• No results found

De komende tijden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De komende tijden"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE KOMENDE TIJDEN

(VOORDRACHT, GEHOUDEN' VOOR DE VERGADERING VAN RIJKS LAND- EN TUINBOUWLEERAREN, IN

TEGENWOOR-DIGHEID VAN DEN DIRECTEUR-GENERAAL VAN LAND-BOUW, DEN INSPECTEUR VAN HET

LANDBOUW-ONDER-WIJS EN DEN INSPECTEUR VAN DEN LANDBOUW, TE WAGENINGEN OP 13 MEI 1917).

DOOR

S. KOENEN,

LEERAAR A/D. R. H. L.-, T.- & B.SCHOOL TE WAGENINGEN.

Mijnheer de Directeur-Generaal, Heeren Inspecteurs, Geachte Vergadering.

Toen Dr. van der Zande mij uitnoodigde, om voor Uwe vergadering eene voordracht te houden, heb ik dat dade-lijk gaarne aangenomen.

Het was mij een genoegen, nog eens weer in deze vergadering tusschen oud-collega's en vrienden, te mogen vertoeven en tusschen die jongeren onder U ook, in wie ik oud-leerlingen en eveneens goede vrienden mag begroeten.

Maar ook om zakelijke redenen was ik verlangend, om aan de uitnoodiging te voldoen. En wel, omdat het mij toelachte, om in Uw midden een onderwerp in te leiden, dat mijne gedachten al reeds geruimen tijd bezig houdt, dat, uit den aard der zaak ook Uwe gedachten, om zoo te zeggen, nacht en dag vervult en dat ook recht heeft op onze volle aandacht. ,, Welke tijden gaat de

Nederland-sche land-, tuin- en boschbouw tegemoet? En hoe moet hij op de zich wijzigende economische omstandigheden reageeren?

Meent niet, Mijne Heeren, dat ik mij verbeeld, op deze vragen positieve antwoorden te kunnen geven : ik heb de

(2)

wijsheid allerminst in pacht en weet maar al te goed, dat het gevaarlijk is, om op economisch gebied te profeteeren, dat hebben de laatste jaren ons wel aan 't verstand ge-bracht. En toch blijft het zoo uitermate noodig, om de toekomst in te blikken, mogelijkheden en waarschijnlijk-heden onder 't oog te zien en te overdenken, teneinde zoodoende op ons qui vive te blijven en niet-onvoorbereid te zijn, wanneer de veranderde tijdsomstandigheden onzen land- en tuinbouw voor geheel nieuwe problemen zullen stellen, waarbij het onze taak is, om leiding te geven aan de mannen der praktijk.

Vragen, zooals wij ons die zooeven, (voor onzen tak van volksvlijt) stelden, begint men zich in den laatsten tijd allerwege te stellen en terecht. En op vergaderingen en congressen, zoowel als in de pers, worden de discus-siën al reeds geopend, over 't geen ons, met betrekking tot het economisch leven te wachten en in verband daar-mede te doen staat. En door hen, die zich met de be-studeering van economische vraagstukken bezighouden, of studie van het economisch leven maken, wordt het verleden geraadpleegd, ter verkrijging van vingerwijzingen voor de toekomst.

Eene verwachting, welke op grond van vroegere ervarin-gen thans vrijwel algemeen gekoesterd wordt is deze, dat er bij 't einde van den wereld-oorlog eene zeer ernstige crisis voor de deur staat. Ja sommigen meenen, dat ons een crisis wacht, van zoodanige intensiteit, als de wereld nog zelden of nooit aanschouwd heeft. En aan waarschu-wingen ontbreekt het — en terecht — van de zijde van hen, die ernstige maatschappelijke ziekte-processen vreezen, niet.

Minister Treub is het geweest, die door zijne, in Decem-ber 1914 in de Kamer gehouden rede, waarin hij van zijne verwachting van een naderende crisis blijk gaf, de besprekingen van dit onderwerp heeft ingeleid. Het is aan zijne rede te danken en aan 't feit, dat daarbij de handels-crisis van 1873. in herinnering werd gebracht, dat de „Vereeniging voor Staathuishoudkunde en de Statistiek" op hare Jaarvergadering in 1916 de vraag aan de orde heeft doen stellen, luidende: ,,In hoeverre zijn uit de crisis

(3)

172

van 1873 lessen te putten, voor't geen ons op economisch gebied te wachten staat?"

Mijne Heeren, de crisis van 1873 is eene Industrieele-en eIndustrieele-ene Handelscrisis geweest Industrieele-en geIndustrieele-ene Landbouwcrisis. Zelfs viel zij samen met eene periode van grooten bloei van onzen landbouw : wij bevonden ons immers omstreeks

1873 nog in den z.g. gouden tijd. Ik zou 't mij dus ge-makkelijk kunnen maken en de besprekingen in de ,,Ver. voor Staathuishoudkunde en de Statistiek" kunnen voor-bijgaan en zou daartoe te eer gerechtigd schijnen, omdat de landbouw bij die besprekingen, om zoo te zeggen zelfs met geen enkel woord genoemd is. Maar door zóó te doen zou ik toch blijk geven van weinig inzicht in het wezen der crises ; ik zou blijk geven niet te beseffen, hoe eene crisis in één tak van volksvlijt, doorgaans crises in de andere takken moet na zich 'sleepen.

En ten aanzien van de crisis van 1873, ofschoon een handelscrisis, meen ik dan ook zelfs te kunnen zeggen, dat zij tot het ontstaan van de groote landbouwcrisis (welke in 1878 is begonnen en — zooals wij weten — tot om-streeks 1896 à '98 geduurd heeft) terdege het hare heeft bijgedragen.

Wanneer ik u zeg, dat de handelscrisis van 1873 onder meer veroorzaakt is door veel te sterke afvloeiing van kapitaal uit Europa naar de nieuwe wereld, voor den bouw van de Amerikaansche Spoorwegen en voor scheepsbouw en wanneer ik er u dan aan herinner, hoe diezelfde spoor-wegen immers tot den bekenden reusachtigen Amerikaan-schen graanbouw hebben aanleiding gegeven, welke de landbouwcrisis in 't leven heeft geroepen, dan blijkt wel duidelijk, dat wij ons niet met onze aandacht tot land-bouwcrises alleen beperken mogen en dat de crises in 't algemeen en ook de handelscrises ons moeten interesseeren.

Door Professor Treub zelf, is, in de Vergadering van de meergenoemde vereeniging, bij 't debat het woord ge-voerd, evenals door verschillende andere personen. Wat Mr. Treub in dat debat gezegd heeft, stemt in 't algemeen overeen met 't geen hij in de laatste paar jaar ook elders geschreven en gesproken heeft, bijv. in zijn bekend artikel

(4)

in de „Haagsche Post". O.a. wijst hij speciaal op het ge-vaar, na den oorlog, wanneer de oorlogvoerenden van heden zullen trachten hunne uitgeputte voorraden weer aan te vullen, dat dan ons land a. h. w. zal worden leegge-zogen, waardoor de prijzen ontzettend zouden stijgen, wat tot groote ellende en armoede bij 't volk zou aanleiding geven.

