• No results found

De stem aan lokale voorkeuren: De invloed van kandidaatkenmerken op voorkeurstemmen bij gemeenteraadsverkiezingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De stem aan lokale voorkeuren: De invloed van kandidaatkenmerken op voorkeurstemmen bij gemeenteraadsverkiezingen"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorproject (voorjaar 2020) - Nederlandse Politiek: Verkiezingen en

kiesgedrag

Bachelorscriptie

De stem aan lokale voorkeuren

De invloed van kandidaatkenmerken op voorkeurstemmen bij gemeenteraadsverkiezingen

Voor: Prof. Dr. Van Holsteijn Door: Yannick Loskamp S2002418

(2)

Inhoudsopgave

2. Theoretisch kader... 6

2.1 Personalisering ... 6

2.2 Tweede orde personalisering ... 7

2.3 Voorkeurstemmen ... 8

3. Het onderzoek: aanpak, data en analyse ... 15

3.1 Casusselectie ... 15

3.2 De politieke situatie in Gorinchem voorafgaand aan de verkiezingen van 2018 ... 16

4. Resultaten ... 20

5. Conclusie... 29

6. Bibliografie ... 32

(3)

1. Inleiding

Bij de algemene politieke beschouwingen van 2019 vertelde de fractievoorzitter van

GroenLinks, Jesse Klaver, dat hij zich realiseerde “[…] dat je als fractievoorzitter een merk kan zijn, een imago’’ (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2019). Door gereduceerd te worden tot een merk heeft Klaver aan den lijve ondervonden dat er in de hedendaagse politiek sprake is van een toenemende en onontkoombare personalisering. Hierdoor is de rol die individuele politici spelen in de politiek belangrijker dan ooit. In het bijzonder als het aan komt op verkiezingstijd.

Het toegenomen belang van individuele politici is een trend van de afgelopen vijftig jaar. Daarvoor waren er ook individuele politici die een belangrijke rol speelden maar was het met name de partij die de dominante factor vormde in de politiek. Tot rond de jaren zeventig werd Nederland gekenmerkt door een verzuilde samenleving. Aan de hand van religie en klasse werd bepaald tot welke zuil men behoorde. Waarbij iedere zuil een bijpassende partij had. Ongeveer negentig procent van de stemmen werd uitgebracht op de partijen die

behoorden tot een van de zuilen (Andeweg & Irwin, 2014, pp. 33-49, 118). Dit liet weinig ruimte voor personen om electoraal het verschil te maken. Vanaf de jaren zeventig begon de Nederlandse samenleving te ontzuilen en werd de kiezer steeds volatieler. Kiezers stemden niet enkel meer op de partij die behoorde tot hun zuil (Andeweg & Irwin, 2014, pp. 117-123). Hierdoor werd de lijstrekker een belangrijkere rol toegedicht. Campagnes begonnen zich steeds meer te richtten op de lijsttrekker. Nu spelen bijvoorbeeld de persoonlijke kwaliteiten van de premierskandidaten een belangrijke rol tijdens de verkiezingen (Fiers & Krouwel, 2005). Individuele politici zijn in hun belang toegenomen, er is dus sprake van

personalisering van de politiek.

Onderzoek aangaande personalisering richt zich met name op lijsttrekkers, terwijl er amper sprake lijkt te zijn van een electoraal effect als het op de lijstaanvoerders aankomt (Van Holsteyn & Andeweg, 2008, p. 121). Slechts een zeer klein deel van de kiezers stemt enkel omwille van de persoon. Personalisering lijkt zich in Nederland bovenal op een andere wijze te manifesteren, in de vorm van een voorkeurstem (Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 166). Een stem voor een andere kandidaat dan de lijstrekker. Op het nationale niveau is er aardig wat bekend over voorkeurstemmen, maar op het lokale niveau is deze kennis schaarser (Boogers, Ostaaijen, & Slagter, 2010, p. 7). Terwijl bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 meer dan de helft van de stemmen een voorkeurstem was. Bijna twee keer zo veel als het aantal voorkeurstemmen bij Tweede Kamerverkiezingen (De Jong, 2018).

(4)

Boogers, Ostaaijen en Slagter (2010) concluderen dat individuele kandidaten het verschil kunnen maken (p. 4). Als er door kiezers afgeweken wordt van landelijke patronen lijkt dit met name ingegeven door het oordeel wat kiezers hebben over individuele politici (p. 52). Op landelijk niveau is een deel van het oordeel wat kiezers hebben over individuele politici te verklaren aan de hand van kandidaatskenmerken. Kandidaten die bepaalde kenmerken bezitten doen het namelijk electoraal gezien beter (Nagtzaam, 2019). Ook

Boogers, Ostaaijen en Slagter wijzer erop dat bepaalde kandidaatskenmerken van belang zijn, maar geven slechts zeer beperkt antwoord op de vraag welke kenmerken op lokaal niveau een rol spelen1.

Bovendien is het onderzoek van Boogers, Ostaaijen en Slagter een van de weinige onderzoeken die aandacht besteden aan voorkeurstemmen op het lokale niveau. Onderzoek op het lokale niveau naar voorkeurstemmen en met name de rol van kandidaatskenmerken is schaars in Nederland. Ook Nagtzaam (2019) onderschrijft dat een onderzoek naar tweede orde personalisering op lokaal niveau wenselijk zou zijn (p. 9).

Buiten Nederland is het aantal onderzoeken naar voorkeurstemmen minder gering, dat geldt ook voor het sub-nationale niveau. Maar aan de hand van deze studies uitspraken doen over de Nederlandse context is lastig. Het uitbrengen van voorkeurstemmen blijkt namelijk moeilijk te vergelijken tussen verschillende landen omdat contextuele factoren, zoals politieke cultuur of het kiesstelsel, een grote rol spelen (André & Depauw, 2017; Nagtzaam & Van Erkel, 2017). Om gedegen uitspraken te kunnen doen over de rol van

kandidaatskenmerken bij voorkeurstemmen op lokaal niveau is onderzoek op eigen bodem nodig. Onderzoek naar voorkeurstemmen bij Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen, en de rol die kandidaat kenmerken daarbij spelen in het bijzonder, verdient daarom meer aandacht.

