te bescheiden om macht als element van haar werken te zien. Feitelijk is zij als die mensen, u wellicht be-kend, die hun hoge kwaliteiten zo in zich om dragen, dat nederigheid en de beste bedoelingen in hun wezen zijn in-gebouwd. Onderhand, zij hebben die eigenschappen dan toch maar.' Maar dit doet niets af aan het feit dat wetenschap, al verkennend, kennis en dus macht oplevert. Het gaat er maar om wie, of beter, welke maatschappijcomponent er gebruik van zal gaan maken.

Ik keer nu echter terug tot Bacon en denk aan zijn tijdgenoot Galilei: De overlevering wil, dat zijn baan-brekende kennisverwerving hem werd aangerekend en mis-gund als macht tot ondermijning van het kerkelijk

(7)

dogma-geweer en dwong hem zijn "ketterij" af te zweren: een der eerste, als het ware symbool geworden uitingen van dua-lisme in de verhouding van wetenschap tot maatschappij.

Afgedwongen ontkenning vermocht de gang der kennis niet te breken. De wetenschap is in alle weefsels van de maatschappij door gedrongen en wel, zoals kenmerkend is voor elk biologisch groeiproces, volgens exponentiële lijn. Thans is dit effect, schijnbaar plotseling, zo overweldigend geworden, dat het in zijn verontrustende draagwijdte allerwege, zo ook hier en nu, de aandacht klemmend opeist.

Hoe is dit in zijn werk gegaan? Denk naast Galilei eerst aan mannen als Kepler, Van Leeuwenhoek, Harvey, Newton, Huygens, Boyle, Galvani, Spalanzani, Lamarck, Darwin. Grosso modo waren deze wegverkenners eenlingen. Zij werden bewogen door innerlijke drang die roeping ge-noemd mag worden. Roeping was ook de drijfveer van hun vroege volgelingen, die het voorrecht genoten om mede te kunnen werken aan het verrijken van de wetenschappelijk verworven kennis. De methodiek der wetenschappelijke ver-kenning werd overtuigender en kreeg ook weerslag op de onderzoekers zelf. Van roeping via voorrecht, werd weten-schappelijk werk een vak en langzamerhand zelfs een be-roep. Hieruit groeide de enorme produktiviteit die door omvang, verscheidenheid, diepgang en overtuigingskracht allengs de genoemde invloed op de westerse samenleving kreeg.

(8)

even de stoomkracht de elektriciteit, de scheikundige stoftransformatie en de kennis der ziekteverwekkers: Hoe groot zou de kans zijn dat ik, reeds een aantal jaren emeritus, hier zou staan zonder de verworvenheden van mijn eigen voormalige vak: de hygiëne?

De gemiddelde levensduur werd aanzienlijk verlengd, waardoor de van ouds gekoesterde wens in vervulling ging. Uit onze kranen vloeit thans helder drinkwater. Een lich-te druk op een knop en de dag wordt naar believen

ver-lengd. Kinderen en ouders, elk aan een zijde van de aard-bol, voeren een gesprek. Van de ene dag in de winter, staan wij de volgende dag elders in de zomer. Wij tonen de eerste stappen van onze kinderen aan onze kleinkinde-ren. Uit blik eten wij wat jaren geleden geoogst werd. Vanuit onze stoel in Groningen zijn wij getuige van de wijze waarop de parlementariërs in Den Haag over ons wa-ken, of van een doelpunt in het stadion van Montevideo. Wat vroeger zware arbeid vroeg, doet de bulldozer, ge-hoorzamend aan een handomdraai. Wat vroeger uren vakwerk vroeg, rolt nu kant en pasklaar uit de machine, vervaar-digd uit onvergankelijk plastic, en dat geldt evenzeer voor grammofoonplaten als voor japonötoffen. Het graan komt in de silo's zonder sikkel en zonder ooit op schoven te hebben gestaan. Het paard blijft van de wagen gespan-nen.

Wie verwondert zich nog? Alles kan en wij zijn daar-aan gewend.' In de meest letterlijke zin is het sprookje

(9)

zich vanzelf voor hem openen, gerealiseerd in de klap-deur van de luchthaven.

In het vertrouwen dat u de sfeer, die ik poogde op te roepen nu wel voor u ziet, breng ik in herinnering hoe men zich in het bezit van al die heerlijkheden op het einde van de vorige eeuw op weg achtte naar de ge-luksstaat. Men voorzag een maatschappij met een gave schat aan kennis, voorzien van alle wens-droombare gerief. Voor de mens een menswaardig bestaan, zonder zwoegen in het zweet zijns aanschijns, genietend een lang leven vrij van lijden. Zo leek de wereld er uit te zien in de periode rond de laatste eeuwwisseling: La belle epoque".

Men had er echt de smaak van beet. Be gehele samen-leving vroeg dus, neen, schreeuwde om meer. Zo werd de wetenschap "de kip die de gouden eieren legt". Ziedaar een volslagen kentering in de gang der wetenschap.

Intussen was er echter nog iets gebeurd, naar ik meen veel belangrijker dan al het gesignaleerde.

Het kenmerk van de wetenschap is niet "Wat" of "Met welk resultaat" of "Waartoe", het is niet de inhoud, maar het is het "Hoe"; het is de aanpak, het is de wijze van benadering. Grotendeels onbewust, begon de gehele samenleving deze benadering over te nemen. Onbewijsbare zienswijzen werden belachelijke wandenkbeelden. De rede-lijkheid en haar zuster de objectiviteit behoorden voor-taan wegwijzer te worden voor alle denken.

(10)

zaamheid in stukken. De samenleving bleek ten ene male niet in staat om zijn gouden-eeuw-droom vorm te geven. Ook alle daarop volgende enorme vooruitgangen in de we-tenschap, waarnaar men onverminderd begerig bleef uit zien, vermochten evenmin de loop der dingen naar de

tweede wereldoorlog af te buigen. Integendeel: de weten-schappelijke benadering aller dingen, het niets ontzien-de ontzien-denken, het wroeten naar alle mogelijkheontzien-den zonontzien-der voorbehoud, het snel en effectief tot overtuigende op-lossing brengen van gerezen vragen, bereidden een oor-log voor, die een totale ooroor-log werd en die in vrijwel al zijn elementen doorregen was met wetenschap, van zijn strategie tot de gezondheid der legers, van het scheppen van vernietigingsmiddelen tot het beheersen van het thuisfront, van bom tot ziekenhuis, van spionage tot pro-paganda.

Genoot de wetenschap eens het aanzien van een in hoge ere staand cultuurelement, zij werd nu een bestaans-noodzaak, ten eerste om de gevolgen van haar gevolgen op te vangen, ten tweede omdat zij (zoals ik al aanduidde) de "kip-die-de-gouden-eieren-legt" was geworden. Aldus werd het dienen van die noodzaak een plicht.

Maar ook de tweede wereldoorlog liep ten einde, met de reusachtige winsten van elektronische communicatie,

1

van supersonische vliegtuigen en van de weerkunde, met de winst van de antibiotica en het D.D.T., van de kennis over eenheid van materie en energie, met de winst van

(11)

inzichten in de voedingsleer en geestelijke stabiliteit, met de conceptie van de computer, maar 66k met de

ver-schrikking van de raketten, de biociden en de atoombom. In de sindsdien bijkans dertig jaar werd de plicht tot dienen van de voor het voortbestaan noodzakelijke wetenschap ten volle manifest. Dit werd vooral de opvat-ting in andere maatschappelijke stelsels dan het onze. Dââr neigt reeds de plicht tot dwang. Laten wij ons ech-ter niets ontveinzen: ook wij staan reeds op de drempel, zoals begrippen als "wetenschapsbeleid" en "maatschappe-lijk relevant onderzoek" al aanduiden.

Intussen, niet alleen de wetenschap, ook de maat-schappelijke implicaties ontrolden zich steeds verder in de richting zoals wij die reeds aangaven. Wat zou het

leven thans met al die mogelijkheden gerieflijk en aan-genaam kunnen zijn, zoals men het zich al enige genera-ties lang zo gaarne wilde voorstellen! Maar zo is het niet. In feite is ons bestel doordrongen van onbehagen. Langs dezelfde wegen, die ons het amusement in de huis-kamers brengen, wordt ons universeel onbehagen in de oren getoeterd, onbehagen van een omvang als nimmer te voren. Let wel, ik zeg: onbehagen, niet: narigheid, verdriet en menselijk lijden. In alle periodes van het bestaan van de mens op aarde zijn er navrante contrasten geweest. Ram-pen, en diep menselijk leed waren altijd grote donkere vlekken. Maar nu heb ik het naar binnengekeerde onbehagen op het oog, het permanent aanwezige gevoel van onzeker-heid en van bedreiging, van onvrijonzeker-heid en onveiligonzeker-heid;

(12)

men lijdt onder frustratie en onvoldaanheid. Kortom er is overal onvrede.

