• No results found

Habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland op basis van macrofauna : een samenvatting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland op basis van macrofauna : een samenvatting"

Copied!
177
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)ALTERRA. Habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland op basis van macrofauna Een samenvatting. L.T.A. van Diepen P.F.M. Verdonschot. Alterra-rapport 3 7, ISSN 1566-7197. wageningenur.

(2) Habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland op basis van macrofauna.

(3)

(4) Habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland op basis van macrofauna Een samenvatting. L.T.A. van Diepen P.F.M. Verdonschot. Alterra-rapport 307 Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen, 2001.

(5) Referaat Diepen van, L.T.A. en P.F.M Verdonschot 2001. Habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland op basis van macrofauna. Een samenvatting. Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterra-rapport 307, 176 blz., 6 fig., 16tab., 38 ref. Dit rapport is een samenvoeging van twee voorgaande onderzoeken (Nijboer & Verdonschot, 1997 en van Diepen, 1999) over de habitatsystemen die in de grote Nederlandse rivieren bestaan op basis van macrofauna. In dit rapport is getracht om een vollediger overzicht te verkrijgen van de verschillende habitatsystemen die binnen de grote rivieren in Nederland bestaan op basis van macrofauna door een vergelijking te maken van de macrofaunasoorten tussen de verschillende riviergebieden en tussen de habitats binnen de riviergebieden. Uit de analyse zijn verschillende habitatsystemen naar voren gekomen. De systemen zijn gewaardeerd op basis van een zeldzaamheid- en stromingsindex en uitgezet in matrixen die als kleine netwerken gebruikt kunnen worden binnen de trajecten in de rivieren. Zo’n netwerk kan als een beheers- en beoordelingsinstrument voor de rivieren in Nederland gebruikt worden. Trefwoorden: habitatsystemen, macrofauna, rivieren, Nederland, ecologische karakterisering, referentiesoorten.. Dit rapport kunt u bestellen door NLG 60,00 (€ 27,-) over te maken op banknummer 36 70 54 612 ten name van Alterra, Wageningen, onder vermelding van Alterra-rapport 286. Dit bedrag is inclusief BTW en verzendkosten.. © 2001 Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Postbus 47, NL-6700 AA Wageningen. Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: postkamer@alterra.wag-ur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder vooraf-gaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voort-vloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. Alterra is de fusie tussen het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN) en het Staring Centrum, Instituut voor Onderzoek van het Landelijk Gebied (SC). De fusie is ingegaan op 1 januari 2000. Projectnummer 10155. [Alterra-rapport 307 / 07 / 2001].

(6) Inhoud. Woord vooraf. 7. Samenvatting. 9. 1 Inleiding 1.1 Achtergrond en doelstelling 1.2 NVK-rapport 1.3 Onderzoek ‘van Diepen’. 11 11 12 13. 2 Methode 2.1 Inleiding 2.2 Stappenplan. 15 15 15. 3 Resultaten & discussie 3.1 Inleiding 3.2 Rivierniveau 3.3 Trajectniveau 3.3.1 Maastrajecten 3.3.2 Rijntrajecten 3.4 Habitatniveau 3.5 Verloop in de tijd 3.6 Terugkoppeling 3.7 Waardering habitatsystemen. 19 19 19 21 21 22 24 27 29 34. 4 Uitwerking netwerk 4.1 Referentiesoorten. 39 40. 5 Conclusie. 53. 6 Aanbevelingen. 55. Literatuur. 57.

(7) Bijlagen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13. 6. Bijlage 1 Habitatsystemen uit voorgaande onderzoeken Dominante soorten per riviergebied Unieke rivier- en rheofiele soorten van de Maastrajecten Unieke rivier- en rheofiele soorten van de Rijntrajecten Dominante soorten per traject Biotische karakteristieken van aquatische macrofauna Verdeling van de habitatindicaties over de trajecten Verdeling van de taxa over de taxonomische groepen per traject Referentiesoorten Aantal taxa en monsters per jaar Vergelijking clusters met literatuursystemen Waardering habitatsystemen Samenstelling habitatsystemen. 61 62 63 65 67 51 93 95 97 105 107 109 113. Alterra-rapport 307.

(8) Woord vooraf. Het voor u liggende rapport is geschreven in opdracht van de DWK van het LNV. Het onderzoek is uitgevoerd door Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte met medewerking van het RIZA, in het kader van een vervolgonderzoek over de habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland. Het uitgevoerde onderzoek betreft een samenvoeging van twee voorgaande onderzoeken over de habitatsystemen die in de grote Nederlandse rivieren bestaan op basis van macrofauna. Het doel van dit onderzoek was om een vollediger overzicht te verkrijgen van de verschillende habitatsystemen die binnen de grote rivieren in Nederland bestaan op basis van macrofauna en om deze systemen in een netwerk te plaatsen waarin de relaties tussen de systemen aangegeven zijn. Zo’n netwerk kan als een beheers- en beoordelingsinstrument voor de rivieren in Nederland gebruikt worden. De systemen zijn gewaardeerd op basis van een zeldzaamheid- en stromingsindex en uitgezet in matrixen die als kleine netwerken gebruikt kunnen worden binnen de trajecten in de rivieren. Dit rapport is mede tot stand gekomen door medewerking van Rebi Nijboer (Alterra).. Alterra-rapport 307. 7.

(9) 8. Alterra-rapport 307.

(10) Samenvatting. Uit twee voorgaande onderzoeken met behulp van multivariate analysetechnieken (Nijboer & Verdonschot, 1997 en van Diepen, 1999) blijkt dat er binnen de grote rivieren in Nederland verschillende habitatsystemen te onderscheiden zijn. Belangrijke onderscheidende factoren blijken rivier(traject), substraat, stroming, diepte en jaar van monstername te zijn. Om een totaal overzicht te krijgen van de verschillende habitatsystemen en de relaties tussen de systemen op basis van de huidige beschikbare gegevens zijn beide onderzoeken van, Nijboer & Verdonschot en van Diepen, samengevoegd. Dit rapport is een uitwerking van deze samenvoeging. Uiteindelijk kunnen deze habitatsystemen in een uitgebreid netwerk geplaatst worden waarin de relaties met pijlen aangegeven zijn. Zo’n netwerk kan als een beheers- en beoordelingsinstrument voor de rivieren in Nederland gebruikt worden. Om tot een goede indeling te komen is een vergelijking van de macrofaunasoorten tussen de verschillende riviergebieden gemaakt en vervolgens een vergelijking van de soorten tussen de verschillende trajecten binnen de gebieden. Uiteindelijk is een indeling op habitatniveau gemaakt met behulp van habitatpreferentie en stromingspreferentie van de macrofaunasoorten verkregen op basis van literatuurgegevens en expert judgement. Daarna is met deze systemen (literatuursystemen) een terugkoppeling gemaakt met de habitatsystemen die uit beide voorgaande onderzoeken naar voren zijn gekomen. Uit de vergelijkingen is gebleken dat de riviergebieden en de trajecten van elkaar verschillen op basis van macrofaunasoorten en is een verdere indeling tot habitatniveau gemaakt. Uit de terugkoppeling van de gevormde habitatsystemen (literatuursystemen) met de systemen uit voorgaande onderzoeken blijkt dat de habitatsystemen uit voorgaande onderzoeken de juiste benamingen hebben gekregen in vergelijking met de literatuursystemen. De literatuursystemen kunnen dus met vertrouwen gebruikt worden als correcte indeling van de habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland. Voor elk habitatsysteem is een stromings- en zeldzaamheidswaarde berekend. De habitatsystemen "stenen in stromend water" en "zand" zijn het hoogst gewaardeerd. Tussen de verschillende trajecten bestaat geen duidelijk verschil in waardering. Als een monster beoordeeld moet worden met behulp van macrofaunasoorten, kan men gebruik maken van deze waarderingsmethode. Als er meer kenmerken aan de soorten gekoppeld worden, zoals bijv. de saprobiegraad kan een betere beoordeling van een monster plaatsvinden en daarmee ook een deel van de rivier. Uit dit onderzoek is een beperkt netwerk op te zetten waarbij de gradient in twee sturende factoren is gebruikt; korrelgrootte (het substraat/habitat) en de stroomsnelheid. Andere relaties zijn niet duidelijk naar voren gekomen in dit onderzoek en kunnen dus nog niet gelegd worden. Dit komt omdat de data heterogeen zijn waardoor de data niet goed vergeleken kunnen worden.. Alterra-rapport 307. 9.

(11) Per traject is een matrix opgezet waarin de twee gradienten tegen elkaar uitgezet zijn. Deze matrixen zijn te gebruiken als kleine netwerken die bestaan binnen de riviertrajecten van de grote rivieren in Nederland. De habitatsystemen die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen zijn met de volledig bijbehorende taxonsamenstelling weergegeven. De systemen die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen kunnen gebruikt worden door de samenstelling van een nieuw monster te vergelijken met de soorten in de systemen. De referentiesoorten zijn ook weergegeven per rivier in volgorde van habitatpreferentie Als deze soorten weer met hoge aantallen terug te vinden zijn in de rivieren betekent dit een verbetering van de kwaliteit van de rivieren. Om een goed en uitgebreid netwerk op te zetten is ten eerste meer gekwantificeerde en gestandaardiseerde informatie nodig en er moeten voldoende vergelijkbare data beschikbaar zijn. Uniforme dataverzameling is van groot belang. Wanneer onderzoeken niet op dezelfde manier zijn uitgevoerd (monstername, determinatie, meten van abiotische gegevens), kan geen goede en volledige vergelijking plaatsvinden. Standaardisatie van methoden is een vereiste om in de toekomst tot toepasbare resultaten te kunnen komen.. 10. Alterra-rapport 307.

(12) 1. Inleiding. 1.1 Achtergrond en doelstelling In het kader van de Natuurverkenning ’97 is gewerkt aan een indeling van de onderwaterbiotopen van de grote rivieren in Nederland (figuur 1) in termen van habitatsystemen (Nijboer & Verdonschot, 1997). Daarna is met behulp van nieuw verkregen databestanden een aanvullende analyse uitgevoerd om habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland nader te kunnen beschrijven en zo een vollediger overzicht te krijgen (van Diepen, 1999). Uit beide onderzoeken blijkt dat er binnen de grote rivieren in Nederland verschillende habitatsystemen te onderscheiden zijn. Belangrijke onderscheidende factoren blijken rivier(traject), substraat, stroming, diepte en jaar van monstername te zijn. Een habitatsysteem bestaat uit een aantal macrofaunasoorten die in een bepaald habitat, gekenmerkt door bepaalde abiotische factoren, voorkomen.. Figuur 1 Overzichtskaartje van de grote rivieren en andere zoete rijkswateren in Nederland.. Alterra-rapport 307. 11.