Door middel van dit onderzoek zal ik proberen het bestaande gat in de literatuur te dichten. In dit onderzoek zal ik me daarom richtten op de vraag welke persoonskenmerken van kandidaten op lokaal niveau in electoraal opzicht van belang zijn. Dit doe ik aan de hand van gemeenteraadsverkiezingen van 2018 in Gorinchem. De hoofdvraag luidt: Welke

kenmerken van kandidaten waren van belang voor het ontvangen van een voorkeurstem bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018?

Het merendeel van de voorkeurstemmen bij Tweede Kamerverkiezingen wordt uitgebracht op kandidaten die hoog op de lijst staan (Van Holsteyn & Andeweg, 2012, pp.

1 Boogers, Ostaaijen en Slagter geven aan dat hoe een kandidaat geworteld is in de samenleving van belang is.

Daarnaast is de verbondenheid met geografische of etnische gemeenschap van belang. Het blijft echter bij het benoemen van deze drie elementen.

(5)

179-180). De Jong (2018) toont aan dat, anders dan bij voorkeurstemmen op landelijk niveau, de lijstpositie op gemeenteniveau minder bepalend is. Hij deelde alle kandidatenlijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen op in vier delen om zo ongeacht de verschillen in lengte van de lijsten deze te kunnen vergelijken. Meer dan een kwart van de stemmen ging naar de laatste twee delen van de lijst. In vergelijking met de Twee Kamerverkiezingen kan worden geconstateerd dat relatief veel voorkeurstemmen worden uitgebracht op laaggeplaatste kandidaten. Dit feit duidt er op dat bij gemeenteraadsverkiezingen, in vergelijking met landelijke verkiezingen, bepaalde factoren er voor zorgen dat voorkeurstemmen minder scheef verdeeld zijn over de lijst. Mogelijk spelen kandidaatskenmerken hierbij een rol. Wellicht zijn er bepaalde kenmerken die op lokaal niveau van belang zijn, maar op landelijk niveau minder, en is er daarom meer spreiding in de voorkeurstemmen. Om beter te begrijpen waarom de stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen anders verdeeld zijn over de lijsten dan bij Tweede Kamerverkiezingen is het van belang om te kijken naar de rol die

kandidaatskenmerken spelen bij het ontvangen van stemmen door kandidaten.

Naast deze wetenschappelijke relevantie kent een onderzoek naar voorkeurstemmen ook een maatschappelijke relevantie. Allereerst kunnen voorkeurstemmen bepalen wie verkozen wordt. Bij gemeenteraadsverkiezingen is de kans een stuk groter om door middel van voorkeurstemmen gekozen te worden dan bij Tweede Kamerverkiezingen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 gebeurde dit 701 keer. Daarmee werd 9,7% van de gemeenteraadszetels gevuld door een kandidaat die verkozen werd doormiddel van

voorkeurstemmen. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 werd slechts 2,7% van de zetels gevuld door kandidaten die verkozen werden doormiddel van voorkeurstemmen. Daarnaast zijn voorkeurstemmen van belang, ook als kandidaten niet verkozen worden. In België, Tsjechië en Slowakije blijkt het aantal behaalde voorkeurstemmen in een vorige verkiezing, de lijstpositie van de kandidaat in een volgende verkiezing te bepalen (André & Depauw, 2017). In beide gevallen kunnen de kenmerken van kandidaten wellicht het verschil maken en mede bepalend zijn voor de politieke carrière van een kandidaat. Ten derde, als kandidaten die bepaalde kenmerken dragen electoraal gezien een voordeel opleveren, zouden politieke partijen hier slim mee om kunnen gaan. Bijvoorbeeld door veel van deze kandidaten op de lijst te plaatsen om zo meer stemmen voor de partij te vergaren.

(6)

2. Theoretisch kader

2.1 Personalisering

Personalisering valt te definiëren als “the notion that individual political actors have become more prominent at the expense of parties and collective identities’’ (Karvonen, 2010, p. 4). Personalisering van de politiek is een fenomeen wat zich in bijna alle vooraanstaande parlementaire democratieën lijkt te manifesteren (McAllister, 2007, p. 571)

Ruwweg zijn er twee redenen voor een toegenomen belang van individuele politici. Allereerst is de rol van de media van belang (McAllister, 2007, p. 578). Door het toenemende belang van de tv als campagne-instrument kwam de personalisering op gang. (McAllister, 2007, pp. 578-579). Dit gebeurde allereerst in de Verenigde Staten en breidde zich later ook uit naar de rest van de wereld. In de jaren tachtig werd in vrijwel elke gevestigde

parlementaire democratie een tv-debat gehouden tussen partijleiders (LeDuc, Niemi, & Norris, 1996, p. 45). Omdat tv met name visueel is, is het makkelijker om een boodschap over te brengen door middel van een vaste en bekende persoonlijkheid in de vorm van een partijleider, in Nederland een lijsttrekker (Glaser & Salmon, 1991). In de jaren tachtig begonnen de media commerciëler te worden en zo werd nieuws ook entertainment. Verkiezingen werden door de media weergegeven als ‘horse-races’, verkiezingen werden verslagen alsof het wedstrijden zijn (Mazzoleni & Schulz, 1999). Ook de Nederlandse media spreken vaak van een ‘premiersstrijd’ in verkiezingstijd (Fiers & Krouwel, 2005, p. 146). Door tegenomen media aandacht is het individu, in de vorm van de lijsttrekker, steeds meer naar voren geschoven. De laatste paar jaar is daar sociale media bij gekomen. Via sociale media-kanalen kunnen politici zichzelf nog makkelijker en beter profileren. Ook kunnen individuele politici nog dichter bij de kiezer komen (McGregor, 2018).

