• No results found

De teelt van consumptie-aardappelen op de lichtere gronden : verslag van een aardappeldag [op 12 januari] te Roermond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De teelt van consumptie-aardappelen op de lichtere gronden : verslag van een aardappeldag [op 12 januari] te Roermond"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PROEFSTATION VOOR DE AKKER- EN WEIDEBOUW WAGENINGEN

DE TEELT VAN COISTOPTIE-AARDAPPELEN OP DE LICHTERE GRONDEN Verslag van een aardappeldag te Roermond

(2)

Inleiding 7

De a f z e t van consumptieaardappelen

-I r . G.A.A. Horsmans 9

Teelt, bewaring en klaarmaken voor aflevering

-Dr,ir. D.E. van der Zaag 13 Ziektenbestrijding in aardappelen

-Ir. H.J. de Bruin 23 Kwaliteitseisen bij consumptieaardappelen

-C. Lugt 31 De mechanisatie bij de aardappelverbouw

-Ir. P.77. Bakker Arkema 41 Samenvatting - Ir. J.M.H. Zeguers 47

(3)

o

-WOORD VOORAF

Op dinsdag 12 januari i960 werd te Roermond een voorlich-tingsdag gehouden die gewijd was aan de mogelijkheden van de teelt van consumptie-aardappelen op de lichtere gronden. Het initiatief hiertoe was uitgegaan van de Provinciale Raad voor de Landbouw-voorlichting. De organisatie ervan was in handen van de twee

rijkslandbouwconsulentschappen, in samenwerking met de L.L.T.B. Het ging hierbij niet alleen om de teelt in engere zin, maar met

name ook om het kwaliteitsprobleem, de vooruitzichten voor de afzet, de rassenkeuze, de bestrijding van ziekten en plagen, de toepassing van mechanische werkwijzen, de beschadiging by het rooien en de bewaring.

Deze dag had voor de betrokken streek — het zuidoostelijk zandgebied — een bijzonder aspect in verband met mogelijkheden van uitvoer naar het nabijgelegen Ruhrgebied. Overigens kwamen hier vraagstukken aan de orde die ook voor andere streken van ons land van belang zijn. De organisatoren hebben daarom het plan opgevat het verslag te doen uitgeven in samenwerking met het Proef-station voor de Akker- en Weidebouw te Wageningen.

Wy spreken gaarne de wens uit dat dit verslag, dat thans voor U ligt, mag bijdragen tot een gezonde ontwikkeling van de teelt van consumptie-aardappelen op de lichtere gronden.

Ir. J.M.H. ZEGUERS,

Rykslandbouwconsulent te Roermond Ir. G. VELDMAN,

(4)

INLEIDING

Onder auspiciën van de rijkslandbouwconsulentschappen te Roermond en Horst, in samenwerking met de L.L.T.B, en de Provin-ciale Raad voor de Landbouwvoorlichting, werd op 12 januari i960 te Roermond een "aardappeldag" gehouden, die werd bijgewoond door een 350-tal belangstellenden.

De bedoeling van deze dag was om de punten die van belang zyn voor de teelt van kïraliteitsaardappelen op de lichte gronden en de lössgronden, aan de orde te stellen en daarmee de praktijk

een richtsnoer te geven bij de verbouw van consumptie-aardappelen, speciaal met het oog op exportmogelijkheden naar het nabijgelegen en dicht bevolkte westduitse Ruhr-gebied.

In zijn openingswoord wees de voorzitter van de Provinciale Raad voor de Landbouwvoorlichting, ir. G.A.A. Horsmans erop, dat de gunstige ervaringen met een "graandag" in het voorjaar van 1959» de organisatoren ertoe had gebracht thans een aardappeldag te organiseren en daaimea de praktijk op de hoogte te brengen van wenselijkheden en mogelijkheden op het gebied van de teelt, de ver-zorging en de afzet van de aardappel. De bedoeling van deze dag is niet om propaganda te maksn voor een grootscheepse uitbreiding van de produktie van aardappelen, omdat het niet mogelijk is voor-spellingen te doen omtrent afzetkansen, waarvan men altijd nog maar weer de reële mogelijkheden moet afwachten. Wel zijn er bepaalde omstandigheden die erop wijzen dat het verstandig is ook aan de aardappel de nodige zorg te besteden. Aldus ir. Horsmans.

Na de opening kwamen vijf sprekers aan het woord, t.w. ir. G.A.A. Horsmans (over de afzet), dr.ir. D.E. van der Zaag (over de teelt), ir. H.J. de Bruin (over ziektebestrijding), C. Lugt

(over kwaliteitseisen) en ir. P.W. Bakker Arkema (over de me-chanisatie). De inleiding van ieder van deze sprekers is in dit verslag opgenomen, alsmede datgene dat na iedere inleiding by de discussie naar voren kwam.

Aan het eind van de dag gaf ir. J.M.H. Zeguers, Rijksland-bouwconsulent te Roermond, een samenvatting van het gesprokene. Ook deze samenvatting is in dit verslag opgenomen.

In zijn slotwoord dankte ir. Horsmans de sprekers voor hun inleidingen en de aanwezigen voor hun belangstelling en hun deel-nemen aan de discussies. Hij meende te moeten vaststellen dat met deze aardappeldag een zeer gelukkige keuze was gedaan en dat dit alleszins aanleiding was om voor 1961 reeds te denken aan een dergelijke dag, waarbij dan weer een ander belangrijk onderwerp in de schijnwerper zou moeten staan.

(5)
(6)

DE AFZET Y M CONSÏÏMPTIE-AARDAPPELEN Ir. G.A.A. Horsmans

Wat betreft de afzet van aardappelen moet ik beginnen met eerst iets te zeggen over de teelt in Limburg. We mogen dan vooropstellen dat er op dit gebied'wel een groot verschil is tussen Zuid-, Midden- en Noord-Limburg. In Zuid-Limburg vinden de aardappelen normaliter afzet als consumptie-aardappelen in het gebied zelf. Zelfs grote hoeveelheden blanke aardappelen uit Midden-Limburg vinden daar hun bestemming. In Noord-Limburg ligt dit anders. Daar kon men alleen dan de aardappelen kwijt wanneer er exportkansen waren voor zandaardappelen.

Vóór de jaren 1930-'33 vonden Limburgse aardappelen een goede afzet op West-Duitsland. Ik wil U enkele cijfers noemen. Tussen 192O en 193O was er normaal een export van Nederland naar West-Duitsland, van 200000 ton per jaar gemiddeld. Vanaf 1931 is.dit

teruggelopen tot 1 5 a 20000 ton en ten slotte is het praktisch tot nihil teruggelopen. De export betrof haast enkel het ras Industrie, een ronde aardappel die niet al te diepogig is en vast in de kook. Na de oorlog waren er alleen incidenteel exportkansen voor de zandaardappelen.

De afzet in eigen land

In Nederland zelf is er slechts een beperkte belangstelling voor zandaardappelen, tenminste voor die zandaardappelen die een min of meer donker gekleurde schil hebben. In het noorden van het land is er een duidelijke belangstelling voor de aardappel die bloemig kookt. Via Libertas is geprobeerd een bloemige zandaard-appel te presenteren en niet helemaal zonder succes. In grote lijnen komt iüj echter dan pas aan bod wanneer de klei-aardappel-markt een bepaalde schaarste kent. Sommige steden en vooral de consumptie-centra in het zuidoosten van het land tonen echter reeds lang belangstelling voor een minder bloemige aardappel en men mag stellen dat in Zuid-Limburg de belangstelling voor Eigen-heimer, Libertas en zelfs IJsselster of Pimpernel bepaald gering is. Men geeft de voorkeur aan een vastere aardappel in de kook. Hiermee is reeds gesteld dat de consumptie-aardappel ingedeeld kan worden in twee grote groepen; ten eerste: het melige, gedeel-telijk afkokende type met een gewoonlijk hoog zetmeelgehalte en ten tweede: de vastere, in de kook gaaf blijvende aardappel met een gewoonlijk iets lager zetmeelgehalte. Een verdere bijzonderheid is dat eenzelfde ras nogal grote verschillen kan vertonen naarmate het komt van de kleigrond of van de zandgrond. Dit jaar valt dit bijzonder Sterk op. In het kort mag men stellen, dat men bloemige

aardappelen bij voorkeur op zwaardere gronden zal aantreffen en vastere aardappelen waarschijnlijk in hoofdzaak op de lichtere gron-den. Ik heb er reeds op gewezen dat ook al in Nederland twee groe-pen van consumenten zijn, de een die de meer bloemige aardappel verlangt, de ander die een vastere aardappel wenst. Hoe ligt dit in het buitenland?

(7)

- 10

De afzet naar het buitenland

Ook in het buitenland is er wel van verschil sprake, al komt het nogal eens voor dat de afzet van zandaardappelen een kans krijgt doordat de prijs van de klei-aardappelen aanmerkelijk hoger ligt. Speciaal in Duitsland echter treft men ook een duidelijk verschil in eisen aan. Zuid-Duitsland en het oosten geven de voorkeur aan bloemige aardappelen. West-Duitsland en vooral het Ruhrgebied heeft een uitgesproken voorkeur voor de vastere aardappel. Een verdere bijzonderheid is nog dat V/est-Duit si and geen bezwaar heeft tegen zandaardappelen met een donkere schil. Het Ruhrgebied met zijn dichte industrie is een zeer groot consumptiegebied. Voor een betrekkelijk kleine oppervlakte is hier al circa 1.000.000 ton consumptie-aardappelen per jaar nodig. Beziet men de gegevens van de totale produktie van Duitsland, dan zou men kunnen stel-len dat West-Duitsland voldoende aardappestel-len teelt voor eigen be-hoefte, maar typerend Merbij' is, dat centraal "7est-Duitsland een groot tekortgebied is, terwijl het uiterste noorden en het uiterste zuiden grote overschotgebieden zijn. Hiernaast speelt nog het feit dat men in Zuid-Duitsland vooral bloemige rassen teelt die beslist minder geliefd zijn in het Ruhrgebied en pas in laatste instantie .aan bod komen.

