• No results found

Opbrengst en kwaliteit van de vier hoofdgewassen bij vijf stikstofgiften op de grondbewerkingssystemenproef Ws 38 te Westmaas, 1975

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opbrengst en kwaliteit van de vier hoofdgewassen bij vijf stikstofgiften op de grondbewerkingssystemenproef Ws 38 te Westmaas, 1975"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OPBRENGST EN KWALITEIT VAN DE VIER HOOFDGEWASSEN BIJ VIJF STIKSTOFGIFTEN OP DE GRONDBEWERKINGSSYSTEMENPROEF Ws 38 TE WESTMAAS, 1975.

door :

(2)

I AARDAPPELEN (vv zg + gras)

1 . Hoofd g r e i n d b e w e r k i n g

Op de objecten A en 'C werd op 13 november 1974 mooi vlak ploegwerk geleverd. Op object C (20 cm ploegen) was de grond iets droger en verkruimelde hij iets meer dan op object'A (25 cm ploegen). Op object B.-is het goed gelukt de grasgroeibe-mester dood te spuiten met M- 1/ha Gramoxone.

2. Pootbedbereiding en poten

Op object A werd.op 12 mei 1975 de stikstofbemesting, het pootklaarmaken (met kopeg), het poten, (met 4-rijige Gruse) en ket aanaarden' in een werkgang uitgevoerd (rijsnelheid 2,5 km/h). De grond was erg stug en nog maar net voldoende opge-droogd, zodat de nagestreefde bewerkingsdiepte van ca. 10 cm niet kon worden bereikt. Er ontstond dan ook een iets kluiterig pootbed, terwijl er iets te weinig losse grond werd verkregen om aardappelruggen van voldoende omvang op te bouwen.

Op object C werd op dezelfde datum, in overeenstemming met de gedachten omtrent rationele grondbewerking, alleen de droge bovenlaag (ca. 4 cm) op extensieve wijze bewerkt met de kopeg (5,km/h; weinig toeren), wat een ondiep, grofkluiterig pootbed opleverde. Er werd in een aparte werkgang gepoot. De

aardappelen kwamen hierbij.in droge, kluiterige grond te liggen. Op object B1 werd op 13 mei 1975 het pootbed klaargemaakt .

met de volveldshakenfrees + diepteregelende verkruimelrol

+ egalisatiebalk. • Deze combinatie faf een regelmatige werkdiep-te (ca. 7 cm) en een prachtige egalisatie. Door erg langzaam werkdiep-te rijden (900 m/h) en de 1000-toeren aftakas in te- schakelen, werd een mooi fijn pootbed verkregen. Hierna werd in een aparte werkgang gepoot.

Op de objecten B. en C werd op 20 mei 1975 (d.w.z. een week

na het poten) gerijenfreesd (5-rijige hakenfrees) en aangeaard. Met de beschikbare trekker (Ford 5000) kon niet langzamer worden gereden dan 2,5 km/h. Hierdoor werden de ruggen op object C ta-melijk kluiterig. Op object B. daarentegeft werd eert mooie, fijne rug verkregen.

(3)

Bij visuele beoordeling bleek de kwaliteit van de aardap-pelruggen op.de objecten A en C zeer matig te zijn, op object B« duidelijk beter en ongeveer op het normale niveau , Onder de ruggen was de structuur van de grond op de objecten A en C. bijzonder slecht (ongeveer geligk aan object B - ) , wat onge-twijfeld een gevolg is van de zeer slechte omstandigheden waar-onder de grond in de herfst van 1974 moest worden bewerkt,

3, Opkomst en ontwikkeling van het gewas

Op de fijne ruggen van object B- kwam het gewas 5 dagen eerder boven .de grond en ontwikkelde het zich sneller dan op de objecten A en C. Op 2 juli 1975 stond op B- een heel mooi vol gewas,- dat al bijna gesloten was (standcijfer 8 ) . Op ob-ject A stond ean redelijk gewas met een . regelmatige stand en een goede groei (standcijfer 7 ) , De planten in de rij raakten elkaar, tussen de rijen echter nog lang niet. Op object C was het gewas op deze datum wel mooi regelmatig, maar vertoonde lang niet zoveel groeikracht aàs op A (standcijfer Sj),

Op 31 juli 1975 bleek de voorsprong van B.. uit het feit, dat hier de bloei reeds was afgelopen, terwijl het gewas op A en C hier en'daar nog bloeide. Over de snelheid van af-rijping zijn helaas geen waarnemingen verricht.