Naast de media speelt het afnemende belang van partijen een rol bij de toegenomen personalisering (McAllister, 2007, p. 582). In alle vooraanstaande democratieën is er sprake van ‘partisan dealignment’. Mensen zijn minder verbonden met een partij doordat de sociale factoren die deze verbintenis vormen, zoals klasse of religie, in belang zijn afgenomen (p. 582). Het vervagen van deze scheidslijnen wordt in Nederland ontzuiling genoemd

(Andeweg & Irwin, 2014, pp. 46-47). Sociale scheidslijnen en ideologie zijn steeds minder een indicatie voor een stem. De lijsttrekker wordt geopperd als zijnde een nieuwe

determinant voor kiezers (Andeweg & Irwin, 2014, p. 133).

In de literatuur wordt met het toegenomen belang van individuen met name de

(7)

2012, p. 165). De bestaande literatuur richt zich echter wellicht te veel op lijsttrekkers, omdat er in Nederland amper sprake lijkt te zijn van een electoraal effect waar het op lijsttrekkers aankomt (Van Holsteyn & Andeweg, 2008). Lijsttrekkers kunnen het verschil maken in verkiezingen, maar dit lijkt eerder uitzondering dan de regel (Garzia, 2014, p. 75). De conclusie van McAllister (2007) is dan ook op zijn plaats: ‘’In shaping outcomes, leaders clearly matter, though by a much lesser margin than is often supposed, once a wide range of other factors are taken into account’’ (p. 575). Slechts 10% van de kiezers baseert zijn of haar stem strikt op een persoon bij Tweede Kamerverkiezingen (Van Holsteyn & Andeweg, 2008, p. 121). Het effect wat lijsttrekkers hebben op de verkiezingsuitkomst is dus gering. Toch speelt personalisering in Nederland wel een rol, maar dit lijkt zich op een andere manier te manifesteren

2.2 Tweede orde personalisering

Van Holsteyn en Andeweg (2012) suggereren dat er in de Nederlandse context sprake is van tweede orde personalisering, dat wil zeggen ‘’persoonseffecten die volgen op een overigens bepaalde en bestaande voorkeur voor een bepaalde partij’’ (Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 166). Balmas, Rahat, Sheafer and Shenhav (2014) noemen het ‘decentralized

personalization’, en omschrijven dit fenomeen als volgt: “Decentralized personalization means that power flows downward from the group to individual politicians who are not party or executive leaders (e.g. candidates, members of parliament, ministers)” (p. 37). De

duidelijkste manier waarop tweede orde personalisering zich in Nederland manifesteert zijn voorkeurstemmen. In de Nederlandse electorale context zijn dit “stemmen die zijn

uitgebracht op een andere kandidaat dan de eerstgenoemde kandidaat op de lijst (de

lijsttrekker)’’ (Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 167). Van Holsteyn en Andeweg (2010) laten zien dat 39% van de kiezers een bepaald persoon steunt zolang deze zich binnen de door hen geprefereerde partij beweegt (p. 633).

Hoe tweede orde personalisering zich manifesteert op lokaal niveau is grotendeels onbekend. Boogers, Ostaaijen en Slagter (2010) komen het dichtst in de buurt bij het meten van tweede orde personalisering. Zij tonen aan dat slechts 7% van de lokale kiezers hun stemkeuze enkel baseert op een persoon, 35% gaf aan dat de partij en de persoon even zwaar wegen (p. 27). Hier wordt geen tweede orde personalisering als zodanig gemeten, ze vroegen immers niet of de kiezers de kandidaat ook zouden steunen als deze voor een andere partij zou uitkomen. Toch laten deze gegevens zien dat kiezers op lokaal niveau een keuze maken waarbij zowel partijvoorkeur als de voorkeur voor een specifieke kandidaat een rol spelen.

(8)

Ook op lokaal niveau lijkt tweede orde personalisering een rol te spelen, daarom wil ik dit bestuderen. In het bijzonder zal ik onderzoeken welke rol de kenmerken van kandidaten spelen bij het ontvangen van voorkeurstemmen.

2.3 Voorkeurstemmen

Uit de bestaande literatuur blijkt dat kandidaten die bepaalde kenmerken bezitten meer kans maken op een voorkeurstem dan andere kandidaten. Bijvoorbeeld als de kandidaat een vrouw is of politieke ervaring heeft (Nagtzaam, 2019, pp. 86-88). Voor de verschillende kenmerken formuleer ik eerst een nulhypothese Deze zal ik toetsen op het niveau van

gemeenteraadsverkiezingen. Daarnaast heb ik op basis van de bestaande literatuur aangaande voorkeurstemmen alternatieve hypothesen ontwikkeld.

Marsh stelt dat “candidates’ characteristics may be particularly salient where parties are composites of clearly defined subgroups’’ (1985, p. 371). Ook in Nederland lijkt dit bij Tweede Kamerverkiezingen het geval. Kandidaten die lid zijn van een

ondervertegenwoordigde groep in de volksvertegenwoordiger kunnen over het algemeen rekenen op meer voorkeurstemmen dan kandidaten die lid zijn van een

oververtegenwoordigde groep (Nagtzaam, 2019, pp. 96-99).