Maar terwijl men tegen leegzuigen van het eigen land kan waken, door uitvoer-verboden, kan men zich niet al-dus, van overheidswege teweer stellen tegen de reusachtige vraag, welke naar Mr. T r e u b meent, op de wereldmarkt te wachten is, naar voedingsmiddelen en naar de grond-stoffen voor de nijverheid, zoodat de prijzen voor die artikelen geweldig zullen stijgen, ook buiten onze grenzen, en al 't geen wij moeten invoeren, uit Amerika en elders, ontzettend duur zal zijn.

Dat zal, zegt Mr. T r e u b , ellende en armoede beteeke-nen voor de massa, maar de landbouw zal een gouden tijd tegemoet gaan. J)

Mijne Heeren, het is tegen die laatste uitspraak, welke in haar algemeenheid naar mijne overtuiging niet juist is, en m.i. ook niet juist kan zijn, dat ik u met klem wil waarschuwen. En het heeft mij veel genoegen gedaan te zien, dat de heer Westerdijk vóór enkele dagen in zijne openingsrede ter vergadering van den Gron. Landb. Bond tegen Mr. T r e u b ' s beschouwingen eveneens gewaarschuwd heeft2).

Ik geloof zeker, dat enkele o n d e r d e d e n van het bedrijf een tijd van bloei tegemoet gaan, op de wijze als Mr. T r e u b verwacht, doch ik ben overtuigd, dat de toekomst voor andere bedrijfstakken er niet rooskleurig uitziet.

Mr. T r e u b bespeurde bij de crisis van 1873 deze 3 opeenvolgende verschijnselen :

1) Niet letterlijk aldus is het geformuleerd, maar dit was toch de strekking van het betoog van Mr. Treub.

2) Ook op het artikel van den Heer Th. van Weideren Rengers, in het Friesch Weekblad van '24 Febr. 1917 (Bijvoegsel) en op dat van den Heer J. Smid, in het Weekblad „de Amsterdammer" (de oude Groene) van 17 Maart 1917 zij de aandacht gevestigd. Door beide schrijvers wordt op het gevaar van overdreven optimisme bij onzen boerenstand in dezen tijd met klem gewezen (opdrijving van de pacht- en koopprijzen).

(5)

174

i e . duurte: stijging van de prijzen van voedingsmid-delen en van grondstoffen voor de industrie, omdat die goederen, ter aanvulling van de uitgeputte voorraden in de oorlogvoerende landen, in reusachtige hoeveelheid worden opgekocht. Door die aankoopen : groote opleving van handel en verkeer, zij 't ook van tijdelijken aard.

Daarmede samengaande:

2e. Stijging van de loonen. zonder dat zulks echter, in verband met de duurte, verbetering van den toestand van den arbeider behoeft te beteekenen.

En daarop volgende:

3e. Sterke werkeloosheid, wanneer de tijdelijke bloei van handel en verkeer voor inzinking en malaise plaats maken.

En diezelfde g a n g van zaken verwacht hij ook thans. Mijne Heeren, 't wil mij voorkomen, dat een complex van omstandigheden als hier wordt aangeduid, voor onzen land-en tuinbouw nu niet bepaald zoo schitterland-end is. Maar daar-over straks nader.

Eerst dient uit andere redevoeringen ook nog het een en ander aangehaald te worden.

Door Prof. d'Aulnis de Bourouill werd er de aandacht op gevestigd, dat na groote oorlogen, in de volgende jaren als regel een algem. handelscrisis is gevolgd.l)

Niet in dien zin, dat slapte en malaise dadelijk heersch-ten, zelfs veeleer in den tegenovergestelden zin :

Na 't sluiten van den vrede volgt in den regel een tijdperk van wilden speculatie- en ondernemingsgeest; als paddestoelen schieten dan de nieuwe ondernemingen uit den grond op, vaak op een zeer onsoliede basis, als ge-volg van een zich van de menschen meester makend on-verstoorbaar, doch ongemotiveerd optismisme, dat zeer aanstekelijk werkt.

En op dit fel oplaaiend economisch leven volgt dan spoedig de „Krach", de zeepbel spat uiteen, de opge-blazen zaken storten in elkaar en natuurlijk zijn geweldige verliezen voor de ondernemers en hunne geldschieters en

1) 1. na vrede van Utrecht (1713). 2. „ Napoleontische oorlogen (1815). 3. „ Knmoorlog (1857).

4. „ Fransch-Duitsche oorlog (1873). 5. „ Russ.-Japansche oorlog (1907).

(6)

werkeloosheid voor de arbeiders het gevolg. Dan volgt de tijd van slapte en van uitzieken.

Door Mr. H. A. Hartogh, praeadviseur, is, evenals door den heer W. Westerman, (zijn mede-praeadviseur) op dat tijdelijk fel oplaaiend economisch leven, op onsolieden on-dergrond eveneens met klem gewezen. De handelscrisis van 1873 heeft dat zeer duidelijk geleerd. En beide wezen zij er op, hoe die oplaaiende ondernemingsgeest, behalve door 't optimisme, dat door Prof. d'Aulnis genoemd was, toch ook in 't bizonder in de hand gewerkt wordt, tijdens en in den eersten tijd na den oorlog, door groote „ruimte van geld", aan de beurs, waardoor de stand van de pro-longatie-rente bizonder laag is!

Evenals de wind de vonken aanblaast tot een vuur, zoo wakkert die lage stand van de. prolongatie-rente aan tot speculatie : de vonken van den speculatiegeest worden erdoor aangeblazen en hoog vlamt het vuur, althans tijdelijk, o p . . . tot de reactie komt ! Want spoedig draait a.h.w. de wind, de rentekoers stijgt, stijgt voortdurend ; de schrik slaat den speculanten en nieuwbakken ondernemers om 't hart, zij worden gedwongen hunne „engagementen af te wikkelen", zooals het in den beursterm luidt, optimisme maakt voor wantrouwen plaats, de gelden worden opgevraagd en als een kaartenhuis stort het schijnbaar zoo schitterende ge-bouw van het economisch leven in elkaar: de Hoogcon-junctuur van zooeven ligt in duigen, de depressie volgt

haar op.

Mr. Hartogh heeft van die ineenstorting eene belang-wekkende verklaring gegeven, welke mij zeer aannemelijk voorkomt: het ongezonde karakter van die z.g. Hoogcon-junctuur schuilt, zegt hij, in de wanverhouding tusschen

het gebruik (juist in die tijden) van vast en van vlottend kapitaal, of, om mij duidelijker uit te drukken: de wan-verhouding in 't gebruik van kapitaal, bestemd om tot vast kapitaal te worden aangewend en van kapitaal, dat, zonder gevaar, slechts als vlottend kapitaal kan gebruikt worden.