Nu echter sinds 1 januari 1959 âe E.E.G. in werking is ge-treden — althans in zijn beginstadium — , zal dit meebrengen dat het vrijere verkeer tussen zuid-oost Nederland en .West-Buiisland en vooral het Ruhrgebied zal toenemen en hiermee zijn Limburg en Oost-Brabant in.de gelegenheid een concurrentiepositie in te nemen op de markt in het Ruhrgebied, met als concurrerende part-ners, het noorden (Sleeswijk-Holstein en andere gebieden) en het zuiden (Beieren en andere streken). Resumerend mag ik stellen dat deze ontvrikkeling in de E.E.G. onze kans op afzet van kwali-teitsaardappelen in het Ruhrgebied, belangrijk heeft verhoogd. Het Ruhrgebied stelt beslist hoge eisen aan de consumptiekwaliteit. Dit in tegenstelling tot beweringen als zou een fatsoenlijke voeraardappel — en denk dan maar aan Voran — daar een kans maken. Op deze voor ons weer nieuwe markt staan wij om twee redenen in een gunstige positie nl. vanwege onze grondsoort en op de twee-de plaats vanwege twee-de gunstige ligging ten opzichte van dit grote verbruikscentrum. De historie van het najaar 1958 en ook die van najaar 19.59 wyzen beslist in deze richting. Een belang-rijke vraag is of men ons van Duitse zijde belemmeringen in de weg zal leggen. Dit is nog niet te zeggen. Afgelopen najaar heeft men tot circa half oktober invoerheffingen geheven. Was dit in strijd met de E.E.G.? Niet met de letter van het verdrag, misschien wel met de geest van het verdrag. Persoonlijk ben ik echter van mening dat in de toekomst de pessimist en ook de optimist v/at betreft de E.E.G. er 'wel eens beide naast zouden kunnen zijn. Zoals het wel met meer zaken in deze E.E.G.-ontwikkeling zal gaan, zullen er vooral in . de overgangsperiode wel meer moeilijkheden naar voren komen. Deze belangrijke omschakeling van zes nationale economieën op é"é*n E.E.G.-. economie brengt zeker in de overgang vele moeilijkheden mee,

waar-voor wy naar mijn mening begrip moeten hebben. Ik meen dat onder-ling begrip voor de moeilijkheden de basis voor het verder Y/erken

(8)

moeten zijn. Persoonlijk — en ik ga op dit punt misschien iets te •ver — hoop ik dat de scheldpartijen over en v/eer van de Benelux-partners niet zullen overslaan op de E.E.G.-Benelux-partners. Het zal noodzakelijk zijn, dat straks de E.E.G.-boeren en -tuinders samen

optrekken. Dat kan wel eens erg moeilijk worden wanneer we elkaar nu al in de haren zitten« Het tot .ontwikkeling komen van een gezonde markt in het E.E.G.-gebied acht ik beslist e«n groot winstpunt, speciaal voor ons Limburgers voor wie de grens met het buitenland buitengewoon lang is. Ik ben van mening dat in de realiteit van deze zich ontwikkelende E.E.G., de kansen op deelname voor ons aan deze aardappelmarkt in het Ruhrgebied — al of niet met tijdelijke hindernissen of barricades — zeer groot zijn en dat wij er als goede zakenlui verstandig aan doen deze kansen hier te benutten.

Kan Limburg aan de vraag voldoen?

Wanneer wy even terugkomen op Limburg en zien wat hier aan aardappelen geteeld wordt, dan beslaat in Zuid-Limburg de opper-vlakte circa 2000 ha. In Noord-Limburg, waarin ook begrepen het Ryk van Nijmegen, 6000 ha, dus in totaal 8000 ha.

Wat het percentage van de rassen betreft, zien we dat de vroege aardappelen ca. 10^ van het areaal innemen. Daarnaast hebben we Bintje die in Zuid-Limburg ï6fo beslaat en in Noord- en Midden-Limburg J1^. En dan krijgen we nog diverse rassen die alle-maal van beperkte omvang zijns IJsselster die in Zuid-Limburg nog 7fó beslaat en in Midden en Noord 1 1 ^ we zien in Noord-Lim-burg Libertas nog op 10fo en Gineke op 17$, maar alles bij elkaar is het sortiment — al zijn er nog enkele andere rassen — toch niet zodanig dat hier direct grote conclusies uit getrokken kunnen worden.

Welke rassen zijn gewenst?

De rassenlijst met een lijst van tientallen bladzijden waarop ca. 70 rassen voorkomen, geeft ons geen antwoord op de vraag welke aardappel wij in Limburg moeten hebben. Bekijk ik de in Limburg geteelde rassen en vraag ik mij af wat wij moeten hebben voor het Ruhrgebied, dan blijkt dat de Duitsers naast een Eerste-ling, in hoofdzaak belangstelling hebben voor een type als Bintje en ook nog voor een type aardappel als onze Tedria. In een tekort-periode wil men ook nog vel eens Voran, maar voor de rest beslist niet, en wanneer men over andere aardappelen kan beschikken dan komt ook de Voran beslist niet in de vraag. Een in Düsseldorf,

in december 1958 met de Duitse handel georganiseerde "Frobe-essen", wees uit dat wij aan hun vraag goed kunnen voldoen met Bintje en

ook wel Tedria.

Enkele punten die voor de afzet van belang zijn

Vooruitlopend op de mededelingen van de sprekers zou ik U in het kort mijn visie hier willen voorleggen. Om speciaal de aan-dacht op diverse punten te vestigen zal ik het waarschijnlijk iets scherper zeggen dan misschien gewenst is, maar ik hoop hiermee

(9)

12

-Uw belangstelling te wekken voor enkele zeer belangrijke punten. 1. Ik zou. ten -eerste • willen stellen dat de kansen op onze

deel-name aan dé voorziening met aardappelen van het grote con-sumptiegebied in het Ruhrgebied dank zij de ontwikkeling van de E.E.G. zeer reëel lijken. In concurrentie met het noorden van Duitsland hebben wij een prae wat betreft de afstand. In concurrentie met het zuiden van Duitsland hebben wij een prae wat betreft afstand en kwaliteit.

2. Voorlopig kunnen wij met Bintje en ook met Tedria een "Kon-kurrenz-fahige" aardappel presenteren aan de Duitsers, al zullen wij de'ontwikkeling van de nieuwe rassen in Duitsland zelf, nauwlettend moeten volgen.

3» De heden in Nederland toegepaste keuring door de P.D. by ex-port aan de grens geeft ons wat sortering en presentering betreft een goede waarborg ten opzichte van de in Duitsland verhandelde handelspartijen. Daarnaast zal de verzorging en de sortering in Limburg beslist meer aandacht moeten krijgen. 4» De teelt van Bintje is met de huidige stand van zaken en de

nodige zorgen behoorlijk goed te volbrengen; het grote gevaar van de Phytophthora is doelmatig te bestrijden. Op een produk-tiever ras bij goede verzorging is naar mijn mening nog weinig uitzicht. Ook de aan het ras klevende knolgebreken zijn bij

: goede verzorging minimaal te noemen.

5« De huidige stand van de mechanisatie heeft naar mijn mening reeds vele moeilijkheden van de aardappelteelt behoorlijk goed opgelost. Een bijzonder belangrijk punt is de behandeling van de aardappel tijdens en ook speciaal na het rooien. Daarna wordt in Limburg beslist veel te weinig aandacht besteed. 6. Na een optimale teeltverzorging moet volgen een optimale-

be-waring. Limburg kent nog maar zeer weinig bewaarplaatsen. Het verleden gaf ook weinig stimulans in die richting. Nu wij de kans krijgen op een regelmatige vraag zal een langere aanbod-kana gezocht moeten worden. Zowel particulier als coöperatief initiatief zullen we in deze moeten ontwikkelen.

7. Het prijsverschil tussen klei-aardappelen en goed verzorgde zandaardappelen zie ik dank zij onze exportkans naar West-Duitsland in dé naaste toekomst'minder worden, hetgeen dit jaar al is gebleken.

De teelt van aardappelen op onze bedrijven moet en mag weer meer aandacht krijgen en een poging om de aardappel van noodgewas

in hét verleden op onze bedrijven om te buigen tot kwaliteitspro-dukfr in de naaste toekomst en liefst het volgend jaar al, acht ik dan ook niet alleen wenselijk maar ook beslist noodzakelijk.

(10)

Dr.ir. D.E. van. der Zaag

Rijkslandbouwconsulent voor de Aardappelen

In een tamelijk korte tijd zullen we enkele onderdelen van de teelt, de bewaring en het klaarmaken voor de aflevering moeten "bespreken. Daarbij moeten we goed voor ogen houden, dat gestreefd moet worden naar een goede opbrengst van goede kwaliteit tegen redelijke kosten.

Welke eisen stellen we aan het pootgoed?

We kunnen aannemen, dat het pootgoed maximaal 10$ viruszieke planten mag bevatten. Uit proeven is duidelijk gebleken, dat ieder procent viruszieke planten in het gewas een opbrengstderving geeft van -g$. De eerste 10$ doen echter weinig of geen schade, orndat

de lagere opbrengst van de zieke planten voor een groot deel wordt gecompenseerd door de buurplanten. Wanneer ü b.v. een consumptie-gewas hebt met 50$ ernstig virusziekë planten, dan moet U reke-nen met een opbrengstderving van 50-10 = 40, gedeeld door 2 = 20$ opbrengstderving. Als U zo gaat beginnen, dan wordt het al moei-lijk om een goede opbrengst te krijgen. Dus s maximaal 10$ virus-zieke planten. Voor i960 zou ik evenwel een uitzondering willen maken in verband met de moeilijkheden, die we in 1959 hebben

gehad bij de winning van goed pootgoed. In i960 kunt U gaan tot maximaal 20 à 30$,viruszieke planten. Voor dit speciale jaar geldt voorts dat een beetje extra stikstof gewenst is in ver-band met de vele ziekten, die in het gewas zullen voorkomen. Verder is het van belang een.beetje dichter te planten. U moet ernaar streven or@~veer het normale aantal gezonde planten over te houden. T/anneer U eind mei merkt, dat er veel zieke planten in het gewas voorkomen, dus planten die achterblijven in groei, dan kunt U deze plantjes uitschoffelen als er een gezonde plant naast staat. Het heeft uiteraard geen zin om, wanneer er drie

zieke planten naast elkaar staan, deze alle drie uit te schof-felen, maar als er twee zieke naast een gezonde plant staan, schoffel die zieke planten dan weg, waardoor de gezonde plant meer ruimte krijgt om een betere opbrengst te geven. Maar dit is dus een speciaal advies, dat alleen geldt voor i960 zullen we hopen.

In de tweede plaats zal het pootgoed geen rotte knollen mogen bevatten, tenminste niet in massa en zeker geen knollen die door aardappelziekte (Phytophthora) zijn aangetast.

