• No results found

Vandecandelaere, M., Schmitt, E., Vanlaar, G., De Fraine, B. & Van Damme, J. (2014) Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen (Summary), SSL/2014.09/2.2.4

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vandecandelaere, M., Schmitt, E., Vanlaar, G., De Fraine, B. & Van Damme, J. (2014) Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen (Summary), SSL/2014.09/2.2.4"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZITTENBLIJVEN IN DE DERDE

KLEUTERKLAS: EFFECTEN OP DE

PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING

VAN KINDEREN

Machteld Vandecandelaere, Eric Schmitt,

(2)
(3)

ZITTENBLIJVEN IN DE DERDE

KLEUTERKLAS: EFFECTEN OP DE

PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING VAN

KINDEREN

Machteld Vandecandelaere, Eric Schmitt, Gudrun Vanlaar,

Bieke De Fraine & Jan Van Damme

Promotoren: Bieke De Fraine & Jan Van Damme

Research paper SSL/2014.09/2.2.4

Leuven, 29 september 2014

(4)

Het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen is een samenwerkingsverband van KU Leuven, UGent, VUB, Lessius Hogeschool en HUB.

Gelieve naar deze publicatie te verwijzen als volgt:

Vandecandelaere M., Schmitt E., Vanlaar G., De Fraine B. & Van Damme J. (2014), Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen, Steunpunt SSL, Leuven, rapport nr. SSL/2014.09/2.2.4.

Voor meer informatie over deze publicatie

machteld.vandecandelaere@ppw.kuleuven.be; bieke.defraine@ppw.kuleuven.be; jan.vandamme@ppw.kuleuven.be; gudrun.vanlaar@ppw.kuleuven.be

Deze publicatie kwam tot stand met de steun van de Vlaamse Gemeenschap, Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek.

In deze publicatie wordt de mening van de auteur weergegeven en niet die van de Vlaamse overheid. De Vlaamse overheid is niet aansprakelijk voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de opgenomen gegevens.

D/2014/4718/typ het depotnummer © 2014 STEUNPUNT STUDIE- EN SCHOOLLOOPBANEN

p.a. Secretariaat Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen HIVA - Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving Parkstraat 47 bus 5300, BE 3000 Leuven

(5)

Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen | 1

Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de

psychosociale ontwikkeling van kinderen

(Nederlandstalige samenvatting)

Inleiding

De overgang van de derde kleuterklas naar het eerste leerjaar is een belangrijk scharniermoment in de ontwikkeling van jonge kinderen. In vergelijking met de derde kleuterklas wordt het eerste leerjaar onder andere gekenmerkt door een breder en dieper curriculum en meer instructietijd voor lezen, schrijven en rekenen. Wanneer blijkt dat een kind nog onvoldoende vaardigheden beheerst die van belang zijn voor een succesvolle overgang naar het eerste leerjaar, kan men aan de ouders het advies geven om hun kind nog een jaartje te laten “doorkleuteren”. Dit advies wordt vooral gegeven aan kinderen die nog niet ‘schoolrijp’ zijn.

Echter, de term schoolrijpheid is controversieel en verschillende visies vullen het begrip anders in. In Vlaanderen zijn er bovendien geen formele regels die de toepassing van zittenblijven in K3 reguleren. In tegenstelling tot vele andere Europese landen, waar de beslissing gebeurt op basis van vastliggende regels en resultaten op gestandaardiseerde toetsen, is de beslissing of een kind al dan niet blijft doorkleuteren in Vlaanderen het resultaat van overleg tussen ouders, leerkrachten, directie en het CLB. In Vlaanderen doet zo’n 4% van de kinderen de derde kleuterklas opnieuw.

Zittenblijven is in Vlaanderen ook min of meer maatschappelijk aanvaard. Leraren en directeurs zien zittenblijven eerder als een zinvolle pedagogische maatregel voor leerlingen die niet schoolrijp zijn of leerlingen die de basiskennis nog onvoldoende beheersen. Door een jaar over te doen krijgen ze meer tijd om te ontwikkelen en de leerinhouden onder de knie te krijgen. Verder wordt geargumenteerd dat zittenblijvers tijdens hun bisjaar een voorsprong hebben in vergelijking met hun jongere klasgenoten en hierdoor succeservaringen kunnen opdoen, wat op zijn beurt gunstig is voor hun welbevinden en zelfvertrouwen (Juchtmans, Goos, Vandenbroucke & De Fraine, 2012).