Het gaat hier weer om de bekende quaestie van lang en kort crediet : Lang crediet is zoodanig, dat verkregen wordt, bijv. door 't plaatsen eener obligatieleening. Men krijgt dan

(7)

176

kapitaal voor langen tijd en tegen vaste rente ; de geld-schieters zijn dan personen, die vaste geldbelegging zoe-ken, omdat zij hun kapitaal niet zelf in zaken noodig hebben. En dat kapitaal kan men dus zonder gevaar voor langen tijd in den grond, of in eene onderneming vast-leggen. Kort crediet daarentegen wordt slecht voor korten tijd verstrekt, door beleening van goederen, of door pro-longatie, op fondsen en de prolongatie-rente wisselt daarbij voortdurend-, de geldschieters zijn geene vaste beleggers, doch personen die hun kapitaal slechts zeer tijdelijk wen-schen uit handen te geven (daar zij 't wellicht spoedig weer zelf in eigen zaken noodig hebben) of ook de cir-culatiebank (Ned. Bank). Dergelijk kapitaal kan zonder

ge-vaar slechts gebruikt worden voor doeleinden, waarbij het zeer snel rouleert en weer gemakkelijk snel uit de zaken

kan worden losgemaakt.

Mr. Hartogh toont nu aan, dat het in oorlogstijden speciaal het korte crediet is, dat zoo goedkoop is en hij wijst er op, dat men het daardoor in deze tijden misbruikt, door het te gebruiken voor doeleinden, waarvoor het niet

bestemd is.

Verleden jaar stond h. t. 1. zooals Mr. Hartog in her-innering bracht, de prolongatie- en disconto- rente zeer laag, wisselde van Vs—Ï'/S °/O, terwijl terzelfder tijd op langen termijn 4—6 % betaald werd, in den vorm van obligation, pandbrieven en dergelijke. Zoo is 't verklaarbaar, dat er in oorlogstijden herhaaldelijk misbruik van het goedkoope vlottende kapitaal gemaakt wordt, door het in vasten vorm aan te leggen.

Wordt dat kapitaal nu na den oorlog teruggevraagd, of wordt de disconto- en beleeningsrente, door de Neder-landsche Bank, op grond van te ruime uitgifte van biljetten, ter versterking van de Bankpositie verhoogd, dan is de „Krach" nabij. Het op te sterk gebruik van vlottend kapitaal gebaseerde economisch kaartenhuis valt dan ineen !

Wij, land- en tuinbouw-mannen mogen ons de waar-schuwingen van Mr. Hartogh goed in 't geheugen prenten. Wie in dezen tijd, met geleend geld, uitbreiding aan zijne zaken geeft en wegens de goedkoopte van het geld, verder springen wil dan zijn pols reikt, kan in volgende jaren bedrogen uitkomen. Uitdrukkelijk heeft de heer Hartogh

(8)

het bouwen van kassen en warenhuizen, met geleend geld, op kort crediet verkregen, als een voorbeeld van onsoliede crediet-besteding in zijn rede gememoreerd.

Nog op een ander punt moet ik, in verband met het sterk oplaaiend, maar kortstondig economisch leven na oorlog uwe aandacht vestigen. Wat door de optimisten wordt voorbijgezien is 't feit, dat in vele landen de koop-kracht van het volk, door en tijdens den oorlog sterk geleden heeft. En het gevolg is, dat het aanbod van ge-bruiksgoederen, in verhouding tot de koopkrachtige vraag allicht te groot wordt in de volgende jaren. Niet, dat er dan in absoluten zin te veel wordt voortgebracht, maar in relatieven zin, en deze is het, waarmede men als voort-brenger alleen te maken heeft: te veel, in verhouding tot de koopkrachtige vraag, blijkt, in tijden als die ons wachten, van verschillende goederen, welke niet tot de allernood-zakelijkste levensbenoodigdheden behooren, allicht te worden voortgebracht.

Op dit punt is bij de debatten in de Vereen, voor Staathuishoudkunde en de Statistiek" vooral gewezen, door een socialistisch, zonder twijfel bekwaam spreker, den heer R. Kuijper, doch ook door anderen. Ik citeer o.a. dezen zin :

,,Zoo meen ik (zeide de Spreker) dat, waar de koop-krachtige vraag zal zijn gedaald, daarentegen de productie, „niettegenstaande de kapitaal-vernietiging in de oorlog-svoerende landen, in onevenredige mate zal uitgezet worden, ,,en wij in eene nabij toekomst weer voor eene wanver-,,houding der voorhanden ondernemingen en hun aanbod „eenerzijds, de koopkrachtige vraag anderzijds, zullen komen „te staan".

En verder lezen wij aan 't slot van zijn betoog, waar hij als socialist onze maatschappij hekelt:

„Terwijl er millioenen zijn vernietigd, terwijl alles er „naar zou moeten dringen om ongestoord de geleden „schade te herstellen, klinkt ook uit deze praeadviezen „reeds 't parool ons tegen :" Wacht u voor „overproductie" !

En ook nog dit citaat uit zijn betoog zij u voorgehouden : „Juist wanneer de geneeskracht, die aan de kapitalis-t i s c h e produckapitalis-tie-wijze eigen is gaakapitalis-t werken, juiskapitalis-t dan „staan wij, overeenkomstig de door mij geschetste

(9)

crisis-i78

„verklaring voor de verwachting, van eene nieuwe econo „mische crisis, met al de ellende, die daaraan, althans „voor een deel van de menschheid verbonden is".

Mijne Heeren, na deze citaten zal ik de redevoeringen en de praeadviezen der „Vereen, voor de Staathuishoud-kunde en de Statistiek" verder laten rusten. Maar mij komt het voor, dat 't geen wij daaruit tot dusver hebben opgediept, ook onze aandacht en overdenking wel waard is.

Mij dunkt, wij kunnen 't er voorloopig wel mee doen ! Doch met het meer theoretisch deel van onze inleiding zijn wij nog niet geheel teneinde, een oogenblikje nog moet ik u met theorie vermoeien. Maar daarna zullen wij ons uitsluitend bezig houden met zaken van praktijk.

Wij moeten thans nog even de vraag onder het oog zien, hoe het economisch leven der maatschappij in 't al-gemeen reageert op sterke kapitaal-vernietiging.

Gedurende en door den oorlog is en wordt (thans zeker meer dan nog ooit te voren) kapitaal vernietigd.... kapitaal, in den zuiver staathuishoudkundigen zin, van productie-middelen: steenkolenmijnen en petroleumbronnen, spoor-wegen, locomotieven en verder spoorwegmateriaal, schepen, bruggen, loodsen, werkplaatsen en fabrieken, boerderijen en hun inventarisen : vee en werktuigen en allerlei groeiend materiaal en in reusachtig aantal: paarden en voertuigen, worden door den oorlog vernietigd of verbruikt en zijn voor de voortbrenging verloren. Dat beteekent, mijne Heeren, eene reusachtige verarming, niet alleen (of uit-sluitend) voor de toevallige eigenaren, doch evenzeer voor

de geheele maatschappij.