Verontrustende ongerijmdheid!: Zegeningen als nooit tevoren, kansen ze te genieten als nooit tevoren en des-ondanks onbehagen, ook als nooit tevoren. Het obsedeert de geesten, de rijkelijk aanwezige uitbundigheid lijkt dan ook meer op vluchten dan op vreugde.

Deze paradox is het, dacht ik, die, zoals vandaag den dag, ons doet vragen naar onbegrepen achtergronden.

Maar wat schep ik eigenlijk voor onwezenlijke pro-blemen. Levend in de tijd van het wetenschappelijk den-ken, dat is analyse gevolgd door syntese, benaderen wij onze problemen onbevangen, deduceren en komen tot con-clusies. Aldus vinden wij spoedig de natuurlijke verkla-ring van de gesignaleerde ongerijmdheid. Ik maak mij zelfs sterk, dat u nauwelijks waardering op hebt kunnen brengen voor het probleem, zoals ik het zojuist heb ge-steld. Er is toch geen sprake van ongerijmdheid. Het is immers zonder meer duidelijk, dat de ontwikkelingen ge-woon over de dijk zijn geslagen en de oeraanlei-ding daartoe komt van de wetenschap;

De grondstoffen van moeder Aarde worden uitgeput. Lucht water en bodem vervuilen, onze voedingsmiddelen worden vergiftigd; onze lentes verstillen, ons milieu siddert van het lawaai, de dodelijke stralen der kernreactoren worden op ons gericht. ^Bovendien is de mens door de wetenschap in Mammon's handen gespeeld!

(13)

De club van Rome zegt het duidelijk: Als wij nu niet in-grijpen, laten wij voor onze kinderen, zeker voor onze kinds-kinderen een onleefbare wereld achter. En de wetenschap gaat maar door het misgaan voor te be-reiden.

Is dat alles niet voldoende grond voor onbehagen? Hier moet paal en perk aan worden gesteld, natuurlijk door onze overheden. Zij dienen door maatregelen, bepa-lingen en wetten onze samenleving te beschermen tegen het opdringen van deze dreigingen.

Publiciteit en haar slavin, de publieke mening, omarmen deze zienswijze en dragen haar uit, rijkelijk houvast gevend aan het gevoel van onbehagen. Hoort u ook maar hoe de schuldige tot de orde dient te worden geroepen. "De wetenschap moet zich beter bewust worden van haar verantwoordelijkheid", "De wetenschap zal zich de maat-schappelijke noden moeten gaan aantrekken". Wetenschaps-organisatie en de wetenschappelijke opleidingen moeten dus opengebroken worden, dat is, worden gedemocratiseerd. Ik heb het nu in nota-stijl netjes geformuleerd, van mij mocht u ook geen spandoek verwachten!

Natuurlijk weet ook ik best, dat dit alles niet on-juist is. Overigens, dan toch alleen maar, wanneer men van heel bepaalde premisses uitgaat. Zoals deze, dat de verklaring voor het wijd verbreide gevoel van onbehagen inderdaad gelegen is in uitputting van grondstoffen, resp. energie, verzadiging met afval en mens-bedreigend biotechnisch ingrijpen, en deze, dat de wetenschap als

(14)

zodanig verantwoordelijk is voor de dreiging en verder, dat, wanneer men de wetenschap op het beoogde spoor zal hebben gezet, alles dan beter zal gaan en het onbehagen zal verdwijnen.

Met de bedoeling om het beeld zo scherp mogelijk te tekenen, herhaal ik in enkele trefwoorden, de ver-bijsterende ontwikkeling, die het image van de weten-schap heeft doorgemaakt: roeping, voorrecht, vak, beroep, noodzaak, plicht, dwang, bedreiging, verschrikking!

Toen de roeping om het wezen der dingen te doorgron-den vak en beroep werd, beide maatschappelijke begrippen, verrees het reeds geciteerde "Kennis is macht". Macht, bij uitstek een maatschappelijk begrip, moet echter een drager hebben.

De maatschappelijke sector waar zulks het eerst te lokaliseren viel was merkwaardiger wijs die der reeds aanwezige machthebbers. Wetenschap en kunst waren immers ooit het cultureel speelgoed van regentengeslachten en koninklijke regeerders. Het bevorderen van de wetenschap was hun cultureel naamkaartje.

Ik herhaal, dat de wetenschap op geen enkel ogen-blik, toen niet, en ook nu niet, gewenst heeft zelf als machtdrager te fungeren. Maar waar kwam de macht dan tenslotte terecht?

Dit bleef lange tijd onzeker. Als uitvloeisel van de nog beperkte kennis»was de macht ook niet zo erg groot! Toen echter de technologie, pas veel later in zwang geraakt woord voor een oud begrip, de samenleving

(15)

binnendrong en vooral toen de reeds gesignaleerde univer-sele veranderingen in het denken de maatschappij doortrok-ken, condenseerden zich allengs nieuwe machtdragers met als wapenrusting de kennis. En om nu maar meteen tot het nabije verleden te komen: Het waren de groeiende indus-trieën, de overheden met hun uitvoerende machten, de com-municatiemiddelen, de "public utilities", de legers met hun wapentuig en niet te vergeten de publiciteit op de rug van papier en elektronica. Aldus werden de machtspun-ten in de samenleving diffuser, onberekenbaarder en on-grijpbaarder. Echter de maatschappij in haar geheel aan-vaardde dat aanvankelijk zonder veel bedenkingen, het waren immers evenzovele garanties voor gerief en vooruit-gang.

Intussen, zó geleidelijk verliep dat alles niet; er zijn in het verleden al geduchte rimpels geweest. Ik pik daar in het bijzonder de periode uit, die wij nu als de eerste industriële revolutie plegen aan te duiden. Toen reeds voelde men zich bedreigd door de inwoekerende ma-terialisatie van de kennis: de machine. De arbeider zag zich overbodig maar vooral machteloos worden. Zijn voor-dien eigenhandige scheppingen werden overspoeld door het machinale produkt. De in het nauw gedreven persoon keerde zich tegen zijn belager. In natuurlijke afkeer trok men de klomp en maakte de machine onklaar. Deze eerste op-standigheid tegen de door de wetenschap mogelijk gemaakte "vooruitgang" leeft in het spraakgebruik nog voort als "sabotage".

(16)

De waarschuwing werd echter herinnering, en ook die is verflauwd.

Er waren immers die nieuwe mogelijkheden, die uit-zichten op gemak, genoegen en bevrijding van onmenswaar-dig zwoegen. De kenner van de kennis maakte rijkelijk ge-bruik van ook déze ingang tot macht. Op alle denkbare wijzen werd het massa-verlangen te "hebben", te kunnen beschikken over en te profiteren van de fantastische mo-gelijkheden, aangewakkerd.

Hoezeer ook dàt werd opgenomen in de maalstroom der wetenschappelijke benadering, is u bekend uit de best-seller van enkele jaren geleden: "The hidden persuaders" van Packard. Betekent dit nu, dat de gaande en komende man hier weerloos tegenover staat en willoos slachtoffer is? Per slot van rekening hoeft hij toch niet op al die aanbiedingen in te gaan. Zonder zijn wil om te hebben is er eenvoudig geen macht van de kennis. Echter, de denor-merende invloed, die van de wetenschap is uitgegaan, te zamen met het nieuwe welhaast onbeperkte geloof in haar vermogens, overwoekerde het oer-geloof en verlamde de zelfbeheersing. Het is dit gebrek aan zelfbeperking en zelfcontrole dat in diepste wezen doemde tot weerloosheid. Dit is niet zo maar in de wilde weg geopperd. De a-dogma-tische denkwijze van de wetenschap veegde het normatieve denken van de kaart en speelde daarmede het opportunisti-sche en het hedonistiopportunisti-sche denken van de van nature bege-rige mens in de kaart. Dit wegvallen van de intiemste sexuele tot de profane politieke normen vindt, van

(17)

uiter-ste tot uiteruiter-ste, zijn rechtvaardiging in de wetenschappe-lijke benaderingswijze.

De houding tegenover geboorte, leven, ziekte en dood is radicaal gewijzigd. Men voelt zich volkomen zeker van de dag van morgen, getuige de zakagenda's: zonder blikken of blozen vol afspraken voor een jaar. De vernieuwingen volgen elkaar bliksemsnel op; de wegwerp maatschappij is ontstaan. Zijn wij ziek, dan worden de zorgen door de ge-meenschap opgevangen. Wij vragen aan de telefoon of wij

een paraplu moeten meenemen. Geen beslissing zonder een voorafgaand rapport; gezond verstand, voor onwetenschap-pelijk verklaard, mag zich niet meer laten gelden. Poli-tieke partijen bedienen zich van wetenschappelijke bu-reaus, om de vooraf omgrensde vraagstelling aan objectief onderzoek te toetsen. Moeilijkheden in gezin of met de kinderen worden voorgelegd aan consultatiebureaus. De specialist is in tel, de brede visie heet onwetenschap-pelijk. Individualisme wordt overstroomd door collecti-visme want de wetenschap leert, dat de wetten der

aantal-len uitgaan boven het persoonlijke inzicht. De mens, verward door de kwasi logisch wetenschappelijke dialek-tiek, voelt zich onzeker en het kost hem de grootste

moeite bij alle aanstormende alternatieven koers te hou-den. Zit hij daardoor in de knoei, dan wordt hij door

"deskundigen", wier vakspecialisme ik aan u overlaat te formuleren, weer in het rechte spoor gekrikt. En hij voelt zich getroost door de verklaring, dat zijn ongemak niet aan hem te wijten is en hulp dus van buitenaf

(18)

be-hoort te komen. Wij zien nu, dat zijn leven in praktisch . elk opzicht is ingesteld op wat van buiten afkomt, op

verkrijgen. Aldus volhardt men in de begeerte naar gerief; en bepaald niet als onwillige - o, neen - volstrekt

vrijwillig. De objectiveringstendens van de wetenschap heeft, zonder dat zij dit ooit heeft beoogd, aldus de grondslag gelegd voor de idee, dat men op het verkrijgen der verworvenheden een universeel recht kan laten gelden.