Ondanks zijn populariteit is de praktijk van zittenblijven niet onomstreden. Zo zou zittenblijven kinderen de toegang ontzeggen tot betekenisvolle en intellectuele uitdagingen en zou het een rem zetten op hun cognitieve groei (Morrison, Alberts & Griffith, 1997; Pagani, Tremblay, Vitaro, Boulerice & McDuff, 2001). Tegenstanders benadrukken tevens dat zittenblijven het sociaal netwerk van een kind verbreekt wat negatieve gevolgen kan hebben voor diens sociaal-emotionele ontwikkeling (Fruehwirth, Navarro & Takahashi, 2011; Morrison et al., 1997; Pagani et al., 2001). Zittenblijven is bovendien een dure interventie. De gemiddelde kost van zittenblijven voor een leeftijdscohorte neemt in België naar schatting 10% van de jaarlijkse nationale uitgave aan basis- en secundair onderwijs in beslag op het moment dat leerlingen de leeftijd van 15 jaar bereiken. Dit komt neer op een kost van ongeveer 10.000 euro per 15-jarige zittenblijver (Ikeda, 2011). In de internationale literatuur vindt men meer negatieve of geen effecten van zittenblijven op latere prestaties. Voor het psychosociaal functioneren zou zittenblijven dan weer vaker positieve effecten teweegbrengen.

(6)

Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen | 2 In een voorgaande studie onderzochten we het effect van zittenblijven in de derde kleuterklas (K3) op de wiskundegroei doorheen het lager onderwijs (zie SSL rapport 51 (Vandecandelaere, Vanlaar, Goos, De Fraine, & Van Damme, 2011)). Daaropvolgend onderzochten we eventuele differentiële effecten voor jongens, meisjes, anderstalige en Nederlandstalige leerlingen (SSL2012.07/2.3.3). Uit deze studies, en uit verdere analyses (Vandecandelaere, Schmitt, Vanlaar, De Fraine, & Van Damme, 2014a) blijkt dat, in vergelijking met zittenblijven in de derde kleuterklas, het gemiddeld genomen beter is om over te gaan naar het eerste leerjaar en daarna normaal te blijven vorderen. Uit cijfers die representatief zijn voor Vlaanderen blijkt echter dat slechts 37% van de equivalente

vergelijkingsgroep normaal blijft vorderen. 32% van de equivalente vergelijkingsgroep1 doet het

eerste leerjaar (L1) opnieuw en 20% blijft na L1-bis normaal vorderen. Vijf jaar na het zittenblijven scoren K3-zittenblijvers beter voor wiskunde in vergelijking met kinderen die niet blijven zitten in K3, maar wel L1 dubbelen, en daarna normaal blijven vorderen. Kortom, uit de studie blijkt dat kinderen die in K3 blijven zitten en nadien normaal vorderen het op lange termijn beter doen voor wiskunde dan een equivalente vergelijkingsgroep die niet in K3 maar in L1 blijft zitten en nadien normaal vordert.

Naast cognitieve prestaties (zoals wiskundeprestaties in de eerdere SSL-rapporten) zijn ook de psychosociale vaardigheden van kinderen belangrijke onderwijsuitkomsten. Uit verschillende studies blijkt immers dat er een reciproque relatie bestaat tussen cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden. Onderzoek naar de effecten van zittenblijven op psychosociale uitkomsten is echter schaars. In deze studie nemen we deze uitkomsten onder de loep voor wat betreft de effecten van zittenblijven in de derde kleuterklas in Vlaanderen.

Onderzoeksopzet

In voorliggende studie gingen we na wat de effecten zijn van zittenblijven in de derde kleuterklas voor de psychosociale ontwikkeling doorheen de lagere school. We maakten gebruik van propensity score matching om te corrigeren voor de verschillen tussen zittenblijvers en doorstromers. Dit is een quasi-experimentele methode waarbij leerlingen vergeleken worden die equivalent zijn in termen van risicofactoren die het zittenblijven voorafgaan.