Een deel van de bevolking dat ondervertegenwoordigd is in de politiek zijn vrouwen. Wereldwijd is slechts één op de vier volksvertegenwoordigers een vrouw (Apap, Claros, & Zamfir, 2019). In de literatuur bestaat debat over of deze ondervertegenwoordiging leidt tot meer voorkeurstemmen voor vrouwen (McElroy & Marsh, 2010; Wauters, Weekers, & Maddens, 2010). Als het uitsluitend om de nationale verkiezingen in Nederland gaat, lijkt het er op dat vrouwelijke kandidaten een electoraal voordeel hebben ten opzichte van mannelijke kandidaten. Dit voordeel geldt hoofdzakelijk voor de eerste vrouw op de lijst (Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 181; Nagtzaam, 2019, p. 86). Vrouwen die onderaan de lijst staan ontvangen nog steeds meer voorkeurstemmen dan mannen, maar het verschil is nihil (Nagtzaam, 2019, p. 86). Uit het Lokaal Kiezers Onderzoek naar de

gemeenteraadsverkiezingen van 2018, blijkt dat ‘kandidaat is een vrouw’ de belangrijkste reden is om een voorkeurstem uit te brengen (tezamen met het persoonlijk kennen van de kandidaat) (Jansen & Boogers, 2018, pp. 15-16). Zo gaf 31% van de ondervraagden aan dat dit de voornaamste reden was. Op landelijk niveau geeft een zeer vergelijkbaar percentage van de respondenten aan dat het vrouwelijk geslacht de voornaamste overweging was bij het uitbrengen van de voorkeurstem (Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 178). Betreft

(9)

verwacht worden als bij landelijke verkiezingen. Vrouwen behalen meer voorkeurstemmen dan mannelijke kandidaten. Dit effect zal afzwakken naarmate de vrouwelijke kandidaat lager op de lijst staat. De nulhypothesen en de alternatieve hypothesen zijn als volgt:

Hypothese 1: Een vrouwelijke kandidaat ontvangt evenveel stemmen als een mannelijke kandidaat.

Alternatieve hypothese 1: Vrouwelijke kandidaten ontvangen meer voorkeurstemmen dan mannen.

Hypothese 2: De eerste vrouw op de lijst en vrouwen lager op de lijst ontvangen evenveel stemmen.

Alternatieve hypothese 2: De eerste vrouw op de lijst ontvangt meer voorkeurstemmen dan vrouwelijke kandidaten lager op de lijst.

Een tweede ondervertegenwoordigde groep is etnische minderheden. Van Holsteyn en Andeweg (2012) signaleren voor deze groep eenzelfde dynamiek als voor vrouwen bij

Tweede Kamerverkiezingen. Met name de hoogstgeplaatste kandidaat die behoort tot een etnische minderheid krijgt het leeuwendeel van de voorkeurstemmen. Ook Nagtzaam (2019, pp. 87-88) concludeert dat kandidaten die behoren tot een etnische minderheid meer

voorkeurstemmen ontvangen. Hij stelt vast dat, in tegenstelling tot Van Holsteyn en Andeweg, dat de eerste kandidaat op de lijst behorend tot een etnische minderheid niet significant meer stemmen haalt dan andere kandidaten die behoren tot een etnische minderheid. Bij gemeenteraadsverkiezingen zou het gevonden effect sterker kunnen zijn, omdat bij deze verkiezingen ook mensen mogen stemmen die geen Nederlands staatsburger zijn. De nul hypothesen en de alternatieve hypothesen luiden als volgt:

Hypothese 3: Kandidaten die behoren tot een etnische minderheid ontvangen evenveel stemmen als kandidaten die niet behoren tot een etnische minderheid.

(10)

Alternatieve hypothese 3: Kandidaten die behoren tot een etnische minderheid ontvangen meer voorkeurstemmen dan kandidaten die niet behoren tot een etnische minderheid.

Hypothese 4: De eerste kandidaat behoren tot een etnische minderheid op de lijst en een kandidaat behorend tot een etnische minderheid lager op de lijst ontvangen evenveel stemmen.

Alternatieve hypothese 4: De eerste kandidaat op de lijst die behoort tot een etnische

minderheid ontvangt meer stemmen dan een kandidaat behorend tot een etnische minderheid lager op de lijst.

Uit de twee kandidaatskenmerken die beschreven zijn blijkt al dat hoger geplaatste kandidaten het waarschijnlijk electoraal beter doen dan lager geplaatste kandidaten. Dit komt (mede) doordat een hogere positie op de lijst als zodanig een electoraal voordeel oplevert (Lutz, 2010; Nagtzaam, 2019; Van Erkel & Thijssen, 2016; Van Holsteyn & Andeweg, 2012). In België lijkt dit ook op te gaan voor het lokale niveau (Maddens, Weekers, Fiers, & Vanlangenakker, 2007). Dat hooggeplaatste kandidaten meer stemmen ontvangen, heeft meerdere mogelijke redenen (Van Erkel & Thijssen, 2016, pp. 252-253). Deze kandidaten krijgen meer media-aandacht en hebben vaak politieke ervaring, waardoor ze meer stemmen vergaren. Daarnaast laten Van Erkel en Thijssen zien dat er bij het kiezen van een kandidaat sprake is van ‘confirmation bias’. “As citizens often start evaluating a list from the top, the confirmation bias, together with fatigue in the case of long lists, prevents citizens from evaluating all options, biasing voters towards the first options presented” (Van Erkel & Thijssen, 2016, p. 246). Dit betekent dat de nummer twee op de lijst voordeel behaald boven de nummer drie, die voordeel behaald boven de nummer vier etc.

Hypothese 5: Lijstpositie heeft geen effect op de hoeveelheid stemmen die een kandidaat ontvangt

Alternatieve hypothese 5: Hoe hoger een kandidaat op de lijst staat, hoe meer stemmen hij of zij ontvangt.

(11)

Een uitzondering op hypothese 5 staat bekend als het lijstduwerseffect. “In

Nederlands politiek jargon is de kandidaat die de laatste positie inneemt op de kandidatenlijst maar tevens veelal niet beoogt om verkozen te worden de lijstduwer, en partijen kandideren daar soms min of meer bekende, spraakmakende personen in de hoop extra stemmen te vergaren’’ (Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 181). De toename van dit fenomeen kan gekoppeld worden aan de personalisering van de politiek en de rol van de media in verkiezingen (Street, 2012, p. 350). Bij Tweede Kamerverkiezingen is er sprake van een lijstduwerseffect. Dit effect is echter zeer bescheiden (Nagtzaam, 2019, p. 88; Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 181). Ook bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 bleek er sprake te zijn van een lijstduwerseffect voor een select aantal gemeenten (Delhez, 2018). De nul hypothese en de alternatieve hypothese zijn daarom als volgt:

Hypothese 6: Lijstduwers ontvangen evenveel stemmen als de kandidaat direct boven hen op de lijst.