Het is niet aan mij om dit te bestrijden. Maar ik moet wel op het uitvloeisel wijzen, nl. dat een toegekend recht noopt om op dat recht te gaan staan. Men wordt er-toe gedreven om het er-toegekende op te eisen. Via de weten-schappelijke denkwijze, de verworven kennis, de machtlo-calisaties en het-objectiverend denken is verkrijgen een volkomen natuurlijke zaak geworden en daarmede is dan de weg naar de intense voldoening van het verwerven ten ene male afgesneden. Dit krachtenspel is mij in een leven in dienst van, achtereenvolgens, louter onderzoek, bestrij-ding van infectieziekten, gezondheidsbevordering en on-derwijs daarin en tenslotte in dienst van de wetenschaps-beoefening ten bate van ons maatschappelijk welzijn, be-nauwend bewust geworden. Ik verzeker u, geen opwekkende bagage om in zich om te dragen.

In kort bestek heb ik geprobeerd de verstrekkende gevolgen van de verwetenschappelijking van onze wereld aan den dag te brengem Trachtend die gevolgen zo goed mogelijk onder een noemer te brengen, verrijst voor mij nu het beeld van een zeer diep zittende frustratie, die

(19)

in haar wijde, onbewuste vertakkingen in conflict komt met de oerdrang van de mens om zich waar te maken. De kansen op dat laatste zijn zo verkleind, dat ik meen te mogen spreken van een depersonifiërende invloed van onze huidige samenlevings-structuur. Naar het mij wil voorko-men is dit een vergeten aspect. Geen wonder; de verkla-ring van de algemene onvrede uit de van buiten komende dreigingen blokkeert de weg om de depersonificatie door inwendige aantasting te onderkennen, en a fortiori om er over na te denken.

Ik wilde, dat de tijd mij toeliet om met u na te gaan of in een te begrijpen beeld gevat zou kunnen wor-den, wat er in de laatste generaties en vooral sinds de

laatste wereldoorlog met de menselijke structuur geschied is. Maar ik moet mij helaas schuldig maken aan "jumping to conclusions".

Misschien later en elders beter.

Er is een menselijke omstandigheid, die het ge-schetste beeld oplevert. Daarin verkrijgt de mens, zonder eigen inzet, dus zonder verwerven ; zijn scheppend vermo-gen, zelfs zijn scheppingsdrang verkommeren. Hij wordt ontredderd door aangeboden, ja opgedrongen krijgen-van-buitenaf. En de tragiek wil, dat deze mens, elk gevoel missend voor wat er met hem gebeurt, volledig medespeelt,

zodat hij zowel slachtoffer van zijn omgeving is als van zichzelf. U zult begrijpen, dat ik het verwende kind op het oog heb. Ontredderd door aangedragen reeksen van te gemakkelijke bevredigingen van verlangens, moet dat kind

(20)

telkens weer de kater doormaken van verkrijgen zonder ver-werven. Daardoor gedepersonifieerd is hij voorbeschikt een ongelukkig mens, een neuroticus te worden. Zowel door als ondanks de beste bedoelingen van zijn opvoeders, is in hem de boosaardige neiging ontstaan zijn verzorgers en zijn in later leven uitdijende omgeving te ringeloren. Nooit hij, altijd de anderen hebben schuld aan zijn on-vrede. Verwend zijn leest men niet af uit de veelheid van verkrijgingen als zodanig, maar zij verraadt zich door misvorming van de geest waarin wordt ontvangen. Door zijn onverzadigbaarheid wordt de verwende eenzaam en agressief. Ongeacht wat hem als overvloed is aangedragen voelt hij zich onthouden van dat waar hij "recht" op

heeft.

Nog een laatste aspect, waarvoor ik u verzoek om weer even terug te denken aan de mens die zich "onthand" voelde, alsof een stuk van zijn eigen ik was afgekapt, en die de machine met zijn klomp onklaar maakte.

In onze geavanceerde wetenschappelijk gefundeerde maat-schappij werken wij allen mede aan organisatie. Ook zij kent twee verschijningsvormen. De ene is middel om tot prestaties te komen, die op geen enkele andere wijze tot zo hoog niveau kunnen worden opgevoerd. Een voorbeeld uit vele is de inspanning om een mens op de maan te brengen:

technisch wetenschappelijke prestatie, mogelijk geworden door ongekend hoge organisatiegraad. Zo tenminste heb ik het ervaren bij een bezoek aan Cape Canaveral en Houston.

(21)

be-doeld om met een minimum aan moeite efficiënt te werken, en ook onzekerheden en fouten door individueel optreden te voorkomen. In de eerste extreme organisatievorm kan nog door uiterste persoonlijke inzet inmense voldoening worden gevonden. De tweede vorm echter is de meest voor-komende; zij werkt in hoge mate depersonificatie in de hand en bijna iedereen ondergaat dat. Haar bij uitstek wetenschappelijk gefundeerde materialisatie is de com-puter, reeds in zichzelf een statusteken geworden. De toestand van thans lijkt zo sterk op die der eerste industriële revolutie, dat men ons huidige bestel vaak aanduidt als de tweede. In zou veel liever over de (eer-ste?) organisatorische revolutie willen spreken. L'his-toire se répète. Heeft de industriële revolutie de mens "onthand", de organisatorische lijkt hem te zullen ont-hoofden. Reeds is de immateriële klomp van de voet getrok-ken. De dreiging van deze allermodernste depersonificatie gaat men te lijf met protestnota's, betogingen, spandoe-ken en demonstraties. Ik las onlangs: "He who has failed to learn from history, will be forced to relive it. Thans geldt de tragiek dubbel, want aan de in de protesten ver-vatte eisen wil men voldaan zien van buitenaf. Ik kan het dan ook niet anders zien, dan dat men fanatiek tracht de duivel uit de banden met behulp van Beëlzebub.

En hoe nu verder?

Verwacht van mij geen zienersblik, met richtlijnen voor de toekomst. Slechts dit: indien men een gekwelde mens wil helpen en men is niet bereid de wonderdokter uit te

(22)

hangen, dan zal men met een ziektegeschiedenis en met een diagnose moeten beginnen. Ik kan niet beoordelen of mijn poging in die richting hout snijdt. Steun kan ik echter putten uit de analyses van anderen die het ver-geten aspect, dat ik als thema koos, reeds vele malen en op zeer uiteenlopende manieren onderkenden en beschreven. Ik noem slechts H.G. Wells "The time machine"; Ortega Y Gasset "Opstand der Horden"; Huizinga "In de schaduwen van morgen", een diagnose van het geestelijk lijden van deze tijd: Van den Berg: "Metabletica" en "Leven in

Meervoud"; Toff1er "The future Shock"; Reich "The green-ing of America" een felgekleurde maar een mijns inziens vruchteloze poging tot repersonificatie en tenslotte Huxley: "Brave new world" met een weerzinwekkende capi-tulatie aan de depersonificatie.

Men tracht naarstig alle uitwendige factoren, die voor het onbehagen aansprakelijk worden gesteld, met maatregelen, resp. met daartoe voerend onderzoek te be-teugelen. Zou dan de onvrede verdwijnen? Ik kan er geen groot vertrouwen in hebben. Wat baten die aanvallen op het "establishment". De fout ligt niet bij "de ander"! Polarisatie is een van Beelzebubs geheime wapenen, waar-mede hij Mephistopheles van dienst is. Mij spreekt meer de gedachte aan, dat er een totale verandering van men-taliteit noodzakelijk is. Kan men verwachten, dat de wetenschap dat bewerkstelligen zal? Voorzichtig denk ik aan een opnieuw beleven van de innerlijke eenheid der samenlevingssectoren, zodat de wetenschap niet langer in

(23)

de beklaagde bank zit. Dit is niet eenvoudig, want wij hebben niet met individuen, maar met collectiviteiten te doen. Elke collectivum bevordert zijn eigen zelfverze-kerdheid. Vandaar zijn sterke handen om te handelen, zijn

spitse mond om te spreken en zijn luide stem. Collectivi-teiten hebben ook scherpe ogen om te zien en oren om te horen, maar collectiviteiten zijn zwak in het kijken en waarnemen, evenals in het luisteren en verstaan. Zij zijn sterk in het denken, maar zwak in het nadenken, sterk in het produceren, zwak in het scheppen.