4. Opbrengst op de éénjarige stikstoftrappen (alleen op herh. II) .

Bij de oogst (begin oktober) bleek, in overeenstemming met de verschillen in grofheid tan de ruggen, het aantal stengels/

2

m op A normaal-te zijn, op C kleiner dan normaal en op

B-duidelijk groter dan normaal. Het verbaast dan ook niet, dat op "B. een relatief fijne, op A een normale en op C een relatief

grove sortering werd gevonden (figuur 1 ) .

Voor cijfers omtrent.de bodemstructuur zij verwezen naar h « . 5.

(4)

600 Opbrengst-totaal 0 80 160 240 320 N |kg/ha) 1 0 0Sortering 50 " (%) 1 -B i o - - - :

c '

^ A ~ > <v ^ / ^ -• i f >55mm , 1 f 0 80 160 240 320 N (kg/ha) 60U 500 400 300 Opbrengst >35mm (kg/are)

l*"t^s

/py //• /// '// " / ' i/ o/ ? I I I I 0 80 160 240 320 N (kg/ha) W l%) 50 C K \ Bi° " è < s« ** " ov

d

*_.!_._ m Bi <35mm 0 80 160 240 320 N (kg/ha) Onderwatergewicht (g) 450-400 350 « f e f e -B, J U U 0 80 160 2 4 Ö 3 2 0 N (kg/ha)

Figt 1 Opbrengst van aardappelen op de éénjarige stikstof trappen (Herh.n)

De totale opbrengst was bij de praktijkestikstofgift' (240 kg/ha N) op A groter dan op C en op B het kleinst. Daar het

percentage knollen in de maat < 35 mm slechts gering was en

niet verschillend voor de drie objecten, 'vertoonde de opbrengst > 35 mm dezelfde tendens als de totale opbrengst.

De stikstofreactie was op object A wat"sterker dan op de objecten B. en C, die in dit opzicht vrijwel niet verschilden.

Uit de opbrengstgegevens (bijlage 1) komt naar veren, dat object B1 minder goed in staat lijkt.hoge stikstofgiften tot

waarde te brengen dan de objecten A en C, Een verdere aan-wijzing hiervoor vormt de waarneming op 31 juli 1975, dat het gewas op object B. wat lichter van kleur was dan op object C.

(5)

Het onderwatergewicht san als gebruikelijk wat af met toe-nemende stikstofgift; het verschilde echter niet systematisch voor de drie objecten.

Op object B. werd weinig grond (30 kg/are) meegerooid, die voor 1/3 deel uitkkluitjes bestond. Op de beide andere ob-jecten werd 3 à 4- keer zoveel grond meegerooid, die voor 2/3 deel uit kluiten bestond.

Bij object A was dit een gevolg van de diepe pootbedbereiding bij een vochtgehalte, "waarbij dit maar net mogelijk was. Bij object C kwamen de kluiten uit de vaste ondergrond (de ruggen hadden op dit object inwendig een plateau). Op object B. konden de rooischaren nauwkeurig boven de vaste ondergrond worden

af-gesteld. '

II WINTERTARWE (vv aard., resp. gz(B2)) . '

1. Hoofdgrondbewerking en zaaien

De aardappeloogst heeft onder zeer natte omstandigheden plaats gevonden. Daardoor werden er veel diepe sporen gereden, die door de, noodgedwongen zeer laat uitgevoerde, grondbe-werking maar zeer ten dele konden worden opgeheven.

De mate waarin- sporen voorkwamen was nogal verschillend, al naar gelang het tijdstip en de wijze waarop werd gerooid. Op herhaling III kwamen geen diepe sporen voor, op herhaling I en II daarentegen was het noodzakelijk de sporen te egaliseren door een overdwarse bewerking met de triltandcultivator.

• Herhaling III is 14- dagen eerder gerooid, waardoor de uit-gezeefde bovengrond bij de hoofdgrondbewerking veel natter was dan op de herhalingen I en II. Het resultaat van de hoofdgrond-bewe'rking- liet daarom op herhaling III, vooral op de objecten B. en C zeer veel te wensen over.

Object B_ was duidelijk in het voordeel: hier was reeds op 31 juli het graszaad gemaaid, zodat er geen sporen waren.

Bij het zaaien met-de ruiglandzaaimachine ( Î4 december) trad op de vaste grond geen insporing op. Wel plakte de grond «at aan de zaaikouters en de toedektollen,

(6)

De objecten B- en C werden op 2H december beide bewerkt met de vastetandcultivator (20 cm brede beitels, 25 cm tandaf-stand) en gelijktijdig gezaaid met de zaaimachine in de werk-tuigendrager. Op object B., bedroeg de werkdiepte ca. 5 cm (1 trekker), op object C sa. 15 cm (2 trekkers). Op de herha-lingen I en II was de grond na het rooien van de aardappelen

voldoende opgedroogd en verkruimelde mooi, vooral op object C. Op herhaling III was de grond te nat om wat op te breken of te

verknuimelen en ging het zaaien moeizaam (veel slip).