Alternatieve hypothese 6: Lijstduwers ontvangen meer voorkeurstemmen dan de kandidaat direct boven hen op de lijst.

Gemeenteraadsverkiezingen zijn in zekere zin uniek, omdat in deze verkiezingen partijen meedoen die enkel in één gemeente opereren, de zogeheten lokale partijen. Nagtzaam (2019) toont aan dat op het landelijke niveau het aantal voorkeurstemmen op kandidaten van traditionele en nieuwe partijen niet verschilt (p. 89). Op lokaal niveau mag echter een ander patroon verwacht worden. Dit komt omdat lokale partijen op een andere manier opereren dan de plaatselijke landelijke partijen, zo stellen Boogers, Ostaaijen en Slagter (2010): “lokale partijen [zijn] beter in staat om met aansprekende kandidaten – die goed geworteld zijn in het plaatselijke verenigingsleven – een eigen achterban op te bouwen. Waar traditionele (landelijke) politieke partijen hun maatschappelijke worteling vooral nog zoeken in hun ledenorganisatie (dat door een afkalvend ledenbestand steeds moeilijker wordt), richten lokale partijen zich over het algemeen meer op het tot stand brengen van een persoonlijke band tussen kiezers en politici’’ (p. 45). De kandidaten van lokale partijen kennen vaak realtief veel van de kiezers. Te verwachten valt dat juist door deze persoonlijke band, lokale partijen meer voorkeurstemmen ontvangen. Kandidaten van landelijke partijen ontvangen daarentegen minder voorkeurstemmen, omdat er vaker op de lijsttrekker gestemd wordt.

(12)

Hypothese 7: Kandidaten van de lokale partij ontvangen evenveel voorkeurstemmen als kandidaten van landelijke partijen

Alternatieve hypothese 7: De kandidaten van de lokale partij ontvangen (relatief) meer voorkeurstemmen dan kandidaten van landelijke partijen.

Een laatste factor van belang is of de kandidaat een ‘incumbent’ is. Kandidaten die in de termijn voorafgaand aan de verkiezingen zitting namen in de volksvertegenwoordiger of bewindspersoon waren, weten significant meer voorkeurstemmen te behalen (Marsh, 1985, p. 374; Nagtzaam, 2019, p. 88; Van Holsteyn & Andeweg, 2012, p. 179; Wauters, Thijssen, Van Aelst, & Pilet, 2018, p. 519). Dat dit effect bestaat is meerdere malen aangetoond. Er bestaat echter nog debat over wat de reden is voor het effect. Brown (2014) toont aan dat kiezers zich weinig aantrekken van het feit dat kandidaten ‘incumbents’ zijn. Het zouden de indirecte voordelen zijn die een zittende politicus ervaart, die er voor zorgen dat hij of zij meer voorkeurstemmen ontvangt. Een van deze voordelen is dat zittende politici meer media-aandacht krijgen en daardoor meer naamsbekendheid kunnen opbouwen (Maddens, Wauters, Noppe, & Fiers, 2006). Daarnaast lijken kiezers waarde te hechten aan de politieke ervaring van kandidaten (Maddens et al., 2007, p. 146). Nagtzaam (2019) toont immers aan dat ministers een grotere electorale bonus ontvangen dan Tweede Kamerleden (p. 88). Maddens et al. (2007) signaleren eenzelfde effect voor schepenen (vergelijkbaar met wethouders in Nederland) in België. Te verwachten valt daarom, dat wethouders meer voorkeurstemmen ontvangen dan zittende raadsleden.

Hypothese 8: Kandidaten die gemeenteraadslid of wethouder waren in de periode

voorafgaand aan de verkiezingen, ontvangen evenveel voorkeurstemmen als kandidaten die dit niet waren.

Alternatieve hypothese 8: Kandidaten die gemeenteraadslid of wethouder waren in de periode voorafgaand aan de verkiezingen, ontvangen meer voorkeurstemmen.

Hypothese 9: Wethouders en raadsleden krijgen evenveel voorkeurstemmen.

(13)

In totaal zal ik negen hypothesen gaan toetsen in mijn onderzoek. Enkele patronen betreft voorkeurstemmen die vaak terug komen in de literatuur, laat ik buiten beschouwing (bijvoorbeeld leeftijd en nabijheid). Alhoewel ik deze graag zou meenemen in het onderzoek zijn deze factoren zeer moeilijk of niet te operationaliseren, al helemaal gezien de beperkte tijd. De hypothesen die ik zal gaan toetsen zijn opgenomen in overzicht 1.

Overzicht 1. Hypothesen en alternatieve hypothesen

H1 Een vrouwelijke kandidaat ontvangt evenveel stemmen als een mannelijke kandidaat.

AH1 Vrouwelijke kandidaten ontvangen meer voorkeurstemmen dan mannen. H2 De eerste vrouw op de lijst en vrouwen lager op de lijst ontvangen evenveel

stemmen.

AH2 De eerste vrouw op de lijst ontvangt meer voorkeurstemmen dan vrouwelijke

kandidaten lager op de lijst.

H3 Kandidaten die behoren tot een etnische minderheid ontvangen evenveel stemmen als kandidaten die niet behoren tot een etnische minderheid.

AH3 Kandidaten die behoren tot een etnische minderheid ontvangen meer

voorkeurstemmen dan kandidaten die niet behoren tot een etnische minderheid.

H4 De eerste kandidaat behoren tot een etnische minderheid op de lijst en een kandidaat behorend tot een etnische minderheid lager op de lijst ontvangen evenveel stemmen.