In de derde plaats zal de bewaring van de poters zodanig moeten zijn, dat ze in het voorjaar stevig zijn, dus goed aanvoe-len, en dat ze, wanneer ze v/orden voorgekiemd, goede stevige kiemen geven en geen dunne slappe spruiten. Dat stevig aanvoelen van de poters kunt U alleen maar bereiken als U de poters goed

bewaart, dat wil zeggen in een glazen poterbewaarplaats of in een met buitenlucht gekoelde ruimte.

(11)

-

14

-In de vierde plaats zult ü poters, die dus voor het"consump-tiegewas dienen, goed moeten prepareren; dat wil zeggen dat U ze óf moet voorkiemen óf een warmtestoot geven, zodanig dat de witte puntjes net zichtbaar worden.

Wanneer moet U nu voorkiemen en Tiranneer kunt U volstaan met die witte puntjes? U moet altijd voorkiemen, dat wil zeggen mooie flinke stevige kiempjes op de aardappelen zien te krijgen,

wanneer ü aan poterteelt doet, maar ook bij de teelt van zeer vroege aardappelen, laten we zeggen Eersteling, en bij alle

ras-sen die zeer vatbaar zijn voor de aardappelziekte, b.v. Bintje. Dit is een ras, dat naar mijn mening moet worden voorgekiemd. Rassen, die een onregelmatige opkomst geven of de neiging

daar-toe hebben, b.v. Libertas, komen ook. in aanmerking voor voor-kiemen, omdat men het euvel daarmee, althans ten dele, kan verhelpen. "';..::' v

Als U zeer natte, koude grond heeft, dan is het geloof ik onder alle omstandigheden gewenst om vrat voor te kiemen..In alle andere gevallen kunt U dus overwegen om te volstaan met een warmtestoot, zodanig dat de witte puntjes,net doorkomen...

In geen geval mag U de aardappelen zo uit een koude bewaar-plaats in de grond stoppen; dat is altijd afkeurenswaardig. Welke eisen stellen we. aan het pootbed?

In de eerste plaats zal de bemesting in orde moeten zijn. Het is mijn bedoeling niet, uitvoerig op de bemesting in te gaan; alleen de stalmest moet even worden genoemd. Het is een goede gewoonte om stalmest aan zandgronden te geven. Daarbij heeft ver-weerde stalmest de voorkeur, maar het merkwaardige is, dat in de praktijk dit'weinig voorkomt. Het schijnt erg lastig te zijn en veel werk te geven. Ik geloof niet, dat er zoveel bezwaar tegen is om stalmest omstreeks februari uit te strooien en daarna het land te ploegen, maar zeer afkeurenswaardig is het om verse stalmest te geven vlak voor het poten. Aan aardappelland moet de stalmest minstens vier weken" voor het poten gegeven zijn, want met verse1 stalmest vlak voor het poten hebt U kans op

knol-len, die zeer week van binnen zijn bij het koken. Zulke aardappe-len komen zeker niet in aanmerking voor export.

De bemesting met stikstof, kali en fosfaat moet natuurlijk voldoende zijn. In dit verband wil ik even wijzen op. kaligebrek, dat niet alleen een opbrengstderving geeft, maar ook een kwali-teitsvermindering. Ealigebrek is dus dubbel nadelig. Kaligebrek geeft in.de. eerste plaats aardappelen met een grotere gevoelig-heid voor stootblauw en in de tweede plaats krijgen de aardappelen dan de neiging na het koken grauw op te trekken. Het is dus zaak te zorgen voor een goede kalibemesting.

De magnesiumvoorziening moet natuurlijk ook in orde zijn. :'

Mocht IJ in het seizoen al vroeg magnesiumgebrek waarnemen, dan moet U zeker overwegen om nog magnesiumsulfaat toe te dienen. De snelste werking heeft dit, wanneer U het oplost in waterjb.v.

20 kg bitterzout (magnesiumsulfaat) oplossen in 1000 liter water en dat over het land verspuiten. In veel gevallen gaan de gebreks-symptomen dan weer verdwijnen.

(12)

Op de zandgronden kàn het poten beginnen zodra de grond een redelijke temperatuur heeft; dus niet in koude grond poten. Ver-der dient de grond goed bezakt te zijn of eventueel aangedrukt. Maar al te-vaak zien vre echter, dat aardappelen gepoot \irorden in losse grond, die weinig vocht heeft, waardoor ze traag opkomen. Om bezakte grond te hebben bij het poten dient U minstens vier weken voor het poten het land geploegd te hebben.

De virijze van poten

By een ras, dat moet worden voorgekiemd, dus b.v. Bintje, zult U ervoor moeten zorgen dat de kiemen zo onbeschadigd moge-lijk in de grond komen. In de tweede plaats moet er niet te diep worden gepoot, Maar al te vaak stopt men op de zandgronden de aardappelen te diep in de grond, om later goed te kunnen eggen voor de onkruidbestrijding- H?t is echter beter om ondiep te poten. Als U ïïw aardappelen gepoot hebt en U gaat de grond met de hand

even een beetje vlak strijken, dan moet de bovenkant van 'de po-ter 1-3 cm onder die vlak gestreken grond liggenj dus eigenlijk vlak aan de oppervlakte. In de praktijk wordt de poter echter meestal 5 & 8 cm weggestopt en dat is per se niet nodig als U ook verder de verzorging juist uitvoert. Ik zou alleen nog dit voorbehoud willen maken dat 'ü, wanneer ü te maken hebt met een zeer droge zandgrond, misschien verstandiger doet om tot 3 à 5 om diep te poten. Ook poot men vaak niet altijd even diep en dan krijgt men grote moeilijkheden met het rooien. Het is dus zaak ondiep en zo gelijkmatig mogelijk te poten. Verder moet de aard-appel in vochtige grond liggen, of althans op vochtige grond, want wanneer ü ondiep poot en het land is erg droog, dan zal zo'n poter niets doen, want een spruit gaat pas groeien wanneer hij worteltjes kan vormen en hij kan pas worteltjes vormen wanneer er vocht aanwezig is. Wanneer U dus Uw land hebt bewerkt en de grond is erg droog geworden, dan moet U wel dieper gaan poten, want in elk geval moet de groei snel verlopen.

De rjienafstand bedraagt in Limburg 50,55? hoogstens 60 cm. In verband met de mechanisatie van de teelt zullen wij moeten

overgaan tot een rijenafstand van 65 of 67 cm. Dat geeft vele voordelen en ik geloof dat U zeker moet overwegen dit toe te passen. Er zijn hier in Limburg telers, die deze rijenafstand al een paar jaar toepassen en met veel succes. Vele hier gebrui-kelijke rooimachines hebben echter een rooischaar, die is

afge-stemd op een nauwere rijenafstand, maar dat is gemakkelijk te ver-helpen; Op de zeer droge zandgronden is het waarschijnlijk voor-lopig beter om op 60 cm aan te sturen. In het algemeen moeten we evenwel 65 cm als de minimale rijenaf stand zien; bovendien moet men in een groot gebied streven naar een uniforme rijenafstand, dit is van'grote betekenis, vooral voor de loonwerkers.

Bij het poten kunnen we geulen trekken, daar de poters in-leggen en dan weer dichtrijden. Dit is een zeer eenvoudige manier, maar arbeidsintensief. Een tweede manier is gebruik te maken van een half-automatische pootmachine, wat ook prima gaat, vooral bij voorgekiemde aardappelen. De derde manier is de meest

(13)

gemechani16

-seerde methode, waarbij een volautomatische machine \?ordt gebruikt. De volautomatische machines voldoen uitstekend, maar wanneer de aardappelen goed zijn voorgekiemd is de kans op kiembeschadiging groot, lu valt dat, wanneer voorzichtig wordt gewerkt, ook wel weer mee, vooral vanneer is gezorgd voor goede, stevige spruiten. Wanneer U b.v. Bintje teelt en dus moet voorkiemen, kan het

echter toch voorkomen dat Uw bedrijf zodanig is, dat U volauto-matisch moet poten. U komt dan in de verleiding om te denken dat,

gezien de mogelijke kiembeschadiging, maar niet moet worden voor-gekiemd. Uit proeven is evemyel duidelijk gebleken dat, ook al poot U volautomatisch, het toch beter is om goed voor te kiemen. Wanneer U voorgekiemde aardappelen poot, kunt U de kiembeschadi-ging voorkomen door een halfautomatische machine te gebruiken, maar dat hangt helemaal van Uw bedrijf af; dat moet U zelf uit-maken.

De verzorging van het gewas

Wanneer de aardappelen in de grond zitten, dan komt de be-werking, de verzorging. Deze heeft in de eerste plaats tot doel om. te zorgen dat:de aardappelen in een mooie rug komen om ze

straks goed te kunnen rooien. In de tweede pl'aats is die bewer-king om het onkruid te bestrijden en nu is de methode, die hier en op vele zandgronden wordt toegepast de volgende: men poot diep en vervolgens maakt men ruggen. ïla 14 dagen komt men met een zvrare eg om de ruggen weer vlak te trekken en dan moet wel diep gepoot zijn, want anders worden de poters weer naar boven getrokken. Dan gaat men daarmee een paar keer zo over het land heen en laat de aardappelen opkomen in de vlakke grond. Men egt eventueel nog een keer en dan zien vre vaak, dat men gaat schoffelen met de hand, terwijl de apparaten in de schuur blijven staan. En wanneer het gewas ongeveer het land vol heeft, gaat men nog eens een paar keer zwaar aanaarden om toch een rug te krijgen. Vaak ziet men dan dat de stolonen bloot komen te liggen en dat kan nooit goed zijn. Daarom zou ik U willen adviseren een andere methode : toe te pas-sen; niet een methode die in Wageningen is uitgevonden, maar een methode die in de praktijk is ontwikkeld en die ook door verschil-lende telers hier wordt toegepast en ook elders en met veel suc-ces. Deze methode is de volgende: U poot dus ondiep, en zorgt daarbij dat de poters in een ruggetje liggen. Dan kunt U twee ma-nieren toepassen.

In de eerste plaats kunt U na het poten alles rustig laten liggen. Wanneer de aardappelen bijna boven komen, gaat U het land bespuiten met 5 kg DSC om de onkruiden te doden. Hierna laat U de aardappelen rustig boven komen en behandelt een dergelijk per-ceel op dezelfde manier als hierna bij de tweede methode wordt besproken na de opkomst.