Object A werd pas op 2 januari 1975 op zaaivoor geploegd (20 cm diep) en in dezelfde werkgang gezaaid en ingeëgd (zaai-machine + eggebalkje opzij van de trekker, waardoor geen sporen van de zaaimachine). De grond was nog nat, maar verkruimelde voldoende om 'te kunnen zaaien. Op hethaling II viel de grond het grofst, zodat er op dit object j>at meer zaad onbedekt bleef en de op|#"fcst er slechter was dan op herhaling I en III.

2. Opkomst en ontwikkeling van het gewas

Het verschil in kiemomstandigheden op de verschillende ob-jecten en op de drie herhalingen komt duidelijk tot uiting in de standdichtheid (tabel 1 ) .

Tabèè 1. Aantal wintertarweplanten/m , 27 maart 1975.

Herhaling B. % I II III 210 157 179 201 159 79 117 127 158 185 178 110 Gem. 181 146 134 158

Het slechte resultaat van de hoofdgrondbewerking op herhaling III van de objecten B1 en C komt tot uiting in een duidelijk

slechtere opkomst. Op herhaling I en II-van object B2 was de

op-komst ondanks de relatief gunstige zaaicondities bijzonder te-leurstellend.

De regelmaat van de stand was overigens zo gering,, dat deze standdichtheidscijfers niet altijd representatief voor het ob-ject behoeven te zijn.

(7)

Als gevolg van de "slechte omstandigheden, waaronder de oogst.en de grondbewerking herfst 1974 moesten plaatsvinden, was de structuur van de grond voorjaar 1975 bijzonder slecht. Door het gunstige weer in het groeiseizoen is de ontwikkeling van het gwwas echter toch nog redelijk geweest.

Op 2 juli stond op object A een onregelmatig, erg hol ge-was, dat gemiddeld wat te'kort was (standcijfer 6 ) . Op de ob-jecten B_ en C stond-een mooi, redelijk dicht gewas (stand-cijfer 8 ) , terwijl het gewas op object B. wat kort en niet zo dicht was (standcijfer 7 ) .

3. Opbrengst op de eenjarige stikstoftrappen (a&leen op herh.

II)-De opbrengsten (bijlage 2) ontliepen elkaar op de objecten B„ en C niet veel; ze waren gemiddeld lager dan op object B.

(figuur 2 ) . Op object A was de opbrengst veel lager dan op de

andere objecten en was ook het 1000-korrelgewicht gemiddeld het laagst. Dit is in overeenstemming met het feit, dat op object A de structuur in het voorjaar slechter was en zich ook minder heeft hersteld dan op object C.'

De opbrengsten waren bij stikstofgiften groter dan 80 kg/ha N zeer hoog. Blijkbaar hebben de gunstige weersomstandigheden het negatieve effect van de slechte structuur volledig gecom-penseerd.

Korrel,17% vocht

80r ( k g / a r e )

60

40

1000-korrelgewicht

45r (g)

40

35

0 40 80 120 160

N (kg/ha)

0 40 80 120 160

N (kg/ha)

Fig. 2 Opbrengst van wintertarwe op de éénjarige stikstoftrappen (Herh.II)

(8)

III SUIKERBIETEN (vv wt + gras)

1. Hoofdgrondbewerk ing

Zowel op object A als op object C werd op 7 november 1971 onder natte omstandigheden 25 cm diep geploegd. Het was op-merkelijk, dat de grond daarbij op object C beter verkruimelde dan op object A. Op beide objecten werd goed vlak. ploegwerk ge-leverd; de groenbemester werd goed bedekt. De grond viel wat korter dan bij het ploegen voor aardappelen (vv zg + gras).

Op object A werd tegelijkertijd een nabewerking uitgevoerd met'een opzij van de trekker aan de voorlader gehangen

krom-tandeg. Hierdoor werd een goede lengte-egalisatie verkregen; het, effect in dwarsrichting was echter slechts matig. Op ob-ject C werd geen egalisatie toegepast, zodat vooral hier de bij de oogst ontstane sporen nog duidelijk in het ploegwerk zicht-baar bleven. Gedurende de winter is nggal wat oppervlakkige verspAeling opgetreden; deze was op object A sterker dan. op ob-ject C. .

Op object B1 werd het gras op 15 oktober behandeld met 4

l/ha Gramoxone. Daar de doding niet volledig bleek, werd de be-handeling op 27 februari herhaald. Het resultaat was nu uit--stekend.