Over de collectiviteit "Wetenschap" heb ik veel na-gedacht. Zij staat voor niets. Zij vermag in alles door te dringen, zij kent geen taboes. Ik meen echter wel eens opgemerkt te hebben, dat zij weinig willig is om haar eigen innerlijk voor schouwing open te stellen. Ik ken nauwelijks schuchtere pogingen om het menselijke ver-schijnsel wetenschap naar oorsprong, plaats, richting, bestemming en draagwijdte tot object van studie te maken. Zeker bereikt men dat niet met democratisering: inspraak richt zich op een andermans wezen, per definitie verge-tend het eigene niet te kunnen verstaan. Nog meer weten-schappers (wat zijn hun kenmerken?) garanderen niets voor de inspiratie en originaliteit, waar zo dringend behoefte aan is. Zal, en dat is nu de grote vraag, zal de

weten-schap de diep bezielde zijn, die als deelgenoot de samen-leving kan helpen, om dan als êen man tot inzicht te ko-men, hoe wij onze overweldigende kennis zullen aanwenden en waar wij haar in toom moeten houden. Want dit is onze

(24)

werkelijke dreiging: Wij weten veel te veel voor ons ver-stand.

(25)

door

Dr. A.K. Constandse

buitengewoon hoogleraar in de sociaal wetenschappelijke grondslagen van de urbane planologie

aan de L.H. Wageningen

(26)

In de Eerste Wereldoorlog zong de Vrijwillige Land-storm, wanneer zij op enige afstand van de huiselijke haard over lugubere heidevelden moest marcheren, zich moed in met de schijnheilige tekst: "In de stad, benauw-de lucht, in zo'n lucht kan ik niet leven". Benauwenis spreek ook uit dit citaat: "De kwaliteit van de lucht in de stad, verhoudt zich tot die van de lucht in bossen en woestijnen, als die van troebel tot schoon en helder water. Dat is omdat de in de steden met hun hoge gebouwen en

smalle straten, de vervuiling die de bewoners veroorzaken met hun afval, kadavers, mest en bedorven voedsel, de lucht stinkend en bezwangerd maakt en de wind ondergaat daardoor hetzelfde lot, ook al merken we dat niet. Omdat er geen uitweg is, omdat we opgegroeid zijn in steden en er aan gewend zijn, kunnen we niet veel meer doen dan een stad kiezen met een open horizon, vooral aan de noord-oostkant, uitziend op hoge bergen met bebossing en met buitenwater in de buurt. En als men niet kiezen kan en de stad niet kan verlaten, probeer dan tenminste een woonplaats te vinden in een noordoostelijk gelegen voor-stad"1 \

Enkele termen in deze tekst wijzen er op, dat dit niet een aansporing is van een makelaar om een huis in Wageningen-Hoog te kopen, al ligt dat dan in het noord-oosten. De tekst is, via het Engels uit het Arabisch ver-taald, afkomstig van Maimonides, een beroemde medicus, en is geschreven in het jaar 1198. Moses Ben Maimon, zo-als hij eigenlijk heette, wist waar hij over sprak, want

(27)

hij werd in 1135 in Cordova geboren, een stad die toen een half miljoen inwoners telde. We mogen aannemen dat het daar toen behoorlijk gestonken heeft.

Het interessante van dit medisch advies ligt niet in het nogal negatieve oordeel over het stedelijk woon-milieu, want de citaten daarover liggen voor het oprapen, maar in de duidelijke erkenning dat stedelijk leven in een bepaalde cultuurvorm onvermijdelijk is. Hij verwerpt de stad als zodanig niet, hij zegt alleen maar dat je

beter aan de rand dan in het midden er van kunt wonen. Hij aanvaardt het bestaan van het midden, want anders zou er geen rand kunnen zijn. Voor hem zal dat geen probleem hebben gevormd, want het advies staat in een boek dat geschreven werd in opdracht van Sultan Al Afdal van Egyp-te en dat moet ons doen vermoeden dat hij weinig Egyp-te ma-ken had met fondspatiënten.

In de Oriënteringsnota Ruimtelijke Ordening, achter-gronden, uitgangspunten en beleidsvoornemens van de re-gering, verschenen in 1974, staat als Hoofddoelstelling 1.1. te lezen: "Verbetering van de kwaliteit van de

leef-2)

omstandigheden" . Dat gedoeld wordt op de leefomstandig-heden van alle leden van de samenleving, is zo vanzelf-sprekend, dat het niet eens wordt vermeld. Voor Maimoni-des bestond die vanzelfsprekendheid niet en als hij had voorzien dat een kleine achthonderd jaar later in sommi-ge landen een situatie^zou ontstaan waarin iedereen de ambitie gekregen lijkt te hebben om zijn raad op te vol-gen, zou hij zich misschien voorzichtiger hebben

(28)

uitge-drukt en wellicht had hij dan het begrip "gebundelde de-3)

concentratie" bedacht. Door twee tekstgedeelten die met een tussenruimte van acht eeuwen geschreven zijn naast elkaar te plaatsen, heb ik een uitgangspunt om het mij opgegeven thema uit te werken binnen een kader, dat van planologie en ruimtelijke ordening, waarin ik dagelijks verkeer. Het advies van Maimonides is wetenschappelijk nog steeds verantwoord, maar maatschappelijk onaanvaard-baar; de genoemde doelstelling van de Oriënteringsnota is zo maatschappelijk dat je hem bijna niet met droge

ogen kunt lezen, wetenschappelijk daarentegen zeer moei-lijk grijpbaar. Als ik kan verklaren waarom toen een

wetenschapsman kon spreken als een makelaar nu, thans een wetenschappelijk gefundeerde beleidsnota de taal ge-bruikt van een priester vroeger, dan heb ik

waarschijn-lijk ook iets gezegd over verwetenschappewaarschijn-lijking van de maatschappij en vermaatschappelijking van de wetenschap.

Hoewel Kropotkin en zijn volgelingen er van uxt-gaan dat de mens van nature in staat is om in vrede en

tevredenheid te leven in groepsverband, kunnen bewijzen voor de juistheid van die veronderstelling tot nu toe slechts ontleend worden aan het gedrag van bepaalde dier-soorten. De mens heeft alleen maar aangetoond dat hij een onbeperkt vermogen bezit om zijn ambities te vergroten en zijn behoeften uit te breiden, meestal ten koste van zijn omgeving. De thans door ons zo zorgvuldig gekoesterde stenen getuigenissen van toppunten van culturele bloei, zoals Boroboedoer, de Aztekentempels, de pyramiden van

(29)

Egypte, het Alcazar, de kastelen aan de Loire, de kathe-dralen, zijn stuk voor stuk vervaardigd onder patronage van machthebbers, koningen en keizers, priesters en amb-tenaren, voor wiens ambitie er geen plafond was en die zich, individueel of als groep, megalomaan toonden. Hun gedrag kan niet toegeschreven worden aan invloeden van ras, godsdienst, politiek of economisch systeem, want overal, in alle tijden en in alle delen van de wereld, in alle culturen waar machthebbers verschenen, zijn arte-facten te vinden van dat wat voor de glorie van weinigen door velen met bloed, zweet en tranen, meestal

onvrij-5)

willig, tot stand is gebracht . Een fundamentele nei-ging tot megalomanie als uitgangspunt nemend, een neinei-ging die kan voeren tot het leven met duizend vrouwen en het zich voeden met leeuwerikentongen, dien ik ook te wijzen op twee andere menselijke kwaliteiten: namelijk het ver-mogen tot gedragsverandering en het verver-mogen om tot op zekere hoogte vooruit te denken. Met de combinatie van die twee faculteiten heeft de mens het echter maar moei-lijk: inzicht leidt niet automatisch tot gedragsverande-ring, zoals Dr. Meinsma weet. De zelfbeperking en ge-dragsregulatie die nodig is voor het kunnen leven in groepsverband, vraagt om geboden en verboden en zodra het groepsleven ingewikkeld wordt, ontstaan er wetgevers, wetshandhavers en dienaren van de godsdienst. Maar deze bewakers van de deugd zijn mensen, met de genoemde eigen-schappen van mensen en zo kunnen machthebbers ontstaan,

6 )

(30)

Deze benadering is noodzakelijkerwijs erg simplis-tisch, maar zolang niet aangetoond kan worden dat de mens zich anders dan met wetten en taboes, heilige boeken en thans beleidsnota's, op grond van telkens nieuwe inzich-ten in stand kan houden, zie ik deze als de meest bruik-bare.

Uit rotstekeningen in grotten in Zuid-Frankrijk is afgeleid dat dertigduizend jaar geleden waarschijnlijk priesters hebben bestaan, die jagers afrieden om drachti-ge dieren te schieten als ze het voldrachti-gende jaar weer

prooi wilden zien. Een vroeg voorbeeld van natuurbeheer. Of de jagers de raad opvolgden vertellen de tekeningen niet. Thans zouden we zoiets a blueprint for survival noemen.