AH4 De eerste kandidaat op de lijst die behoort tot een etnische minderheid ontvangt

meer stemmen dan een kandidaat behorend tot een etnische minderheid lager op de lijst.

H5 Lijstpositie heeft geen effect op de hoeveelheid stemmen die een kandidaat ontvangt

AH5 Hoe hoger een kandidaat op de lijst staat, hoe meer stemmen hij of zij ontvangt H6 Lijstduwers ontvangen evenveel stemmen als de kandidaat direct boven hen op de

lijst.

AH6 Lijstduwers ontvangen meer voorkeurstemmen dan de kandidaat direct boven hen

(14)

H7 Kandidaten van de lokale partij ontvangen evenveel voorkeurstemmen als kandidaten van landelijke partijen

AH7 De kandidaten van de lokale partij ontvangen (relatief) meer voorkeurstemmen dan

kandidaten van landelijke partijen.

H8 Kandidaten die gemeenteraadslid of wethouder waren in de periode voorafgaand aan de verkiezingen, ontvangen evenveel voorkeurstemmen als kandidaten die dit niet waren.

AH8 Kandidaten die gemeenteraadslid of wethouder waren in de periode voorafgaand

aan de verkiezingen, ontvangen meer voorkeurstemmen.

H9 Wethouders en raadsleden krijgen evenveel voorkeurstemmen.

(15)

3. Het onderzoek: aanpak, data en analyse

Door middel van het toetsen van bovenstaande hypothesen zal ik proberen mijn hoofdvraag te beantwoorden. Dit zal ik doen aan de hand van de gemeente Gorinchem en de

gemeenteraadsverkiezingen van 2018.

3.1 Casusselectie

De gemeente Gorinchem is gekozen voor het onderzoek omdat deze gemeente in politiek en electoraal opzicht een aantal componenten omvat die zich lenen voor onderzoek naar de relevante factoren in mijn onderzoek. Daarnaast kan Gorinchem beschouwd worden als een typische Nederlandse gemeente, althans voor de randstad. Door deze gemeente te kiezen is te verwachten dat de gevonden relaties en effecten niet uniek zullen zijn voor enkel de

gemeente Gorinchem, maar dat deze ook in andere gemeentes in vergelijkbare mate voor zullen komen.

Ten eerste is gekozen voor een gemeente in de Randstad. Er bestaan namelijk

significante regionale verschillen in Nederland (Duijvendak, 2008). Zo worden in Brabant en Limburg meer voorkeurstemmen uitgebracht bij gemeenteraadsverkiezingen dan in de rest van Nederland (Boogers, Ostaaijen, & Slagter, 2010, p. 26). Hier is wellicht de

persoonsgebonden politieke cultuur van deze provincies zichtbaar. Provinciale gemeentes zouden wellicht een vertekend beeld kunnen geven van de dynamiek omtrent

voorkeurstemmen, daarom is gekozen voor een gemeente gesitueerd in de Randstad. Ten tweede telt Gorinchem een gemiddelde hoeveelheid inwoners. Schaap (2015) deelt de Nederlandse gemeentes op in vijf categorieën (p. 6).

Grootte gemeenten naar inwoner aantal Minder dan 5.000

5.000 – 20.000 20.000 – 50.000 50.000 – 100.000 Meer dan 100.000

De gemeente Gorinchem valt met 37,009 inwoners in de middelste categorie. Ook de grootte van de gemeenteraad is daarmee de mediane grootte met 25 raadszetels. In het onderzoek

(16)

wordt ook gekeken naar de rol van lokale partijen. De gemeenteraad in Gorinchem telt drie lokale partijen en is ook wat betreft dat aspect geschikt.

Het onderzoek zal zich beperken tot de gemeenteraadsverkiezingen van 2018. Op het moment van het onderzoek zijn het de meest recente gemeenteraadsverkiezingen. Ten eerste schetsen de verkiezingen van 2018 daarom een beeld wat het meest actueel is. Ten tweede zijn er meer relevante gegevens beschikbaar voor deze verkiezingen.

3.2 De politieke situatie in Gorinchem voorafgaand aan de verkiezingen van 2018

In de raadsperiode 2014-2018 telde de gemeente Gorinchem negen partijen. In dezelfde raadsperiode vormden initieel vijf partijen een coalitie: de SP, VVD, GroenLinks, D66 en ChristenUnie/SGP, tezamen goed voor 13 van de 25 zetels. Uiteindelijk verlaat een van de D66 raadsleden de fractie, waardoor de coalitie onder druk komt te staan. De D66 wethouder stapt uiteindelijk op en de overige 4 partijen gaan op zoek naar een nieuwe meerderheid. Na onderhandelingen treedt in de zomer van 2015 het CDA toe als nieuwe coalitiepartij (Het kontakt Alblasserwaard, 2015). Minder dan een jaar later, in mei 2016, stapt de CDA

wethouder echter onverwachts op. Het CDA ziet geen mogelijkheid om zonder wethouder in de coalitie te blijven en besluit daarom zich wederom bij de oppositie te voegen (CDA Gorinchem, 2016). De overgebleven coalitiepartijen besluiten vervolgens om als

minderheidscoalitie verder te gaan en de taken onder de vier overgebleven wethouders te verdelen (Mager, 2016). Deze samenstelling houdt stand tot de verkiezingen in maart 2018. De raadsperiode 2014-2018 in Gorinchem zou omschreven kunnen worden als turbulent. Tot tweemaal toe treedt er een wethouder af en moet de coalitie opnieuw vorm worden gegeven. Toch is het de laatste twee jaar rustig, daarom mag verwacht worden dat deze turbulente periode weinig invloed zal hebben op de verkiezingen van maart 2018. Deze assumptie lijkt zich ook in de uitslag te vertalen aangezien er geen grote wijzigingen zijn in zetel aantallen. Ook de twee partijen die de coalitie onder druk zette (D66 en CDA) lijken daar geen

electorale consequenties van te ondervinden.