2 # Zaaibedbereiding e n zaaien

Op 24 april 1975 werd op object B. gezaaid met de

ruig-landzaaimachine. Hierbij werden geen bijzondere moeilijkheden ondervonden.

Op 29 april werd op object C een mooi fijn zaaibed (ca.'2 cm dik) verkregen door twee keer bewerken met de kopeg (5 km/h), Eierna werd in een aparte werkgang gezaaid.

Op object A werden, overeenkomstig de uitgangspunten van de losse grondsteelt, geen aangedreven werktuigen gebruikt. Wel werd ook hier met de fcopeg bewerkt, maar nu gebruikt als gewone eg, d.w.z. niet aangedreven. Ter compensatie werd achter de kop-eg een verkruimelrol gekoppeld. Veel effect heeft dit niet gè-had:, het zaaibed was erg grof en stug. Op A »erd in dezelfde

(9)

3. Opkomst en ontwikkeling van het gewas

Door regelmatig wat regen na het inzaaien is de opkomst op alle objecten bevredigend geweest (tabll 2 ) . Op object A (grof zaaibed) kwamen «at minder planten boven dan op object C (fijn z a a i b e d ) , terwijl op object B. veruit de meeste planten opkwamen. Hier is dan ook naar schatting ca. 4 x zoveel zaaiià zaad gebruikt als op de objecten A en C (met de ruiglandzaai-. machine kan men geen ^ e c i s i e z a a i t o e p a s s e n ) .

Tabel 2. Aantal planten/ha bij o p k o m s t , 2 juni 1975.

Herhaling B. I II III 114.00 0 112.000 111.000 175.Ô00 173.000 174.000 127.000 147.000 129.000 Gem. 112.000 174.000 134.000

De bieten werden op 4 juni in handwerk ppeengezet. Op o b -ject B« werd daarbij veel hinder ondervonden van de harde grond en van de plekken met wprtelonkruiden. Door de geringere' begin-stand bleven er op objectyauidelijk minder planten over dan op de objecten B ' en C (tabel 3 ) .

Tabel 3. Aantal planten/ha na het d u n n e n , 12 juni 1975.

Herhaling B I II III gem, 79.600 74.200 75.600 79.800 88.200 85.400 84.800 86.4)0 81.600 76.400 84.500 84.100 \d e

• Op object A was aanvahkelijkVontwikkeling van het gewas in de wielsporen veel beter dan ertussen. Later is dit verschil geheel .verdwenen. Blijkbaar is het vooral bij een grof zaaibed van belang het zaad zodanig aan te d r u k k e n , dat. het goed in con-tact komt met de vochtige ondergrond.

(10)

Door het goeve en niet geheel vlakke zaaibed ging het schoffelen op object A niet zo gemakkelijk en werden enkele bietenplanten met kluiten bedekt.

Op 2 juli stond er op object A een redelijk gewas, waar-in echter nog wel wat open plekken voorkwamen (standcijfer 7 ) , öp object C stond, op wat misplaatsen na, een mooi gewas (stand-cijfer 8 ), Op object Bm 'was het gewas onregelmatig en kwamen nogal wat misplaatsen voor (standcijfer 4 ^ ) .

4. Opbrengst op de eenjarige stikstoftrappen (alleen op herh. II)

Bij het rooien met de eenrijige bietenrooimachine (Kleine 5000) moesten op object B. de rooischaren iets dieper worden gezet en moest iets langzamer worden gereden (3,5 km/h, tegen

5,0 km/h op de objecten A en C ) . Ook dan nog was het kopwerk

minder goed (door onregelmatiger stand van de bieten) en trad nog iets puntverlies op.

De wortelopbrengst (bijlage 3) was op object B. duidelijk het laagst (figuur 3 ) . Dit kan niet worden toegeschreven aan een geringer aantal bieten of aan een slechtere loofontwikke-ling, maar alleen aan een slechtere groei. Dit blijkt zeer duidelijk uit het lage gewicht per biet.

(11)

700 500 300 Netto bieten r (kg/are)

r7

^ - \ ; 0 1 1 1 1 1 1100 700 300 0 60 120 180 240 N (kg/ha)

Gewicht per biet

(gl J L 0 60 120 180 240 N (kg/ha) 120 80 / n Suiker (kg/are)

-- / / !

B

/ / -' '0 1 1 1 1 1 1000 0 60 120 180 240 N (kg/ha)

Aantal bieten per are

2 50 N. / 3V

BV

j i i i_ 0 60 120 180 240 N (kg/ha) Suiker 20r(%] 16 12 j i_ j i 0 60 120 180 240 N (kg/ha) Loof kg/are) 200

s*

é

Bi .0 ^ — « A nl 1 1 1 1 1 u 0 60 120 180 240 N(kg/ha)

Fig. 3 Opbrengst van suikerbieten op de éénjarige stikstoftrap-pen (Herh. II)

Het suikergehalte was op object B. niet afwijkend, zodat ook de duidelijk veel lagere suikerbpbrengst alleen wordt ver-oorzaakt door een slechtere groei van de wortel.