Een eerlijke vergelijking

Uit een studie van Allen, Chen, Willson en Hughes (2009) blijkt dat de gevonden effecten van zittenblijven samenhangen met de sterkte van het onderzoeksdesign. Hoe beter men erin slaagt om rekening te houden met verschillen tussen de vergeleken groepen (zittenblijvers en niet-zittenblijvers) die gemeten zijn vóór het zittenblijven (dit is selection bias), hoe minder negatief de gevonden effecten zijn. Een eerste belangrijke uitdaging in zittenblijvenonderzoek is dus om een eerlijke vergelijking te maken tussen zittenblijvers en doorgestroomde leerlingen.

Zittenblijvers verschillen van niet-zittenblijvers op tal van kenmerken (bv. rekenvaardigheden, sociale vaardigheden, geboortemaand, thuistaal, ...). Verschillen in de psychosociale ontwikkeling tussen deze twee groepen mogen we niet zomaar toeschrijven aan het zittenblijven. Wellicht zijn ze het gevolg van initiële verschillen. Door middel van propensity score matching werkten we deze initiële

1 Dit zijn leerlingen die niet blijven zitten in K3 maar die equivalent zijn aan K3-zittenblijvers in termen van kenmerken die het zittenblijven voorafgaan.

(7)

Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen | 3 verschillen weg. Met deze methode worden zittenblijvers vergeleken met leerlingen die een zelfde profiel hebben, en dus dezelfde kans om te blijven zitten. Als de ontwikkeling op bepaalde gebieden van deze twee gematchte groepen verschilt, kan dit wel worden toegeschreven aan het zittenblijven. In elke vergelijking die we maakten, vergeleken we dus zittenblijvers en kinderen in de vergelijkingsgroep die equivalent zijn in termen van kenmerken die het zittenblijven voorafgaan.

Vergelijkingsgroep

Een tweede uitdaging vormt de vraag met welke groep van doorgestroomde leerlingen men zittenblijvers wil vergelijken. Vaak vergelijkt men enkel de zittenblijvers met niet-zittenblijvers die een normaalvorderend traject afleggen. Met normaal vorderen bedoelen we hier jaarlijks overgaan naar een volgend leerjaar. Dat wil zeggen dat we bijvoorbeeld de prestaties van zittenblijvers vergelijken, vier jaar later, als ze in het derde leerjaar zitten, met de prestaties van kinderen die niet bleven zitten vier jaar later, en die dus in het vierde leerjaar zitten. Met een dergelijke vergelijking doet men dan uitspraken over hoe de ontwikkeling van zittenblijvers er zou uitzien, als ze zouden overgegaan zijn naar het eerste leerjaar en daarna normaal blijven vorderen. Hiermee bekijkt men echter slechts een deel van het verhaal. Als we zwakke presteerders toch laten overgaan naar het eerste leerjaar, is de kans namelijk groot dat ze later blijven zitten. In dat geval wordt de maatregel dus louter uitgesteld. Als we zittenblijvers enkel vergelijken met de selecte groep van kinderen die nooit blijft zitten, negeren we de groep kinderen die niet blijft zitten in de derde kleuterklas maar later blijft zitten. We gaan dan voorbij aan de vraag hoe K3-zittenblijvers zouden ontwikkelen, in de veronderstelling dat ze toch overgaan naar het eerste leerjaar maar later blijven zitten.

In deze studie vergeleken we de K3-zittenblijvers niet louter met kinderen die daarna normaal blijven vorderen maar ook met kinderen die daarna in het eerste leerjaar blijven zitten. Dit zijn namelijk de twee meest voorkomende loopbanen van kinderen die net niet bleven zitten in de derde kleuterklas. Samengevat, de K3-zittenblijvers worden voor onze onderzoeksvragen dus vergeleken met (1) leerlingen die normaal vorderen tot het zesde leerjaar en (2) leerlingen die overgaan naar het eerste leerjaar, daarna blijven zitten in het eerste leerjaar, en vervolgens normaal vorderen tot minstens in het vijfde leerjaar.

De onderzoeksvragen in deze studie waren:

1. Stel dat K3-zittenblijvers toch zouden overgaan naar het eerste leerjaar en daarna normaal blijven vorderen, hoe zou hun psychosociale ontwikkeling er dan uitzien?