(13) Deze macrofaunasoorten kenmerken het habitat doordat deze in dit habitat méér voorkomen dan in andere habitats. Om een totaal overzicht te krijgen van de verschillende habitatsystemen en de relaties tussen de systemen op basis van de huidige beschikbare gegevens zijn beide onderzoeken van, Nijboer & Verdonschot en van Diepen, samengevoegd. Dit rapport is de uitwerking van deze samenvoeging. Aan de onderscheiden systemen zijn waarden toegekend; een stroomsnelheids- en zeldzaamheidswaarde. Als extra informatie zijn ook de referentiesoorten voor de rivieren gegeven. Deze zijn niet ingedeeld naar riviertraject omdat hiervoor niet genoeg informatie beschikbaar is. Met dit onderzoek is, in zoverre als de gegevens het toelieten, een overzicht verkregen van de verschillende habitatsystemen die in de grote rivieren in Nederland kunnen bestaan en de waarde die deze systemen hebben. Uiteindelijk kunnen de habitatsystemen in een uitgebreid netwerk geplaatst worden waarin de relaties met pijlen aangegeven zijn. Zo’n netwerk kan als een beheers- en beoordelingsinstrument voor de rivieren in Nederland gebruikt worden. De vragen die binnen dit rapport centraal staan zijn: • Zijn er binnen de Nederlandse grote rivieren verschillende habitatsystemen te onderscheiden op basis van macrofauna? • Zo ja, wat zijn de onderscheidende abiotische kenmerken tussen de verschillende habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland? • Hoe staan de verschillende habitatsystemen met elkaar in verbinding; welke relaties bestaan er? Om een beter overzicht te krijgen wat er uit de voorgaande onderzoeken naar voren is gekomen worden beide onderzoeken hierna kort toegelicht.. 1.2 NVK-rapport Dit rapport is opgezet in het kader van Natuurverkenning 1997 (NVK ‘97). Er is gewerkt aan een indeling van de onderwaterbiotopen van de grote rivieren in termen van habitatsystemen. Binnen dit onderzoek zijn datasets van macrofaunamonsters geanalyseerd van Maas, Rijn en Delta uit de periode 1975-1995 met multivariate analysetechnieken. Uit deze datasets zijn 6 gegevensbestanden gevormd (Maas 1981, Grensmaas 1984, Maas 1986, Rijn 1988/1990 en Maas 1992, Rijn 1995 en de Delta) die apart geanalyseerd zijn. Voor de habitatsystemen van de Delta (14 systemen) is het onderzoek van ReinholdDudok-Van Heel (1997) gebruikt. De habitatsystemen zijn gekarakteriseerd aan de hand van abiotische en biotische variabelen. De abiotische variabelen bestaan uit: traject, jaar, seizoen, substraat, diepte en stroomsnelheid. De biotische variabelen zijn de soortensamenstelling, typerende soorten en biotische karakteristieken van deze soorten. Uit de analyse is gebleken dat de rivieren Rijn, Maas en Grensmaas ieder karakteristieke habitatsystemen herbergen (bijlage 1, tabel 1a en b). Er zijn 26 verschillende habitatsystemen naar voren gekomen. De belangrijkste factoren die de verschillen uit-. 12. Alterra-rapport 307.

(14) maken tussen de habitatsystemen zijn substraat, stroomsnelheid en diepte binnen een traject. De Delta is apart geanalyseerd en hier komen ook enkele karakteristieke habitatsystemen voor (Reinhold-Dudok-Van Heel, 1997). Uit de vergelijking van de lijsten van soorten die omstreeks 1900 gevonden zijn met de huidige soortenlijsten van Rijn en Maas, blijkt dat veel soorten en habitats zijn verdwenen. Met name de gevoelige groepen, zoals de steenvliegen en de groepen die een habitat bewonen dat (vrijwel) niet meer aanwezig is, zijn verdwenen. Dit betreft vooral soorten van snelstromend water, dood hout, vegetatie, zand/grindbanken en lemige oevers. Soorten van habitats die zich hebben uitgebreid (soorten van stilstaand water en slibsoorten) hebben zich het best kunnen handhaven.. 1.3 Onderzoek ‘van Diepen’ In dit onderzoek is op een zelfde manier gewerkt als in het NVK-rapport. De gebruikte datasets (1975-1998) zijn samengevoegd en geanalyseerd met behulp van multivariate analysetechnieken. Dezelfde abiotische en biotische variabelen zijn gebruikt als bij het NVK-onderzoek, alleen de variabele ‘stroomsnelheid’ is niet meegenomen in de analyse aangezien hiervan niet voldoende gegevens bekend waren. Uit de datasets zijn twee gegevensbestanden gevormd die apart geanalyseerd zijn. Deze indeling in twee gegevensbestanden is ontstaan doordat bij een aantal datasets niet alle abiotische gegevens bekend waren. Uit de analyse is gebleken dat binnen de grote rivieren in Nederland verschillende habitatsystemen te onderscheiden zijn. Uit dit onderzoek zijn 11 verschillende habitatsystemen ontstaan (tabel 1c bijlage 1). De habitatsystemen worden voornamelijk van elkaar onderscheiden door verschillen in (1) macrofaunasamenstelling, (2) substraat en (3) de variabelen traject en stroming. De diepte speelt binnen de grote gegevensbestanden geen significante rol. Ook is de rol van de variabelen traject en stroming klein binnen de gegevensbestanden. Niet alle variatie binnen de geanalyseerde bestanden, en dus de verschillen tussen de monsters, kan worden verklaard door de gebruikte habitatvariabelen.. Alterra-rapport 307. 13.

(15) 14. Alterra-rapport 307.

(16) 2. Methode. 2.1 Inleiding Om tot een volledig overzicht van de verschillende habitatsystemen in de Nederlandse grote rivieren te kunnen komen zijn de twee eerdere onderzoeken (Nijboer & Verdonschot en van Diepen) samengevoegd. Habitatsystemen die in beide eerdere onderzoeken verschillen van naam zijn als aparte systemen beschouwd. Habitatsystemen die een (bijna) overeenkomstige naam hebben zijn vergeleken op basis van de voorkomende macrofaunasoorten; typerende soorten en dominante soorten van de systemen. Deze vergelijking in uitgevoerd met het programma Microsoft Access. Een aantal problemen deden zich voor bij deze methode: • Weinig systemen uit de onderzoeken hadden overeenkomstige namen. De habitatsystemen uit het NVK-rapport zijn specifieker benoemd, omdat hier gewerkt is met kleinere gegevensbestanden. • Bij beide onderzoeken is met een verschillend aantal variabelen gewerkt en dit heeft invloed gehad bij het uitvoeren van de multivariate-analyse op de indeling in clusters. • Er is op een ander niveau taxonomisch afgestemd. • Criteria om twee systemen samen te mogen voegen en als één systeem te beschouwen, zijn niet éénduidig te formuleren. Als twee systemen voor 50% overeenkomen, zou deze 50% bijvoorbeeld kunnen bestaan uit algemene, dominante macrofaunasoorten en dit zegt dus niet veel over het karakter van de systemen en of ze dus samengevoegd kunnen worden. Al deze problemen zorgden voor een complexe situatie met niet uniforme systemen. Aangezien bovenstaande methode niet de gewenste resultaten opleverde is het vraagstuk op een andere manier aangepakt.. 2.2 Stappenplan Er is vanuit een vergelijking van de basis; de riviergebieden, gewerkt richting een meer gedetailleerde vergelijking; het habitatniveau. Hiervoor zijn vijf stappen ondernomen (figuur 2). Alle vergelijking zijn uitgevoerd met behulp van het programma Microsoft Access. 1. Rivierniveau Als eerste zijn de verschillen tussen de rivieren Rijn, Maas en Delta op basis van macrofaunasoorten geïnventariseerd (grofschalig ruimtelijk aspect). Hiervoor zijn de soortenlijsten van de Rijn, de Maas en de Delta met elkaar vergeleken. Aangezien veel soorten algemeen voorkomen is niet alleen een vergelijking uitgevoerd op basis van alle soorten die voorkomen, maar zijn daarnaast vergelijkingen uitgevoerd op basis van typische rivier- en rheofiele soorten. Een riviersoort wordt hier beschouwd als een soort die hoofdzakelijk in de grote rivieren voorkomt en nauwelijks in andere typen wateren. De rheofiele soorten zijn benoemd op basis van. Alterra-rapport 307. 15.

(17) Figuur 2. Schema stappenplan. 16. Alterra-rapport 307.