Op object A stonden minder planten dan op object C. Dit heeft echter niet geresulteerd in een groter gewicht per biet, zodat de opbrengst aan netto bieten op object A wat lager was dan op object C. 'Daar op object C het suikergehalte lij de la-gere stikstofgiften wat hoger was, dan op object A, was het ver- ' schil in de suikeropbrengst nog wat meer ten gunste van object C dan de wortelopbrengst.

(12)

De loofopbrengst was op de drie objecten weinig ver-schillend. De totale opbrengst (wortel + loof) vertoonde dan ook ongeveer hetzelfde beeld als de wortelopbrengst (figuur%fj.

1400

1000

600-Netto wortel* loof* kop r-per plant (g) 0 60 120 180 240 N (kg/ha) Wortel: loof-verh. 3.0 ' 2.0 10 *N

q

*^C\

. \

K

er\

J_ 0 60 120 180 240 N (kg/ha) 300 900 500

Netto wortel* loof + kop (kg/are)

*0'

B

'

/ / / 1 1 1 1 1 0 60 120 180 240 N(kg/ha) Loof per biet

600 400-200 Bi py / // y s I L 0 60 120 180 240 N ( k g / h a )

Fig. 4 Opbrengst van suikerbieten op de éénjarige

stikstoftrappen (Herh. II)

De invloed van de s t i k s t o f g i f t komt f r a a i t o t u i t i n g in

de wortel»; loof- verhouding. Deze i s voor object C g u n s t i g e r

dan voor object A en op object B^ zeer o n g u n s t i g .

De loofproduktie per p l a n t gedraagt zich j u i s t omgekeerd

a l s de w o r t e l p r o d u k t i e . De v e r s c h i l l e n tussen objecten z i j n

e c h t e r veel minder groot dan b i j de w o r t e l p r o d u k t i e .

(13)

IV ZOMERGERST (vv sb, resp. kz (B2))

1« Hoofdgrondbewerking

Bij de bietenoogst (eind oktober) was de grond erg nat, zodat op de objecten A en C diepe sporen ontstonden. Op object B- waren alleen de bovenste 3 à 4- cm erg nat; daaronder was de grond voldoende draagkrachtig.

Na egalisatie van de sporen met de triltandcultivatpr (op object I •srg ondiep) werd op 6 november object A 20 cm diep

geploegd jaarbij een erg vlakke, stugge grondlegging ("riemen") werd verkregen. Op object C werd op dezelfde datum 15 cm diep

gecultivateerd (20 cm brede beitels, tandafstand 25 cm) en kwam het land mooi grof te liggen. Het. bietenblad werd echt-er niet goed bedekt, zodat in het voorjaar met 2 l/ha Gramoxone en 2

l/ha Reglone moest worden gespoten tegen bietenopslag (tevens tegen kleefkruid en kamille).

Op object B1 heeft %a de egalisatie van de sporen geen

grondbewerking meer plaatsgevonden. Op object B_ werd de na koolzaad gezaaide-grasgroenbemester doodgespoten met 4 l/ha Gramoxone. Eind februari werd nogmaals .gespo|fcsn met 4 l/ha Gram-oxone, nu tegen koolzaadopslag en reeds aanwezige kamille.

2. Zaaibedbereiding en zaaien

Op de objecten B- en B2 werd zonder meer met de

ruigland-zaaimachine in droge grond gezaaid. Hierbij werd vooral op ob-ject B- mooi werk geleverd.

Op object A werd een ca. 6•cm diepe bewerking met- de kope eg uitgevoerd. Waarschijnlijk is de rotatiesnelheid van de kop-eg hierbij te gering geweest.EEr werd n.l. wel een goede kop- egali-satie verkregen, maar er ontstond een erg grof zaaibed. Er werd in dezelfde werkgang gezaaid (zaaimachine in de werktuigendra-ger).

Op object- C werd' een relatief fijn zaaibed verkregen door twee keer ondiep (2 à 3 cm) bewerken met een triltandcultivator met dubbele beitels. Er werd in een aparte werkgang gezaaid

(14)

3. Opkomst en ontwikkeling van het gewas

Onder invloed van gunstig weer na het zaaien was de opl komst op de objecten A en C goed. Op object B en vooral op ob-ject B_ was de opkomst echter duidelijk slechter (tabel 4- ). Evenals in 1973 en 1974 stierf het gewas op veld 9 (B^) pleksgewijs af (Topogardschade?).