Voor de verkiezingen van 2018 dient zich een nieuwe partij aan: Democraten Gorinchem. De lijsttrekker van de nieuwe partij stond vier jaar daarvoor op dezelfde plek maar dan voor de PvdA in Gorinchem. Ook het opgestapte D66 raadslid staat op de lijst voor de nieuwe partij (Broeken, 2018). In totaal doen er 11 partijen mee aan de verkiezingen van 2018. De negen reeds in de gemeenteraad zittende partijen, de nieuwe partij Democraten Gorinchem en Jezus Leeft. De uitslag van de verkiezingen van 2014 en 2018 zijn opgenomen

(17)

in tabel 1 in zetelaantallen. Voor de uitslag van 2018 is ook het behaalde aantal stemmen opgenomen.

Tabel 1: uitslag gemeenteraadsverkiezingen van 2018 in Gorinchem

Partij Stemmen 2018 Zetel verdeling 2018 Zetel verdeling 2014

PvdA 15501 3 5 SP 1157 2 3 Stadsbelang 2563 5 3 VVD 1555 3 3 D66 1038 2 2 ChristenUnie-SGP 1430 2 3 CDA 1296 2 2 GroenLinks 918 1 2 Gorcum Actief 840 1 2 Jezus Leeft 66 0 n.v.t. Democraten Gorinchem 2376 4 n.v.t. Operationalisering

Om de hypothesen te toetsen heb ik de benodigde data verzameld en gemanipuleerd2. De onafhankelijke variabelen zijn op de volgende wijze geoperationaliseerd.

Het geslacht van de kandidaat werd aangegeven in het proces-verbaal van de verkiezingsuitslag (Centraal stembureau Gorinchem, 2018). Waar dit ontbrak werd aan de hand van de voornaam het geslacht bepaald. Als ook dit niet toereikend was, werd de website van de betreffende partij geraadpleegd. De etniciteit van de kandidaat werd bepaald aan de hand van de voor- en achternaam. Kandidaten met een voor- of achternaam die past bij een etnische minderheid werden als zodanig gecodeerd. Waar twijfel bleef bestaan is informatie geraadpleegd die de website van de betreffende partij verschafte, zoals foto’s of een

vermelding van de afkomst van de kandidaat. Op een dergelijke manier coderen is niet waterdicht. Toch is er voor deze methode gekozen omdat deze vaker wordt toegepast en efficiënt blijkt te zijn (zie o.a. Jansen Dandoy en Eerzel (2017, p. 395)). Lijstposities zijn

(18)

omgezet naar relatieve scores. Omdat de lengte van de kandidatenlijsten per partij

uiteenlopen, zijn deze niet goed direct met elkaar te vergelijken. Op de ene lijst is plek zes bijvoorbeeld een relatief hoge positie, terwijl dit bij een andere partij een lage positie is. Om dit probleem te omzeilen, is eenzelfde methode toegepast als Nagtzaam (2019) doet voor lijspositie bij de Tweede Kamerverkiezingen (pp. 81-82). Elke kandidaat heeft een relatieve score gekregen op basis van de lijstpositie en het behaalde aantal zetels van de betreffende partij. Het behaalde zetelaantal is gebruikt omdat hiermee rekening gehouden wordt met de grootte van de partij. Het aantal zetels die een partij behaald bepaald namelijk (mede) of een lijstpositie gezien kan worden als hoog of niet. De scores die hier uit voort komen liggen zo dicht bij elkaar dat een effectieve meting niet mogelijk is, scores moeten immers van elkaar afwijken om verschillen waar te kunnen nemen. Daarom is het zetelaantal vermenigvuldigd met twee om zo meer variantie in de data te creëren. Vervolgens wordt de lijstpositie van de kandidaat gedeeld door het vermenigvuldigde zetelaantal. Als maximum is een relatieve score van 1,50 aangehouden. Om duidelijk te maken hoe de relatieve score bepaling werkt een fictief rekenvoorbeeld. Een partij behaald 2 zetels. Dit aantal wordt vermenigvuldigd met 2, het geen 4 oplevert. Vervolgens wordt de lijstpositie die de kandidaat inneemt gedeeld door het vermenigvuldigde aantal zetels, in dit geval 4. De nummer twee krijgt bijvoorbeeld een score van 0.5 ( 2

(2×2=4)= 0,5) en de nummer vijf een score van 1.25 ( 5

(2×2=4)= 1,25). Slechts één van de elf deelnemende partijen wist geen zetels te behalen. Deze partij had slechts twee kandidaten op de lijst staan en is daarom buiten beschouwing gelaten. Het voordeel is dat deze relatieve score het mogelijk maakt om alle partijen en kandidaten te vergelijken. Het nadeel is dat de interpretatie van de resulterende coëfficiënten een stuk lastiger is, zoals duidelijk zal worden in de resultatensectie. De laatste kandidaat van elke lijst is aangemerkt als lijstduwer. Als laatste zijn de raadsleden en wethouders van de periode 2014-2018 in beeld gebracht aan de hand van de informatie op de website van de gemeente Gorinchem.

De afhankelijke variabele is het behaalde aantal stemmen per kandidaat. Hoeveel stemmen elke kandidaat behaalde is bepaald aan de hand van het proces-verbaal van de verkiezingsuitslag. Om partijen en kandidaten te kunnen vergelijken is van elke kandidaat een percentage van het totale aantal stemmen op de partij berekend. Hierbij is ook de lijsttrekker meegenomen omdat zo de percentages minder scheef verdeeld zijn. Zoals besproken in het theoretisch kader worden voorkeurstemmen in Nederland gezien als

(19)

stemmen uitgebracht op een kandidaat anders dan de lijstrekker3. Om dit te operationaliseren is de lijsttrekker verder volledig buiten beschouwing gelaten. De afhankelijke variabele voldeed de variabele niet aan de assumptie van normaliteit, die nodig is om een

regressieanalyse uit te voeren, omdat deze zeer rechtsscheef verdeeld bleek te zijn. Om dit te corrigeren zijn de data getransformeerd door de Briggse logaritme toe te passen4. Deze transformatie zorgt ervoor dat de data normaal verdeeld zijn5. Om de coëfficiënten die volgen uit de regressie analyse juist te kunnen interpreteren, dienen deze teruggetransformeerd te worden. Dit moet aan de hand van de formule 10^b, waarbij b de regressie coëfficiënt is.