(18) hun voorkeur voor (snel-)stromende wateren. Deze zijn gekozen omdat rivieren gekenmerkt worden door de stroming die er plaats vindt. Het hoeft niet zo te zijn dat een rheofiele soort altijd een riviersoort is en ook niet andersom. Beide kenmerken van soorten zijn met behulp van expert judgement en literatuur verkregen. Indien de overeenkomst van de rivier- en rheofiele soorten groter is dan 70% worden de rivieren als overeenkomstig beschouwd. Daarnaast moet de overeenkomst bij vergelijking van alle taxa in de rivieren ook groter zijn dan 70%. Per riviergebied is daarnaast het percentage unieke soorten bepaald; dit betreft de soorten die alleen in dát riviergebied voorkomen. 2. Trajectniveau Indien uit stap 1 is gebleken dat bepaalde rivieren niet met elkaar overeenkomen is vervolgens onderzocht of er verschil bestaat tussen verschillende trajecten binnen de rivier zelf (matig grofschalig ruimtelijk aspect). De trajectindeling die hierbij is gebruikt, komt overeen met de indeling die in beide eerdere onderzoeken is gebruikt (Nijboer & Verdonschot 1997, van Diepen 1999). De totale soortenlijsten van de verschillende riviertrajecten zijn op dezelfde wijze met elkaar vergeleken als in stap 1. Hierbij is hetzelfde criterium van 70% overeenkomst aangehouden. Ook zijn per traject de unieke soorten bepaald. 3. Habitatniveau In deze stap (fijnschalig ruimtelijk aspect) is op een andere wijze gehandeld dan in stap 1 en 2. Ten eerste zijn de biotische gegevens van iedere macrofaunasoort; habitatpreferentie, stromingspreferentie en functionele voedingsgroep, met behulp van literatuur en/of expert judgement, verkregen. De macrofaunasoorten zijn met behulp van de gegevens ingedeeld in de verschillende habitatsystemen tot op habitat(substraat)niveau. Een habitatsysteem bestaat dan uit een aantal macrofaunasoorten die in een bepaald riviertraject met een bepaald substraat voorkomen. Dit zijn dus andere systemen dan die uit beide voorgaande onderzoeken. De systemen uit beide voorgaande onderzoeken worden in stap 5 verder gebruikt als controle voor deze habitatsystemen. Voor de duidelijkheid worden de habitatsystemen die in deze stap gevormd zijn, binnen het kader van dit rapport, literatuursystemen genoemd. Tevens is de verdeling van de verschillende habitats over de trajecten nader onderzocht om te bepalen of een traject bijvoorbeeld meer slibsoorten bevat dan een ander traject. 4. Verloop in de tijd Het doel van deze stap is het bepalen van het verloop in het aantal soorten over de laatste 20 jaar in de rivieren (temporele aspect). 5. Terugkoppeling Als laatste stap zijn de habitatsystemen uit stap 3 vergeleken met de clusters uit. Alterra-rapport 307. 17.

(19) beide voorgaande onderzoeken (Nijboer & Verdonschot 1997, van Diepen 1999). Er is onderzocht of de in dit rapport beschreven verschillen tussen de rivieren, riviertrajecten en substraten terug te vinden zijn in de indeling van de clusters die uit beide voorgaande onderzoeken volgden (bijlage 1). Deze vergelijking is allereerst gebaseerd op overeenkomst tussen de typerende en dominante soorten van de clusters en de (dominante) soorten van de systemen uit stap 3. In tweede instantie is een andere methode gevolgd, omdat de eerste methode problemen opleverde (§ 3.7 terugkoppeling).. 18. Alterra-rapport 307.

(20) 3. Resultaten & discussie. 3.1 Inleiding De resultaten zijn in de volgende paragrafen op volgorde van de vijf stappen beschreven. Eerst zijn de resultaten van de vergelijkingen op rivierniveau, daarna op trajectniveau en vervolgens op habitatniveau beschreven. Daarna volgt het resultaat van de analyse van het verloop in de tijd binnen de rivieren. Als laatste is de terugkoppeling van de systemen naar de uit voorgaande onderzoeken volgende clusters weergegeven.. 3.2 Rivierniveau Als eerste zijn de taxa uit de rivieren Maas, Rijn en uit de Delta met elkaar vergeleken. In tabel 1 zijn de percentages overeenkomst tussen steeds twee rivieren gegeven, deze zijn berekend ten opzichte van het totaal aantal taxa dat zich in beide rivier(gebieden) bevindt. In tabel 2 zijn ook de percentages unieke soorten binnen de Rijn, de Maas en de Delta weergegeven. Een unieke soort is gedefinieerd als een soort die alleen in het betreffende rivier(traject) voorkomt. Tabel 1. Overeenkomst in taxonsamenstelling tussen Maas, Rijn en Delta.. Tabel 2. Percentages unieke soorten op rivierniveau (aantal unieke soorten ten opzichte van respectievelijk het totaal aantal soorten, het aantal riviersoorten en het aantal rheofiele soorten in betreffende rivier).. Van de soorten in Maas en Rijn komt 42% overeen (tabel 1). Wanneer alleen de riviersoorten worden beschouwd, ligt dit percentage hoger en bij vergelijking van alleen rheofiele soorten ligt dit percentage lager. Beide rivieren hebben ongeveer evenveel unieke soorten, maar als alleen naar de rivier- en rheofiele soorten wordt gekeken dan heeft de Maas meer unieke riviersoorten en meer unieke rheofiele soorten. Daarnaast is te zien dat de Delta weinig overeenkomst vertoont met de andere rivieren zowel op basis van alle, rivier- en rheofiele soorten. De Delta heeft echter ook een laag percentage unieke soorten. Dit tegenstrijdige resultaat wordt veroorzaakt doordat de Delta ten opzichte van de Rijn en de Maas maar een klein aantal eigen taxa bevat. In tabel 1 drukken de percentages de mate van overeenkomst uit ten opzicht van het. Alterra-rapport 307. 19.

(21) totaal aantal taxa dat zich in beide rivier(gebieden) bevindt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat bijna alle soorten van de Delta voorkomen in de Rijn en/of de Maas en dat de Delta in vergelijking tot de Rijn en de Maas minder Delta-eigen taxa bevat. Tevens is een lijst van dominante soorten van Rijn, Maas en Delta opgesteld (bijlage 2). Veel soorten zijn in alle drie de gebieden dominant, maar een aantal soorten zijn niet overeenkomstig. De meeste van de dominante soorten zijn in Nederland zeer algemeen voorkomende soorten. Alleen op basis van de dominante soorten kan niet geconcludeerd worden dat de gebieden van elkaar verschillen. Conclusie De conclusie van deze eerste stap is dat de drie rivieren als aparte eenheden beschouwd moeten worden met een verschillende macrofaunasamenstelling. De percentages overeenkomst zijn veel lager dan het gestelde criterium van 70%.. 3.3 Trajectniveau Nu de drie rivieren als onderling verschillend zijn beschouwd, zijn de riviertrajecten per rivier met elkaar vergeleken. De indeling van de riviertrajecten is overeenkomstig met de indeling die gebruikt is in de rapporten van Diepen 1999 en Nijboer & Verdonschot 1997. De Delta is niet verder uitgewerkt en is als één riviertraject beschouwd. In tabel 3 is een overzicht gegeven van het aantal monsters, het aantal taxa en het percentage rivier- en rheofiele soorten per traject. Hieruit is te zien dat in de Maas de meeste monsters zijn genomen en dat van de Delta maar weinig gegevens zijn. Dit uit zich ook in het lage aantal taxa wat van de Delta bekend is. Tabel 3. Overzicht van aantal monsters en taxa per riviertraject.. 20. Alterra-rapport 307.

(22) 3.3.1 Maastrajecten In onderstaande tabellen (tabel 4, 5 en 6) zijn de overeenkomsten weergegeven op basis van alle, rivier- en rheofiele soorten, voor de trajecten van de Maas. De percentages zijn uitgedrukt ten opzichte van het totaal aantal (rivier/rheofiele) taxa uit de beide onderling vergeleken trajecten. Tabel 4. Overeenkomst in taxonsamenstelling op basis van alle soorten [in %].. Tabel 5. Overeenkomst in taxonsamenstelling op basis van riviersoorten [in %].. Tabel 6. Overeenkomst in taxonsamenstelling op basis van rheofiele soorten [in %].. In de tabellen is te zien dat de trajecten Maas 2, 3 en 4 op basis van alle en riviersoorten redelijk overeenkomen (bijna tot meer dan 70%), op basis van rheofiele soorten is er minder overeenkomst te zien. Het traject Maas 1 verschilt het meest van de andere drie trajecten. Het traject Maas1 is het gebied van de Grensmaas, dit is een grindrivier met (snel)stromend water. Hiermee onderscheidt dit traject zich van de andere drie trajecten binnen de Maas. Dit is ook te zien aan het grotere aantal unieke rivier- en rheofiele soorten uit traject Maas 1 ten opzichte van de andere trajecten (bijlage 3). Het merendeel van deze unieke soorten hebben als habitatpreferentie stenen of stenen in stromend water. Ook is te zien aan de stromingspreferentie dat ze snelstromend water prefereren (bijlage 6).. Alterra-rapport 307. 21.

(23) 3.3.2 Rijntrajecten In tabel 7, 8 en 9 zijn de overeenkomsten in taxonsamenstelling weergegeven van de Rijntrajecten, op basis van resp. alle, rivier- en rheofiele soorten. De percentages zijn uitgedrukt ten opzichte van het totaal aantal (rivier/rheofiele) taxa uit de onderling vergeleken trajecten. Tabel 7. Overeenkomst in taxonsamenstelling op basis van alle voorkomende soorten [in %].. Tabel 8. Overeenkomst in taxonsamenstelling op basis van riviersoorten [in %].. Tabel 9. Overeenkomst in taxonsamenstelling op basis van rheofiele soorten [in %].. In tabel 8 is te zien dat IJssel, Nederrijn, Rijn en Waal het meest overeenkomen met elkaar (>60%) op basis van de riviersoorten. Aangezien deze trajecten ook met elkaar verbonden zijn en dit de eerste aftakkingen zijn van de Rijn vanuit Duitsland is dit logisch.. 22. Alterra-rapport 307.