2. Stel dat K3-zittenblijvers toch zouden overgaan naar het eerste leerjaar maar daarna het eerste leerjaar overdoen, hoe zou hun psychosociale ontwikkeling er dan uitzien?

In totaal bekeken we negen psychosociale variabelen: zelfstandigheid, coöperatief gedrag, hyperactiviteit, asociaal gedrag, agressie, werkattitude, zelfvertrouwen, populariteit en welbevinden. De steekproef die we uit de SiBO data gebruikten, bevat alle leerlingen die in het schooljaar 2002-2003 voor het eerst in de derde kleuterklas zaten en het volgende schooljaar, 2002-2003-2004, doorstroomden naar het eerste leerjaar of bleven zitten in de derde kleuterklas. Met de matching procedure werden voor de eerste onderzoeksvraag 99 K3-zittenblijvers gematched met

(8)

Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen | 4 1437 normaalvorderende leerlingen, en voor de tweede onderzoeksvraag 90 K3-zittenblijvers met 198 leerlingen die in het eerste leerjaar bleven zitten.

De negen psychosociale leerlingresultaten werden gemeten via een bevraging bij de leerkrachten. Het gaat dus om de inschatting van de leraren van de het psychosociale functioneren van de leerling(en) in hun klas. Deze bevraging vond telkens plaats bij het einde van het schooljaar, wanneer de leraren hun klasgroep doorgaans goed kennen. Een mogelijk gevolg van het hanteren van leerkrachtbeoordelingen in plaats van zelfrapportering door leerlingen, is dat leraren mogelijks hun oordeel baseren op de vergelijking van elke individuele leerling met diens klasgenoten. Maar ook bij zelfrapportering stellen we vaak vast dat leerlingen zichzelf vergelijken met hun klasgenoten.

Resultaten

Uit de resultaten blijkt dat K3-zittenblijvers, in vergelijking met equivalente kinderen die normaal blijven vorderen, gunstiger scoren voor vijf van de negen psychosociale variabelen: welbevinden, populariteit, hyperactiviteit, agressie en asociaal gedrag.

In vergelijking met equivalente leerlingen die overgaan maar blijven zitten in het eerste leerjaar, scoren K3-zittenblijvers gunstiger voor welbevinden, zelfvertrouwen, werkattitude, zelfstandigheid en hyperactiviteit.

De figuren in dit rapport verduidelijken de evolutie in de negen psychosociale variabelen tijdens het basisonderwijs voor de twee onderzoeksvragen.

Bespreking

De resultaten van ons onderzoek kunnen het best gezien worden vanuit een ecologisch perspectief, waarbij men aanneemt dat de ontwikkeling van een kind bepaald wordt door een complex

samenspel van factoren. Zittenblijven beïnvloedt onder andere de context waarin het kind zich ontwikkelt (nieuwe klasgenoten, oude klasgenoten, onderwijsaanbod, verwachtingen van ouders en leraren,…), alsook bepaalde processen in deze context die op hun beurt de ontwikkeling van het kind beïnvloeden. Deze veranderende contexten en processen kunnen helpen bij het interpreteren van de resultaten.

Het hogere welbevinden kan verklaard worden met het zogenaamde Big-fish-little-pond effect (BFLPE). Het BFLPE stelt dat het academisch zelfconcept van kinderen negatief samenhangt met de capaciteiten van de klasgenoten. Uit onderzoek blijkt namelijk dat kinderen in een klasgroep met een gemiddeld laag prestatieniveau een hoger academisch zelfconcept hebben dan gelijk presterende kinderen in een klasgroep met een gemiddeld hoog prestatieniveau. Kinderen bouwen met andere woorden zelfkennis op door zichzelf te vergelijken met klasgenoten. De klas functioneert dan als een comparatieve referentiegroep. Wanneer een kind blijft zitten, verandert de referentiegroep: in vergelijking met de nieuwe klasgenoten is een zittenblijver gemiddeld genomen een jaar ouder en heeft hij of zij een jaar meer onderwijservaring en ervaring in het omgaan met sociale situaties. De zittenblijver vergelijkt zich dus met een jongere en minder ervaren klasgroep, waardoor meer positieve zelfkennis wordt opgebouwd en het welbevinden mogelijks stijgt.