By de tweede methode wórdt het onkruid ook voor de opkomst mechanisch bestreden. U gaat als volgt te werk: een week na het poten, dat hangt trouwens helemaal van het weer en van het land af, gaat U eens kijken of het onkruid al begint te kiemen. Zodra U witte kiempjes van het onkruid ziet dan moet U beginnen mèt het

(14)

.land heel licht af te egsen, of licht af te slepen met een balkje of ladder, en wel zodanig dat de top van de rug even in beweging komt en de grond er een beetje afvalt. Daarna wordt weer licht aangeaard, zodat weer dezelfde rug wordt verkregen als vóór die tijd. De kiemplantjes gaan dan dood, als IJ er vroeg genoeg bij bent geweest. Ha een week moét U dit misschien nog eens herhalen. Op deze wijze kan het zomeronkruid goed worden be-streden, als IJ maar zorgt op tijd te zijn. Daarna laat U de aard-appelen boven komen in een vrij vlakke rug, want het is helemaal niet de bedoeling om de poters ver in de grond te stoppen. De

aardappelen moeten hoog en warm zitten. Zodra ze boven komen gaat U er eventueel eens met een hele lichte eg overheen. Het mooiste, dat ik gezien heb is wel, dat men achter de trekker een soort raam had, waar een onkruideg in werd gehangen, die een beetje doorzakt. Die laat men dus heel licht over het land dansen. Daar-na aardt men weer aan. Het aaDaar-naarden heeft nu niet alleen tot doel om de afgeëgde grond weer op te werken, maar ook om de rug iets hoger te maken.' 5Fa een week herhaalt U dat nog eens. Eggen zal dan waarschijnlijk niet meer mogelijk zijn, maar dan gaat U weer een beetje aanaarden,. zodat de bovenkant en de zijkanten van de rug telkens bedekt worden met de grond van de aanaarders. Op deze wijze kunt U het onkruid in de rug of in de rij ook nog bestrijden en bovendien wordt de rug zo geleidelijk opgebouwd. Wanneer de aardappelen het land vol hebben, is een mooie rug aanwezig, waar de aardappelen hoog inzitten. Misschien zult U er nog wel eens met de hak doormoeten, maar onder normale omstandigheden in nor-maal land kunt ü op dez.e wijze zeer eenvoudig en ook goedkoop de aardappelen verzorgen en gebeurt het bovendien niet dat de sto-lonen bloot komen te liggen en dat bij het rooien moeilijkheden ontstaan.

Het rooien

Wanneer U op deze wijze Uw land hebt verzorgd, dan is de 'weg vrij om de aardappelen gemakkelijk te kunnen rooien. Hierop

zullen wij nu niet verder ingaan; alleen willen vre Uw aandacht nog eens vestigen op de beschadiging. U moet er toch vooral op letten om rooibeschadiging te voorkomen. Er komen tegenwoordig op de zandgronden partijen voor met /\.0°/o rooibeschadiging. En dan is alle winst verdwenen.

De bewaring

De oude kuilbewaring is uit de tijd. Wij moeten overgaan tot een moderne bewaring. In het zuidwestelijk zeekléigebied is vol-gens recente cijfers de bewaarcapaciteit 10 ton per ha. Dat wil dus zeggen, dat 1/3 van de totale opbrengst in een moderne be-waarplaats kan worden opgeslagen. Voor Limburg is dit momenteel 1,2 ton per ha.

Waarop berust nu die moderne bewaring? Het eerste principe is, dat aardappelen gestort worden in een ruimte, die zodanig geïsoleerd is, dat in de herfst (september en oktober) de warme lucht van buiten niet naar binnen dringt en dat 's winters als het vriest de koude lucht buiten blijft en de aardappelen op

(15)

1 8

-temperatuur blijven. Het tweede principe is, dat door ventilatie, als de temperatuur het laagst is, koude lucht door de hoop aard-appelen te blazen, de temperatuur in de partij ongeveer overeen-komt met de minimum temperatuur. Uit:onderzoekingen van het

I.B.V.'L. te Wageningen is gebleken, dat het op deze wijze moge-lijk is in een partij aardappelen in de maanden augustus t/m novem-ber een temperatuur te hebben, die overeenkomt met de dagelijkse minima, terwijl in een normale kuil de temperatuur gelijk is aan de maximum temperatuur buiten de kuil. En als U weet, dat het. verschil tussen de minimum en maximum temperaturen in augustus en september ongeveer 8g- C is en in oktober ongeveer 7^ » àa

"-is IJ het grote verschil tussen de bewaring op moderne wijze en

de ouderwetse manier waarschijnlijk wel duidelijk. De temperatuur tijdens de bewaring is van essentieel belang, vooral bij een ras als Bintje, want een aardappel heeft na het rooien weliswaar een zekere kiemrust, maar die kiemrust is betrekkelijk kort; de lengte van deze"kiemrust hangt af van het ras en van andere omstandig-heden. Rassen als Bintje en vooral Eigenheimer zijn bij'bewaring in kuilen vaak reeds vóó*r de winter begint uit hun kiemrust en gaan dus kiemen; Dit maakt omzetten nodig, enz. en betekent boven-dien gewichtsverlies. Wanneer U echter de moderne be?ra.ring toe-past, dan blijft de temperatuur zo laag, dat in normale jaren de aardappelen in de kiemrus-t blijven tot november, dus tot die tijd niet gaan kiemen. In de wintermaanden kan men de temperatuur goed laag houden, zodat zelfs tot ongeveer maart kiemlustige rassen kiemvrij kunnen blijven. Om een kwaliteitsprodukt af te leveren is dit van essentiële betekenis. Een belangrijk neven-voordeel is dat U door te ventileren de aardappelen, als ze nat in de bewaarplaats zijn gebracht, in een zeer korte tijd droog kunt maken. Een partij aardappelen, die droog is, ziet er straks veel mooier uit en geeft minder verliezen dan een natte partij, omdat er minder Phytophtbora in voorkomt en omdat de schil een mooiere kleur heeft. Een voordeel van de moderne bewaring is ook, dat de aardappelen te allen tijde afgeleverd kunnen worden, dus ook bij vorst. Ook kan men bij regenachtig weer de aardappelen sorteren en klaarmaken.

Om deze voordelen van moderne bewaring te bereiken, zult U er vooral voor moeten zorgen, dat de ventilatie voldoende is~ evenals de isolatie. De ventilatiecapaciteit moet zijn: 100 m lucht per m aardappelen per uur, bij een tegendruk van 15 mm wa-terkolom. Dan kunt U de aardappelen 3,50 m hoog storten. Vfanneer U van plan bent om de aardappelen in zakken op te slaan, wat by

pootaardappelen nogal eens wordt gedaan, dan moet U een tegendruk hebben van 20 mm waterkolom omdat de zakken meer weerstand geven.

Ook aan de isolatie moet voldoende zorg worden besteed. Dat is niet nodig wanneer U aardappelen opslaat en voor de winter af-levert. Dan kunt U desnoods volstaan met een normale schuur om daarin de aardappelen op te slaan met daaronder een koker, een zijkoker en een ventilator. Door te ventileren kan men de. tempe*-ratuur laten zakken en de aardappelen goed droog maken. 'Wilt ïï echter een blijvende bewaarplaats, dan moet ook de isolatie vol-doende zijn. Men gebruikt daarvoor vaak vlasscheven, inaariU kunt

(16)

ook kaf gebruiken.

In de derde plaats moet U erop bedacht zijn dat, wanneer aard-appelen 3,50 m hoog worden gestort, er een enorme druk op de wand ontstaat van bijna 1000 kg/m^. Dus als U een normale schuur hebt met een normale muur, dan kunt IJ niet ongestraft de aardappelen 3,50 m hoog storten, want dan gaat de muur eraan. De muur moet dan dus gestut worden.

De voordelen van de moderne bewaring zijn:

1. Natte partijen kunnen binnen enkele dagen droog zijn. Dit is vooral van belang voor .rassen* die zeer vatbaar zijn voor Phytophthora in de knol (b.v. Bintje)

2. Weinig of geen kieming 3. De sohilkleur blijft mooier

4» Geen risico's van broei, vorstachade, inregenen, enz.

5. Onder alle weersomstandigheden kan de partij worden afgeleverd; bovendien zijn deze op moderne wijze bewaarde poters beter klaar

te maken voor de aflevering. . De kosten van moderne bewaring.

In het consulentschap Eindhoven heeft de heer Maas uitgere-kend dat de kosten van de opslag van aardappelen volgens de mo-derne wijze'niet meer behoeven te zijn dan f 25»- per ton, terwijl bewaring in een kuil kwam op ƒ 28,- per ton. In de N.O.P. heeft men ook uitvoerige berekeningen gemaakt; daar komt men bij een moderne bewaring voor', aardappelen, opgeslagen tot in het voor-jaar (Bintjes) op ƒ 27,50 tot.37,- per ton, al naar gelang de uitvoering van de bewaarplaats- meer of minder duur was. De kuil-bewaring kwam bij Bintje in de,. N.O.P. op ƒ 51»- per ton. U zult dus zeker moeten overwegen, wilt U hier een afzet krijgen, over. te gaan tot een moderne bewaring, 6f centraal in grote bewaar-plaatsen, óf op Uw eigen bedrijf.

Dan nog enkele wenken voor de bewaring. U moet oppassen voor stortkegels, die ontstaan wanneer de aardappelen telkens op een-zelfde plaats in-de cel worden.gebracht. Het is nl. zo, dat de lucht moeilijk door deze stortkegels gaat. De stortplaats moet dus regelmatig veranderen. Verder moet U ervoor zorgen dat U, vooral onder droge omstandigheden zoals deze herfst, als de aard-appelen nogal gauw beschadigen,, de aardaard-appelen niet direct sterk gaat koelen met droge lucht, want de verkurking verloopt dan traag, zodat gewichtsverliezen optreden door te sterke verdamping. De eerste paar vreken kunt ü in deze gevallen beter weinig ventile-ren: laat eerst de wonden genezen en ga daarna pas koelen. Klaarmaken voor de aflevering

Dan ten slotte het klaarmaken voor de aflevering. Bij een on-derzoek in de winkels in Nederland' naar de kwaliteit van de aard-appelen bleek, dat slechts 26fó van alle partijen aan redelijke nor-men voldeed wat betreft de sortering. Ik zou daarom een lans willen breken voor een beter klaarmaken van het produkt. Wanneer U aard-appelen teelt, dan moet U het produkt ook goed sorteren, enz. Voor goed sorteren zijn helemaal geen dure machines nodig; dat kan op

(17)

20

-zeer eenvoudige vrij ze met een eenvoudige sorteei'machine met een leesbandje. Het is. nu zo, dat de telers de schuld geven aan de handelaren en de handelaren geven op hun heurt de schuld aan de

telers over het slechte klaarmaken van de partijen. Ik geloof dat het tijd wordt dat. telers en handelaren de handen ineen slaan en

dat ze de Nederlandse huisvrouwen en ook het "buitenland een aard-appel weten aan te bieden, die aan de tegenwoordige eisen vol-doet.