(24) Bij de overeenkomst op basis van rheofiele soorten (tabel 9) is de procentuele overeenkomst minder. Hier hebben wederom de trajecten IJssel, Rijn en Nederrijn (en Waal) de meeste overeenkomst met elkaar. Als naar de unieke riviersoorten en unieke rheofiele soorten per traject wordt gekeken (bijlage 4) is ook te zien dat de unieke soorten van één van de bovengenoemde trajecten ook voorkomen in de andere drie trajecten. Er zijn dus een aantal soorten die uniek zijn binnen deze vier trajecten samen. Omdat de vier trajecten veel op elkaar lijken is een extra analyse uitgevoerd om te bekijken of deze trajecten daadwerkelijk veel op elkaar lijken en zodoende voor de analyse op habitatniveau samengevoegd kunnen worden (tabel 10). Uit de extra analyse is gebleken dat van de vier trajecten maar 11% (ten opzichte van totaal aantal soorten in deze vier trajecten samen) van de soorten overeenkomen. En als alleen de trajecten IJssel, Rijn en Nederrijn worden beschouwd is dit percentage 19%. Deze percentages zijn niet hoog. De vier trajecten zijn daarom niet samengevoegd voor de analyse op habitatniveau; elk Rijntraject is apart bekeken. De overeenkomst in unieke soorten is waarschijnlijk veroorzaakt doordat de macrofaunasoorten van deze (topografisch) opeenvolgende trajecten gradueel in elkaar overgaan . Tevens komt het traject Nieuwe Merwede ook redelijk overeen met de trajecten Nederrijn, Waal, Rijn, Oude Maas en IJssel (tabel 7, 8 en 9). Een verklaring voor deze grotere overeenkomst kan zijn dat de Nieuwe Merwede een mix van de soorten uit de andere trajecten bevat als gevolg van de geografische ligging of de monsterintensiteit. De lage percentages van het traject Nieuwe Waterweg zijn waarschijnlijk veroorzaakt door het lage aantal monsters dat in dit traject is genomen. De dominante soorten van de verschillende trajecten zijn weergegeven in bijlage 5. Ook hier is te zien dat een aantal soorten in bijna alle trajecten tot de dominante soorten behoren, dit zijn weer de zeer algemene soorten in Nederland. Voorbeelden hiervan zijn Dreissena polymorpha en Gammarus sp . Tabel 10. Overeenkomst in taxonsamenstelling tussen meerdere rijntrajecten ten opzichte van het totaal aan soorten in alle trajecten tesamen.. Conclusie Binnen de Maas en de Rijn verschillen de trajecten te veel om ze samen te voegen voor de analyse op habitatniveau. In beide gevallen zijn de percentages overeenkomst bijna steeds lager dan 70%.. Alterra-rapport 307. 23.

(25) 3.4 Habitatniveau Voor alle taxa die in de onderzochte rivieren voorkomen zijn de biotische kenmerken; habitatpreferentie, stromingspreferentie, functionele voedingsgroep en eventuele extra informatie opgezocht in de literatuur (bijlage 6). Habitatpreferentie Met het kenmerk habitatpreferentie zijn voor alle monsters berekeningen uitgevoerd. Ten eerste is per traject de verdeling van de aanwezige taxa over de verschillende habitatpreferenties berekend (bijlage 7). Indien een macrofaunasoort meerdere habitatpreferenties heeft, zijn beide preferenties meegenomen in de berekening. Deze tabel is weergegeven in twee grafieken (figuur 3a en 3b). In de grafiek van de Maastrajecten (figuur 3a) is te zien dat het "steenhabitat" het grootste aandeel heeft met op de tweede plaats het "plantenhabitat". De Rijntrajecten tonen een zelfde beeld, alleen heeft het "slibhabitat" in sommige trajecten een groter aandeel dan het "plantenhabitat". Bij de Delta heeft het "slibhabitat" het grootste aandeel. Het grotere aandeel van slibhabitats in sommige trajecten kan verklaard worden doordat deze trajecten (Oude Maas, Nieuwe Merwede, de Delta zelf ) meer richting het westen van de rivierendelta gelegen zijn, waar het door de rivieren meegevoerde materiaal sedimenteert. Elk substraat-type met bijbehorende macrofauna -volgens de habitatpreferentie van die soort- is hier beschouwd als een habitatsysteem, een zogenaamd literatuursysteem. De soorten van het traject IJssel die een preferentie hebben voor een slibhabitat behoren tot het habitatsysteem ‘slib in de IJssel’.. Figuur 3a. Procentuele verdeling habitatindicaties over de Maastrajecten.. 24. Alterra-rapport 307.

(26) Figuur 3b. Procentuele verdeling habitatindicaties over de Rijntrajecten.. Stromingspreferentie Om een geoorloofde terugkoppeling te kunnen maken wordt een indeling tot stromingspreferentie hier verder nog niet uitgewerkt, omdat niet bij alle clusters (bijlage 1) de stromingsnelheid van het systeem is gespecificeerd. De stroomsnelheid is pas verwerkt in de uiteindelijke habitatsystemen die in het netwerk geplaatst worden (tabel 16a t/m 16m). Functionele voedingsgroep Dit is verder niet toegepast is dit rapport en dient alleen als extra informatie. Men kan de informatie gebruiken om te onderzoeken of een soort kan overleven in een bepaald habitat waar hij gevonden is. Taxonomische hoofdgroep Tevens is de verdeling van de taxa over de verschillende taxonomische hoofdgroepen weergegeven per traject (bijlage 8). In beide grafieken (figuur 4a en 4b) nemen de Chironomidae het grootste aandeel in met als tweede de Oligochaeta. Er is één uitbijter bij de Rijntrajecten (figuur 4b); de Crustacea in de Nieuwe Waterweg; deze heeft een zeer hoog percentage. Een verklaring hiervoor kan zijn dat in dat traject weinig monsters zijn genomen (tabel 3). Daarbij zijn of de Crustacea meer onder de loep genomen dan andere groepen tijdens de determinatie, of zijn die habitats bemonsterd die juist veel Crustacea bevatten.. Alterra-rapport 307. 25.

(27) Figuur 4a. Procentuele verdeling van taxonomische hoofdgroepen over Maastrajecten. Figuur 4b. Procentuele verdeling van taxonomische hoofdgroepen over Rijntrajecten. Conclusie Van de verschillende trajecten die bij stap 2 als apart beschouwd zijn, zijn voor de voorkomende macrofauna binnen een traject enkele biotische karakteristieken opgezocht. Elk substraat-type met bijbehorende macrofauna binnen een traject wordt hierbij als een apart systeem beschouwd, de zogenaamde literatuursystemen. Deze systemen worden verder toegelicht en gebruikt bij de terugkoppeling (§ 3.6).. 26. Alterra-rapport 307.

(28) 3.5 Verloop in de tijd De monsters die zijn gebruikt voor de verschillende analyses, in dit rapport en in eerder genoemde rapporten, zijn in verschillende jaren genomen. Er is daarom ook gekeken naar het verloop van de soorten en de aantallen in de verschillende jaren van monstername (bijlage 10). Dit is voor Maas, Rijn en Delta apart gedaan (figuur 5a, b en c).. Figuur 5a. Percentage taxa ten op zichte van het totaal aantal taxa in de Maas per jaar.. Figuur 5b. Percentage taxa ten op zichte van het totaal aantal taxa in de Rijn per jaar.. Figuur 5c. Percentage taxa ten op zichte van het totaal aantal taxa in de Delta per jaar.. Alterra-rapport 307. 27.

(29) Er is een verschil in aantal soorten in de loop van de jaren te zien, dit zou kunnen betekenen dat de diversiteit in de verschillende jaren toe- en ook afneemt. Het aantal taxa in een jaar hangt echter ook af van het aantal monsters dat is genomen, hoe deze genomen zijn (monstername) en het determinatieniveau. Deze laatste twee factoren zijn minder goed aan te tonen. Het aantal monsters per jaar is voor Maas, Rijn en Delta eveneens uitgezet, in figuur 5d, e en f.. Figuur 5d. Aantal monsters per jaar genomen in de Maas.. Figuur 5e. Aantal monsters per jaar genomen in de Rijn.. Figuur 5f. Aantal monsters per jaar genomen in de Delta.. 28. Alterra-rapport 307.

(30) In de Maas komt het globale verloop van het aantal monsters per jaar aardig overeen met het verloop van het aantal taxa. In de Rijn is het verband tussen het aantal taxa en het aantal monsters nog beter te zien. Hoe meer monsters genomen zijn in een jaar hoe groter het aantal taxa dat in dat jaar is beschreven. In het geval van de Delta is er totaal geen verband tussen deze twee maatstaven en kunnen de factoren monstername en determinatieniveau een grotere rol spelen. Conclusie Uit de grafieken is geen duidelijke conclusie af te leiden betreffende het toe- of afnemen van het aantal taxa per jaar aangezien de factoren "aantal monsters" en mogelijk monstername en determinatieniveau een grote invloed hebben op het aantal taxa.. 3.6 Terugkoppeling De terugkoppeling van de literatuursystemen (§ 3.4) met de clusters van de voorgaande onderzoeken vond allereerst plaats door beide te vergelijken op basis van dominante en typerende soorten. Hier kwam echter weer hetzelfde probleem naar voren als bij de onderlinge vergelijking van de clusters uit de twee verschillende voorgaande onderzoeken onderling. Er is geen duidelijk grens te trekken wanneer de systemen met elkaar overeen komen en dominante soorten komen algemeen voor en zeggen niet veel over het karakter van het systeem. Daarom is een andere methode gevolgd. De clusters (bijlage 1) zijn getoetst door te onderzoeken of de juiste karakterisering aan het cluster is gekoppeld, door bijvoorbeeld te toetsen of een slibcluster uit de Maas ook werkelijk voornamelijk slibsoorten uit de Maas bevat. Dit is gedaan door de clusters te vergelijken met de op naam overeenkomstige literatuursystemen (tabel 11). Bijvoorbeeld cluster M1; "stenen/grind in stromend water (Grensmaas)". Dit cluster is vergeleken met de literatuursystemen "stenen" en "stenen in stromend water" van de Grensmaas. Er is alleen vergeleken met de op naam overeenkomstige literatuursystemen m.b.t. traject en substraat. De clusters D1 en D4 (bijlage 1) zijn niet vergeleken met de literatuursystemen omdat deze bestaan uit monsters die genomen zijn op kunstmatig substraat. Dit substraat wordt niet als een natuurlijk substraat gezien en is dus verder niet meegenomen in dit onderzoek. Per cluster is weergegeven (tabel 12) welk percentage soorten overeenkomt met de soorten uit de op naam overeenkomstige literatuursystemen. Het betreft daarmee tevens het percentage wat de naam van het cluster ondersteunt. Hiermee kan aangetoond worden dat een overeenkomstig literatuursysteem dezelfde soorten bevat als een cluster dat met multivariate-analyse verkregen is. Bij een samengesteld cluster, bijv. "slib/zand"-cluster worden de slib- en zandsoorten die overeenkomen bij elkaar opgeteld. Omdat sommige soorten meerdere habitatpreferenties hebben zijn de dubbel getelde soorten er vanaf getrokken om dubbeltellingen in het eindpercentage te voorkomen.. Alterra-rapport 307. 29.