(9)

Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen | 5 In vergelijking met K3-zittenblijvers vertonen leerlingen die overgaan meer hyperactief, agressief en asociaal gedrag. Een mogelijke verklaring is dat risicokinderen die overgaan naar het eerste leerjaar aan het staartje van de klas blijven hangen. De herhaaldelijke faalervaringen die hiermee gepaard gaan kunnen leiden tot probleemgedrag. Wanneer een risicoleerling toch overgaat naar het eerste leerjaar, is het dus belangrijk dat de leerkracht van het eerste leerjaar (en de leraren van de volgende leerjaren) voldoende aandacht schenken aan het niet-cognitieve functioneren van deze leerlingen. Mogelijks worden de effecten vastgesteld in deze studie getemperd wanneer leraren extra aandacht besteden aan risicoleerlingen (zwakke presteerders), bijvoorbeeld door voor hen ook kansen te creëren op succeservaringen.

Ook in vergelijking met equivalente kinderen die overgaan maar het eerste leerjaar dubbelen, scoren K3-zittenblijvers vijf jaar na het bisjaar beter voor psychosociaal functioneren. Risicoleerlingen die later blijven zitten lijken de achterstand in hun psychosociaal functioneren die ze opliepen door over te gaan naar het eerste leerjaar niet te kunnen inhalen.

Uit descriptieve analyses blijkt dat vooral risicokinderen met een lagere SES en lagere prestaties in de derde kleuterklas een hogere kans lopen om, als ze toch overgaan naar het eerste leerjaar, later te blijven zitten. Op basis van deze informatie kan men verwachten dat zittenblijven in de derde kleuterklas gunstig is voor de wiskundige –dit bleek uit de voorgaande studie- en psychosociale ontwikkeling van risicoleerlingen met de laagste SES en prestaties, aangezien zij de grootste groep vertegenwoordigen van leerlingen die, als ze toch overgaan naar L1, blijven zitten in een later leerjaar. Het is mogelijk dat K3-zittenblijven meer preventief werkt in vergelijking met L1-zittenblijven. Een vroegere interventie voorkomt dat het kind herhaaldelijke faalervaringen te verwerken krijgt in het eerste leerjaar, wat negatieve effecten op de psychosociale ontwikkeling voorkomt en vervolgens ook gunstiger is voor de wiskundige ontwikkeling van het kind.

Met andere woorden, onze bevindingen geven aan dat zittenblijven in de derde kleuterklas

doorgaans wel een goed idee is voor kinderen waarbij men zeer sterke twijfels heeft of ze het eerste leerjaar wel zullen aankunnen. Maar de situatie van elk kind is uniek, en voor concrete, individuele kinderen moeten alle kindkenmerken en omgevingsaspecten mee in overweging genomen worden bij het beslissen over het al dan niet overdoen van de derde kleuterklas. Meetinstrumenten zoals de Toeters kunnen hierbij ondersteunend werken maar zijn slechts een momentopname van een deelaspect van het functioneren van het kind. Een brede opvolging is mogelijk via een

kindvolgsysteem. Met een volgsysteem kan de ontwikkeling van kinderen systematisch worden opgevolgd en worden gegevens zoals observaties, klasscreenings, vragenlijsten of kleutertoetsen bijgehouden. Doorgaans wordt de beslissing genomen in overleg met ouders, leraren, zorgleerkracht, en CLB. Vaak is het een proces van maanden onderzoeken, observeren, wikken en wegen. Dit overleg met diverse betrokkenen en op basis van verschillende informatiebronnen is volgens ons de beste garantie op een doordacht en weloverwogen advies over de schoolloopbaan van een kind.

Deze studie nuanceert voorgaand onderzoek in die zin dat zittenblijven niet als een eenduidig goede of slechte maatregel gezien kan worden. De effecten van zittenblijven op wiskundeprestaties (Vandecandelaere et al., 2014a) verschillen van de effecten van zittenblijven op psychosociale variabelen. K3-zittenblijvers scoren, in vergelijking met equivalente kinderen die normaal blijven vorderen, minder gunstig voor wiskundeprestaties, maar wél gunstiger scoren voor vijf van de negen psychosociale variabelen. En in vergelijking met gelijkaardige leerlingen die overgaan maar blijven

(10)

Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen | 6 zitten in het eerste leerjaar, scoren K3-zittenblijvers gunstiger voor zowel wiskunde als een aantal psychosociale variabelen.