Nog een zeer belangrijk punt is dat, als wordt overgegaan tot de'moderne'bewaring, er vooral voor gezorgd moet worden dat de aardappelen niet koud worden verwerkt. Wanneer de tempera-tuur in zo'n moderne bewaarplaats ongeveer 4 graden is — dat is een mooie temperatuur om aardappelen te bewaren — dan mag U dergelijke koude aardappelen niet gaan sorteren, want dan is de kans groot, dat veel stootblauw gaat optreden. Voordat met het klaarmaken wordt begonnen, moet de temperatuur in de partij enkele dagen tevoren worden verhoogd tot.ongeveer 12 C. De aardappelen

zijn dan in elk geval lang niet zo gevoelig voor stootblauw dan wanneer ze koud worden gesorteerd.

In deze lezing zijn niet. alle vraagstukken behandeld. Ik heb vooral die onderwerpen besproken, die volgens mij voor U, als telers in Limburg, momenteel vooral van betekenis zijn.

Discussie

Yr-.- Wanneer in een grote bewaarplaats de juiste bewaartempera-tuur van 4 C heerst en ü wilt een deel van de aardappelen

afleveren, moet dan de temperatuur in de gehele bewaarplaats omhoog tot 12 C, of kan dit in afdelingen?

Antw.: Allereerst zou ik willen opmerken, dat het niet juist is, om aardappelen van verschillende percelen in é"é*n box op te slaan. U moet altijd aardappelen van verschillende percelen zo veel mo-gelijk apart opslaan, omdat van ieder perceel de aardappelen er anders uitzien en ook een andere kwaliteit hebben. Vandaar dat partijen, ook van hetzelfde ras, nooit gemengd mogen worden. In de tweede plaats is het inderdaad zo dat, wanneer U gaat afleve-ren, U bij voorkeur de gehele cel tegelijk moet klaarmaken. Het

is daarom aanbevelenswaardig, dat de cellen ook onderling redelijk geïsoleerd zijn. Dit geeft natuurlijk extra kosten. In Nederland komen bewaarplaatsen voor, waar men de cellen niet geïsoleerd heeft, maar er zijn ook bewaarplaatsen, waar men de cellen

onder-ling wel heeft geïsoleerd. Dan moet iedere cel apart geventileerd kunnen worden. In bewaarplaatsen, die bestemd zijn voor

eetaard-appelen, moeten de cellen onderling eigenlijk zo geïsoleerd zijn, dat zonder grote bezwaren elke cel apart enkele dagen opgewarmd kan worden tot ca. 12 C. De mate waarin stootblauw voorkomt, speelt ook een belangrijke rol. Wilt U evenwel een klein deel van een cel afleveren en de rest pas ov>r een paar maanden, dan is dat natuurlijk ongunstig en dan moet U uit twee kwaden de beste kiezen. Wanneer U er zeker van bent dat stootblauw geen gevaar betekent, dan zou ik ze niet al te hoog opwarmen, b,v. tot f C. Wij zouden er daarom naar moeten streven niet te grote cellen te

(18)

maken, vooral ook om geen vermenging van partijen te krijgen. Vr. Is het, nu de prijs van het pootgoed hoog ligt, niet heter

te streven naar minder planten,in plaats van naar meer? Antw. : Uit proeven is gebleken, dat hij meer planten per ha de opbrengst hoger wordt. Maar ergens zit natuurlijk een optimum; niet wat betreft de opbrengst, maar-Y/at: betreft'de

rentabili-teit. Dus hoe duurder het pootgoed, hoe: minder planten per ha.

Maar waar ligt de grens?. Laten we aannemen, dat in normale jaren het optimum bij 40000 planten ligt. Dan moet het nu in elk geval onder die 40000 liggen. Dat is op zich zelf zeker juist en ik geloof dat, wanneer een teler poters koopt en hy' is er zeker van dat er geen zieke knollen in voorkomen, of zeer sporadisch, en het pootgoed is erg duur, het dan te overwegen zou zijn om

maar iets minder dicht te planten. Maar ik geloof dat we moeten aannemen dat dit jaar in de klasse B of C altijd nog wel enige procenten viruszieke planten zullen voorkomen en dan zou ik er toch bang voor zyn om minder dicht te gaan poten. Is men er, zeker van dat er 10-20% viruszieke knollen in het pootgoed zullen voor-komen, dan moet men toch die 40000 planten ongeveer aanhouden. Maar dat is natuurlijk onmogelijk precies te zeggen,- want dan zou men precies moeten vreten wat de poters nu kosten en wat het con-sumptiegewas straks zal opbrengen.

Vr. Wat is nu eigenlijk de reden, om tot een bredere rijenafstand van 65 tot 70 cm over te gaan?

Antw. s Een rijenafstand van JO cm is door mij niet genoemd, hoewel ïk ïn principe geen bezwaar heb tegen die 70 cm. Het grote voor-deel van een grotere rijenafstand is in de eerste plaats dat alle machinale bewerkingen sneller verlopen. Zowel by het rooien als bij de verpleging heeft men een grotere werkbreedte. Vooral by' veelvuldig aanaarden betekent dit telkens weer, dat U iets eer-der klaar bent. In de tweede plaats is het by' een kleine rijen-afstand van 50 cm veel moeilijker een behoorlijke rug te maken, dan wanneer <de rijenafstand groter is.

Vooral op de zandgronden wordt bij het rooien dikwijls ge-bruik gemaakt van trekkers met zeer brede banden. Hoe breder nu de rijenafstand is, hoe minder schade deze banden aanrichten. Het is mij gebleken, dat de profielen van de banden de knollen al kun-nen beschadigen voordat de aardappelen de grond uit zyn. Daarom moét U vooral trekkers gebruiken met smalle banden, die, boven-dien een bredere rijenafstand hebben. ". Vr. Heeft DNC invloed op de smaak?

Sntw. : In het algemeen moet men erg voorzichtig zijn met de

bewe-ring dat chemische middelen geen smaakbeïnvloeding geren op aard-appelen. Van D1IC is evenwel zoveel bekend, dat we mogen aannemen dat deze stof geen invloed op de smaak van aardappelen uitoefent. Vr. Heeft Voran geen betere toekomst dan hier is gesteld? Er is

steeds goed vraag naar. En als dat soms tegenvalt, dan is het altijd nog een goede voeraardappel.

(19)

22

-Antw.: Het ras Voran heeft voor de teler allerlei prettige eigen-schappen. Zolang de kans op de zandgronden groot is, dat een ge-was aardappelen uiteindelijk bestemd zal worden voor veevoer, is Voran een goed ras. Bovendien komt dit ras nog in aanmerking om in jaren met veel export deze bestemming te krijgen. Het is dan ook geen wonder dat men, nu de exportkansen gunstiger worden, hiervoor Voran wil gebruiken. U, als telers in Limburg, moet echter goed bedenken, dat het voor U alleszins waardevol is een vaste markt te krijgen in het Ruhrgebied. In dat gebied wordt Voran beschouwd als een slechte eetaardappel. Het is dus geen aardappel om daar een markt mee op te bouwen. Daarvoor moet U

aardappelen gebruiken, die een goede naam hebben. Vooral in jaren met hoge prijzen zullen er altijd mensen zijn die aardappelen tegen lagere prijzen wensen. Hiervoor, komt Voran dan in aanmerking, maar het zal geen goed doen aan de Nederlandse naam.

Vr. Is bewerking na het planten ook geschikt voor de loss? ïntw. : Mijn verhaal was toegespitst op de zandgronden, maar wat gezegd is over de zandgronden geldt in grote lijn eigenlijk ook voor de lössgronden. Alleen zijn voor de loss- en kleigronden de kluiten het grote probleem. Men wil graag een mooie rug hebben waarin geen kluiten voorkomen en wanneer men lössgrond heeft die moeilijk te bewerken is, dan kan men dezelfde methode toepassen als op de kleigrond wordt gebruikt. Daar begint men al spoedig na het poten met schoffels, egjes of met verende tanden de grond in de geulen los te maken. Telkens wordt een laagje vaste grond losgemaakt en met aanaarders op de rug gedeponeerd. In de geul moet echter altijd een beetje losse grond achterblijven om te voor-komen dat de vaste grond hard wordt. Door op deze manier een keer öf vijf het perceel te bewerken, heeft men in vele gevallen bij de opkomst mooie ruggen zonder kluiten. Wat betreft het ondiepe po-ten, de rijenafstand en de onkruidbestrijding kunt U op de löss-gronden dezelfde methode toepassen als op de zandlöss-gronden, alleen nog veel gemakkelijker, want er is geen kans op stuiven enz. Löss-grond mag vaker worden bewerkt dan vele zandLöss-gronden.

Vr. Hoe krijg je een temperatuur van 12 C in de bewaarplaats als de buitentemperatuur laag is?.

Antw. : Loopt de temperatuur overdag op tot 12 à 15 C, dan zijn er geen moeilijkheden; immers, de warme lucht laat men dan door de partij blazen. Bij lage dagtemperaturen is men echter verplicht een verwarmingsbron te gebruiken. Een elektrische kachel of een oliebrander kunnen hiervoor dienst doen. De verwarmingsbron wordt dus voor de ventilator geplaatst. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat de temperatuur nauwkeurig gecontroleerd moet worden.

(20)

ZIEKTENBESTRIJDIMG II\T AARDAPPELEN

I r . H . J . de B r u i n

Rijkslandbouvroonsulent voor Plantenziekten

Het is mij opgevallen dat de vorige sprekers nogal de nadruk op het ras Bintje hebben gelegd. Het is mij ook opgevallen dat daar toch ook wel enige oppositie tegen is, gezien een van de laatste vragen. Ik zal mij dus wat de ziektebestryding betreft vooral bezig moeten houden met de Bintje, maar ôok met eventu-eel andere rassen b.v. de Voran, want men kan natuurlijk wel be-paalde wensen naar voren brengen wat betreft de gewenstheid van een bepaalde teelt, maar die teelt moet vanuit een oogpunt van ziekten ook mogelijk zijn. En wanneer wij dan over de Bintje pra-ten dan denken we natuurlijk direct, aan de aardappelziekte die in dat ras zeer lastig kan zijn.

