De
verspreiding
van hetslakje
Leucophytia
bidentata in hetDeltagebied
vanRijn,
Maas en Scheldedoor
C. den Hartog
(Mededeling6 vanhet HydrobiologischInstituut
afdeling Delta-Onderzoek teYerseke)
Leucophytia
bidentata
lijkt
veel op Ovatellamyosotis
(Drapar-naud).
Speciaal
jonge
exemplaren
zijn
somslastig
te onderscheiden. Daar beide slakkensoortennogal
eensgezamenlijk
voorkomen, is het nietuitgesloten,
datLeucophytia
in het verleden soms voorjonge
Ovatella isgehouden.
Het
pulmonate
slakje Leucophytia
bidentata
(Montagu,
1808) is algeruime tijd
uit ons land bekend. VAN BENTHEMJUTTING (1933)
noemde de soort onder de naamLeuconia bidentata vanDomburg,
Scheveningen
en DenHelder,
dochzij
lichtte ons helaas niet in of het hier omlege huisjes
ging,
dan wel om levende dieren.KAAS & TÈN BROEK(1942)
vermeldden slechtslege
huisjes
van desoort, wel-ke
zij Leucopepla
bidentata
noemden,
vanDomburg
en Schevenin-gen. Tenslottegaf
KUIPER(1944)
haar als Leuconia bidentata op vanDomburg
enWissekerke inzijn publicatie
over de niet-mariene mollusken vanZeeland,
doch ook in ditgeval
betrof het slechts dood materiaal.METZ,DE VOGEL & WOLFF
(1960)
waren de eersten, die in Zee-land levendeexemplaren
vanLeucophytia
bidentata
aantroffen.Zij
waren zo
vriendelijk mij
devindplaats
teWolphaartsdijk
te demon-streren, waardoor ikmij
een ideevanhetbiotoop
van de soort kon vormen. Sindsdien hebbenmijn
medewerkers L. DE WOLF en A.J.
J. SANDEE,
en ikzelfop onze tochten door het
Deltagebied
voortdu-rend naar dit kleineslakje
uitgekeken.
Het vermoeden van METZ, DE VOGEL & WOLFF(1960),
datLeucophytia
in Zeeland niet zeld-zaam zouzijn,
werd ruimschootsbevestigd.
De soort bleek erOVERZICHT VAN DE VINDPLAATSEN
De nummers van de
vindplaatsen
komen overeen met de num-mers op deverspreidingskaart
(Fig.
1). Alle vondsten hebbenbe-trekking
op levende dieren.Goeree-Overflakkee:
1. Ouddorp, bij het gemaalvande WestNieuwlandpolder,spoelhoek,
22-III-1961.
Schouwen-Duiveland:
2. Den Osse, bij de oude uitwateringssluis,zeer talrijk, 4-XII-1961. 3. Brouwershaven, talrijk langshet havenkanaal, 9-V-1961.
4. Sitjansland, inde dijkbocht bij hetDijkwater, onder stenen,9-11-1962. 5. Bruinisse, zeedijk westelijkvande delta-sluis, 9-II-1962.
6. Oosterland, onder stenen op het schor, 9-V-1961.
7. Zieriksee, DeVal,onder stenenachter in de haven, 9-II-1962. 8. Kerkwerve, onder stenen bij de Prommelsluis,vrij talrijk, 26-11-1962. 9. Burgsluis, zeer beschutte spoelhoeknaastde haven, 14-XII-1961. 10. Westbout,spoelhoek,enkele exemplarenonder stenen,26-11-1962.
St.
Philipsland:
11. Schorbij het veervande Anna Jacobapolder,onder stenen, 19-11-1962.
T holen:
12. Spoelhoek langsde dijk, noordwestelijk vanSt. Annaland, 24-11-1961. 13. St. Annaland, dijk langsde Van Haaftenpolder. 10-X-1961.
14. Haventjeten noorden van Oud Vossemeer, 29-1-1962.
15. Schor bijde Karnemelkpot, tennoord-oosten vanhet stadje Tholen, 29-1-1962.
16. Koffiehoek, tenzuiden vanhet stadje Tholen, 29-1-1962.
17. Strijenham, vrij talrijk langs de dijk, 24-1X-1960 (Metz, De Vogel & Wolff, 1960).
18. Gorishoek, langs de dijk, 29-1-1962.
19. Stavenisse, spoelhoek bij het begin vande haven, 28-11-1962.
Noord Beveland:
20. Colijnsplaat, westelijk vande vissershaven, onder stenenop spiergrond, 8-11-1962.
21. Kats, schor bij de veerhaven, 8-11-1962.
22. Katse Hoek, algemeen onder stenen, 17-X-1961, 16-VIII-1961, 29-VIII-1961.
23. Schorren ten oostenvan Kortgene, niet ver vanhet veerhuis, en op de uiterste oostpunt van het schor, 5-V-1961.
24. Kortgene,dambij de veersteiger, 15-VIII-1960 (Metz,De Vogel&Wolff, 1960).
25. Dijk, zuidoostelijk van de Spieringpolderaan de Zandkreek, 5-V-1961. 26. Schor bij het veervan Kamperland, 5-V-1961.
Fig. 1. De verspreidingvan Leucophytiabidentata in het Deltagebied. De getrokken lijn geeft de
Zuid Beveland:
27. Kreekrak-dam langsde Oosterschelde,zowel aande Brabantse als aande Bevelandse zijde, 31-V-1961, 19-IX-1961.
28. Rilland,haven aande Oosterschelde, 19-1X-1961. 29. Krabbendijke,haven aande Oosterschelde, 19-IX-1961.
30. Yerseke,tegenover de hoek vandeNieuwlandpolderende St. Pieterspol-der, 19-IX-1961.
31. Wemeldinge, bij hetgemaalten westen vanhet dorp in een spoelhoek, 21-IV-1961, 28-IX-1961.
32. Katse Veer, onder stenen, 3-111-1961, 16-VIII-1961.
33. Wolphaartsdijk, bij de veersteiger, maar ook langs de dijk ten westen hiervan, 14 en 17-VIII-1960 (Metz, De Vogel & Wolff, 1960),
17-III-1961.
34. Schor tegenover de boerderij in de Egbert Petrus-polder,10-V-1961, 15-VI-1961.
35. Ellewoutsdijk, onder stenen bij de haven, 23-XI-1961.
Zeeuwsch Vlaanderen:
36. Schor bij Nummeréén, oostelijkvan Breskens, 8-XI-1961. 37. Schor tenwestenvande haven van Hoofdplaat,8-XI-1961.
HABITAT
METZ, DE VOGEL & WOLFF
(1960)
stelden reeds vast, datLeu-cophytia bidentata
slechts daarvoorkomt,
waar stenen opslibrijk
zand rusten,zodanig
dat lucht onder de stenen kandoordringen.
Het bleekmij,
dat het zand veelalgemengd
is metschelpfragmentjes;
hierdoorneemthetluchtopnemend
verrrtogen sterk toe. Verder is degrond
steeds zeerconsistent,
waardoortijdens
deemersieperiode
een voldoendevochtgehalte
gehandhaafd
blijft.
Dit laatste is voor deslakjes bijzonder belangrijk.
Inzand,
met eenonbetekenende hoeveel-heid slibbijgemengd,
is de aeratiegoed,
maargedurende
deemersie-periode
is deuitdroging
er te sterk. In dat milieu troffen weLeu-cophytia
nimmeraan. Ook onderstenen,gebed
inslappe
prut, von-den we de soort nooit. In zo'nbodem is de aeratie minimaalen hetvochtgehalte
veel tehoog. Daarentegen
vonden we deslakjes
wel onder stenen, rustendop de zeer consistente
spiergrond.
In hetgrensvlak
steen-bodemontstaan in ditkleiige
substraatbarstjes
enspleten,
die eengoede
doorluchting
waarborgen;
de vochtigheids-toestand is hier meestalgunstig.
Van een voorkeurvan
Leucophytia
voor eenbepaalde
steensoort is ons nietsgebleken.
Wij
vonden haar vooral onder Vilvoordse kalk-steen, maar ook onderbazalt,
graniet
en baksteen was zedikwijls
present. Het feit datLeucophytia
meestal onder Vilvoordse kalk-steen werdaangetroffen, hangt ongetwijfeld
samen met de preferen-tie van de soort voorrustige,
beschutteplaatsen.
Op
dergelijke
plaatsen
is in hetalgemeen
de zachte Vilvoordse kalksteennogniet
vervangen door hardere gesteenten. Niettemin is het
mogelijk,
dat deze zochte poreuze steensoort eengunstige
invloed heeft op de aeratieenop devochtigheid
van het milieuvanLeucophytia.
Uit onze
gegevens
blijkt
verder,
datLeucophytia
bidentata niet alleen onder de grote stenen van dedijken voorkomt,
doch ook on-der de stenen, welke hier en daar op de schorrenzijn
aangebracht.