Zonder in de toekomst te kunnen kijken om te zien of een risicokind op een later tijdstip zou blijven zitten indien het overgaat naar L1, worstelen ouders, leraren, CLB-medewerkers, enzovoort, vaak met de moeilijke vraag of een kind al dan niet baat heeft bij zittenblijven. Het antwoord zal steeds afhangen van meerdere, elkaar beïnvloedende factoren. Of een kind al dan niet baat heeft bij zittenblijven in de derde kleuterklas hangt enerzijds af van de situatie op het moment van de beslissing. Anderzijds zal ook het proces dat volgt na de beslissing van groot belang zijn. In welke klasgroep komt het kind terecht? Hoe evolueert de thuissituatie? Wat is het profiel van de klasleerkracht de volgende leerjaren?, enzovoort. De omzendbrief “Zittenblijven in het

basisonderwijs” (Ba0/2014/03) van mei 2014 stipuleert dat basisscholen van 1 september 2014 de beslissing tot zittenblijven moeten nemen na overleg met het CLB en dat scholen de beslissing schriftelijk moeten motiveren en mondeling toelichten aan de ouders. De omzendbrief stimuleert op die manier dat de beslissing tot zittenblijven grondig afgewogen wordt. Dat lijkt ook vanuit het hier gepresenteerde onderzoek erg zinvol.

Daarnaast stelt de omzendbrief dat de school moet aangeven welke bijzondere aandachtspunten er zijn voor deze leerling tijdens het bisjaar. Vanuit de hier vastgestelde effecten van zittenblijven op de psychosociale ontwikkeling van kinderen lijkt het er op dat die bijzondere aandachtspunten best vooral betrekking hebben op de cognitieve ontwikkeling van de leerling. Doorgaans is de

psychosociale ontwikkeling positief tijdens het bisjaar.

Maar vanuit onze onderzoeksresultaten willen we tevens pleiten voor het vermelden van bijzondere aandachtspunten voor risicoleerlingen die wél overgaan naar het volgende leerjaar. Het vermijden van zittenblijven moet dan gepaard gaan met extra ondersteuning op zowel cognitief als

psychosociaal vlak. We hopen dat een aantal recente tendenzen in het Vlaamse (basis)onderwijs ertoe zullen bijdragen dat scholen en leraren het als hun taak zullen beschouwen om zwakke presteerders sterker te ondersteunen om ze aan boord te houden. Eén van die tendenzen is het

M-decreet2 dat start op 1 september 2015. Nu reeds zetten heel wat scholen en leraren in het gewoon

onderwijs zich in voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en zwakke presteerders. Die inspanningen moeten verder gewaardeerd en ondersteund worden. En het lijkt ons erg belangrijk om scholen en leraren te ondersteunen in hun professionele ontwikkeling en het opbouwen van

expertise voor het ondersteunen van die leerlingen die het zo hard nodig hebben.

Een goede ondersteuning gaat best gepaard met een systematische monitoring of opvolging van risicokinderen.

Geïnteresseerden kunnen de volledige Engelstalige paper aanvragen via

Machteld.Vandecandelaere@ppw.kuleuven.be of raadplegen op Web of Science via

http://dx.doi.org/10.1080/01443410.2014.950194 (Vandecandelaere, Schmitt, Vanlaar, De Fraine & Van Damme, 2014)

2 Het decreet van 21 maart 2014 betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Dit decreet kwam er mede omdat alle Belgische overheden in 2009 het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap hebben geratificeerd.

(11)

Zittenblijven in de derde kleuterklas: effecten op de psychosociale ontwikkeling van kinderen | 7

Referenties

Allen, C. S., Chen, Q., Willson, V. L., & Hughes, J. N. (2009). Quality of research design moderates effects of grade retention on achievement: A meta-analytic, multilevel analysis. Educational

Evaluation and Policy Analysis 31(4), 480-499. doi:10.3102/0162373709352239

Fruehwirth, C. J., Navarro, S., & Takahashi, Y. (2011). How the timing of grade retention affects

outcomes: Idendification and estimation of time-varying treatment effects. Retrieved from

http://www.ssc.wisc.edu/~jcooley/TVTE.pdf

Ikeda, M. (2011). When students repeat grades or are transferred out of school: What does it mean

for education systems? (PISA in focus No. 6). Retrieved from

http://www.oecd.org/dataoecd/35/58/48363440.pdf

Juchtmans, G., Belfi, B., De Fraine, B., Goos, M., Knipprath, H., Vandenbroucke, A., & Verbeeck, B. (2011). Samen tot aan de meet. Alternatieven voor zittenblijven. Antwerpen: Garant. Juchtmans, G., Goos, M., Vandenbroucke, A., & De Fraine, B. (2012). Zittenblijven in vraag gesteld.