Zal de wereld niet zeer veel armer zijn en blijven, dan zij voor den oorlog was, zal er van terugkeer tot welvaart sprake zijn, dan is er niets zoo noodig als nieuwe kapitaal-vorming, dat is: voortbrenging van nieuwe schepen, brug-gen, spoorwebrug-gen, fabrieken, paarden, vee, enz. enz.

En nu is immers dit een der meest interessante ver-schijnselen, in het economisch leven, dat 't geen waaraan de maatschappij zoo zeer behoefte heeft a.h.w. automatisch tot stand komt, door de vrije werking der economische krachten. Daarop zullen wij echter scherp moeten acht

(10)

geven : het maatschappelijk genezingsproces der nieuwe kapitaalvorming zal voor enkele takken van bedrijf in den land- en tuinbouw in 't bizonder voordeelig, voor enkele andere echter zeer nadeelig zijn.

Want de volgende keten van verschijnselen valt daarbij op te merken en is al reeds zoo vaak gesignaleerd :

Na kapitaal-vernietiging zijn de betreffende productie-middelen schaarsch, dus hoog in prijs, zoodat de voort-brenging er van bizonder loonend wordt.

Zoodoende zal er ook groote vraag ontstaan naar kapi-taal, bestemd om in den vorm van productiemiddelen in ondernemingen te worden vastgelegd en als gevolg van dien stijgt de beleggings-rente, dat is de rente voor credieten op langen termijn.

Die voordeelige beleggings-rente prikkelt tot belegging, dus tot sparen, en dus tot zuinigheid in het dagelijksch leven, hetwelk weer tot gevolg heeft, dat de vraag naar weelde-artikelen en naar genotmiddelen afneemt en de prijs er van daalt, zoodat de voortbrenging van die artikelen onvoordeelig wordt en moet worden ingekrompen, terzelfder tijd dat de voortbrenging van artikelen, welke bestemd zijn om bij verdere productie te worden aangewend, dus van productiemiddelen, zeer voordeelig wordt en zich zal uitbreiden.

Het is een oude en zeer bekende economische waar-heid, mijne Heeren, welke ik U hier in herinnering bracht. Maar het is eene „alte Geschichte", welke ,,ewig n e u " blijft en waaruit wij ook nu weder voor de toekomst, op ons gebied, de noodige vingerwijzingen kunnen krijgen, welke wij niet mogen veronachtzamen.

Thans overgaande tot het terrein van den land-, tuin-en boschbouw tuin-en tevtuin-ens tot het meer practische gedeelte mijner inleiding, meen ik goed te doen, daaraan een paar korte opmerkingen te laten voorafgaan.

i e . Deze, dat ik bij mijne inleiding volkomen wensch uit te schakelen, al wat door de macht van de regeering h. t. 1., of door macht, of willekeur mogelijk van buiten-landsche regeeringen, door regelingen, welke in de bedrijfs-vrijheid van boer en tuinder ingrijpen, direct of indirect

(11)

i8o

invloed uit zal oefenen in de volgende jaren, op de uit-komsten van 't bedrijf. Ik schakel dit alles uit, niet omdat ik het niet belangrijk vind, doch dooreenvoudig, omdat het een onvruchtbaar werk is, om zich vooraf in gissingen te verdiepen, aangaande 't geen ons dienaangaande nog te wachten staat. Ons doel is slechts, om, zeer in alge-meene trekken na te gaan, wat ons, bij een min of meer natuurlijken gang van zaken, logisch te wachten staat.

2e. Ook de organisatorische zijde van het bedrijfsleven blijft daarbij buiten bespreking: over de wenschelijkheid, resp. noodzakelijkheid tot nog nauwere aaneensluiting van beroepsgenooten, bijv. in zake den afzet der producten zal ik dus ook in 't geheel niet handelen.

3e. En eindelijk wensch ik er op te wijzen, dat wij.bij 't formuleeren onzer verwachtingen, de verschillende soort bedrijven en takken van bedrijf en ook de diverse ducten wel goed uiteen dienen te houden en wat de pro-ducten aangaat, dus wel hebben op te letten, of het zijn :

a. producten bestemd om wederom als productie-middel

te worden aangewend, dan wel gebruiksartikelen ;

b. (bij de gebruiksartikelen) of het betreft: luxeartikelen,

of althans genotmiddelen, dan wel allernoodzakelijkste levensmiddelen, resp. eenvoudige gebruiksgoederen;

c. of het artikelen zijn, waarvan verwacht kan worden,

dat zij door de regeeringen der oorlogvoerende landen, ter aanvulling van uitgeputte voorraden, het koste wat het wil, zullen worden opgekocht, dan wel zulks eenvoudig aan den handel zal worden overgelaten, en last not least :

d. of de betreffende producten in ons land voor eigen,

binnenlandsche behoefte, in voldoende mate, of zelfs in meer dan voldoende mate, dan wel in onvoldoende mate worden voortgebracht.

Het zou mij natuurlijk veel te ver voeren, wanneer ik op elk dier punten afzonderlijk wilde ingaan en onze diverse producten aan die 4 kenmerken zou willen toetsen. Slechts zullen wij met de genoemde punten zooveel moge-lijk rekening houden. En daar wij bovendien het eerste punt: productiemiddelen, tegenover gebruiksartikelen, al reeds, tenminste theoretisch, hebben onder 't oog gezien, wil ik volstaan met meer speciaal op het tweede : de

(12)

luxe-artikelen, de genotmiddelen en de artikelen voor de be-vrediging van de meest dringende levensbehoeften wat dieper in te gaan.

I.

Dat ik t. o. van de luxe-artikelen zeer pessimistisch ben, is U alreeds bekend.

Wel erken ik, dat thans, tijdens den oorlog, in den roes, waarin een groot deel van de menschen nog steeds ver-keert, de luxe nog bij velen hoogtij viert. Maar ik ben er van overtuigd, dat daarin groote veranderingen te wach-ten zijn. Zoodra de oorlog eenmaal voorbij is en de regee-ringen hunne financiën en de gevolgen van den oorlog •definitief gaan regelen, zal er een belastingdruk te wachten

zijn, waarvan men zich nu nog geen voorstelling kan vormen. Door dien belastingdruk zal bezuiniging noodig zijn en zal de luxe-consumptie sterk verminderen. Maar ook de hooge beleggings-rente, welke te wachten is, zal naar wij reeds beredeneerden tot zoodanige bezuiniging sterk prikkelen en ik voorzie, als gevolg van een en ander, een sterken prijsval bij de luxeartikelen, en verwacht dus, dat, bijv. voor die takken van tuinbouw, welke zich op de fijnere artikelen toeleggen, slechte tijden zullen aanbreken.