In beidebiotopen
bewoont ze hetzelfde niveau, n.1. hethoogste
ge-deeltevan het
eulittoraal,
met haar maximale dichtheid rond de ge-middeldehoogwaterlijn
vandoodtij. Op
dezeedijken correspondeert
haarpreferendum
met delaagste
delen van het Fucetumspiralis,
of wanneer deze associatie ontbreekt met delaagste
delen van hetBlidingietum
Ascophylletum
minimae,
endehoogste
delen van hetnodosae of hetFucetum vesiculosi.
Op
de schorren vinden we de soort uitsluitend onder stenen in het Puccinellietum maritimae.Ver-spreide
exemplaren
kunnen echter afdalen totlagere
niveaus. Zo werdenbij Wolphaartsdijk, bij
AnnaJacobapolder
enbij Sirjansland
nogexemplaren
gevonden
tot dichtbij
degemiddelde laagwaterlijn
van doodtij. Daarentegen
kwambij
de Prommelsluis nog eenkleinepopulatie
voor boven degemiddelde hoogwaterlijn,
dussupralittoraal.
DaarLeucophytia
zich evenwelaltijd
onder destenenbevindt,
soms wel 10-20 cmdiep
in debodem,
zoals weop het schor van Ooster-land
vaststelden,
is het verschil tussen debiotopen
vandijk
enschor slechtsschijnbaar.
Er is geensprake
vanenige
binding
vanLeuco-phytia
bidentata metdeomringende
vegetatie.
Het
slakje
voedt zich met detritus. Vandaar dat het zeerdikwijls
wordtaangetroffen
inzogenaamde
spoelhoeken,
datzijn
dodehoe-ken,
die we vinden opplaatsen,
waar eenpier
op hetdijklichaam
aansluit,
of indijkbochten. Op
zulkeplaatsen
hoopt
hetaanspoelsel
zich op envergaat door dewerking
vanweer enwind. Door het re-genwater wordt de verse detritus naar de bodemgetransporteerd,
zodat deslakjes
van een voortdurendeaanvoer van voedsel verzekerdzijn.
Het aantal
begeleidende
soorten vanLeucophytia
bidentata is nietbijzonder
groot. Het betrefthoofdzakelijk
oligochaete
wormen, endikwijls
ook Turbellaria. Deenige
slak, diewenogal
eens tezamen metLeucophytia
aantroffen,
isOvatella myosotis.
Deze waagt zich evenwel niet zodiep
in debodem,
en komt ookvrij
levend onder hetplantendek
voor.VERSPREIDING
Leucophytia
bidentata
isalgemeen langs
de Oosterschelde en de Zandkreek. Aan de Oosterschelde bewoont de soort zelfs de verste uithoeken. Ooklangs
de Eendrachten deKrabbekreek komt desoort overal voor. Al deze wateren behoren tot hetOosterschelde-water-systeem, dat
gekenmerkt
wordt dooreenhoge
saliniteit,
endoor het feit dat het geen functie heeft als riviermond(DEN
HARTOG,1961).
Slechtsbij-
groteopperwater-afvoeren
treedt er een merkbareverla-ging
van hetzoutgehalte
op, doch dat is slechts eentijdelijk
ver-schijnsel,
dat niet veel invloed heeftop
nabij
dehoogwaterlijn
le-vende dieren. Deze toch worden slechts voor een korteperiode
rond hettijdstip
vanhoogwater
overspoeld,
en dan is de saliniteit maxi-maal. Bovendienzijn
dergelijke
hoog
in het eulittoraal levende die-rentamelijk
euryhalien,
daarzij zoutgehalte-verlagingen
tengevolge
van aanhoudenderegen moetenkunnen doorstaan.
Langs
deGrevelingen
is de soort nogalgemeen,
althans aan de noordkust vanSchouwen,
doch verderoostelijk
bereikt zeplotseling
haarareaalgrens
bij
de AnnaJacobapolder
op St.Philipsland.
Ook in de Westerschelde is haar voorkomenbeperkt;
oostelijk
vanElle-woutsdijk
enHoofdplaat
hebben we de soort niet kunnen vinden. In beidezeearmen is het voorkomenbeperkt
tot het euhalienetra-ject
en hetmarginale
gedeelte
van hetpolyhalinicum.
De areaal-grens valt ongeveer samen met degemiddelde
isohaline van 15°/oo Cl'tijdens hoog
water.Wanneer we uitsluitend de
verspreiding
inogenschouw
nemen, zouden we
Leucophytia
bidentata als een stenohalienesoort moeten beschouwen. Hetbiotoop
vraagt evenwel van desoort eenvrij
grote mate vaneuryhaliniteit.