(31) Als een cluster uit meerdere trajecten bestaat is dit cluster ook vergeleken met de literatuursystemen uit deze verschillende trajecten. De literatuursystemen van de verschillende trajecten zijn daarvoor samengevoegd tot één literatuursysteem. De indeling in substraat blijft bij samenvoeging wel bestaan. Dus het slibsysteem van het traject ‘Maas1’ is bijvoorbeeld samengevoegd met het slibsysteem van het traject ‘Maas2’. Voor alle clusters is ook het percentage overeenkomst met alle literatuursystemen binnen het overeenkomstige riviertraject weergegeven (tabel 13a, b en c). De percentages zijn weergegeven ten opzichte van van het totaal aantal soorten in het cluster. Indien het hoogste percentage van de soorten de naam ondersteunt zijn de literatuursystemen verder gebruikt als dé habitatsystemen die binnen de grote rivieren bestaan op basis van macrofauna. De clusters uit beide voorgaande onderzoeken zijn dus alleen gebruikt als controle voor de literatuursystemen. De indeling in habitatsystemen met behulp van de literatuursystemen geeft een vollediger overzicht met meer verschillende habitatsystemen. De clusters zijn vaak samenvoegingen van verschillende habitats, bijvoorbeeld een habitatsysteem in de Grensmaas bestaande uit slib en zand. Er kan geen verdere indeling worden gemaakt tot slibhabitat of zandhabitat omdat niet bekend is welk substraat welke soorten heeft aangetrokken. Dit wordt veroorzaakt doordat het meestal verstoorde omstandigheden betreft waardoor indicatieve soorten (die vaak het gevoeligst zijn) ontbreken. In tabel 12 is te zien dat voor de meeste clusters geldt dat meer dan 50% van de soorten ook werkelijk de naam van het cluster ondersteunen. Indien het percentage lager is dan 50%, is met behulp van tabel 13 bekeken of het grootste percentage (ten opzichte van de andere substraten) van de soorten de naam ondersteunt. Als dit het grootste percentage is dan is de naam van het cluster ook als correct beschouwd. In een paar gevallen is het percentage steensoorten hoger, terwijl deze ‘niet behoren bij de naam van het cluster’. Vaak komen deze soorten van stenen die langs de kant liggen, zoals bij de clusters M13 en M11, resp. "oeverplanten" en "waterplanten". Bij een paar slib- en zand clusters blijkt dat het percentage overeenkomst niet hoog is, ook hier vindt verstoring door steensoorten plaats. In bijlage 11 zijn ook de absolute aantallen van overeenkomst weergegeven. Conclusie Uit tabel 12 en 13 kan geconcludeerd worden dat de clusters de juiste benamingen hebben in vergelijking met de literatuursystemen. De literatuursystemen kunnen dus met vertrouwen gebruikt worden als correcte indeling voor de verschillende habitatsystemen binnen de rivieren.. 30. Alterra-rapport 307.

(32) Tabel 11. Vergeleken literatuursystemen met clusters.. Alterra-rapport 307. 31.

(33) Tabel 12. Overeenkomst tussen soorten van clusters en literatuursoorten.. 32. Alterra-rapport 307.

(34) Tabel 13a. Overeenkomst Maasclusters met literatuursystemen [in %].. Tabel 13b. Overeenkomst Rijnclusters met literatuursystemen [in %].. Alterra-rapport 307. 33.

(35) Tabel 13c. Overeenkomst van de clusters "van Diepen, 1999" met de literatuursystemen [in %].. 3.7 Waardering habitatsystemen Aan de uiteindelijk gevormde habitatsystemen uit stap 5 zijn waarden toegekend op basis van de stromingsindex en de zeldzaamheidsindex van de macrofaunasoorten die in een systeem voorkomen (bijlage 12). Ook is het verloop van de waarden in grafieken weergegeven (figuur 6a, b, c en d). Bij de stromingsindex wordt een soort die snelstromend water prefereert hoog gewaardeerd en een soort die het liefst in stilstaand water voorkomt wordt het laagst gewaardeerd. Snelstromend water wordt hoog gewaardeerd omdat een echte rivier gekenmerkt wordt door een (snelle) stroming. De waarden voor de stromingsindex zijn in tabel 14 weergegeven. Tabel 14. Stromingsindex. Bij de zeldzaamheidsindex is aan elke macrofaunasoort een zeldzaamheidsklasse toegekend (tabel 15). De hoogste klasse, zijnde zeer zeldzaam, wordt als hoogst gewaardeerd en de klasse zeer algemeen als laagst. De zeldzaamheid is gebaseerd op het aantal locaties waar de soort voorkomt (Nijboer & Verdonschot, 2000).. 34. Alterra-rapport 307.

(36) Tabel 15. Zeldzaamheidsindex.. In bijlage 12 en figuur 6a t/m d is te zien dat het habitat "stenen in stromend water (r) "t.a.v. stroming als hoogste gewaardeerd wordt binnen de meeste trajecten. Op de tweede plaats komt het habitat "zand (s)". Deze habitats bevatten veel soorten die snelstromend water prefereren en dit wordt bij de stromingsindex hoog gewaardeerd. Zand sedimenteert ook bij een hogere stroomsnelheid dan slib. Daarnaast is ook de zeldzaamheidswaarde van deze habitats hoog ten opzichte van andere habitats. Soorten die snelstromend water prefereren blijken over het algemeen zeldzamer te zijn. De "planten"-habitats worden in de trajecten het laagst gewaardeerd. Hier komen veel algemene soorten voor, voornamelijk soorten uit langzaam stromend water. Deze habitats bevinden zich dan ook voornamelijk in de oeverzones van de rivier. Tussen de trajecten onderling is geen groot verschil te zien, alle trajecten blijven wat betreft waardering ongeveer binnen dezelfde marge. De riviergebieden verschillen ook niet veel van elkaar, maar de Delta scoort over het algemeen wat lagere waarden dan Rijn en Maas. Een opvallende uitbijter is het habitat "stenen in stromend water" bij de Maas. De zeldzaamheids- en stroomsnelheidswaarde zijn beide hoog. In tabel 12a (bijlage 12) is te zien dat vooral het traject "Maas1" (Grensmaas) hier een grote bijdrage aan levert. In de tabellen van bijlage 12 staan tevens de "percentages onbekend" weergegeven. Deze verwijzen naar het percentage soorten binnen het habitatsysteem waarvan de stroomsnelheids- of zeldzaamheidswaarde niet bekend is. Vooral bij de zeldzaamheidswaarden ontbreken nogal wat waarden. Wat de invloed is van de verschillen in de "percentages onbekend" per habitatsysteem is niet te zeggen. Er is vanuit gegaan dat het geen grote invloed heeft op hoe de waarderingen van de habitatsystemen in verhouding tot elkaar staan. Conclusie Binnen de verschillende trajecten is het habitat "stenen in stroming" het hoogst gewaardeerd, zand scoort als tweede. Tussen de verschillende trajecten bestaat geen duidelijk verschil in waarderingen. Van de riviergebieden heeft de Delta de laagste waarderingen, maar veel verschil ten opzichte van Rijn en Maas is er niet.. Alterra-rapport 307. 35.

(37) Figuur 6a. Zeldzaamheids- en stroomsnelheidswaarde van de habitatsystemen van Maas, Rijn en Delta.. Figuur 6b. Zeldzaamheids- en stroomsnelheidswaarde van habitatsystemen van de Maastrajecten.. 36. Alterra-rapport 307.

(38) Figuur 6c. Zeldzaamheids- en stroomsnelheidswaarde van habitatsystemen van de Rijntrajecten. Figuur 6d. Zeldzaamheids- en stroomsnelheidswaarde van habitatsystemen van de Rijntrajecten. Alterra-rapport 307. 37.

(39) 38. Alterra-rapport 307.

(40) 4. Uitwerking netwerk. Uit dit onderzoek is een beperkt netwerk op te zetten waarbij de gradient in twee sturende factoren is gebruikt; korrelgrootte (het substraat/habitat) en de stroomsnelheid. Hiervan is reeds ook een voorbeeld uitgewerkt in het NVK-rapport (blz. 84, figuur 7.2, Nijboer & Verdonschot, 1997). Gradient 1: Factor korrelgrootte. slib. slib op zand. zand. grind. stenen. Hierbij bestaan ook tussenstadia als "verslibte stenen" en deze soort stadia kunnen zich dan weer tot verschillende systemen ontwikkelen afhankelijk van verschillende invloeden. Gradient 2: Factor stroomsnelheid. stilstaand. langzaam stromend. snelstromend. Ook hier zijn tussenstadia te onderscheiden, bijv.: plekken die ’s zomers langzaam stromend zijn door de lage wateraanvoer en ’s winters snelstromend zijn door een hoge regenval. In de tabellen 16a t/m 16m zijn de twee gradienten tegen elkaar uitgezet per traject met de daarbij behorende macrofaunasoorten van de habitatsystemen. In deze tabellen zijn alleen de soorten die een unieke habitatpreferentie hebben verwerkt. Soorten die bijvoorbeeld op slib én op stenen voorkomen zijn hier niet meegenomen. Deze tabellen zijn te gebruiken als kleine netwerken die bestaan binnen de riviertrajecten van de grote rivieren in Nederland. In bijlage 13 zijn de habitatsystemen die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen met de volledig bijbehorende taxonsamenstelling weergegeven. In deze bijlage zijn de habitatsystemen ingedeeld tot habitatniveau. Uit de waardering van §3.7 is gebleken dat snelstromende habitats met stenen en/of zand hoog gewaardeerd worden. Als een monster beoordeeld moet worden met behulp van macrofaunasoorten, kan men gebruik maken van de waarderingsmethode van §3.7. Als er meer kenmerken aan de soorten gekoppeld worden, zoals bijv. de saprobiegraad kan een betere beoordeling van een monster plaatsvinden en daarmee ook een deel van de rivier. Als een monster beoordeeld is kunnen er ook nog ontwikkelingsmogelijkheden voor beschreven worden om zo, indien de waardering laag is, tot een verbetering komen. De systemen die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen kunnen gebruikt worden door de samenstelling van een nieuw monster te vergelijken met de soorten in de systemen (tabel 16a t/m 16m en bijlage 13). Hierbij moet gekeken worden naar de grootste overeenkomst van het monster met een systeem. Indien het monster niet volledig overeenkomt met één van de systemen kan het een tussenstadium zijn van twee systemen.. Alterra-rapport 307. 39.