Het is mogelijk, dat de bezuiniging in 't buitenland niet dadelijk inzet, vooral niet als wellicht eene periode van tijdelijke opflikkering zich gaat vertoonen. Maar zoodra de ,,Krach" komt, welke verwacht wordt na zoodanige tijdelijke ,,Hoog-conjunctuur", zal, maar ik vrees, eene ge-weldige depressie volgen, waarbij uiterste zuinigheid de reddingsplank voor velen zal moeten zijn.

II.

Thans overspringende van de luxeartikelen op de tegen-overgestelde groep, die van de allereerste levensbenoodigd-heden, (met tijdelijk voorbijgaan van de genotmiddelen) zullen wij ons in de eerste en voornaamste plaats met het broodgraan, doch daarnaast ook met de voedergranen, met aardappelen en met grove groenten en dergelijke bezig houden.

(13)

l 8 2

Hier hebben wij te maken met artikelen, waarvan de vraag, zooals het heet, slechts weinig rekbaar is, d.w.z. ook bij duur brood en bij verminderde koopkracht neemt 't broodgebruik slechts weinig af. Bezuiniging is daar wel haast onmogelijk.

Welnu, ik verwacht dan ook, dat het graan meerdere jaren nog zeer duur zal zijn en dat graanbouw voor den

verkoop, althans op die gronden, die, zelfs bij aanwending van slechts weinig kosten, flinke graanopbrengsten geven, zeer voordeelig zijn zal. De optimistische beschouwingen van Professor Treub t. o. van den landbouw in het alge-meen, baseeren zich dan ook voornamelijk op de ver-wachting van hooge graanprijzen. Dat werkelijk duur graan te wachten blijft, leid ik in de eerste plaats af uit 't feit, dat ook reeds vóór den oorlog een naderend tekort aan broodgraan op aarde kon worden aangetoond en ook aan-getoond is. De Fransche ex-Minister-president J. Méline heeft daar in zijn openingsrede van het Intern. Landb.-Congres te Gent, in 1913 waarschuwend op gewezen: de toename van de wereld-graanproductie heeft de laatste V4 eeuw met

de toename van bevolking op aarde geen gelijken tred gehouden, zoodat het per hoofd der bevolking en per jaar beschikbaar graan-quantum duidelijk is gedaald. En

sterke stijging van de graanprijzen zou dus te wachten zijn en zoo lang doorgaan, tot het verbroken evenwicht hersteld is.

De oorzaak voor het gesignaleerd verschijnsel zag Méline terecht m.i. in den sterken trek naar de steden en naar de industrie, waardoor het leger der consumenten in de stad hand over hand toeneemt, doch tegelijk de verdere ontwikke-ling en intensiveering van den landbouw wordt belemmerd.

Méline toonde aan, dat de sterke industrialiseering van Amerika er toe moet leiden, dat dit land over niet heel langen tijd in 't geheel geen graan meer naar Europa te verschepen zal hebben ; het exporteerbaar-saldo is, door de reusachtig toegenomen stedelijke bevolking in dat land al reeds bedenkelijk verminderd. En Canada gaat den zelfden weg op, terwijl Argentinië en Australië niet in staat zijn, de taak, Europa van voedsel te voorzien, volledig ran die landen over te nemen.

(14)

het broodgraan met te concludeeren : ,,que nous sommes ,,arrivés au moment, où la désertion des campagnes tend ,,à diminuer sensiblement, depuis dix ans surtout, les ap-p r o v i s i o n n e m e n t s alimentaires, du genre humain, ap-pour le ,,premier et le principal article de grande consommation, „le blé".

Mijne Heeren. Die woorden zijn gesproken in Juni 1913, ruim een jaar dus vóór aanvang van den oorlog en sinds-dien zijn er, naar ik meen, de volgende feiten bijgekomen :

i e . sterk verminderde graanbouw, in belangrijke deelen der oorlogslanden, tengevolge van verwoesting, gebrek aan meststoffen, aan werkkrachten en aan paarden,

2e. het verloren gaan vangroote massa's graan, op zee, bij vernietiging van schepen, door torpedeering en door mijnen,

3e. buitengewoon sterk graan-verbruik, in de legers der oorlogvoerenden en der neutralen,

4e. een zeer ongunstig wereld-graanjaar 1916, met als gevolg: de vrijwel volledige verscheping en optering van d e nog in Amerika aanwezige oude voorraden,

5e. het feit, dat in 1917 wederom in Amerika belang-rijk minder, zelfs zeer veel minder, graan geoogst zal worden, dan gemiddeld vóór den oorlog het geval was.

Dat alles geeft ons, meen ik, recht tot de verwachting, dat het tekort aan graan op aarde, waarvoor Méline ge-waarschuwd heeft, belangrijk naderbij gekomen is.

Dan ook nog rekening houdende met 't feit, dat de regeeringen van de oorlogvoerende staten, na terugkeer van den vrede, ter wille van de nationale veiligheid, met den meesten spoed hunne uitgeputte voorraden zullen trachten aan te vullen, rekening houdende ook met 't feit, dat de scheepsvrachten, na het einde van den oorlog, wegens het gebrek aan scheepsruimte, zeer hoog zullen blijven, meen ik tot de conclusie wel te zijn gerechtigd, dat de graanaanvoeren gering en de graanprijzen waar-schijnlijk in de eerstkomende tijden zeer hoog zullen zijn ! En dat zal het geval zijn, zoowel met het eigenlijke brood-graan (de tarwe en de rogge) als met de voedergranen.

In tegenstelling met Professor T r e u b , die daardoor den geheelen Nederlandschen landbouw tot hoogen bloei ziet komen, acht ik zulks slechts voor een deel van onze boeren een voordeel, voor de overigen, althans bij hunne

(15)

tegen-i 8 4

woordige bedrijfsinrichting een nadeel, meer nog dan een voordeel terwijl verandering van bedrijfsdoel voor hen zeer moeilijk is.

Voor de ruim 30.000 boeren van het akkerbouw- en ge-mengde bedrijf op de zeeklei, voor wellicht 5000 van de

± 25000 boeren van het gemengde bedrijf op de rivierklei

en voor de ruim 7000 boeren in de Veenkoloniën, totaal wellicht voor een kleine 45.000 boeren zijn zonder twijfel de hooge graanprijzen voordeelig. Maar voor de 104.000 zandboeren, de 34000 weideboeren, wellicht ± 20.000 van de boeren der rivierklei en voor die vele tuinders, die vee of varkens houden, in 't geheel dus voor zeker wel 160.000 personen, die bij hunne tegenwoordige bedrijfsinrichting groote hoeveelheden mais en andere buitenlandsche voe-dergranen bijkoopen, staan de'zaken werkelijk anders: zij zullen nadeel ondervinden van de hooge prijzen dezer arti-kelen, omdat het zeer waarschijnlijk is, dat zij de hooge voederkosten niet zoo gemakkelijk zullen kunnen afwen-telen op de afnemers hunner dierlijke producten. Wij komen daarop nader terug.