Zonder zo'n priester met inzicht waren de mensen op zijn zachtst gezegd onvoorzichtig. Zij lieten gulzige geiten het mediterrane gebied vernielen, kapten Joego-slavië kaal voor de bouw van de Venetiaanse vloot, Spanje voor de Armada, veroorzaakten door roofbouw dustbowls in Amerika en laterietbodems in de tropen.

Ofschoon het aantal antropogene rampen in de ge-geschiedenis, in de laatste minuut van de geologische tijdrekening, niet gering is, was tot voor kort het be-staan van de planeet en het daarop voorkomende leven toch nooit direct in gevaar. De mensen waren niet zo talrijk, het technisch vermogen was zeer beperkt en de megalomanie was gevaarlijker voor de mensen zelf dan voor natuur met zijn geweldig regenererend vermogen. Op menselijke schaal

(31)

gezien is de Dom van Florence een gigantisch werk, niet alleen als kunstwerk, maar ook als een stuk projectont-wikkeling. In de marmergroeven bij Carrara kan men zich een voorstelling vormen van hoe met de toenmalige tech-nieken een stuk berg in een godshuis is getransformeerd. Maar als men dan even later van een afstand ziet hoe

imposant en bijna ongeschonden de bergen er nog liggen, dan krimpt al dit exploitatief geweld ineen tot het ge-knaag van een muis. Waarschijnlijk niet toevallig spelen muizen zo'n grote rol in onze verbeelding; ze zijn nie-tig, maar olifanten en vrouwen zijn er bang van, in teken-films maken ze het leven van de kat tot een hel, er be-staat een Mighty Mouse en een Speedy Gonzales, muizen vermenigvuldigen zich snel en ze worden gemakkelijk tot een plaag.

In de organisatievorm die we standenmaatschappij noemen, deze van god gewilde orde, was de derde stand de taak toebedeeld om hard te werken en simpel te leven. Al ploegend, zaaiend en oogstend hield zij zich bezig met recycling. De schaarse rijken die zich uitleefden, slaag-den er, ondanks hun vaak respect afdwingende spilzucht, toch niet in om het milieu ernstig te verstoren. Ook toen de burgerlijke stad ontstond, en zelfs na de Industriële Revolutie, toen de klassenmaatschappij werd gevormd en de bevolking snel ging groeien, leken de evenwichtsversto-ringen in het ecosysteem nog niet van gevaarlijke aard.

Voor de geschiedenis van de ruimtelijke ordening is de figuur van Henry Ford waarschijnlijk even belangrijk

(32)

als die van Karl Marx. Hij symboliseert immers de gedach-te dat je een arbeider zulk een hoog loon moet geven, dat hij afnemer kan worden van dat wat hij zelf produceert: meer consumeren leidt tot meer welvaart. De achterliggen-de gedachte is geweest dat door achterliggen-de onbegrensachterliggen-de mogelijk-heden van de wetenschap de schaarste voorgoed opgeheven zou zijn. Malthus kon hartelijk uitgelachen worden omdat hij bij zijn sombere becijferingen helemaal de inventivi-teit van de mens vergeten had. En het werkte, althans

voor een deel van de wereld. De zonderlingen die in het Middeleeuwen in kloosters en aan vorstenhoven goddeloze hobbies bedreven en met dingen als kompas, buskruit en boekdrukkunst, te voorschijn kwamen, maakten de ontwikke-ling door die hiervoor beschreven is; het

wetenschappe-7) lijk werk werd de basis van alle vooruitgang . Plato noemde de mens een speeltuig der goden. Veertig jaar geleden constateerde Huizinga bezorgd dat de wereld

8 )

speelgoed voor de mensen was geworden . Ik behoef niet te vertellen in welke mate zijn verwachtingen nog over-troffen zijn. De mateloze uitbuiting en uitbating van de gehele aarde is voldoende bekend. Niets is onbetreden, ongebruikt of onbesmet gebleven en in plaats van dit occupatieproces nog eens te beschrijven, citeer ik nu slechts als een illustratie de grote vergissing die de luitenant Joseph C. Ives na een moeilijke expeditie naar de Grand Canyon van de Colorado River in 1857 neerschreef: "Ours has been the first and will doubtless be the last party of whites to visit this profitless locality. It

(33)

seems intended by nature that the Colorado River, along the greater portion of its lonely and majestic way, shall

9)

be forever unvisited and undisturbed" . Thans dalen per jaar meer dan een miljoen merendeels ongetrainde wande-laars in de Canyon af en klinkt er een onafgebroken

gebrom van sportvliegtuigjes. Naar men zegt moeten de Hopi- en Zuni-Indianen, die in die omgeving wonen, hun ambachtsprodukten in Hongkong laten maken om aan de vraag van de toeristen te kunnen voldoen..

Waar voortgezette exponentiële groei binnen afzien-bare tijd toe leiden moet als de mens de wereld als speel-goed blijft gebruiken, wordt ons nu door een Club van

10)

Rome voorgerekend . Anders dan bij het einde van het vorige millennium worden de ondergangsvoorspeHingen nu wetenschappelijk onderbouwd. We kunnen zelfs kiezen uit verschillende scenario's. Er zijn geen kometen meer nodig om ons te laten griezelen; we doen alles zelf.

Natuurlijk werd er wel iets voorvoeld, ook zonder computers, zoals je ook niet werkelijk schrikt van de rekening in een te duur restaurant: terwijl je eet heb je allang gezien dat je een vergissing hebt gemaakt, maar je blijft manmoedig tegen je disgenoot roepen dat het een gezellige boel is. De Club van Rome is veeleer gevolg dan oorzaak van het onbehagen in de cultuur.

Toch komt het hard aan wanneer diezelfde wetenschap, die ons zo trouw heeftr begeleid op de weg naar de begeer-de toestand die we thans misprijzend begeer-de consumptiemaat-schappij noemen, ons nu aan het hoofd komt zeuren met

(34)

beschouwingen over de grenzen aan de groei. Het is nog maar zo kort geleden dat de notaris met zijn Dion Bouton over de landwegen stoof en door het voetvolk gezien werd als een symbool van de vooruitgang. Nu het voetvolk dan eindelijk een autootje kan kopen en op een mooie zondag eens gezellig wil gaan toeren, blijkt het opeens in het bezit te zijn van een energieverslindend, kindermoordend, vergiftigend stuk blik. In 1934 juichte heel Nederland over de prestaties van het KLM-vliegtuig De Uiver in de Melbournerace, toen nog vrijwel niemand ooit luchtpassa-gier was geweest. Nu velen zich per chartervlucht naar stranden kunnen laten vervoeren die vroeger alleen toegan-kelijk waren voor enkelingen, is zo'n fraaie glimmende vogel alleen maar een lawaaibron en een luchthaven der-halve een pest voor de omgeving. Het ene landhuis in de duinen, van de dokter, was een aardig accent in het land-schap, maar het complex tweede-woningen, van 300 stuks, bron van vreugde voor eenvoudige mensen, is nu planolo-gisch ontoelaatbaar, is landschapsbedervend.

"Ze hebben het er over dat we met z'n allen in het-zelfde schuitje zitten. Waarom zitten we pas met z'n al-len in hetzelfde schuitje als de herrie en het vuil tot

de bovendekken doordringen?" schrijft Galtung verwij-tend. Het antwoord ligt in de omkering van de beeldspraak: Het feest op de bovendekken deerde het schip niet, maar toen het feest zich begon uit te breiden tot een massaal carnaval op de benedendekken begon het gevaarlijk te schommelen.

(35)

De nieuwe schaarste, die van ruimte, lucht en water (vroeger niet-economische goederen genoemd), wordt niet veroorzaakt door rijken, want die zijn er niet veel, ook niet door armen, want die gebruiken niet veel, maar door de ongekende brede middengroep.

Een miljonair met drie huizen en vier auto's legt minder beslag op de ruimte dan veertig gezinnen met samen het inkomen van die ene miljonair, want ze hebben veertig huizen en dertig auto's. Wie nu meent dat mensen die nog maar net deelachtig zijn geworden aan welvaartsgroei, door mentaliteitsbeïnvloeding er wel toe gebracht kunnen worden om daar nu onmiddellijk weer van af te zien, moet bedenken dat men vervolgens nog te maken heeft met een Derde Wereld, waar niet alleen maar passief gehongerd wordt, maar ook actief gehunkerd naar welvaart. Men zal daar voorlopig weinig gevoelig zijn voor woorden van

waar-12)

schuwende profeten . Een van de redenen waarom men zo moeilijk kan komen tot internationale afspraken over be-perking van vliegtuiglawaai, is het feit dat in een aan-tal arme landen het gebrul van een straalmotor klinkt als muziek van de vooruitgang.