(41) Om een goed en uitgebreid netwerk op te zetten is ten eerste meer gekwantificeerde en gestandaardiseerde informatie nodig en er moeten voldoende vergelijkbare data beschikbaar zijn.. 4.1 Referentiesoorten In de literatuur zijn een aantal referentiesoorten opgezocht die tegenwoordig (bijna) niet meer in de rivieren voorkomen door verandering (van de kwaliteit) van de rivierhabitats (bijlage 9). De bijlage is een uitbreiding van het overzicht van de 1900-soorten uit het NVK-rapport (Nijboer & Verdonschot 1997). Van de soorten is alleen bekend in welke rivier ze voorkomen, in welk habitat ze zijn aangetroffen en wat hun habitatpreferentie is. Ze kunnen dus niet ingedeeld worden tot het niveau van de habitatsystemen, omdat er geen specifiek traject bekend is. Ze zijn hier alleen als extra informatie gegeven. Per rivier zijn de referentiesoorten weergegeven in volgorde van habitatpreferentie Als deze soorten weer met hoge aantallen terug te vinden zijn in de rivieren betekent dit wel een verbetering van de kwaliteit van de rivieren. Meer specifieke en uitgebreide informatie over referentiesoorten en natuurlijke levensgemeenschappen in de Nederlandse rivieren is te vinden in het achtergronddocument ‘Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren’ bij het ‘Handboek Natuurdoeltypen in Nederland’ (Nijboer et al., 2000). 40. Alterra-rapport 307.

(42) Tabel 16a. Habitatsystemen van traject Maas1.. Alterra-rapport 307. 41.

(43) Tabel 16b. Habitatsystemen van traject Maas2.. 42. Alterra-rapport 307.

(44) Tabel 16c. Habitatsystemen van traject Maas3.. Alterra-rapport 307. 43.

(45) Tabel 16d. Habitatsystemen van traject Maas4.. 44. Alterra-rapport 307.

(46) Tabel 16e. Habitatsystemen van traject IJssel.. Alterra-rapport 307. 45.

(47) Tabel 16f. Habitatsystemen van traject Nederrijn.. 46. Alterra-rapport 307.

(48) Tabel 16g. Habitatsystemen van traject Rijn.. Alterra-rapport 307. 47.

(49) Tabel 16h. Habitatsystemen van traject Waal.. 48. Alterra-rapport 307.

(50) Tabel 16i. Habitatsystemen van traject Nieuwe Merwede.. Alterra-rapport 307. 49.

(51) Tabel 16j. Habitatsystemen van traject Lek. Tabel 16k. Habitatsystemen van traject Nieuwe Waterweg 16j.. 50. 16k. Alterra-rapport 307.

(52) Tabel 16l. Habitatsystemen van traject Oude Maas.. Alterra-rapport 307. 51.

(53) Tabel 16m. Habitatsystemen van traject Delta.. 52. Alterra-rapport 307.

(54) 5. Conclusie. Uit de verschillende vergelijkingen is naar voren gekomen dat er verschil bestaat in macrofaunasoortensamenstelling in de verschillende: • grote riviergebieden (Maas, Rijn en Delta); • riviertrajecten binnen een rivier; • habitats in de riviertrajecten. De literatuursystemen die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen kunnen gebruikt worden als indeling van habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland. Dit is door controle met de clusters die gevormd zijn uit multivariate-analyse in beide voorgaande onderzoeken bevestigd. De literatuursystemen bestaan uit een habitat met bijbehorende macrofaunasoorten in een riviertraject. De indeling in literatuursystemen geeft een vollediger overzicht dan indeling in clusters, deze zijn vaak een samenvoeging van een aantal substraten, als gevolg van de sterke verstoring van het Nederlandse riviermilieu. Na toekenning van een waardering (stroomsnelheid- en zeldzaamheidswaarde) blijkt dat de habitats "stenen in stromend water" en "zand" het hoogst gewaardeerd worden en het habitat "planten" het laagst. Tussen de trajecten onderling is niet veel verschil in waardering te zien. Binnen het netwerk is de relatie te zien tussen de gradienten korrelgrootte (substraat) en stroomsnelheid. Een deel van het netwerk bestaat uit systemen van grof naar fijn substraat en het andere deel (ook in relatie met het substraat) van snelstromend naar stilstaand water. Andere relaties zijn niet duidelijk naar voren gekomen in dit onderzoek en kunnen dus nog niet gelegd worden. Dit komt omdat de data heterogeen zijn waardoor de data niet goed vergeleken kunnen worden. Per traject zijn matrixen opgezet waarin de twee gradienten tegen elkaar uitgezet zijn (tabel 16a t/m 16m). Dit geeft een duidelijk overzicht van de soorten en hun habitaten stromingspreferentie. In het onderzoek staan voor de verschillende trajecten binnen de rivier(gebieden) de dominante soorten (bijlage 5) en de unieke soorten (bijlage 3 en 4) weergegeven. Van de uiteindelijke habitatsystemen is de waardering (bijlage 12 en figuur 6a t/m e), matrixen waarin de twee gradienten zijn uitgezet met de bijbehorende soorten (tabel 16a t/m 16m) en de totale taxonsamenstelling van een systeem (bijlage 13) weergegeven.. Alterra-rapport 307. 53.

(55) 54. Alterra-rapport 307.

(56) 6. Aanbevelingen. Zoals al uit beide voorgaande onderzoeken is gebleken, wordt in dit rapport wederom bevestigd dat uniforme dataverzameling van groot belang is. Wanneer onderzoeken niet op dezelfde manier zijn uitgevoerd (monstername, determinatie, meten van abiotische gegevens), kan geen goede en volledige vergelijking plaatsvinden. Standaardisatie van methoden is een vereiste om in de toekomst tot toepasbare resultaten te kunnen komen. Door een eenmalige rivierinventarisatie uit te voeren kan een volledig en duidelijk overzicht verkregen worden van de macrofauna in de rivieren van Nederland en de bijbehorende habitats. Met de resultaten kan een goede analyse en uitspraak gedaan worden over de toestand van de rivieren in Nederland en hiermee als basis worden gebruikt voor verdere onderzoek aan de rivieren.. Alterra-rapport 307. 55.

(57) 56. Alterra-rapport 307.

(58) Literatuur Admiraal, W., G. van der Velde, H. Smit & W.G. Cazemier, 1993. The Rivers Rhine and Meuse in the Netherlands; present state and signs of ecological recovery. In: Best, E.P.H. & J.P. Bakker (eds), Hydrobiologia, Netherlands- Wetlands, 265: 97-128. Anoniem, 1996. Macrofauna-ecotheek. Verzameling van ecologische macrofauna-gegevens gebaseerd op diverse literatuurbronnen. Intern rapport. Gemeenschappelijke Technologische dienst Oost-Brabant, 1993-nov. 1996. Brinkhurst, R.O., 1986. Guide to the freshwater aquatic microdrile Oligochaetes of North America. Department of fisheries and oceans, Ottawa. Butot, L.J.M. Mollusken in en langs de grote rivieren, R.I.V.O.N. Chekanovskaya, O.V., 1981. Aquatic Oligochaeta of the USSR. Amerind Publishing Co. Pvt. Ltd, New Delhi. Cummins, K.W. & R.W. Merritt, 1984. An introduction to the aquatic insects of North America. Second edition. Diepen, L.T.A. van, 1999. Habitatsystemen in de grote rivieren in Nederland. Ecologische karakterisering gebaseerd op macrofauna en habitatvariabelen. IBN-DLO, Wageningen. Drost, M.B.P., etal, 1992. De waterkevers van Nederland. Wetenschappelijke mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Geyskes, D.C., 1940. Verzeichnis der in den Niederlanden vorkommenden Plecoptera, mit einigen geschichtlichen, oekologischen und systematischen Bemerkungen. In: Tijdschrift voor entomologie, deel 83, blz. 316 ev. Geijskes, D.C. & J. van Tol, 1983. De libellen van Nederland (Odonata). Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Hoogwoud. Gittenberger, E., etal, 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij. Haaren, Ton van, 1996. De ecologie van de Nederlandse aquatische macrofauna. Met nadruk op soorten van stilstaand water. Een literatuuronderzoek. Hartog, C. den. Een karakteristiek van het zoetwatergetijdengebied en de plaats van de Biesbosch in dit geheel. In: Mededelingen van de Hydrobiologische Vereniging, jaargang 2, nr. 4, 1968.. Alterra-rapport 307. 57.

(59) Hartog, C. den. De begrenzing van het zoetwatergetijdendistrict met faunistische kenmerken.In: Verslag van het hydrobiologisch onderzoek in de Biesbosch in 1960 van de hydrobiologische vereniging. RIVON 0000 0761 5335 H XII. Heerebout, G.R. & B. Holthuis, 1976. Crustacea-kreeftachtigen. De Nederlandse Decapoda (garnalen, kreeften en krabben). Wetenschappelijke mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Higler, L.W.G. , 1995. Lijst van kokerjuffers (Trichoptera) in Nederland met opmerkingen over uitgestorven en bedreigde soorten. DLO-Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek. ENT.BER., Amst. 55 (10): 140-156. Hirvenoja, M., 1973. Revision der Gattung Cricotopus van der Wulp und ihrer Verwandten (Diptera, Chironomidae). Ann. Zool. Fennici 10:1-363. Holthuis, L.B. & G.R. Heerebout, 1976. De Nederlandse Decapoda (Garnalen, kreeften en krabben). Wetenschappelijke mededelingen K.N.N.V. nr. 111. Informationsberichte des Bayerischen Landesamtes für Wasserwirtschaft, 1996. Ökologische Typisierung der aquatischen Makrofauna. Heft 4/96, München. Janssen, A.W. & E.F. de Vogel, 1965. Zoetwatermollusken van Nederland. Nederlandse jeugdbond voor natuurstudie, Amsterdam. Ketelaars, H.A.M., N.M.L.H.F. Frantzen, 1995. One decade of benthic macroinvertebrate biomonitoring in the river Meuse. In: Netherlands journal of aquatic ecology 29 (1) 121-133 1995. Klink, A., 1993. Een Europese laaglandrivier als referentie voor het ecologisch herstel van de Rijn. Hydrologisch Adviesburo Klink bv Wageningen, Rapporten en Mededelingen 44. Klink, A. Palaeoecological research in the lower Rhine. Klink, A. & B. bij de Vaate, 1994. La Moyenne Meuse (Lotharingse Maas) als ecologische referentie voor de Grensmaas? Rapporten en mededelingen 48. Macan, T.T., 1970. A key to the nymphs of British species of Ephemeroptera with notes on their ecology. Freshwater Biological Association Scientific Publication No. 20. Merritt, R.W. & K.W. Cummins, 1984. An introduction to the aquatic insects of North America. Second edition. Kendell/ Hunt Publishing Company, Dubuque, Iowa. Moller Pilot, H. & B. Krebs, 1981. Concept van een overzicht van de oekologie van Chironomidelarven in Nederland.. 58. Alterra-rapport 307.