Goed uitgangsmateriaal kiezen

- Eerst wil ik erop wijzen dat men bij de aardappelteelt in de eerste plaats moet uitgaan van gezond uitgangsmateriaal. Het zal U ook niet onbekend zijn, dat de virusziektebesmetting in 1959 zeer groot is geweest en dat de besmetting van het poot-goed ook.niet gering is geweest. Daarom zou ik over dit punt nog dit willen zeggen: Laat U zich ondanks de hoge prijzen van het pootgoed niet verleiden om naar de kuil te stappen en daar het pootgoed te halen«. Als U daartoe verleid wordt dan mis-leidt U U zelf, omdat de besmetting in het normale gewaa zeer groot is geweest tot aan 80 à $Ofo toe. En ik hoef de rekensom van de vorige spreker niet te herhalen om aan te tonen welke grote schade daardoor ontstaat. Neem in elk geval in B- of C-gekeurd pootgoed of wat daaraan gelijk staat.

In de tweede plaats moet U voor een goede start bij de groei zorgen, want wanneer een gewas zich in de jeugd vlot en goed kan ontwikkelen is het ook veel beter bestand tegen ziekte. Deze twee algemene punten wilde ik allereerst aan de orde stellen omdat ze belangrijk zijn. Zodra het gevi/as boven de grond is be-gint de misère al, want het jonge gewas krijgt al met de aard-appelziekte te maken.

De bestrijding van de aardappelziekte

Vooral de Bintje wordt heel gemakkelijk aangetast en de schade die optreedt is dikwijls groot. Men moet dus maatregelen nemen, dat wil dus zeggen dat wanneer men Bintje wil telen, men de aardappelziekte moet bestrijden. Wanneer men niet bereid is om deze ziekte te bestrijden, dan moet men geen Bintje of

aanver-wante vatbare rassen telen. Bintje telen betekent aardappelziek-te bestrijden en ik kan daar nog aantoevoegen, dat het

bestrij-den van de aardappelziekte in Bintje altijd rendabel is, onder elke omstandigheid.

Om te Kunnen zeggen hoe de ziekte bestreden moet worden moet ik eerste iets vertellen over de ziekte zelf, omdat men nu eenmaal

(21)

24

op de hoogte moet zijn met de gedragingen van de vijand om hem te kunnen bestrijden. Deze aardappelziekte is een schimmelziekte.

Zo'n schimmel is een doodgewone plant; niets meer en niets min-der. Uu is de vraag: waar deze schimmel in het voorjaar vandaan-komt. Wanneer vrij dat vreten en we zouden hem dan kunnen bestrijden, dan hadden we er het hele jaar niets meer mee te maken. Uit on-derzoek is gebleken dat deze schimmel overwintert in de knol. De aardappelziekte overwintert dus niet in de grond maar in de knol en wel in de . licht aangetaste knollen. M e t natuurlijk in de knol-len die wegrotten, want daar gaat de schimmel ook mee weg. De licht aangetaste knollen herbergen in de winter dus de schimmel en wanneer men in het voorjaar zo'n knol uitpoot dan gaat met de kiemen, ook de schimmel meegroeien. Deze schimmel tast dus het jonge kiempje aan, eventueel de jonge stengel. Op de jonge aard-appelplant. gaat de schimmel "zaad" vormen en dat zaad verspreidt zich met de wind, Op die manier krijgt men in het voorjaar en in

de voorzomer dus een verspreiding van deze ziekte. Wanneer men nu de overwinteringsmogelijkheid van de schimmel weg kan nemen

zou dit een belangrijke vooruitgang betekenen. Het ligt.. echter .. niet gemakkelijk, maar er is wel veel aan te doen om de

over-winteringsmogelijkheid van de schimmel de kop in te drukken. Want waar krijgen vrij in het voorjaar de eerste zieke aardappel-planten te zien? In de eerste plaats op de velden zelf, waar de plantjes-gegroeid zijn uit zeer licht aangetaste poters. Dat be-tekent dus dat men nooit zieke knollen uit moet poten. Het is niet gemakkelijk om. die zieke knollen te- ontdekken, maar daarom is het wel zo dat men hier zeer scherp op moet letten en elke knol waar iets aan mankeert niet in de grond mag stoppen omdat daarmee de aardappelziekte de gelegenheid krijgt om zich te vermenigvul-digen. In de omgeving van kuilen kan men soms in het volgende voorjaar een prachtig gewas aardappelen zien. Maar het zijn mees-tal niet de beste die men weggegooid heeft. Op die afvalhopen, kan men dan ook al vroeg in het jaar de aardappelziekte vinden van waaruit hij zich weer naar de velden verspreidt. Men moet dus ook deze opslag op de afvalhopen vernietigen. Er zijn dus twee belangrijke punten om de start van de ziekte zo gering mogelijk te maken nl. gezond pootgoed gebruiken? verdachte knollen die U ontdekt tijdens het poten in de zak steken en onschadelijk maken en opslag op afvalhopen vernietigen.

Het voorgaande wil echter nog niet zeggen dat U daarmee de zaak gered hebt.Men moet de ziekte ook gaan bestrijden met che-mische middelen. Ik heb U straks gezegd dat de ziekte zich ver-spreidt door middel van "zaad"; men noemt dat ook wel sporen. Die sporen komen op de gezonde plant terecht, gaan daar kiemen, dringen daar binnen en vernietigen het blad. Aan de onderkant van de bladeren ziet men, bij vochtig weer, schimmelpluis en in dat schimmelpluis zitten weer nieuwe zaden, die zich opnieuw ver~ spreiden. En die spoelen ook de grond in waar ze eventueel de

knollen kunnen aantasten. Het is nu zaak dat men dat binnendrin-gen van deze sporen in het blad voorkomt, Want is de schimmel een-maal binnen dan kunt U spuiten wat U wilt maar U raakt hem niet meer; hy zit veilig en wel in het blad en het middel doet de

(22)

Schimmel niets meer. Het middel moet dus op het blad liggen voor-dat de sporen van de schimmel arriveren. Wanneer moeten we nu "beginnen met de bestrijding? Yfel dat is heel eenvoudig. Men moet de eerste bespuiting op de vatbare rassen — en dan noem ik maar weer Bintje — uitvoeren vlak voordat het gewas zich sluit, dan heeft het gewas zich al- redelijk goed ontwikkeld maar ü kunt dan het middel ook nog goed onder in het gewas krijgen. En wanneer

nu de volgende bespuitingen? Deze moeten worden uitgevoerd telkens kort voordat een nieuwe hoeveelheid sporen arriveert. En nu is dus de vraag of het bekend is wanneer de sporen van de schimmel aankomen. Als je daarvoor gewaarschuwd wordt, dan kun je kort van tevoren het middel op het blad spuiten. Is daar nu iets van bekend; wanneer treedt nu deze infectie op? Het is erg moei-lijk dat te voorspellen. Het is hL zo, dat het ontstaan van deze zaden sterk afhangt van het weer. Yifanneer het weer vochtig en warm is dan ontstaan de sporen. Dus men moet bespuiten voordat het vochtig, warm weer wordt. Als U dus kans ziet om dit vast te stellen, dan kunt U de bespuitingen goed richten. Er zijn ver-schillende boeren, o.a. in het zuidwesten van het land in de kleigebieden, die geen risico nemen en elke week spuiten voor de zekerheid. De middelen werken zeven tot 14 dagen en wanneer dus elke week gespoten wordt dan gebeurt er niets. Maar dat loopt uit op tien of meer bespuitingen. Ik zou U echter niet Tallen

adviseren zo vaak te spuiten.' II kunt het aantal bespuitingen belangrijk verminderen, maar dan moet U die afstemmen op het weer. U moet dit zien als de oogst van Uw gewassen, waarbij U ook sterk afhankelijk bent van de weersomstandigheden. V/anneer er warm, •vochtig weer op komst is moet U gaan spuiten. Men kan dat

be-luisteren van de weerberichten. Wanneer het aanhoudend droog weer is dan kan men de 'bespuitingen rustig om de twee tot twee en een halve week uitvoeren. Men moet het wel zo nu en dan doen omdat 's naohts de dauw b.v. nog wel eens roet in het eten kan gooien en de schimmel een kansje geeft. Ia het wisselvallig weer dan moet men om de acht à negen dagen spuiten. Dat is ongeveer de lijn die ik U kan geven.Yoor deze streken komt men bij dit sche-ma, wanneer de bespuitingen voortgezet worden tot begin augus-tus, op 4 à 6 bespuitingen. Ik-zou willen stellen dat wanneer men vatbare rassen wil telen, dan moet men toch beslist 4 tot

5 keer spuiten. Als U dat niet wenst dan moet ik U adviseren om geen vatbare rassen te telen. Men moet volhouden en op het goede moment blijven werken. Mist ü een enkele keer dan zit IJ verkeerd; dan is al het andere spuitwerk ook voor niets geweest. Het spuiten moet men op deze vatbare rassen volhouden tot ongeveer de eerste helft van augustus.

We hebben twee typen middelen die voor de bestrijding in aanr merking komen, ni. de koperbevattende middelen aan de ene kant en de zinebbovet tende middelen aan de andere kant. Er zijn een hele-boel merken van, maar die zal ik U niet noemen; dat heeft ook geen zin. Welke moet U kiezen van die twee? Koperbevattende middelen geven een uitstekend resultaat, vooral ook voor de bestrijding van de ziekte in de knol. Ze hebben echter het bezwaar dat ze het ge-was in zijn ontwikkeling min of meer afremmen. Dat kan nog wel wat

(23)

26

-opbrengst kosten hier en daar. De zinebmiddelen remmen het gewas niet; daar ziet men aan het gewas verder niets, het groeit rustig door. Het middel "bestrijdt de ziekte ook goed, maar de aantasting in de knol wordt Einder goed tegengegaan. Hier moeten we dus deze conclusie uit trekken: Degenen die nogal last hebben van knolaan-tasting moeten z i c h op koper instellen, maar dan zou ik willen adviseren om eerst een paar keer met zineb te spuiten; dan is er toch nog geen knol die ziek kan worden; daarna overgaan op koper. Dus, twee keer zineb en daarna koper op de gronden waar men nog-al last van knolaantasting heeft. Heeft men daarentegen weinig last van knolaantasting dan kan men uitsluitend zineb gebruiken en profiteert men dus van de gunstige werking van dit middel op het gewas. Maar het hangt er dus van af welke grondsoort U hebt. De zwaardere gronden moeten wat meer koper hebben en de lichtere gronden kunnen met zineb volstaan. Hebt U te veel loof dan kunt U eventueel een dankbaar gebruik van koper maken want die remt het gewas wat af.