Het gesunkenes Kulturgut heeft zich als schaars en in diverse betekenissen waardevol bezit van de elite, al zinkende kwantitatief vermenigvuldigd, is kwalitatief ge-degenereerd en bedreigt, aan het eind van het sedimenta-tieproces, als schadelijk effluent, als overbemesting,

13) het voortbestaan van de samenleving

(36)

goed doen, is er toch allerminst sprake van een calami-14)

teitssyndroom , want dan zouden angst en apathie zich duidelijker manifesteren. Men levert wel eens een lege fles in, men gaat wel eens vroeg naar bed als een

direc-15) teur van de Shell dat raadzaam acht . Ook bestaat er

een wantrouwen ten aanzien van verdere technologische ont-wikkeling omdat de neveneffecten er van gevaarlijker

lij-16 ) ken te worden en ook niet allemaal bekend zijn . Maar

tegelijkertijd is er een vooruitgangsoptimisme in geheel nieuwe vormen, zich uitend in het enthousiasme en de door-tastendheid waarmee oude normen- en waardenstelsels wor-den aangevallen en bestaande instituties worwor-den afgebro-ken, zonder dat duidelijk voor ogen staat wat er voor in de plaats moet komen. Onder de dekmantel van het merkwaar-dig genoeg positief gewaardeerde begrip "pluriforme maat-schappij", wordt strijd geleverd op tientallen fronten tegelijk. De ernstige en rusteloze vervaardigers van zwartboeken zijn mentaal zeer ver verwijderd van diegenen

17) die adverteren met "alles mag, niets hoeft" , maar ze hebben dit gemeen dat ze een mogelijke toekomst zien waar-in alle mensen het beter hebben, waarwaar-in ongelijkheid ver-dwijnt, waarin er maximale ontplooiingskansen zijn voor ieder. Niemand is nog manifest conservatief. Zelfs een rijksdienst die als duidelijke opdracht het conserveren heeft, is nu blijkens een poster bezig met een toekomst voor ons verleden te scheppen. Alle woelingen van deze tijd duiden meer op ongeduld en irritatie over het uit-blijven van de nieuwe maatschappij dan op pessimisme.

(37)

Het lijkt alsof de tijd nu daar is om de utopie, het

steeds achter de horizon terugwijkende droombeeld, nader-bij te halen. Wie dat als een hoogmoedige dwaasheid be-schouwt, moet nadenken over de uitspraak van Kolakowski: "Iets wat op een gegeven ogenblik onmogelijk is, is

slechts dan op een ander ogenblik mogelijk, wanneer het, toen het nog onmogelijk was, voor mogelijk werd gehou-den»18).

Intussen zitten we met een bevolkingsvraagstuk, een energieprobleem, een ruimteprobleem, een honger- naast overvoedingsprobleem en als we afzien van een beperkt aantal mensen, Kulturverneiners die terugkeren naar een primitievere levensstaat, dan is er een zekere consensus over de constatering dat het met de dorpsvereniging niet meer op te lossen valt en dat er behoefte is aan planning

19) en besturing van het mondiaal maatschappelijk proces

Na een tijd naar hartelust en bandeloos gejaagd te hebben, ziet men de wildstand afnemen en onmachtig om daar individueel iets aan te doen, roept men niet de priester uit de grotten van de Dordogne op, maar men

stelt een jachtopziener aan: men geeft hem bevoegdheden, maar hij is geen vertegenwoordiger van een bovenaardse macht; men kan hem ontslaan, men hoopt dat hij het even-wicht zal bewaken en dat hij het onderscheid zal kennen tussen stropers en jagers. Dat is de ruimtelijke ordening.

Wat er nu sedertTlaimonides gebeurd is, heb ik ver-moedelijk in grote lijnen duidelijk gemaakt. De eerste algemene hoofddoelstelling van de Oriënteringsnota

(38)

"ver-betering van de kwaliteit van de leefomstandigheden" is een ernstig bedoeld beleidsvoornemen van de regering, waarin de verwachting dat de toekomst tot op zekere

hoog-te maakbaar is, tot uitdrukking komt. Het is een zoeken naar de concretisering van de utopie. Dat zoiets niet vanzelf gaat, blijkt dan uit de volgende doelstellingen. Er is sprake van "aanpassing van de wensen van de samen-leving aan de mogelijkheden van ruimte en milieu", "nade-re bezinning op economische groeidoelstellingen", "voor-komen van planologische overbesteding". De lange reeks van doelstellingen en subdoelstellingen die dan volgt heeft betrekking op meer concrete situaties en kortere termijnen. Wie gewend is aan de pregnante taal van pro-feten en radicalen die geen beleidsverantwoordelijkheid dragen, zal geneigd zijn het vage prietpraat te vinden; wie de ambtelijke wereld kent en enig gevoel heeft voor politiek en beleid, zal beseffen dat hij een uiterst ambitieus stuk onder ogen heeft, voorzichtig en

verme-20 )

tel . Er is van allerlei op aan te merken, consistentie, haalbaarheid, aangegeven wegen, juistheid van gebruikte gegevens, maar het staat dan ook in brede kring ter

dis-21)

cussie . Duidelijk is echter dat een aanzet wordt gege-22) ven voor planning als veranderingsstrategie , met een humaan doel voor ogen, niet rigide, wèl procesmatig en flexibel. Het planningsproces dat zich richt op een continue, door de mens rechtvaardig geachte, mogelijke verdeling van de schaarse ruimte, niet alleen tussen de mensen onderling, maar juist ook tussen mens, plant en

(39)

dier, wordt bij de Rijksplanologische Dienst nuchter aangeduid met de bijna Orwelliaans klinkende naam WERON. Dit Werkproces Ruimtelijke Ontwikkeling Nederland, want

23 )

dat betekent het , is geen griezelig mechanistisch toekomstmodel, maar een werkwijze die een uitdaging inhoudt voor de wetenschap, die een beroep doet op het wetenschappelijk onderzoek zowel in de breedte als in de diepte.

De planten en de dieren geven relatief weinig hoofd-brekens: hun wensen en mogelijkheden zijn in grote lij-nen bekend, hun gedrag is redelijk goed voorspelbaar en als vormen van protest kennen zij slechts het uitsterven of de wijk nemen. Met een behoorlijke biologische kennis kan men een biotoop maken, bijvoorbeeld een ganzenreser-vaat. Het evaluerend onderzoek is betrekkelijk eenvoudig: als de gans er blijft zitten is het goed, gaat hij weg,

dan is het niet goed. De wensen en mogelijkheden van men-sen zijn niet stabiel, het menselijk gedrag is slechts in geringe mate voorspelbaar en tot overmaat van ramp is zijn onderzoeker zelf een mens. Daarom is het maken van een mensenreservaat zo moeilijk. Om nog steeds niet ge-heel verklaarde redenen nemen we aan, evenals Maimonides al deed, dat de stad een goede biotoop is voor homo sa-piens. Maar wat doet hij? Hij loopt er steeds uit, een uitgewoond nest achterlatend, maar even later wil hij er ook weer in. Wie enige liefde voor dit wezen koestert en in zijn eigen belang orde in de ruimte wil scheppen, staat voor een cybernetisch vraagstuk dat zich laat

(40)

ver-gelijken met het probleem van iemand die een beschonken chauffeur tussen vluchtstrook en vangrail wil houden zonder zijn vrolijke bui in een kwade dronk te laten om-slaan. Men kan het hele gebeuren van suburbanisatie en stedelijk verval en het wederom verlangen naar het veel-zijdig leven in dichte pakking, zien als een epidemisch geworden ziekte, die oorspronkelijk alleen maar voorkwam bij de figuren in de toneelstukken van Tsjechov: keuze-vrijheid maar onvermogen tot kiezen, ten onder gaan aan verlangen naar Moskou, maar niet kunnen scheiden van de kersentuin. Men kan het echter ook zien als een proces dat is opgebouwd uit de gevolgen van heel rationele be-sluiten van heel eenvoudige, allerminst innerlijk ver-scheurde mensen. Als je favoriete televisiekomiek in een

24)

stolphoeve in de Beemster woont , waarom zou je dan niet eens gaan uitkijken naar een eengezinswoning met een tuin in een aardig dorp? Je hebt immers een auto en de makelaar rekent voor dat je door de geldontwaarding en het belastingvoordeel van een hypotheek, eigenlijk een heel lage huur betaalt. En wat te denken van jongge-huwden die niet bij hun ouders willen inwonen, van de gemeente geen woning krijgen, maar van een andere

gemeen-25) te wel? '

Uit de optelsom van de miljoenen, ogenschijnlijk allemaal op zichzelf staande kleine beslissingen en ge-beurtenissen, komt een patroon te voorschijn en een dy-namiek die zich in een bepaalde richting beweegt, soms in een richting die we als collectief niet wensen,

(41)

zon-der dat we weten hoe dat komt. Om de poging dat te door-gronden gaat het nu.