De zandboeren zullen, wel is waar, (evenals nu, gedu-rende den oorlog, onder dwang van overheidswege reeds geschiedt), hun eigen-geteeld-graan verkoopen kunnen en zij zullen daarbij natuurlijk van de hooge graanprijzen pro-fiteeren, maar wanneer zij daartegenover ander graan in nog veel grooter quantum (in verband met hun sterke veehouderij) aankoopen moeten, zoo zal de toestand voor hen zeker al evenmin voordeelig worden als hij het mo-menteel is. Integendeel, hun toekomst ziet er m.i. verre van rooskleurig uit !

En wanneer zij gedwongen worden, door de omstandig-heden, om de varkenshouderij er voor een goed deel aan • te geven, zoo kan dit tot moeilijke bedrijfsproblemen

aan-leiding geven.

[Wel zal de- waarschijnlijk ook elders- te verwachten in-krimping van de varkensmesterij en van de veehouderij in 't algemeen, de vraag naar voedergraan kunnen doen af-nemen, en de prijsstijging van deze artikelen matigen, of zelfs voor een goed deel beletten kunnen, maar het is duidelijk, dat ook dan bedoelde bedrijfstakken, in dien sterk ingekrompen toestand, weinig voordeelig zullen zijn,

(16)

terwijl, bij de alsdan sterk verminderde stalmest-pro-ductie ook groote moeilijkheden zullen te verwachten zijn voor den akkerbouw, vooral op de mestgierige, lichte zand-gronden. Wij komen daarop nader terug] ')

Uitbreiding van den graanbouvv voor den verkoop zal overigens (naar ik meen) in vele streken van ons land aan de orde komen : in de Westelijke Provinciën vooral door het telen van meer graan op 't bouwland, maar ook, naar ik meen, in meerdere streken, door over te gaan tot het omscheuren van een (matig) gedeelte onzer graslanden, liefst natuurlijk van die, van nature vruchtbare en voldoende hooggelegen graslanden, welke zonder, of met slechts geringe bemesting eenige jaren lang goede graanoogsten leveren kunnen.

Staat werkelijk een wereld-graan-tekort te vreezen, zoo wordt het trouwens, ter wille van eigen lijfsbehoud, voor ons vaderland plicht, om het reusachtig deficit aan brood-graan, dat hier per hoofd der bevolking grooter is dan bijna overal elders, zooveel mogelijk te beperken. Ik wil u zeggen, dat ik behoor tot hen, die ook reeds in 't najaar

1916 het omscheuren van grasland, — mits met beleid en met mate — zouden hebben willen zien aangemoedigd van overheidswege. In elk geval zullen wij goed doen, met onze volle aandacht aan het vraagstuk van tijdelijke uit-breiding van het bouwland te wijden.

[Dat omscheuren van grasland met beleid dient te ge-schieden, behoeft wel geen betoog, immers het mestgebrek, dat bij inkrimping van den veestapel zal worden ondervonden dreigt, bij gelijktijdige uitbreiding van het bouwland, nog nijpender te worden, wanneer niet met omzichtigheid te werk gegaan wordt. Gelukkig echter worden er vrijwat graslanden aangetroffen, waar, in de oude, dikke, humusrijke zode een schat van plantenvoedsel is opgehoopt. Door dien „spaarpot" met verstand aantespreken, zal men het mest-gebrek niet verergeren en men zal, door tegelijkertijd op het oude bouwland groenbemesting toetepassen, aan dat mest-gebrek naar ik hoop zelfs eenigszins ontkomen kunnen.] 1)

Waar de graanprijzen hoog zullen zijn, zullen als gevolg er van, ook eene reeks andere artikelen: eenvoudige

voe-1) Het tusschen [ ] geplaatste is na het houden der lezing daaraan nog toegevoegd.

(17)

i86

dingsmiddelen, als aardappelen, peulvruchten en de grovere groenten en fruitsoorten naar mijne meening duur moeten blijven en ik geloof, dat de teelt van die producten eveneens behoorlijk winstgevend zal kunnen zijn, ook al zullen de productiekosten, door duurte en moeilijke verkrijgbaarheid van sommige der kunstmeststoffen en door de waarschijnlijk verminderde stalmestproductie, eveneens hoog zijn, zoodat de winstgevendheid dezer teelten wel niet in overeen-stemming zal zijn met hetgeen de hooge prijzen zouden doen verwachten. Maar toch geloof ik, dat de teelt van dergelijke, meer eenvoudige voedingsmiddelen voor onze land- en tuinbouwers al mede de beste resultaten op zal leveren.

Ook dierlijke voedermiddelen, als knol- en wortelge-wassen, zouden, wanneer voedergraan duur is, wellicht hoog in prijs blijven, maar het zal de vraag zijn, of de veehou-derij een en ander wel betaald zal maken. Wij komen daarop dadelijk terug.

III.

Thans overgaande tot eene bespreking van de producten van 't bedrijf, welke a.h.w. instaan tusschen luxe-artikelen ter eene zijde en eerste levensmiddelen ter andere zijde, zou ik tot de 3e groep willen brengen: vleesch, zuivel-producten, eieren, de duurdere soorten groeten en fruit, ook suiker en andere meer.

Al deze artikelen, waarvoor ik gaarne een beter woord zou wenschen dan genotmiddelen, omdat het voedings-middelen van den eersten rang zijn, maar waarvoor wij dat woord, bij gebrek aan beter, toch maar gebruiken zullen, hebben dit gemeen, dat het gebruik er van, al naar de welvaart van het volk zeer uiteenloopt.

Wij weten het maar al te goed, dat de bloei van onzen landbouw, in de laatste 15 à 20 jaren voor een belangrijk deel te danken is geweest aan 't feit, dat de welvaart van de eenvoudige bevolkingsklassen bij onze naburen, vooral van de fabrieksarbeiders en kleine neringdoenden, in de industrieele districten, die hun levenspeil belangrijk hebben kunnen verhoogen, een geregelde, koopkrachtige vraag heeft doen ontstaan naar rund- en naar varkensvleesch, boter en kaas, groenten en ooft.

(18)

Thans, gedurende den oorlog, hebben zij zich 't genot van die artikelen weder grootendeels, of geheel moeten ontzeggen en is hun levenspeil geweldig weer gezakt. Welnu, ik vrees, dat 't er met hun welvaart na den oor-log treurig zal bij staan en dat hun levenspeil nog langen tijd meer op dat tijdens, dan op dat van vóór den oorlog zal gelijken.

En ik ben overtuigd, dat onze land- en tuinbouw, door, die verminderde koopkracht van genoemde, buitengewoon talrijke scharen, bij onze naburen, ernstig zal getroffen worden.