We moeten dus aannemen, dat er in dele-venscyclus
van hetslakje
een stadiumvoorkomt,
waarin het veelge-voeliger
voorlage
zoutgehalten
is dan het volwassen dier. Dat sta-diumbepaalt
dus deverspreiding
van de soort.In het algemeen mogen we stellen, dat in Zeeland
Leucophy-tia bidentataeen
slakje
is vanbeschutteplaatsen
in heteuhalinicum,
datnauwelijks
het brakkegebied binnendringt.
De opgave van VAN BENTHEMJUTTING (1933)
„aan deoevers van brakkewateren" isdusonjuist.
In
tegenstelling
tot Ovatellamyosotis
hebbenwe de soort nergensbinnendijks
gevonden.
Zeschijnt
dusonvoorwaardelijk
aan de
ge-tijdenzone
gebonden
tezijn.
Na deafsluiting
van het Veersche Gatop 24
april
1961 waren depopulaties
langs
de Zandkreek dan ook ten dodeopgeschreven.
Op
15juni
van datjaar
werden daar de laatste levendeexemplaren
waargenomen.
de
noordgrens
van haar areaallangs
de trechter van dezuidelijke
Noordzee.Volgens
eenkaartje
in de „Census of distribution of Brit-ish non-marine mollusca"(1951)
ligt
deze grens inEngeland
terhoogte
van Lowestoft.Langs
de westkust van hetEuropese
vaste-land sterkt haar areaal zich uit tot het Zuidwest-NederlandseDelta-gebied.
Uit onze gegevensblijkt,
dat desoort daareenstevig
bastion heeft.Het zou interessant
zijn,
na tegaanofLeucophytia
bidentata ook voorkomt in de Waddenzee. De opgave van DenHelder,
welke evenwel op dood materiaalbetrekking
heeft, wijst
in dezerichting.
Verderligt
deverspreidingsgrens
van de soortlangs
deEngelse
oost-kustop dezelfde
geografische
breedte als de Waddenzee. Tenslottezijn
er nogenige
anderezuidelijke
soorten uit het milieu van dehoogwaterlijn,
welke in hetDeltagebied
eenvrijwel
analoge,
doch meereuryhaliene
verspreiding
hebben,
en welke in de Waddenzeeop enkele
geïsoleerde
punten hunareaalgrens
bereiken,
b.v. deam-phipode
Orchestia mediterranea A. Costa ende roodwierenCatenella
repens
(Lightf.)
Batt. enBostrychia scorpioides
(Huds.)
Mont. De laatstesoortheeftlangs
deEngelse
oostkust zelfsprecies
dezelfdever-spreiding
alsLeucophytia.
Op
grond
van deze feiten kan de soort dus als bewoner van de kust van de Waddenzee worden verwacht.LITERATUUR
BENTHEM
JUTTING,
T. VAN, 1933. Mollusca (1)A.Gastropoda
pro-sobranchia etpulmonata.
Faunavan Nederland Afl. 7,p. 157-158. HARTOG,C. DEN, 1961. Die faunistischeGliederung
imsüdwest-nie-derlandischen
Deltagebiet.
Int. Revue ges.Hydrobiol.
vol.46,
p. 407-418.KAAS,
P., & A. N. CH. TENBROEK, 1942. Nederlandse Zeemollusken.Amsterdam;
p. 177-178.KUIPER,
J.
G.J.,
1944.Bijdrage
tot de kennis der niet-mariene mol-lusken van de Provincie Zeeland. Basteria vol. 9,p. 1-29.METZ, H., E. F. DE VOGEL & W.
J.
WOLFF, 1960.Enige
nieuwewaarnemingen
vanLeucophytia
bidentata(Montagu,
1808) in Zee-land. Basteria vol.24,
p. 75-76.Census of thedistribution of British non-marine
mollusca,
(7thed.),
1951.Journ.
Conchol. vol.23,
Summary
The
pulmonate
snailLeucophytia
bidentata reaches the northern border of itsarea in the south-western part of the Netherlands. Thespecies
has been found there in 37 localities. It is common in the water system of the EasternScheldt,
which is characterizedby
high
salinity
(16-17‰
Cl’) and which does not function as a river-mouth. In the sea-armsGrevelingen
and Western Scheldt thespecies
inhabits the banks of the euhaline parts and intrudesonly
slightly
into thepolyhalinicum,
reaching
itssalinity
limitalready
at 15‰ Cl’.Leucophytia
bidentataprefers
shelteredplaces
aroundneap tide
high-water-mark,
under stones in coarsesilty
sand of ahigh
consis-tency. The