(60) Moog, O.(Ed.), 1995. Fauna Aquatica Austriaca, Katalog zur autökologischen Einstufung aquatischer Organismen Österreichs, Lieferung Mai/95. Wasserwirtschaftskataster, Bundesministerium für Land- und Forstwirtschaft, Wien. Moller Pilot, H.K.M. & R.F.M. Buskens, 1990. Nederlandse Faunistische Mededelingen; De larven der nederlandse Chironomidae: deel C Autoekologie en verspreiding. Centraal Bureau Nederland van de European Invertebrate Survey, Leiden. Müller- Liebenau, I., 1969. Gewässer und Abwässer. Revision der europäischen Arten der Gattung Baetis Leach, 1815. Eine limnologische Schriftenreihe Heft 48/49. Nijboer, R.C., 2000. In preparatie. Nijboer, R.C., P.M.F. Verdonschot, 1997. Habitatsystemen als graadmeter voor natuur in zoete rijkswateren. Achtergronddocument NVK-deelproject 2b. IKC Natuurbeheer, Wageningen. Nijboer, R.C., N. Jaarsma, P. Verdonschot, D. van der Molen, N. Geilen, J. Backx, 2000. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 3, Wateren in het rivierengebied. Achtergronddocument bij het Handboek Natuurdoeltypen in Nederland. Rapport EC-LNV nr. AS-03, Wageningen. Redeke, 1984. A. De Maas. In: Hydrobiologie, blz. 479-507. Reynoldson, T.B., 1967. A key to the British species of Freshwater Triclads. Freshwater Biological Association Scientific Publication No. 23. Tittizer, T., F. Schöll & M. Dommermuth, 1994. The development of the macrozoobethos in the river Rhine in Germany during the 20th century, Federal institute of Hydrology, Germany, 0237-1223/94. Tobias, W. & B. Tobias, 1981. Trichoptera Germanica. Bestimmungstafeln für die deutschen Köcherfliegen Teil 1: Imagines. Courier Forschungsinstitut Senkenberg. Verdonschot, P.F.M., 1990b. Ecologische karakterisering van oppervlaktewateren in Overijssel. Het netwerk van cenotypen als instrument voor ecologisch beheer, inrichting en beoordeling van oppervlaktewateren. Provincie Overijssel, Zwolle. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum.. Alterra-rapport 307. 59.

(61) 60. Alterra-rapport 307.

(62) Bijlagen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13. Bijlage 1 Habitatsystemen uit voorgaande onderzoeken Dominante soorten per riviergebied Unieke rivier- en rheofiele soorten van de Maastrajecten Unieke rivier- en rheofiele soorten van de Rijntrajecten Dominante soorten per traject Biotische karakteristieken van aquatische macrofauna Verdeling van de habitatindicaties over de trajecten Verdeling van de taxa over de taxonomische groepen per traject Referentiesoorten Aantal taxa en monsters per jaar Vergelijking clusters met literatuursystemen Waardering habitatsystemen Samenstelling habitatsystemen. Alterra-rapport 307. 61 62 63 65 67 51 93 95 97 105 107 109 113. 61.

(63) 62. Alterra-rapport 307.

(64) Bijlage 1 Habitatsystemen uit voorgaande onderzoeken Tabel 1a. Maassystemen uit NVK-rapport (Nijboer & Verdonschot, 1997).. Tabel 1b. Rijnsystemen uit NVK-rapport (Nijboer & Verdonschot, 1997).. Alterra-rapport 307. 63.

(65) Tabel 1c. Habitatsystemen (van Diepen, 1999).. 64. Alterra-rapport 307.

(66) Bijlage 2 Dominante soorten per riviergebied In deze bijlage zijn de tien meest voorkomende soorten in de rivier weergegeven. Het gaat hierbij alleen maar om het aantreffen van de soort en niet om de hoeveelheid van de soort in het monster. (aandeel: gebaseerd op het percentage monsters ten opzichte van totaal aantal monsters in de rivier waarin de soort voorkomt) Tabel 2a. Dominante soorten van de Delta.. Tabel 2b. Dominante soorten van de Maas.. Tabel 2c. Dominante soorten van de Rijn.. Alterra-rapport 307. 65.

(67) 66. Alterra-rapport 307.

(68) Bijlage 3 Unieke rivier- en rheofiele soorten van de Maastrajecten Tabel 3a. Unieke riviersoorten per Maastraject.. Tabel 3b. Unieke rheofiele soorten per Maastraject.. Alterra-rapport 307. 67.

(69) 68. Alterra-rapport 307.

(70) Bijlage 4 Unieke rivier- en rheofiele soorten van de Rijntrajecten In deze bijlage zijn de unieke rivier- en rheofiele soorten van de Rijntrjacten weergegeven. In de extra kolom met "komt ook voor in traject" staan de trajecten genoemd waar de soort tevens voorkomt. Die soorten zijn dus uniek in die trajecten samen. Tabel 4a. Unieke riviersoorten.. Alterra-rapport 307. 69.

(71) Vervolg tabel 4a.. Tabel 4b. Unieke rheofiele soorten,. 70. Alterra-rapport 307.

(72) Vervolg tabel 4b.. Alterra-rapport 307. 71.

(73) 72. Alterra-rapport 307.

(74) Bijlage 5 Dominante soorten per traject In deze bijlage zijn de tien meest voorkomende soorten in het traject weergegeven. Het gaat hierbij alleen maar om het aantreffen van de soort en niet om de hoeveelheid van de soort in het monster. Aandeel: gebaseerd op het percentage monsters ten opzichte van totaal aantal monsters in het traject waarin de soort voorkomt.. Alterra-rapport 307. 73.

(75) 74. Alterra-rapport 307.

(76) Bijlage 6 Biotische karakteristieken van aquatische macrofauna In deze bijlage zijn de biotische kenmerken van alle taxa die in de rivieren zijn aangetroffen weergegeven. Hieronder is een verklaring van de codes die in de tabel gebruikt zijn. Taxgroep Acti Biva Bryo Chir Cole Crus Demo Dipt Ephe Gast Hete Hiru Hydr Lepi Mega Neur Odon Olig Ori Plec Poly Tril Tric. = Taxonomische hoofdgroep = Actinedida (o.a. watermijten) = Bivalvia (tweekleppigen) = Bryozoa (mosdiertjes) = Chironomidae (vedermuggen) = Coleoptera (kevers) = Crustacea (kreeftachtigen) = Demospongiae = Diptera (muggen) = Ephemeroptera (haften, eendagsvliegen) = Gastropoda (slakken) = Heteroptera (wantsen) = Hirudinea (bloedzuigers) = Hydrozoa = Lepidoptera (vlinders) = Megaloptera (slijkvliegen) = Neuroptera (gaasvliegen) = Odonata (libellen) = Oligochaeta (wormen) = Oribatida (hoorn- of mosmijten) = Plecoptera (steen- of oevervliegen) = Polychaeta (meerborstelige wormen) = Tricladida (platwormen) = Trichoptera (kokerjuffers, schietmotten). Habitat i r h e p s u lit. = habitatpreferentie = stenen = stenen in stroming = planten = slib = zand met een laagje slib = zand = ubiquist (geen voorkeur) = litoraal. Stroming s sp p pr r. = stromingspreferentie = stilstaand = stilstaand tot langzaam stromend = langzaam stromend = langzaam tot snel stromend = snelstromend. Voed. groep cf cg pe pi sc sh. = functionele voedingsgroep = filtreerder = verzamelaar = verzwelger = steker = schraper = knipper. rivier = riviersoort (indien er 1 in de kolom staat aangegeven) rheofiel = rheofiele soort (indien er 1 in de kolom staat aangegeven) zeldzaamh. = zeldzaamheid tol. org. ver. = tolerant voor organische verontreiniging temp. = temperatuur. Alterra-rapport 307. 75.

(77) 76. Alterra-rapport 307.

(78) Alterra-rapport 307. 77.

(79) 78. Alterra-rapport 307.

(80) Alterra-rapport 307. 79.

(81) 80. Alterra-rapport 307.

(82) Alterra-rapport 307. 81.

(83) 82. Alterra-rapport 307.

(84) Alterra-rapport 307. 83.

(85) 84. Alterra-rapport 307.

(86) Alterra-rapport 307. 85.

(87) 86. Alterra-rapport 307.

(88) Alterra-rapport 307. 87.

(89) 88. Alterra-rapport 307.

(90) Alterra-rapport 307. 89.

(91) 90. Alterra-rapport 307.

(92) Alterra-rapport 307. 91.

(93) 92. Alterra-rapport 307.

(94) Alterra-rapport 307. 93.

(95) 94. Alterra-rapport 307.

(96) Bijlage 7 Verdeling van de habitatindicaties over de trajecten Verdeling van taxa over de habitats per traject [in %].. Alterra-rapport 307. 95.

(97) 96. Alterra-rapport 307.

(98) Bijlage 8 Verdeling van de taxa over de taxonomische groepen per traject Afkortingen Acti = Actinedida (o.a. watermijten) Chir = Chironomidae (vedermuggen) Crus = Crustacea (kreeftachtigen) Ephe = Ephemeroptera (haften, eendagsvliegen) Hete = Heteroptera (wantsen) Lepi = Lepidoptera (vlinders) Neur = Neuroptera (gaasvliegen) Olig = Oligochaeta (wormen) Plec = Plecoptera (steen- of oevervliegen) Tril = Tricladida (platwormen) Biva = Bivalvia (tweekleppigen) Cole = Coleoptera (kevers) Dipt = Diptera (muggen) Gast = Gastropoda (slakken) Hiru = Hirudinea (bloedzuigers) Mega = Megaloptera (slijkvliegen) Odon = Odonata (libellen) Ori = Oribatida (hoorn- of mosmijten) Poly = Polychaeta (meerborstelige wormen) Tric = Trichoptera (kokerjuffers, schietmotten). Alterra-rapport 307. 97.