Ik weet wel, (men zal 't mij dadelijk willen toe voegen), dat tegenover de inkrimping van de vraag, er eveneens vermindering is van aanbod : de veestapel in de oorlog-voerende landen heeft niet alleen naar aantal vermindering ondergaan, doch is waarschijnlijk zoodanig ondervoed, dat er in die landen wel geene groote productie van te wachten is. En ook zijn vele cultuurgronden er zoodanig verwaar-loosd, dat ook dit de productie, vooral van de meer-eischende gewassen voorloopig beneden normaal peil zal houden, zoodat er in die landen heel wat minder vleesch en zuivel, groenten en ooft dan vroeger zal worden voort-gebracht.

Maar ik vrees, dat niettegenstaande het verminderd aan-bod, het toch nog niet gemakkelijk zal zijn, om voor onze dierlijke producten en vele producten van den tuinbouw koopers te vinden, omdat eene werkelijk tot in het uiterste doorgevoerde zuinigheid, niet alleen onder de fabrieks-arbeiders, maar wel degelijk ook bij den middenstand en zelfs in de hoogere kringen bij onze voornaamste afnemers te wachten is. Bij de hier genoemde artikelen doet groote rekbaarheid der vraag zich gelden. Daarbij vergeté men niet, dat onze productiekosten, wegens duurte en gebrek aan veevoeder en aan kunstmeststoffen voorloopig zeer hoog zullen zijn, zoodat wij slechts tegen hooge prijzen zullen kunnen leveren. Wij vreezen dan ook, dat die pro-ductiekosten niet afdoende op onze afnemers zullen kunnen verhaald worden en dat onze vleesch- en zuivelproducenten en vele tuinbouwers geene prijzen zullen kunnen bedingen, hoog genoeg, om de productie met succes voort te zetten. Dat betreft dan niet alleen onze veehouders in de

(19)

weide-i 8 8

streken, maar vooral ook onze zandboeren en de boeren op de rivierklei, alsmede die tuinbouwers juist, die hun bedrijf op de meest intensieve wijze exploiteeren.

Trouwens dit laatste geldt evenzeer de veehouderij als den tuinbouw: de meest intensieve productiewijzen komen het meest in 't gedrang, in tijden van dalende conjunc-tuur en ik voorzie, dat het zal noodig zijn, om in som-mige bedrijfstakken de productie op extensiever leest te schoeien. Zoolang de voedermiddelen en de meststoffen duur blijven en de producten-prijzen daarmede niet ten volle in overeenstemming zijn, zal minder krachtig voederen en bemesten wel haast noodzakelijk zijn. Dat zulks voor onze voortbrenging een stap achterwaarts zou beteekenen, spreekt wel van zelf. En dat wij ten zeerste hopen, dat een der-gelijke maatregel eventueel slechts een tijdelijke zal be-hoeven te zijn, behoef ik wel niet te verzekeren. [Nu hebben wij er tevoren de aandacht op gevestigd, dat het zeer wel mogelijk is, dat inkrimping van de veehouderij op tamelijk groote schaal zal plaats vinden en dat door sterke vermindering van de vraag naar voedergraan en ander krachtvoeder wederom een terugloopen van de prijzen van die artikelen te verwachten is. Maar ook wezen wij er reeds op, dat de veehouderij, bij dien sterk verminder-den omvang toch weinig voordeel af zal kunnen werpen. Wij wenschen daar nog aan toe te voegen, dat naar onze bescheiden meening slechts dââr met varkensmesten en veehouden, onder de benoemde omstandigheden met succes zal kunnen worden voortgegaan, waar de productiekosten laag gehouden kunnen worden. En men mag niet vergeten, dat deze takken van veehouderij, bij ons te lande, vooral bij het gemengde bedrijf, intensieve bedrijfsvormen zijn. Welnu, wij herhalen h e t ; de meest intensieve productie-wijzen komen onder de door ons verwachte omstandigheden het meest in 't gedrang.) ') Ik meen er in dit verband ook nog op te moeten wijzen, dat onze boter, in den tijd van algemeene bezuiniging welke te wachten is, naar ik ver-moed, door de goedkoope surrogaten (margarine en plantenboter) van vele tafels zal verdrongen worden. Ook mag ik niet nalaten, uiting te geven aan mijne vrees, dat

1) Het tusschen [ ] geplaatste is na het houden van de lezing daaraan nog toegevoegd.

(20)

wij t. a. van de boter ernstige concurrentie in de toekomst zullen te duchten hebben van de zijde van Siberië, dat zich als boterproducent toch al reeds zeer snel een plaats van be-teekenis veroverd heeft en dat m. i. bij verderen uitbouw van de spoorwegnetten, met Amerikaansch kapitaal, een groote toekomst tegemoet gaat. Bij de lage productiekosten van den Russischen boer en de verminderde koopkracht van West-Europa, zie ik in mijn verbeelding de markt met goedkoope boter overvoerd worden en onze

zuivel-berei-dende coöperaties en boeren in het gedrang komen. . Gelukkig blijven er nog lichtpunten ook aan te wijzen. En dat is ook maar goed. Na zooveel pessimisme hebben wij behoefte aan eenige opwekking, aan iets dat ons met nieuwen moed bezielen kan en kracht tot handelen geeft. En dat is gelukkig wel degelijk nog te vinden, vooral op het gebied der voortbrenging van productie-middelen, zooals ook niet verbazen kan.

Goede, j a mogelijk wel buitengewoon g o e d e jaren ver-wacht ik bijv. voor onze rundvee- en voor onze paarden-fokkerij.

Zoowel de rundvee-, als de paarden-stapel, is, daarvan kunnen wij ons overtuigd houden, in de oorlogvoerende landen tijdens en ten gevolge v a n . d e n oorlog ontzaglijk achteruitgegaan : het rundvee is in aantal sterk verminderd en is verwaarloosd moeten worden, terwijl de paarden in zeer groot aantal gedood en in nog veel grooter aantal totaal versleten zijn, zoodat er natuurlijk geregeld vele van zijn moeten worden afgemaakt. Die rundvee- èn paarden-stapel zullen, wil men het economisch leven weer in g a n g brengen na den oorlog, noodwendig moeten wor-den aangevuld, het koste wat het wil en men kan er van verzekerd zijn, dat door de regeeringen der betreffende landen groote sommen zullen worden beschikbaar gesteld voor den aankoop. En natuurlijk zullen exemplaren, bruik-baar voor fok-doeleinden nog zeer veel duurder betaald worden dan gewone gebruiksdieren.

Dan ook zijn er diverse producten, welke als grondstof voor de nijverheid m.i. sterk zullen gevraagd worden, wegens het groote gebrek aan zoodanige grondstoffen. Dit geldt bijv. voor de vezelstoffen, waarvan gedurende den

(21)

i 9 0

oorlog ontzettend veel verbruikt is. Zoo kan men, naar ik meen, hooge prijzen verwachten voor vlas en hennep en ook voor wol.