2

Tabel 4. Aantal zomergerstplanten/m , 16 mei 1975.

Herhaling A B. B2 C

I 126 78 111. 104 II 116 129 90 131 III 123 116 66 112 Gem. 122 108 89 116

De structuur van de grond was in het begin van het groei-seizoen zo mogelijk nog slechter dan op de velden met winter-tarwe. Ook hier heeft het gunstige weer gedurende het groei-seizoen echter een zeer sterke posititae invloed gehad op de structuur lan de grond en op de ontwikkeling van het gewas.

Op 2 juli stond op de objecten A en C een redelijk gewas met een normale lengte (standcijfer 8 ) , op object B.. een wel regelmatig, maar wat kort en tamelijk hol gewas (standcijfer' 6 ) . Op object B_ was de stand erg onregelmatig (open plekken) en het gewas was slecht ontwikkeld (standcijfer 4 ) .

4. Opbrengst op de eenjarige stikstoftrappen (alleen op herh. II)

De opbrengst (bijlage 4) liep voor de objecten A en C .

weinig uiteen en nam met toenemende stikstofgift regelmatig toe (figuur 5 ) . Op object B. was de opbrengst veel lager en was

de stikstofreactie veel geringer. Pas bij giften van 60. kg/ha N en hoger nam de opbrengst duidelijk toe, bij 80 kg/ha N

zelfs zodanig, dat hier een hogere opbrengst werd verkregen dan op de objecten A en C.

(15)

Korrel, 16% vocht

70r (kg/are)

5 0

-30

/ >r"/B2

Na '

0 20 40 60 80

N (kg/ha)

1000 -korrelgewicht

4 5

r

(g)

40-35

^ D

B

2 •-cu

0 20 40 60 80

N (kg/ha)

Fig. 5 Opbrengst van zomergerst op de éénjarige stikstoftrappen (Herh. II)

De opbrengstcurve van object B_ verloopt wat springerig; alleen bij 80 kg/ha N werd een duidelijk lagere opbrengst ver-kregen dan op object B. .

Uit het lagere 1000-korrelgewicht blijkt, dat op object B. de groei van de gehele plant te wensen overliet. Op object Bj heeft een duidelijke compensatie voor de geringe stahddicht-heid plaatsgevonden: het 1000-korrelgewicht was er hoger dan op alle andere objecten.

(16)

Ws 38 - 1975. OPBRENGST EENJARIGE STIKSTOFTRAPPEN.

Aardappelen (Herh. II)

Object N-gift Totaal btuto 0 80 160 240 320

Sortering (%) in de maat (mm) Totaal OWG — — — — — — — — — — — — _ _ _ _ _ — _ _ — . > 35 m m

(kg/ha.) (kg/are) <28 28/35 35/45 45/55 >55 (kg/are) (g) 278 1,3 6,4 38,2 43,1 11,0 257 400 418 0,6 5,0 31,7 48,9 13,8 394 397 534 0,3 2,5 17,6 46,8 32,8 519 392 555 0,3 3,6 11,8 43,6 40,7 533 384 589 0,5 1,8 10,2 34,4 53,1 575 392 0 80 160 240 320 301 1,3 5,2 17,7 41,3 34,5 281 395 431 1,0 3,8 17,3 39,7 38,2 411 391 483 • 1,5 2,6 27,5 85,2 23,2 463 385 501 0,8 2,0 . 20,8 44,3 32,1 488 387 670 0,6 1,9 14,2 36,0 47,1 555 383 0 80 160 240 320 330 ' 0,5 2,8 22,8 51,3 22,6 319 ' 405 440 0,1 2,0 19,5 40,8 .37,6 432 405 504 0,3 2,0 11,9 39,0 46,8 493 398 535 0,2 2,3 15,7 34,4 47,4 522 378 560 0,2 1,6 9,1 38,6 50,5 549 389

(17)

Ws 38 - 1975. OPBRENGST EENJARIGE STIKSTOFTRAPPEN.

Wintertarwe (Herh. II)

OÊject

Korrel, 18 % vocht (kg/are)

0 43, 48, 39, 50, ,2 ,5 ,9

,o

40 49,4 58,8 51,7 53,3 8 56 69 63 62 0 ,6 ,3 ,6 ,6 120 .63§6 67 ,9 67,4 70,8 160 63 77 69 73 N ,8 ,2 ,2 ,4 A B. Object Korrel, d.s. (%) 0 82,9 83,6 83,8 83,8 40 83,2 83,9 83,5 83,8 80 83,2 83,9 84,0 84,0 120 83,0 84,1 83,5 83,8 160 N 83,1 83,6 83,6 84,i A B. B. • C Object 1000-korrel gewicht (g) 0

37.*»"

39,5 39,4 40,7 40 38,4 40,3 37,7 39,8 80 38,9 3 8,9 39,2 39,1 120 38 ,1 39,3 39,5 37 ,8 160 N 37,4 38,8 37 ,7 . 37 ,8 A B.