(99) 98. Alterra-rapport 307.

(100) Bijlage 9 Referentiesoorten Tabel 9a. Referentiesoorten Maas.. Alterra-rapport 307. 99.

(101) Vervolg tabel 9a.. Tabel 9b. Referentiesoorten Rijn.. 100. Alterra-rapport 307.

(102) Vervolg tabel 9b.. Alterra-rapport 307. 101.

(103) Vervolg tabel 9b.. 102. Alterra-rapport 307.

(104) Tabel 9c. Referentiesoorten Delta.. Alterra-rapport 307. 103.

(105) Tabel 9d. Referentiesoorten Rijn, Maas en Delta.. 104. Alterra-rapport 307.

(106) Vervolg tabel 9d.. Toelichting afkortingen i= stenen r= stenen in stroming h= planten e= slib p= zand met een laagje slib s= zand u= ubiquist (geen voorkeur). Alterra-rapport 307. 105.

(107) 106. Alterra-rapport 307.

(108) Bijlage 10 Aantal taxa en monsters per jaar. N= geen monsters genomen. Alterra-rapport 307. 107.

(109) 108. Alterra-rapport 307.

(110) Bijlage 11 Vergelijking clusters met literatuursystemen Tabel 11a. Overeenkomst Maasclusters met literatuursystemen [aantal].. Tabel 11b. Overeenkomst Rijnclusters met literatuursystemen [aantal].. Alterra-rapport 307. 109.

(111) Tabel 11c. Overeenkomst van de clusters "van Diepen, 1999" met de literatuursystemen [aantal].. 110. Alterra-rapport 307.

(112) Bijlage 12 Waardering habitatsystemen De afkortingen die gebruikt zijn in deze bijlage en de berekeningen zijn aan het eind van deze bijlage toegelicht. Tabel 12a. Waardering van de Maas(trajecten).. Alterra-rapport 307. 111.

(113) Vertabel 12b. Waardering van de Rijntrajecten.. 112. Alterra-rapport 307.

(114) Vervolg tabel 12b. Waardering van de Rijntrajecten.. Alterra-rapport 307. 113.

(115) Afkortingen: e slib p slib op zand s zand i stenen r stenen in stromend water h planten u ubiquist (geen voorkeur) Maastot Nmerw Nwweg Omaas IJs Nedrijn Rijntot. Maas totaal Nieuwe Merwede Nieuwe Waterweg Oude Maas IJssel Nederrijn Rijntotaal. Berekeningen Bij de berekening van de stroom- en snelheidswaarden van de systemen is rekening gehouden met de ongelijke verdeling van zeldzame soorten en algemeen voorkomende soorten door de zeldzame soorten een zwaarder gewicht te geven dan de algemene soorten. Er is met de volgende formule gerekend: Zeldzaamheidswaarde systeem = ((6 * A) + (5 * B) + (4 * C) + (3 * D) + (2 * E) + (1* F)) / ∑ (A:F) waarin: A= B= C= D= E= F=. aantal soorten binnen het systeem met zeldzaamheidswaarde 6 ( zeer zeldzaam) aantal soorten binnen het systeem met zeldzaamheidswaarde 5 ( zeldzaam) aantal soorten binnen het systeem met zeldzaamheidswaarde 4 ( vrij zeldzaam) aantal soorten binnen het systeem met zeldzaamheidswaarde 3 ( vrij algemeen) aantal soorten binnen het systeem met zeldzaamheidswaarde 2 ( algemeen) aantal soorten binnen het systeem met zeldzaamheidswaarde 1 ( zeer algemeen). Op dezelfde manier zijn de stroomsnelheidswaarden van de systemen berekend. Stroomsnelheidswaarde systeem = ((5 * A) + (4 * B) + (3 * C) + (2 * D) + (1 * E) + (0* F)) / ∑ (A:F) waarin: A= B= C= D= E= F=. aantal soorten binnen het systeem met stroomsnelheidswaarde 5 (snelstromend) aantal soorten binnen het systeem met stroomsnelheidswaarde 4 (langzaam tot snelstromend) aantal soorten binnen het systeem met stroomsnelheidswaarde 3 (langzaam stromend) aantal soorten binnen het systeem met stroomsnelheidswaarde 2 (stilstaand tot langzaam stromend ) aantal soorten binnen het systeem met stroomsnelheidswaarde 1 (stilstaand) aantal soorten binnen het systeem met stroomsnelheidswaarde 0 (ubiquist). 114. Alterra-rapport 307.

(116) Bijlage 13 Samenstelling habitatsystemen In deze bijlage zijn de gevonden habitatsystemen met macrofaunasoorten weergegeven. De volgende volgorde van trajecten is aangehouden: Maas 1, Maas 2, Maas 3, Maas 4, IJssel, Nederrijn, Rijn, Waal, Nieuwe Merwede, Lek, Nieuwe Waterweg, Oude Maas, Delta Per traject zijn de volgende habitats weergegeven: slib, slib op zand, zand, stenen, stenen in stroming, planten, ubiquist, Toelichting gebruikte afkortingen Taxgroep = Taxonomische hoofdgroep Acti = Actinedida (o.a. watermijten) Biva = Bivalvia (tweekleppigen) Bryo = Bryozoa (mosdiertjes) Chir = Chironomidae (vedermuggen) Cole = Coleoptera (kevers) Crus = Crustacea (kreeftachtigen) Demo= Demospongiae Dipt = Diptera (muggen) Ephe = Ephemeroptera (haften, eendagsvliegen) Gast = Gastropoda (slakken) Hete = Heteroptera (wantsen) Hiru = Hirudinea (bloedzuigers) Hydr = Hydrozoa Lepi = Lepidoptera (vlinders) Mega = Megaloptera (slijkvliegen) Neur = Neuroptera (gaasvliegen) Odon = Odonata (libellen) Olig = Oligochaeta (wormen) Ori = Oribatida (hoorn- of mosmijten) Plec = Plecoptera (steen- of oevervliegen) Poly = Polychaeta (meerborstelige wormen) Tril = Tricladida (platwormen) Tric = Trichoptera (kokerjuffers, schietmotten) Habitat = habitatpreferentie i= stenen r= stenen in stroming h= planten e= slib p= zand met een laagje slib s= zand u= ubiquist (geen voorkeur) lit = litoraal Stroming = stromingspreferentie s= stilstaand sp = stilstaand tot langzaam stromend p= langzaam stromend pr = langzaam tot snel stromend r= snelstromend. Alterra-rapport 307. 115.

(117) Habitatsystemen Maas 1 Maas 1 slib. 116. Alterra-rapport 307.

(118) Maas 1 slib op zand. Alterra-rapport 307. 117.

(119) Maas 1 zand. 118. Alterra-rapport 307.

(120) Maas 1 stenen. Alterra-rapport 307. 119.

(121) Maas 1 stenen in stroming. 120. Alterra-rapport 307.

(122) Maas 1 planten. Alterra-rapport 307. 121.

(123) Maas 1 ubiquist. 122. Alterra-rapport 307.

(124) Habitatsystemen Maas 2 Maas 2 slib. Alterra-rapport 307. 123.

(125) Maas 2 slip op zand. Maas 2 zand. 124. Alterra-rapport 307.

(126) Maas 2 stenen. Alterra-rapport 307. 125.

(127) Maas 2 stenen in stroming. 126. Alterra-rapport 307.

(128) Maas 2 planten. Alterra-rapport 307. 127.

(129) Maas 2 ubiquist. 128. Alterra-rapport 307.

(130) Habitasystemen Maas 3 Maas 3 slib. Maas 3 slib op zand. Alterra-rapport 307. 129.

(131) Maas 3 zand. Maas 3 stenen. 130. Alterra-rapport 307.

(132) Alterra-rapport 307. 131.

(133) Maas 3 stenen in stroming. Maas 3 planten. 132. Alterra-rapport 307.

(134) Maas 3 ubiquist. Alterra-rapport 307. 133.

(135) Habitatsystemen Maas 4 Maas 4 slib. 134. Alterra-rapport 307.

(136) Maas 4 slib op zand. Alterra-rapport 307. 135.

(137) Maas 4 zand. Maas 4 stenen. 136. Alterra-rapport 307.

(138) Alterra-rapport 307. 137.

(139) Maas 4 stenen in stroming. Maas 4 planten. 138. Alterra-rapport 307.

(140) Maas 4 ubiquist. Alterra-rapport 307. 139.

(141) Habitatsystemen IJssel IJssel slib. 140. Alterra-rapport 307.

(142) IJssel slib op zand. IJssel zand. Alterra-rapport 307. 141.

(143) IJssel stenen. 142. Alterra-rapport 307.

(144) IJssel stenen in stroming. IJssel planten. Alterra-rapport 307. 143.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er worden ook acties ondernomen voor soorten waar geen soortbeschermingsplannen voor werden opge- steld. Met betrekking tot de herstelprogramma’s voor kwabaal, serpeling en

Waar wel mogelijk worden de toekomstperspectieven gunstig ingeschat voor soorten waarvoor het areaal, de populatie en de habitat van de soort gunstig scoren (of er een grote kans is

Aangezien het aantal inheemse vissoorten dat voor- komt in Vlaanderen veel groter is dan het aantal uitheemse soorten, is er een grotere kans dat een nieu- we locatie eerst

− Een redenering waarbij met beleid getallen globaler zijn afgelezen en gehanteerd in verantwoorde afschattingen

− Een redenering waarbij met beleid getallen globaler zijn afgelezen en gehanteerd in verantwoorde afschattingen

Op dit moment zijn er geen verplichtingen als het gaat om verplicht bestrijden of elimineren van soorten bij ons in de gemeente. Dit is ook niet het doel primaire van de lijsten.

Titel van het practicum: Verschil in opname verschillende soorten tampons.. Wat neem

Polypdilwn nubeculosum (F! cf. nubeculosum) is de meest algemene soon in Nebland en komt in eutroof stilstaand en langzaam stromend water voor op cen bodem met fijn organisch