Ook huiden zullen, in verband met het sterke leêrver-bruik zeer duur blijven.

En in verband met de schaarschte aan vetten zullen ook sommige van deze mogelijk nog lang duur betaald worden, wat wellicht tot tijdelijken wederopbloei van de koolzaadteelt zou kunnen leiden.

Verder zal waarschijnlijk de zoogenaamde ,,fijne zaadteelt" goede afzetgelegenheid over de geheele wereld blijven vinden, omdat men door gebrek aan arbeidskrachten in de meeste landen wel veel op dat gebied te kort zal komen.

En daar er door den oorlog ontzaglijk vele beplantingen verwoest zijn, welke met de huizen toch zeker wel weer hersteld zullen moeten worden, zoo verwacht ik, dat onze boomkweekerijen druk werk zullen krijgen, al meen ik, dat de kweekerij van luxe-materiaal zal moeten worden ingekrompen, met uitbreiding van de afdeelingen voor de grovere, meer goedkoope soorten van boomen, heesters en jong plantsoen.

En ten slotte zal ook de houtteelt en de boschbouw m.i. goede jaren voor den boeg hebben. Er is en wordt nog dagelijks zooveel hout gekapt, ook immers hier te lande, maar bij de oorlogvoerenden nog zooveel meer, dat men er wel verzekerd van kan zijn, dat hout, in alle mogelijke vormen duur zal blijven, zoodat wij hopen en verwachten mogen, dat de houttelende boeren en grond-eigenaren na de bijl ook de spade en de plantschop weder zullen gaan hanteeren en hunne kaalgeslagen bosch-gronden spoedig weder zullen doen beplanten, wat dan aan de kweekers van plukdennen en jong plantsoen zal ten goede komen en in de zand- en heidestreken eene goede verdienste voor den arbeider in de wintermaanden belooft te worden.

Voor den boschbouwer is een srunstie moment het feit, dat, afgezien van mogelijk verdere loonsverhooging, er tegen de hooge houtprijzen geene verhoogde productiekosten overstaan.

(22)

lichtzijden aan te wijzen en is er aanleiding, om althans in een aantal bedrijfstakken levendigheid te verwachten. Dat zal zeker aanleiding geven tot een streven, om bedrijfs-wijzigingen tot stand te brengen, om zoodoende de ongunst der omstandigheden uit den weg te gaan en van de gunst van andere meer te profiteeren. Dat onze landbouw in zijn geheelen omvang tot grooten bloei zal komen, is vol-gens mijne overtuiging zeker niet te verwachten en of de voordeden de nadeelen zullen kunnen compenseeren, is voorshands ook nog niet te zeggen.

Laat ons waken, zoowel tegen ongemotiveerd en over-dreven optimisme, als tegen te groot pessimisme, laat ons het hoofd koel houden en laat ons op ons qui vive blijven, zoodat veranderende tijdsomstandigheden ons gereed vin-den, om, als waakzame en bekwame loodsen, het aan onze zorgen toevertrouwde schip, ook zelfs wanneer de storm onverhoeds op mocht steken, binnen te brengen in een veiligen haven.

NASCHRIFT.

Tijdens de correctie der drukproef van bovenstaand artikel, gewerd mij het nieuwe werk van Mr. Treub, „De economische toekomst van Nederland", waarin een hoofd-stuk (X) voorkomt: ,,De Nederlandsche landbouw na den oorlog". De geleerde schrijver handhaaft zijne optimistische opvattingen nog grootendeels, maar m.i. niet geheel. Zoo verwacht hij wel voor sommige bedrijfstakken moeilijke tijden: de vraag naar boter zal wellicht afnemen, door toenemend gebruik van kunstboter, onze afzet van varkens-vleesch zal mogelijk belemmering ondervinden, door toe-nemende productie van dit artikel in Engeland en protec-tionistische maatregelen in Duitschland; het verlangen van de oorlogvoerenden van heden, om zich meer onafhankelijk te maken van buitenlandschen toevoer en de op grond daarvan te verwachten toeneming der productie en verdere rationaliseering van den landbouw in die landen, zullen in 't algemeen aan onzen uitvoer nadeel kunnen toebrengen. Onze bloemen-, bloembollen- en boomkweekerijen zullen, naar de schrijver verwacht, het meest en het langst lijden,

(23)

192

ook wegens bemoeilijkten afzet naar Amerika, door hooge scheepsvrachten. Ook ontkent de schrijver niet, dat de hooge prijzen der kunstmeststoffen en voedermiddelen onze productiekosten zullen doen stijgen, al wordt dit nadeel door hem niet hoog aangeslagen en last not least vreest hij, dat ook onze uitvoer van landbouw-artikelen te lijden zal krijgen, van de moeilijkheden, voortspruitende uit abnormale verhoudingen op de wisselmarkt, door waarde-vermindering van de munteenheden der oorlogvoerenden, tegenover onzen gulden.

Toch blijft hij de gunstige factoren heel wat sterker en duurzamer achten dan de ongunstige en blijft het de mee-ning van Mr. Treub, dat onze landbouw een tijdperk van langdurigen bloei tegemoet gaat. Houdt, zoo zou ik willen vragen, de geleerde schrijver ,wel voldoende rekening:

ie. met de verminderde koopkracht, bij onze afnemers, 2e. met de meerdere of mindere rekbaarheid der vraag, bij de landbouw-artikelen, 3e. met de moeilijkheden, welke zich zullen voordoen, bij noodgedwongen ommekeer in het bedrijf, vooral op de lichtere gronden?

Zeer tot mijn spijt vindt men ook in dit werk wederom beschouwingen, t.a. van de grondprijzen, van zoodanigen aard, dat het hooge opbieden, door onze boeren, er nog door dreigt te worden aangemoedigd !

S. KOENEN.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

• Het beschrijven van de situatie als een gevecht waarbij de separatisten zich laten bijstaan door buitenlandse huurlingen die de lokale bevolking terroriseren bevat een

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

Dit zijn jongeren van 16 of 17 jaar die nog geen recht hebben op een uitkering en jongeren van 18 jaar die het wettelijk minimumloon niet kunnen verdienen, nog thuis wonen

Aan uw raad wordt voorgesteld de verordening uit te voeren zoals vastgesteld en de hier aan verbonden opbrengsten te gebruiken om de meerjarige tariefstijging voor de rioolheffing

Buiten onze thuismarkten verkopen we speculoos onder het merk Lotus Biscoff.. Dat is de sa- mentrekking van Biscuit

In 2014 hebben wij als Jachthaven Naarden een overeenkomst gesloten, die uiteindelijk heeft geleid tot dit voorliggende ontwerp Bestemmingsplan.. Dit Bestemminsplan ligt nu aan U

3 toeslagenaffaire, waarvoor het voltallige kabinet Rutte-III op 15 januari 2021 is afgetreden, laat zien hoe alle elementen uit de trias politica hebben bijgedragen aan een