(18)

Ws 38 - 1975. OPBRENGST EENJARIGE STIKSTOFTRAPPEN

Suikerbieten (Herh. II)

Object N-gi'ft

(kg/ha)

Aantal bieten/are

Per plant

Netto wortel Loof+kop

(kg) (kg)

Nef^Wórfélt

l o o f + k o p ( k g ) 0 60 120 180 240 0 60 120 180' 240 0 6 0 120 180 21+0 756 678 738 734 722 788 700 531 775 775 800 781 819 7<9I 750 0 , 4 7 0 , 6 8 0 , 7 8 0 , 8 1 0 , 7 9 0 , 4 8 0 , 5 4 0 , 5 3 0 , 6 6 0 , 6 8 0 , 4 6 0 , 6 6 0 , 7 0 0 , 8 * 0 , 8 6 0 , 1 8 0 , 2 8 0 , 3 6 0 , 4 7 0 , 5 0 0 , 2 3 0 , 2 8 0 , 3 9 0 , 4 5 0 , 5 6 0 , 1 6 0 , 2 6 0 , 3 2

o,«a

0 , 5 5 0 , 6 5 0 , 9 6 1 , 1 4 1 , 2 8 1 , 3 0 0 , 7 2 0 , 8 2 0 , 9 2

r,n

1 , 2 0 0 , 6 0 0 , 9 2 1 , 0 1 1.22 l , 4 i

(19)

CM I CO eu bO to •H « S w P-. P-, < Pi H IM O H W *: \-\ H W W a M C* < <-3 z w w E-co o 25 w Pi PQ Pn O i n c-CD <H I 0 0 CO w JS ^ N M M Ä fn eu K ' w ' c eu 4-> eu • H U eu Ai • H 3 co o S O -M +-> eu S5' -t-L U O o J o 4-> •H CU » • M Mn • H bO 1 S +•> Ü eu • n .Q O U eu AC • H P CO rd H eu o eu m ^ bo Ai *"" / - N N ^ ^-\ o\° ^ w ' 1 4H , C O (H o eu H > p< o Ai +• ^ eu 4-1 U O rd O \ rH bO Ai •1- v _ *—\ eu fc ro \ ft bO O Ai Ai w *-\ eu H fc eu fO +J \ fc bO O Ai S -— / - N rti . G \ bO Ai v ^ a> UD O r-t H r H r H 0 0 m CN d " CD d " 0 0 0 0 t H eo m co o < r~ t~-CD CD t H r H CO t H O d " CN CO m l O CM CD t H . H l u d " o l u CD CD d - r-t H o co t H CM r H CN 0 0 d -0 -0 CN CN l O r-m o CM t H CM o t H CM r~ t H CM CD t H t H t H t H d -CD f ~ d -co d -CD m o 0 0 < H r--cn t H t H d -0 -0 t H 0 0 m t H O co CD o l O co o i n o d -CN m l O d - r-t H I D co t H • ( D O CN CO l u m d-0 d-0 t H CD r-co o t H CQ m l u d -• r H t H CD « H CN CD t H i n t-~ m r-CD t H 0 0 t-~ co o l O CD d -0 -0 r~ t H t H CN CN 0 0 0 0 t H O CD d -1 0 o CN d -0 -0 CM O CM t H CD co co C-» r~\ CN CD t H CO d -t H < H 1 0 CO t ^ d-0 d-0 d-t H •». o 0 0 t H d -oo o c-t H O t H CN d -t H t H CD CN CD d -0 -0 d-m CD d-o d -CN 0 0 l O CM r-t H CD d -t H r-CD CN 0 0 0 0 d -co CM t H m l O co o Ü CM CD 0 0 r-t H m i n r H o ( D CN CD r H c-~ O O CN CD t H m o I D o o t H CD O t H 0 0 l O t H O CN CN O 0 0 0 0 CD i n CM t H P » m o CM t H 'r-o t H co r~ r H d -co r H r-oo t H d -m CD co co 0 0 CN et l O o 0 0 t H CD o t H t H r~ r H o l O r H m i n r H 0 0 i n o r H 1 0 4 f d -CN d -l O o d-CN

(20)