U houdt het spuiten dus vol tot ongeveer half augustus. U kunt natuurlijk langer doorspuiten als U valt; daar is geen enkel bezwaar tegen. Maar dat levert geen voordelen op. Meestal is het zo dat de ziekte zo in de eerste helft van augustus ook in de bespoten ge-wassen begint op te treden, want hoe men ook spuit en hoe men zijn best doet, de ziekte komt; het gaat er alleen maar om dat ogen-blik zo lang mogelijk uit te stellen. Wanneer de ziekte eenmaal in het gewas zit dan kan men zo in de eerste helft van augustus op de lichtere gronden, waar men geen of vreinig knolaantasting heeft, stoppen met spuiten en liet gewas maar dood laten gaan. Maar op die gronden waar men nogal last van knolaantasting heeft, daar moet men beslist niet doorgaan met spuiten. Daar moet men het gewas op de kortst mogelijke termijn doodspuiten. Wanneer men

op de zwaardere grond met nogal wat knolaantasting het gewas ook uit laat zieken, dan gaan de sporen die op dat zieke gewas zitten in de grond en dan worden, de knollen aangetast. U krijgt massaal rot. U kunt dat voorkomen door aan die hele infectiebron een eind te maken en het loof dood te spuiten met DHC in olie. Wanneer moet men nu doodspuiten? Heel vaak zien Y/e dat men pas gaat doodspui-ten als het gewas al bijna dood is. ü voelt wel dat dat geen enkele zin meer heeft, j'.ien moet het gewas doodspuiten wanneer ongeveer 20% van de planten hier en daar zieke plekjes gaat vertonen. Dat wil zeggen \vanneer het gewas er zo op het oog nog groen en vol-komen gezond uitziet. Ken moet er doorlopen om de ziekte te kunnen ontdekken. Wanneer je niet doodspuit krijg je weliswaar nog steeds alle dagen meer opbrengst, maar men verliest aan de andere kant aan rotte knollen evenveel als er bijgroeit aan gezonde. Dan kunt U veel beter een eind aan de zaak maken, de knollen gezond houden en op die manier de oogst zeker stellen. Maar ook na het doodspui-ten kunt U nog Phytophthora in de partij krijgen nl. wanneer de ge-rooide aardappelen worden afgedekt met aardappelloof. Eventueel aanwezige sporen spoelen naar beneden en Uw produkt wordt toch nog het slaEhtoffer van de aardappelziekte. Dus nooit kuilen afdekken met aardappelloof maar met stro of riet.

(24)

Heeft het ook' zin om de aardappelziekte op minder vatbare rassen als b.v. een Voran, te bestrijden? Naar gegevens die ver-kregen zijn op zand- en dalgronden is gebleken, dat men met twee

bespuitingen op deze latere,minder vatbare rassen een netto-gelde-lyk voordeel kan halen dat ligt tussen de ƒ 100,- en ƒ 200,- per

ha. Dat U met twee bespuitingen op deze minder vatbare rassen dit voordeel kunt halen lijkt merkwaardig, maar het is zo. De cij-fers wijzen het uit. De eerste bespuiting noet plaatsvinden wan-neer men in de vatbare rassen — dus b.v. Bintjes — de eerste verschijnselen van de ziekte op ziet treden, en de tweede ongeveer veertien dagen erna. Dus dat is erg gemakkelijk uit te voeren en de meeropbrengsten zijn aantrekkelijk.

Dierlijke aantastingen

In de eerste plaats wil ik noemen de coloradokever, niet dat deze nu altijd Uw aardappelen opvreet, maar ü kunt er een bekeu-ring mee oplopen.

Een ander punt waar U ook even aan moet denken is de vrucht-wisseling. De wet op de bestrijding van de aardappelmoeheid zegt dat U één keer in de drie jaar aardappelen mag verbouwen op een perceel. Als U zich daar niet aan houdt, dan dreigt ook weer die bekeuring. Degene die al te enthousiast Bintjes of Voran gaat telen, zou hier dus moeilijkheden kunnen krijgen. U dient U dus te houden aan een vruchtwisseling van 1 op 3« '

Dan nog een punt dat ik U wil noemen en waar IJ wellicht hier ook wel eens mee te maken hebt; dat is een aantasting van de knol-len door ritnaalden of koperwormen, die een consumptiepartij waar-deloos kan maken. De ritnaalden boren zich 'somrs vrij diep in de

aardappel en kunnen beschadigingen aanrichten die op het oog niet zo bijzonder lijken maar waarmee IJ toch bij een keuring voor export de grootste moeilijkheden kunt krijgen. Deze ritnaalden waren tot voor kort moeilijk te bestrijden. Men kon er eigenlijk betrekkelijk weinig aan doen. Ze treden vooral op op gescheurd grasland of op gescheurde kunstwei of op andere percelen waar nogal wat ruigte is geweest. Wanneer U ritnaaldenschade verwacht, dan kunt U deze parasiet vrij eenvoudig de kop indrukken door een bespuiting met 10 liter van het middel heptachloor of 10 liter van het middel aldrin 25°/o, Dat kost ü ongeveer ƒ 90,- aan middel. Eet middel dient gespoten te vrorden vlak voor het poten, ü spuit het gewoon over het land, daarna poot U Uw aardappelen. Het loopt met de ritnaalden dan slecht af.

Aardappelschurft

Dan nog een énkele opmerking over een vrij ondankbaar onder-werp; de schurft. Aardappelschurft is een lastige kv/aal, naar de oplossing waarvan we al een lange tijd uitzien. Ik moet U zeggen dat die oplossing erg dichtbij leek. Er is namelijk een poedervor-mig middel dat in een hoeveelheid van 50 kg in de grond gebracht voor het poten een redelijk goede bestrijding van de schurft geeft, zodanig dat van veel partijen die anders moeilijk acceptabel zouden zijn, redelijke partijen gemaakt kunnen worden. De schurft wordt

(25)

28

-wel ongeveer tot de helft of meer teruggedrukt. Dit middel kost ongeveer ƒ 2,50 per kg dus ongeveer ƒ 125»- per ha, maar het lijkt toch wel aantrekkelijk. j;jr is echter een bezwaar en dat

geldt speciaal voor de consumptieteelt, want de smaak van de aardappel wordt erdoor beïnvloed; ook kan opbrengstderving op-treden.. Voor de consumptieteelt kan ik het U beslist niet aan-raden. Misschien komt er binnen afzienbare tijd een betere ., oplossing.

De bewaririi

Dan wil ik besluiten met een enkele opmerking over de waring, en dan vanuit een oogpunt van ziektebestrijding. De be-waring van aardappelen moet koel en droog zijn. Een vochtige kuil geeft aanleiding tot allerlei ziekten. Die vochtige kuil : bevordert nl. het natrot zeer sterk. U zult dat wellicht ook wel eens ervaren'hebben. Dit natrot vliegt van de ene knol naar de andere en tast een hele kuil aan. Wanneer men koel en droog bewaart dan krijgt dit natrot nauwelijks een kans. Bovendien is het zo dat het uiterlijk van de partij vele malen beter en aan-trekkelijker wordt door deze koele en droge bewaring, wat ver-moedelijk mee veroorzaakt wordt door een afremming van de

zilver-schurft.

Ik heb zo in het kort een aantal punten over de ziektebe-strijding in aardappelen aangestipt waarvan ik dus speciaal in Uw aandacht wil aanbevelen de Phytophthorabestrijding.. Dit is vakwerk, rnaar U dat zonder meer realiseren. De ritnaaldenbestry-ding is heel eenvoudig; ü moet alleen bereid zijn om'een. bepaald bedrag aan middel:uit te geven en dan ten slotte de bewaring. Wanneer U deze drie punten goed in de gaten houdt dan is het: beslist mogelijk om een goed en aantrekkelijk produkt te telen. Discussie

Vr. Hoe moet: men 10 liter heptachloor of aldrin over 1 ha

ver-delen? Welke verdunning is daarbij nodig? Welke merken zijn er? Antw.: Men kan het middel verspuiten in een elke gewenste hoe-veelheid water, als men maar een goede verdeling over het perceel krijgt. Dus laten we zeggen 3 à 4OO' liter per ha maar het mag ook

200 liter zijn. Het gaat er maar om deze 10 liter handelsprodukt gelijkmatig te verspuiten. Er zijn ook strooimiddelen, maar die zijn bewerkelijker en ook iets duurder. Dus de vloeibare middelen verdienen wel de voorkeur. Dan de naam van het schürftmiddel.

Het middel heeft als werkzame stof PCNB (Pentachloornitrobenzeen). ..Handelsnamen zijn o.a. Brassicol-super cone, of het middel Aafuma.

V.r. Is het niet wenselijk om bij advisering omtrent de toepassing van chemische middelen steeds de vereiste verdunning op te geven'?

Antw.: In de tuinbouw werkt men vaak met percentages en dan zegt men zoveel procent bij voorbeeld. Y/ij zijn er in de landbouw met opzet van afgestapt. Het is. ook niet nodig in de landbouw. Daarom

(26)

stellen wij altijd een bepaalde hoeveelheid middel in kg of liters per ha. En die kan men dan verdunnen naar men wenst, als de veelheid middel maar op het gewas terecht komt. Alleen de hoe-veelheid water gaat wel een rol spelen in bepaalde gevallen, wanneer de spuittechniek bepalend wordt voor het resultaat, Bij de bestrijding van de aardappelziekte doet het er niet toe hoeveel water men gebruikt. Met het vliegtuig krijgt men met veertig liter per ha even goede resultaten — mits goed uitgevoerd — , als wanneer "men 1000 liter water verspuit. Het doet er allemaal niets toe of men lat doet me'j fijne druppels of met grove drup-pels, als het middel maar regelmatig over de aardappelen wordt verdeeld.

Vr. Wat is het effect van de bespuiting bij regenachtig weer? SJït'w. : Dat is, natuurlijk een van de vervelende zaken, maar wan-néér de bui een paar uur na de bespuiting komt dan kan het niet veel kwaad meert ?«'ant het middel blijft, als het opgedroogd is,

goed op het gewas zitten; daar ia het op gefabriceerd. V/anneer het middel echter nog nat is en niet opgedroogd en er komt dan een bui, dan gaat het er voor een groot deel af. Dus als het middel opgedroogd is, dan hebt U van neerslag niet zoveel te vrezen.

Vr. Wordt met het doodspuiten van het loof de smaak van de aard-appelen beïnvloed?

Antw.: Op de kleigronden wordt daarvoor nogal eens natriumarse-m ë t gebruikt natriumarse-maar op de zandgronden bevelen we beslist alleen DNC in olie aan. Van dit middel is niet te vrezen dat het smaak-beïnvloeding geeft.