Een ober zet bij een receptie x glazen jus d'orange en y glazen alcoholica op een blad. De aantallen bepaalt hij door het gemiddelde van zijn ervaringen met feest-gangers te extrapoleren. Valt zijn prognose verkeerd uit, dan keert hij gelaten terug met zijn halfvolle blad en loopt een keer extra. In de ruimtelijke ordening kan zo'n extra wandeling kostbaar, zelfs fataal zijn, sommige pro-cessen zijn onomkeerbaar, de gevolgen onherstelbaar. De ober moet daarom weten welke mensen, met welke wensen op de receptie komen. Misschien kan hij dan met ién wande-ling volstaan, en als er niet genoeg in huis mocht zijn kan hij vast bedenken hoe hij de gasten een drankje van tweede keuze kan aanpraten of met minder genoegen kan la-ten nemen. Een meer radicale oplossing is de afschaffing van recepties, dan hoeft die ober helemaal niet meer te lopen, maar dan weet je weer niet wat de feestgangers gaan doen.

Deze vergelijking houdt een pleidooi voor evolutie in, evolutie met intensieve begeleiding van doelgericht wetenschappelijk onderzoek. Wat men met wetenschap heeft verknoeid, moet men ook weer met wetenschap kunnen her-stellen, voorzichtig en met overleg, rationeel, zoals in de Tweede Wereldoorlog en man met paard en wagen in een mijnenveld reed en toen, door iemand gewaarschuwd, niet in paniek raakte, het paard bij het bit pakte en de wa-gen langzaam terugdreef, zorwa-gend dat de wielen in de

(42)

ge-maakte sporen bleven.

Het zal niet gemakkelijk zijn om alle individuele strevingen en alle emancipatiebewegingen op een democra-tische wijze tot een zodanige eenheid te brengen dat een ruimtelijk beleid gevoerd kan worden dat overlevingskan-sen biedt en leidt tot een verbetering van de kwaliteit van het bestaan. De maatschappij is echter te complex, te kwetsbaar, om echte revolutie te kunnen overleven: de evolutie gaat al zo snel dat het bijna een revolutie is ; we noemen allerlei veranderingen dan ook revolutionair.

Revolutionairen, die strijden tegen statische bol-werken en daarom zeggen "dat er niets veranderd is sedert het jaar X", b.v. 1945, hebben wat bepaalde delen van de maatschappij betreft soms gelijk, maar inzake het geheel absoluut niet; de samenleving bezwijkt bijna aan future shook . Daarom kan ik wel met Popper instemmen als hij waarschuwt: "De overmoed die ons doet proberen om het hemelrijk op aarde te brengen, leidt ons er toe om onze goede aarde in een hel te veranderen - een hel zoals al-leen mensen die voor hun medemensen kunnen doen

ont-27 )

staan" . Dat wil niet zeggen dat ik instem met zijn voorkeur voor stapvoetsplanning, maar zijn zorgen deel ik wel.

Optimaal gebruik van wetenschap betekent ook gebruik van wetenschapsorganisatie en technische hulpmiddelen, waardoor modellenbouw, ontwerpen van toekomstscenario's, toetsing van toekomstalternatieven, ontwikkeling van

(43)

verfijnd en operationeel gemaakt kunnen worden. Misschien weten wij te veel voor ons verstand, zo werd gesteld.

Herstel van evenwicht kan gezocht worden in verminde-ring van het weten - sommigen hebben daar geen moeite mee - of in vergroting van het verstand. Zal de computer ons onthoofden, zoals de machine ons heeft onthand? Dat hangt er maar van af. Voor de woeIstok of de spa was uit-gevonden krabden we met onze nagels in de grond. Niemand heeft ooit bezwaar gehad tegen de spa. De machine is evenals de spa een verlengstuk van de hand, als we hem goed gebruiken. De computer kan een vergroting van het verstand betekenen als we hem maar goed gebruiken. Met dat vergrote verstand kunnen we misschien wijzer worden, zo wijs dat we die computers de baas blijven en ons hoofd behouden. De vrees voor Brave New World, met databanken in verkeerde handen, is begrijpelijk, maar in feite een controle-probleem. Een samenleving die zich niet wil la-ten tellen en registreren kan nooit komen tot zelfkennis en zal daarom ook niet rationeel kunnen handelen. De ver-wetenschappelijking van de samenleving is een feit en blijft onontkoombaar.

De vermaatschappelijking van de wetenschap, voor-28 )

zover dat iets betekent , is vermoedelijk ook reeds lang een feit, maar er wordt vaak iets anders mee be-doeld dan ik denk dat er mee bebe-doeld zou moeten zijn. Er wordt gedacht aan ket op wetenschappelijke wijze een klomp in de machine gooien: zich scharen aan de zijde van verdrukte minderheden, emancipatie steunen, tegen beleid

(44)

schoppen. Ontegenzeggelijk heeft dat een functie in het veranderingsproces, het is een vorm van dialoog waarbij één gesprekspartner zichzelf uitnodigt. In de ruimtelijke ordening kan het gesprek met pleitplanologie en zelfs guerillaplanning, op een hoger niveau gebracht worden en kennelijk is dit gesprek in onze onvolkomen democratie een noodzaak. Aangezien naar mijn mening in een complexe samenleving emancipatie alléén nimmer de fundamentele problemen kan oplossen, mag dit soort vermaatschappelijk-te alvermaatschappelijk-ternatieve wevermaatschappelijk-tenschap niet beschouwd worden als een mogelijke vervanging van de traditionele, "officiële", ten onrechte soms "systeembevestigend" genoemde weten-schapsbeoefening van "vakidioten" en "deskundologen". De samenleving als geheel blijft behoefte houden aan koele, rationele wetenschapsbeoefening, niet "onbevan-gen", maar wel koel. Tegenwoordig hoort men vaak zeggen: "Ik zie het niet meer zitten". Gespreksleiders zeggen dan: "Laten we de dingen eerst eens op een rijtje zet-ten". Eigenlijk een mooie en eenvoudige definitie van wetenschap, om steeds voor ogen te houden. Misschien zien we het dan weer zitten.

Een ontwikkelingswerker op de Filippijnen consta-teert verheugd dat er in een dorp eerst geen sanitair was en nu 66% van de huizen een wc heeft. Een dorpeling repli-ceert dat zijn rekensom een andere is: zijn buurman heeft

29 )

100% wc en zelf heeft hij 0% . Beiden hebben een

weten-schappelijk onomstootbaar juiste uitspraak gedaan, alleen is hun definitie van het probleem verschillend. De één

(45)

ziet vooruitgang, de ander voortwoekerend onrecht. De op-lossing is óf het bouwen van 34% meer wc's, want dan ko-men beiden uit op 100%, of wederinvoering van "geko-mene se-creten". Als ieder werkt naar eigen aard, vermogen en in-zicht en met respect voor de ander, aan dit sanitair pro-bleem, dan verdwijnt misschien de stank waar Maimonides achthonderd jaar geleden van sprak en die ook nu, zij het anders geurend, weer onze steden vervult. De Landbouwhoge-school, vanouds vertrouwd met mest, heeft hier een taak, technisch, economisch, sociologisch, planologisch, niet

30) alleen voor boeren, maar ook voor burgers en buitenlui

(46)

Noten

1. Vertaald uit: "The Preservation of Youth; Essays on Health. Moses Ben Maimon (Maimonides), New York, 1958, p. 70.

2. Oriënteringsnota Ruimtelijke Ordening, 's-Gravenhage 1974, p. 99.

3. Begrip dat voor het eerst is gehanteerd in de Twee-de Nota over Twee-de Ruimtelijke OrTwee-dening, 's-Gravenhage,

1966.

4. Roel van Duyn, De boodschap van een wijze kabouter, Amsterdam, 1969.

5. In verkleinde vorm treft men hetzelfde bij primitief levende stammen aan. De megalomanie van de Kwakiutl Indianen betekende dat rond 85% van hen meer dan gemiddeld submissief was. Zie: Han Fortmann, Inlei-ding tot de cultuurpsychologie, Bilthoven, 1971, p. 297.

6. Noodgedwongen vat ik hier iets in enkele zinnen sa-men wat in feite niet sasa-men te vatten is. Een raad van dorpsoudsten, een medicijnman, de thans waarge-nomen Vierde Macht, Adolf Hitler, om maar het een en ander te noemen, behoeven een veel uitvoeriger bespreking.

7. De voorgaande spreker heeft hier reeds een beeld van gegeven. Voor een nadere uitwerking zijn de beschou-wingen van Nigel Calder zeer de moeite waard. Welis-waar besteedt hij weinig aandacht aan de sociale wetenschappen, maar hij verklaart veel over de rol van de wetenschap en de wetenschapsbeoefenaar. N. Calder, Technopolis, Leiden, 1970.

8. J. Huizinga, In de schaduwen van morgen, Haarlem, 1935, p. 126.

9. Uit een tekst afgedrukt op de achterzijde van een wandelkaart voor de Grand Canyon.

10. D.L. Meadows, De grenzen aan de groei. Utrecht, 1972. 11. Geciteerd door Wolfgang Beek in Democratie in de

wijken, Amsterdam, 1974, p. 16.