CO CD bO 55 w CL, PL. < P< H LM O E-" có M H CO W o I-H < •73 w w f -co o 55 W P< m CM O m en oo co co CU c <u +j CU • H CU M • H 3 C O CU • H 3 C O U U f0 E -cu +J o DE H CU • M P-< O o +-> • M CU 55' O •H • M CU 55 CU • H bO I 55 +-> O CU • n . O O bO o\o o\° I 4-» X O J-. O CU H > ft O , y -f- ^ cu O ifl o \ H bO CU H U CU ifl U bO o ^ 10 bO (O CT) o CD rH O CD d" CN rH r» CD r-> r» r-r H r-rH O CM d" C~- 00 OD CD 00 00 ID O CM r H d - r H r « CN CM CN J- co CD m d- co 00 d-00 lO «-H CO LO CO c -00 d" i n 00 in 3 -CD o co CD +• l+H o o ij CU fc m \ ft bO o A< Ai s ^ 00 00 rH CM CD rH CN r~ CN r» d-co o to 00 dr CD in o m o CO o CN rH O CO rH O d-CM co co j - oo oo d- d- oo co o r- t~* c- r-co CN CM O 00 CD CN CD rH • rH CN rH CO CM 00 00 O CD 00 3 -CM 00 CO m in in o CD d-rH CO 00 CD CN CD d-00 H r-CD rH 10 O CM r~ d-co d-00 d-CD c-~ 00 00 c-00 d-00 CM in en d-O CO o CM rH O 00 rH o d-CM PQ i o en o o o CM 00 CO 00 rH r - t - r - r-» f~ CD m oo d- o j - i n co oo co c- o o e-~ en co CM oo CM CM i n i n 00 00 d-CD rH r~ o 00 00 d-m CD 00 LO o 00 CN rH o o CM CD in CM 00 00 00 co •m d-in co oo CD rH O in CM « 10 CM d-CO o CO o CM rH O 00 rH O =f CM ü

(21)

Ws 38 197«. OPBRENGST EENJARIGE STIKSTOFTRAPPEN.

Zomergerst (Herh. II)

Object

Korrel, 16 % vocht (kg/are)

0 .2 0 4 0 60 80 N A B. 4 1 , 0 4 0 , 9 4 7 , 1 4 3 , 2 5 1 , 7 4 5 , 6 3 8 , 3 5 5 , 8 . • 5 7 , 8 4 5 , 1 5 1 , 5 5 3 , 3 5 9 , 3 4 9 , 4 4 5 , 5 5 8 , 4 5 9 , 0 6 3 , 8 5 3 , 7 6 0 , 3 Object Korrel, d.s. (%) 0 20 40 60 80 N A B. 8 7 , 8 8 7 , 7 8 6 , 6 8 7 , 4 8 8 , 1 8 7 , 8 8 7 , 7 8 8 , 0 8 8 , 2 8 8 , 0 8 7 , 2 8 7 , 6 8 8 , 0 8 7 , 7 8 6 , 7 8 7 , 6 8 8 , 1 8 7 , 9 8 6 , 7 9 8 , 2 . Object 1000-korrel gewicht (g) 0 20 40 60 80 N A B. 4 0 , 3 3 9 , 5 4 0 , 6 4 0 , 0 3 9 , 6 3 9 , 2 4 1 , 5 3 9 , 8 3 9 , 9 3 9 , 4 4 1 , 3 39ip5 3 9 , 6 3 8 , 9 4 0 , 9 4 0 , 0 4 0 , 2 3 9 , 0 4 0 , 6 3 9 , 3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Waar de schenker ons meer vrijheid laat om zijn fondsen toe te kennen, kie- zen we graag voor domeinen waar nog niet veel onderzoek gebeurt: geriatrie, niet-farma

Toaolotto si jn do taotiontoa berekend vaa do geleidbaar­ heden bij do gebruikte teape ra turen, waarbij do vaarden bij 25°C verkregen, op 100 worden gesteld.. Op bijlag« VII ia

zijn het hoge poriënvolume in de laag 2-7 cm, de goede structuur in de laag 0-10 cm (tabel XV) en de lage conusweerstand tot ruim 10 cm-mv (figuur 16) veroorzaakt door het rooien

The main objective was addressed through the completion of four sub-objectives: firstly, by determining farmers‟ perceptions of drought based on the knowledge they have on

The current study identified the following operational competencies: communication and behaviour management, interpersonal relationships, planning and assessment,

1p 37 Verklaar dat bij de reactie met het Tollens reagens toch alle glucose wordt omgezet, hoewel maar een klein deel van de glucose in de lineaire.. structuur

In this thesis, I explore the importance of food as a symbol and how food metaphors are used in Atwood’s The Edible Woman to depict the predatory nature of gender politics, and

[r]