Vr. Hoeveel middel moet er gebruikt worden tegen de aardappel-ziekte?

Antw.: De te gebruiken hoeveelheden staan steeds aangegeven op de verpakking. Op die verpakking staat ook waar U voor op moet passen in verband met eventuele gevaren.

Vr. Welk verband is er tuseen pH en schurft? Heeft een perceel waarop vaak aardappelen worden verbouwd er ook meer last van?

Antw. '• Er is inderdaad verband tussen schurft en pH. De algemene lyn is, dat naarmate de pH lager is het schurftpercentage ook kleinen wordt, Bij hoge pE komt echter ook v/el eens weinig en bij lage pH veel scherft voor. i-laar de regel is, dat men met een lage pH — en voer zandgronden ligt die in de buurt van de 5 en lager — met de schurft minder moeilijkheden krijgt. Er is dus een bepaald ruw verband maar dat ia moeilijk aan te geven. Maar U moet echter niet te laag gaan met de pH, want dan krijgt U even-tueel met andere gewassen vre er moeilijkheden.

Is de vrucht-wisseling ook van invloed op het optreden van schurft? Ivïen heeft wel eens gemeend een geringe invloed te con-stateren. Bij intensieve aardappel teelt — laten we zeggen elk jaar aardappelen — :JOU dit wel denkbaar zijn, maar we hebben

(27)

30

-straks afgesproken dat vre niet vaker dan één keer in de 3 jaar aardappelen zouden telen en ik geloof dat dan het schürftgevaar hierdoor niet vergroot vrordt.

Vr. Helpt het ontsmetten tegen rhizoctonia ook tegen Phytoph.thora? Intw.: Als dit zo was, dan zou het erg gemakkelijk zijn. Want dan

zöu -je maar behoeven té ontsmetten met een kwikhevattend middel en de aardappelziekte zou uit de poter verdwenen zijn. Helaas is dat niet waar, want de aardappelziekte zit binnen in de knol, terwijl de rhizoctonia aan de buitenkant zit. Men kan alleen deze aardappelziekte in de knol bestrijden door een warmwaterbe-handeling. Het is echter een moeilijke zaak, want waar ligt precies de grens; wanneer beschadigen we de aardappelen en wanneer doodt men de schimmel voldoende. Het is theoretisch mogelijk en in klei-ne proefjes lukt het ook .wel, maar voor de praktijk is het een

methode die niet uitvoerbaar is. Daarom blijft het een zaak van uitkijken en zo veel mogelijk verdachte knollen uit het pootgoed halen. Meer is er eigenlijk niet aan te doen.

(28)

KWALITEITSEISEN B I J CX)NSÏÏMPTIE-AAKDAP?ELEN G. Lugt

Instituut voor Biologisch en Scheikundig Onderzoek van. Landbouwgewassen

Het is de bedoeling dat ik U vanmiddag iets vertel over de

kwaliteitseisen-die aan consumptie-aardappelen gesteld kunnen. •., worden, speciaal in verband met export naar het Ruhrgebied.

Wanneer we over de kwaliteit van aardappelen praten dan moet ik dit begrip onderverdelen in een aantal eigenschappen als bloe-migheid, heelblijven, vochtigheid, smaak, structuur. Wanneer ik

een aardappel door de ene consument laat beoordelen, dan krijg ik vaak een ander oordeel, dan wanneer.ik diezelfde aardappel door een andere consument laat beoordelen. Kwaliteitsonderzoek omvat daarom niet alleen het onderzoek van het produkt zelf, maar als het ware ook het onderzoek van de consument.

Wij zijn genoodzaakt, een strenge scheiding te maken tussen produktonderzoek en consumentenonderzoek. Op een. landbouwkundig onderzoekingsinstituut zal men zich in hoofdzaak moeten beperken tot produktonderzoek. Ten einde de persoonlijke invloed van de beoordelaars op de beoordeling zo goed mogelijk uit te schakelen komt men tot een zo objectief mogelijke omschrijving van een aantal kwalitatieve begrippen, b.v. t.a.v. de kleur: wit, lichtgeel, geel; t.a.v. de bloemigheids niet bloemig, iets bloemig, bloemig en zeer bloemig, e n z . H i e r n a a s t is het noodzakelijk dat wij de consument onderzoeken, ten einde aan de weet te komen

welke eisen aan aardappelen gesteld worden in een bepaalde streek of land. Dit kân echter moeilijk de taak zijn van een onderzoek-instituut op landbouwkundig gebied. Daar zijn andere instanties voor. Ik noem hiervoor de Propagandastichting Consumptie-aard-appelen, die zogenaamde aardappelproefdagen organiseert. Hierbij gaat het er niet in de eerste plaats om hoe is dit of dat ras,

maar hoe reageert de consument op dit of dat ras. In Duitsland worden nogal wat van deze aardappelproefdagen gehouden. Jaar-lijks wordt b.v. in Hamburg een aardappelproefdag gehouden waar 200 huisvrouwen aan deelnemen. De Propagandastichting Consumptie-aardappelen heeft verleden jaar een dergelijke proefdag in Düs-seldorf georganiseerd voor Duitse groothandelaren in aardappelen. Hier zijn acht Nederlandse rassen met een enkel Duits ras als

vergelijkingsobject, aan het oordeel van de deelnemers onderworpen. Een andere mogelijkheid om iets van de consument in het bui-tenland, te weten te komen is het onderhouden van internationale contacten. Er is onder onderzoekers op kwaliteitsgebied van aard-appelen inderdaad een innig internationaal contact. Dit geschiedt vooral om een uniforme methode.van onderzoek en beoordeling te ontwikkelen opdat men, wanneer.'men resultaten bekend maakt, door een ander begrepen wordt. Hierbij komt men echter veel te weten omtrent eisen welke buitenlandse consumenten stellen en dit is voor ons met het oog op export van consumptie-aardappelen en van pootgoed van het grootste belang. Bij een kwaliteitsomschrijving van aardappelen moeten we zo goed mogelijk vastleggen wat we onder bepaalde begrippen verstaan.

(29)

32

-De kleur

vife onderscheiden vijf kleuren, ni. 1 = Y/it, 2 = gelig-wit, 3 = lichtgeel, 4 = geel en 5 = dondergeel.

Laten we nu eens kijken welke kleur aardappelen men wenst, In Groot Brittannie en Ierland wenst men overwegend-witte aard-appelen, alsmede in enkele delen van Zwitserland en hier en daar nog wel eens plaatselijk in Europa. In Amerika eet men ook by

voorkeur witte aardappelen. Vroeger werden witte aardappelen ook in Nederland gegeten, b.v. het ras Magnum Bonum, dat zeer geliefd is in Zweden en dat vroeger ook geïmporteerd werd in Nederland. Lichtgele aardappelen worden in heel Europa geac-cepteert, ook in Engeland, als voorbeeld noem ik Bintje. Voor-beelden van gele aardappelen zijn Furore en Rode Star. Eigenhei-mer zit tussen geel en lichtgeel in. Van aardappelen met een donkergele kleur weet ik op het ogenblik niet zo gauw een voor-beeld. In ons land en in grote delen van Europa wenst men dus een lichtgele tot gele aardappel. In het Ruhrgebied, dus niet overal in Duitsland, geeft men de voorkeur aan een gele of een gele tot donkergele aardappel. Als voorbeeld noem ik U de Bona en de Sieglinde. Een Nederlands ras dat deze voor het Ruhrgebied ideale kleur benadert is de Aristo.

Hét stukkoken

Ten aanzien van het stukkoken kunnen we in het algemeen stellen dat een aardappel niet stuk mag koken maar de moeilijk-heid is dat men vooral in gebieden, waar men een bloemige of melige aardappel wenst — dus een aardappel met een hoog

droge-stofgehalte — onmiddellijk te maken heeft met het bezwaar van stukkoken. In de meeste gebieden van Europa stelt men als. eis dat de aardappel niet stukkookt of bijna niet stukkookt. Dat zijn de gebieden waar men geen bloemige aardappel wenst. Dit betreft het grootste gedeelte van Europa: Duitsland, Zwitserland, Italië, Frankrijk, België en Zuid-Nederland. Ook in Engeland wenst men geen bloemige aardappelen. In Ierland, Zuid-Duitsland, sommige delen van Spanje en in ïToordrNederland wenst men een bloemige

aardappel en men is daar bereid om wat toe te geven op de eis

dat een aardappel niet stuk mag koken. Hoewel een erg stukkokende aardappel ook daar niet gewenst is. In het Ruhrgebied wenst men een niet stukkokende aardappel.

De bloemigheid

Er worden vijf klassen van bloemigheid onderscheiden: 1 = niet bloemig, 2 = weinig bloemig, 3 = tamelijk bloemig, 4 = bloemig en 5 = zeer bloemig. In het noorden van Nederland wenst men een bloe-mige tot zeer bloebloe-mige aardappel, evenals in Ierland. De nummers

1 niet bloemig en 2 weinig bloemig geven een situatie weer, typisch geschikt voor export naar het Ruhrgebied.

Behalve deze zichtbare eigenschappen v/orden nog onderschei-den: de smaak, de droogheid, de structuur en de meligheid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

Deze moeder is trots op wat haar kind heeft bereikt en zij weet maar al te goed dat niet alle ouders dit over hun kinderen kunnen zeggen.. Niet uit kranten, maar uit eerste hand

Om maatschappelijk verantwoorde incasso te kunnen bekostigen is een vergoeding nodig, die voor incasseerders recht doet aan de (maatschappelijke) prestaties die ze leveren en de

Gemiddelde keuteldichtheid (aantal per m 2 ) van 15 tot en met 30 november 2005 verdeeld naar het vegetatietype voor de verschillende vegetaties van de proefveldplotjes en voor

Aantal kolgansdagen per maand in de winter 2012/13 voor vier soorten ganzen en alle soorten samen, verdeeld over aangewezen foerageergebied (linker panelen, donkergrijs),

Voor het gebruik van geluidsbanden geldt dat vogels gealarmeerd kunnen worden door de natuurlijke angstkreten van vogels of de geluiden van roofvogels.. Omdat iedere vogel

Je mag niet knuffelen of seks hebben Kom niet dicht bij andere mensen Neem altijd 2 grote stappen afstand. Andere bewoners mogen in het huis blijven

lipolytica cells transformed with the endolysin gene from bacteriophage lambda in chapter 4 were used to test the effect of the expressed endolysin on bacterial cells tested