12. Tijdens een door de United Nations georganiseerd symposium over New Towns, te Londen, in 1973, kwam duidelijk naar voren dat de gedachten over

(47)

afrem-ming van de groei van de welvaart, de afgevaardig-den uit de ontwikkelingslanafgevaardig-den alleen maar irriteer-den. Dit is een voorbeeld uit persoonlijke ervaring. Ongetwijfeld kan dit voorbeeld zonder veel moeite verveelvoudigd worden.

13. Alweer moet ik ongenuanceerd zijn. De overdracht van cultuurgoederen is ingewikkelder dan het lijkt: ze dalen niet alleen, maar kunnen opstijgen. Zie: Q.J. Munters en H. de Jager, Verticale cultuurover-dracht van boven of van onderen? In: Perpetuum Mo-bile, Assen, 1974, p. 81-89.

14. Dat wat H.J. Duller (Over schaarste en overvloed, Intermediair no. 31, 1974) bestrijdt, doet zich in wezen niet voor, althans niet bij de grote meerder-heid.

15. Een aansporing door de heer Helfrich gedaan op Allerzielen 1973 als ik me goed herinner.

16. Verwijzing naar de eerdergenoemde Nigel Calder en de jaargangen van het tijdschrift dat de titel draagt van deze voordracht: Wetenschap en Samenleving. 17. Deze slagzin is ontleend aan een advertentie die

uit-nodigt tot bezoek aan een sexclub. De homo ludens van Huizinga had spelregels. De nieuwe homo kan ter plaatse nog kiezen of hij mee doet of blijft toezien. No commitment.'

18. L. Kolakowski, De mens zonder alternatief. Amsterdam, 1968, p. 134.

19. Sedert Keynes is er eigenlijk nauwelijks meer discus-sie over de vraag of de maatschappij zich vrij moet ontwikkelen volgens de gedachten van Adam Smith of niet. Planning is in principe aanvaard.

20. Deel van de titel van de inaugurele rede van W.J.G. van Mourik, Wageningen, 1967.

21. Om een van de vele voorbeelden te noemen: Het ruim-telijk beleid in Nederland, een analyse van drie nota's ruimtelijke ordening; Joop Baars en vele an-deren, IJmuiden, 1974.

22. D. van Houten, Tdgkomstplanning, planning als veran-deringsstrategie in de welvaartsstaat, Meppel, 1974. Een uiterst verdienstelijke poging om uiteen te zet-ten waar we mee bezig zijn of mee bezig dienen te

(48)

23. Zie Oriënteringsnota p. 22 e.v.

24. Deze komieken en andere helden van de beeldbuis, die de koningen en keizers verdrongen hebben, doen wat ieder zinnig mens zou doen onder dezelfde omstandig-heden: ze hebben geen vaste werktijden, geen vaste werkplaats, zijn dus zwerfforens, vrij in de keuze van vestigingsplaats en als ze dan een bouwwerk ver-werven dat toch niet meer voor zijn oorspronkelijke bestemming gebruikt wordt, dan is daar niets tegen. Dat het anderen wellicht inspireert tot milieu-ruïnerend gedrag is niet hun schuld.

25. Zelfs beperkt tot de problematiek van het stedelijk wonen is in weinig woorden, zelfs met de keuze van de meest saillante voorbeelden, geen goede karakte-ristiek te geven van wat er werkelijk aan de hand is. Dat is al een pleidooi voor breed wetenschappelijk onderzoek. Het verlies van zicht op de totaliteit van het maatschappelijk gebeuren, bergt het gevaar in zich van modieus onderzoek, concentratie op pro-blemen die het meest in het oog springen (b.v. nu de binnenstadsproblemen) en daardoor verlies van interesse voor vraagstukken die morgen weer van pri-mordiaal belang kunnen blijken te zijn. Hoewel we-tenschappelijke creativiteit het mooiste bloeit in ongebondenheid, is het gevaar dat men door dât te onderzoeken wat op dît moment het leukste is, pro-blemen laat liggen die daardoor groter worden dan misschien nodig is, aanleiding om serieus te denken over wetenschapsbeleid.

26. Alvin Toff1er, Future Shock, Londen, 1970. Beter en duidelijker dan enige wetenschappelijke weerlegging van de uitspraak dat er niets veranderd is, vind ik de aflevering van de rubriek van Tamar in Vrij Ne-derland van 26 oktober 1974, waarin zij de VPRO-do-cumentaire over de jaren 1938-1948 te lijf gaat. Die documentaire eindigt met de woorden: er is in wezen niets veranderd. Renate Rubinstein Tamar somt dan enkele veranderingen op.

27. Ik citeer uit een artikel van J.W. Nobel in Interme-diair, 6-12-1974. Het citaat is afkomstig uit "The poverty of historicism" (De armoede van het histori-cisme, Amsterdam, 1967).

(49)

28. Het betekent niets, omdat de pure definitie van we-tenschap niets met maatschappelijk te maken heeft. Het spraakgebruik doelt op het feit dat de

weten-schapsbeoefenaar een maatschappelijke verantwoorde-lijkheid draagt, zich in dienst moet stellen met

zijn kennis en kunde van een maatschappelijk doel. Dit is een bijzonder moeilijk vraagstuk. In de Mid-deleeuwen kon men op de brandstapel komen als weten-schap uitgedragen werd die het gezag onwelgevallig was: dat was onvrijheid. Galilei moest zijn waarheid herroepen, omdat men er niet van wilde horen. Thans kan een wetenschapsman van landverraad beticht wor-den als hij wetenschap achterhoudt, als hij weigert iets uit te vinden, of tegen toepassing van een vin-ding is. Dat is een ander soort onvrijheid. Het di-lemma blijft: wetenschap als zodanig kan voor alles gebruikt worden, kan ten dienste staan van de meest gruwelijke doelen. Auschwitz, Hiroshima en Vietnam zouden zonder wetenschap niet mogelijk geweest zijn. Anderzijds kan "politisering" van de wetenschap ook weer leiden tot een terugval in de Middeleeuwen, met brandstapels incluis. Het "maatschappelijke" moment zit niet zozeer in de vraag of een wetenschapsbeoefe-naar goed of slecht, links of rechts of wat dan ook is, maar of hij in het belang van bepaalde maatschap-pelijke en algemeen ethische doelstellingen bereid is om af te zien van die research of toepassingen

daarvan die maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. In de tijd van Galilei was wetenschap vooruitgang, nu kan het vernietiging van de mensheid betekenen, fy-siek of geestelijk, door kernenergie of psychofarma-cologie , of eenvoudig te groot machtsvertoon ten op-zichte van de natuur, het milieu. Was vroeger het probleem hoe men de vrije wetenschapsbeoefening kon bevorderen als die leidde tot verstoring van de maat-schappelijke orde, thans is het vraagstuk hoe men de maatschappelijke orde kan beschermen tegen de on-overzienbare krachten van de wetenschap. De meeste wetenschapsbeoefenaren zijn zich dit zeer goed be-wust en de initiatieven om tot beperking van toepas-singen van wetenschapsresultaten te komen, worden door wetenschapslieden geïnitieerd! Bang zijn voor

(50)

wetenschap is niet rationeel, anti-wetenschappelijk zijn nog minder, want de bestrijding van "de weten-schap" geschiedt toch weer door de wetenschap. 29. W.F. Wertheim, Evolutie en Revolutie, Amsterdam,

1972, p. 388. Er zij op gewezen, ter voorkoming van misverstand, dat de schrijver de anecdote anders gebruikt, dan ik doe.

30. Naar de titel van een inaugurele rede van R.H.A. van Duin (Roel senior, zoals de wijze kabouter, zie noot 4, hem noemt), Wageningen, 1966.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sterker: veel volwassenen denken dat kinderen alleen maar kunnen spelen met speelgoed of speeltoestellen.. Op speeltoestellen kan je meestal alleen klimmen

De resultaten die in het rapport beschreven worden, zijn gebaseerd op de gemeentelijke jaarverslagen kinderopvang van alle gemeenten in Nederland.. Daarnaast gaat het rapport in op

De werkgroep formuleert deze ambitie niet vanuit competitiedrift (Nederland vs. andere landen) maar vanuit de overtuiging dat citizen science enorme potentie heeft voor wetenschap

“Ga binnen door de nauwe poort, want wijd is de poort en breed is de weg die naar het verderf leidt, en velen zijn er die daardoor naar binnen gaan; maar de poort is nauw en de weg

In 2017 is NWO een transitie gestart naar één coherente organisatie die zorgt voor een samenhangende programmering en voor een sterke wetenschappelijke basis die bijdraagt

Socialisme en Democratie 7 (1974) juli 345.. de andere geweigerd wordt; ongeacht het bestaan van een - overigens ge- matigd - provinciaal dorpenplan. Aan de andere kant zien we

Deze laatste zou dan veel sneller door de politie kunnen worden aangehou- den met de extra mogelijkheid meer bewijs uit de dan wellicht nog aanwezi- ge sporen op die dan wellicht

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) definieert zuivere wetenschap als: “Basic research is experimental or theoretical work undertaken primarily