Een verkennende studie naar nieuwe praktijken voor Vlaanderen vanuit internationaal perspectief. OBPWO-project 10.02 Eindrapport. Leuven: KU Leuven.

Morrison, F. J., Alberts, D.M., & Griffith, E.M. (1997). Nature-Nurture in the Classroom:Entrance Age, School Readiness, and Learning in Children. Developmental Psychology, 33(2), 254–262. doi:10.1037/0012-1649.33.2.254.

Pagani, L., Tremblay, R. E., Vitaro, F., Boulerice, B., & McDuff, P. (2001). Effects of grade retention on academic performance and behavioral development. Development and Psychopathology,

13(2), 297-315.

Vandecandelaere, M., Schmitt, E., Vanlaar, G., De Fraine, B., & Van Damme, J. (2014a). Effects of kindergarten retention for at-risk children’s mathematics development. Research Papers in

Education, 1-22. doi: 10.1080/02671522.2014.919523

Vandecandelaere, M., Schmitt, E., Vanlaar, G., De Fraine, B., & Van Damme, J. (2014b). Effects of kindergarten retention for at-risk children's psychosocial development. Educational

Psychology: An International Journal of Experimental Educational Psychology. doi:

10.1080/01443410.2014.950194

Vandecandelaere, M., Vanlaar, G., Goos, M., De Fraine, B., & Van Damme, J. (2011). Zittenblijven in

de derde kleuterklas: Effecten op de wiskundeprestaties. SSL-rapport nr. SSL/OD1/2011.51

Leuven: Steunpunt SSL. (zie

http://www.steunpuntloopbanen.be/publi_upload/OD1_2011_51_Zittenblijvenindederdekleuterklas.pdf) Vandecandelaere, M., Vanlaar, G., De Fraine, B., & Van Damme, J. (2014). Doorkleuteren of

overvaren? De effecten van zittenblijven in de derde kleuterklas. Caleidoscoop, 26 (4), 6-13. Vandecandelaere, M., Vanlaar, G., De Fraine, B., & Van Damme, J. & Schmitt, E. (2012). Kindergarten

retention in Flanders: differential effects on mathematics growth for gender and language

groups. SSL-rapport nr. SSL/2012.07/2.3.3. Leuven: Steunpunt SSL. (zie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In this contribution we present the results of a field experiment which focused on the effect of building size and geometry on the size and location of the deposition

Marters worden in Nederland vooral voor ecologische studies onderzocht, maar zijn ook gebruikt voor onderzoek naar Anaplasma, Babesia en Neoehrlichia (uitgevoerd door de

Integrale zorgmodellen voor kwetsbare ouderen worden voor zover bekend tot op heden in de Nederlandse praktijk veelal als pilot project toegepast, waarbij nog onduidelijk is

Huidig bevolkingsonderzoek Voorgesteld bevolkingsonderzoek Test bevolkingsonderzoek cytologische beoordeling op afwijkende cellen hrHPV-test eventueel gevolgd door

In 1866 kreeg het 'Waterschap de Crogten en Galderse Vugt' een bijzonder reglement, vastgesteld door Provinciale Staten bij hun besluit van 4 juli (Provinciaal blad 1866, nr. 69).^

Rechtsgeleerd advies inzake het recht der gecommitteerde ingelanden van de drie polders "belang en interest hebbend in Haven en Sassen" op Haven en Sassen, uitgebracht door

milieuregelgeving in Nederland relatief hoog in vergelijking met andere landen. Ook zijn emissies van een aantal vervuilende stoffen door de Nederlandse industrie relatief laag als

Area averaging allows targets to be exceeded at some locations, as long as they are met on average across a wider area (e.g. policies for nitrate and air quality).