De variabelen geslacht, raadslid of wethouder, lijstpositie en type partij worden meegenomen in de lineaire regressieanalyse. Met uitzondering van de variabele lijstpositie wordt gebruik gemaakt van dummy variabelen. Het gaat hier om categoriale variabelen die omgezet zijn naar continue variabele om ze zo mee te kunnen nemen in de regressieanalyse. De categorie die gebruikt is als referentie categorie staat tussen haakjes achter de variabelen in tabel 1. Voor de variabelen eerste vrouw op de lijst, eerste kandidaat behorend tot een etnische minderheid, wethouder en lijstduwer wordt gekeken naar de gemiddelde

percentages. Deze variabelen worden afgezet tegen een relatief klein deel van de steekproef waardoor het niet mogelijk is deze variabelen mee te nemen in de regressieanalyse.

Om een correcte regressieanalyse te kunnen uitvoeren moet de data voldoen aan een aantal assumpties. Voor zowel het eerste als het tweede model geldt dat de waarden voor Mahalanobis-afstand te hoog zijn, hetgeen duidt op extreme casussen. Field (2013) stelt echter dat zolang Cooks afstand onder de 1 blijft deze casussen in de analyse kunnen blijven, omdat deze dan geen groot effect hebben op de regressieanalyse (p. 309). Voor beide

modellen geldt dat Cooks afstand ruim onder de 1 blijft6. Verder wordt aan alle voorwaarden voldaan. 7

3 Nagtzaam (2019) maakt aannemelijk dat dit niet alle voorkeurstemmen omvat. Sommige stemmen op de

lijsttrekker kunnen gezien worden als een voorkeurstem en sommige stemmen op andere kandidaten kunnen gezien worden als een ‘partijstem’ (p. 35-36). Toch is in dit onderzoek gekozen voor een conceptualisering die hier geen rekening meer houdt.

4 Een logaritme met als grondtal 10 wordt de Briggse logaritme genoemd.

5 De figuren 1 en 2 in de appendix laten het effect van de Briggse logaritme zien op de data.

6 De hoogste waarde voor Cooks afstand is 0,045, hetgeen duidt op de afwezigheid van zeer invloedrijke

casussen betreffende de regressie analyse.

(20)

4. Resultaten

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 in Gorinchem werden 14799 stemmen uitgebracht op in totaal 164 kandidaten. Daarvan waren er 6837, ofwel 46,2% een voorkeurstem. Hiermee ligt het aantal voorkeurstemmen in Gorinchem iets onder het

landelijk gemiddelde van 50,3% (De Jong, 2018). Vijf kandidaten stonden op een lijstpositie die hen geen raadszetel zou hebben opgeleverd, maar zijn toch, doormiddel van

voorkeurstemmen gekozen. Dat is 20% van de verkozen kandidaten en daarmee meer dan het dubbele van het landelijk gemiddelde van 9,7% (De Jong, 2018). Van de vijf door

voorkeurstemmen verkozen kandidaten behoorden er 3 tot een etnische minderheid.

Om de verschillende hypothesen te kunnen beantwoorden, moet gekeken worden naar de regressiecoëfficiënten. De in tabel 1 opgenomen regressiecoëfficiënten zijn nog niet teruggetransformeerd. Daarom zal ik per hypothese bespreken wat de regressiecoëfficiënt betekend ten opzichte van de verwachtingen zoals geformuleerd in de hypotheses.

Hypothese 1: Een vrouwelijke kandidaat ontvangt evenveel stemmen als een mannelijke kandidaat.

Alternatieve hypothese 1: Vrouwelijke kandidaten ontvangen meer voorkeurstemmen dan mannen.

Tussen vrouwelijke kandidaten en het aantal voorkeurstemmen bestaat een positieve relatie. Dit betekent dat vrouwelijke kandidaten over het algemeen meer voorkeurstemmen krijgen dan mannen. Zoals eerder vermeld is de afhankelijke variabele getransformeerd door middel van een logaritme. De b-coëfficiënten moeten teruggetransformeerd worden om zo een concrete waarde te kunnen verbinden aan de coëfficiënten. De b-coëfficiënt voor de variabele geslacht is 0,189, zoals te zien is in tabel 1. In dit geval geldt 10^0,189= 1,55. Vrouwen ontvangen 1,55 maal zo veel stemmen als een gemiddelde kandidaat. Dit betekent dat vrouwen 55% meer stemmen krijgen dan een gemiddelde kandidaat. Dit klinkt als een

enorme toename voor vrouwelijke kandidaten. Als gekeken wordt naar het gemiddelde aantal stemmen wordt dit, naar het lijkt imposante percentage, in perspectief geplaatst. De

gemiddelde kandidaat behaald namelijk slechts 3,36% van de stemmen. Een toename van 55% is dus niet zo groot als het lijkt. De uitkomst van analyse is ook significant met p<0,05.

(21)

Hiermee kan de eerste hypothese verworpen worden, mannelijke en vrouwelijke kandidaten behalen niet evenveel stemmen. Voor de alternatieve hypothese wordt steun gevonden. Vrouwelijke kandidaten behalen over het algemeen meer stemmen dan mannelijke kandidaten.

Hypothese 2: De eerste vrouw op de lijst en vrouwen lager op de lijst ontvangen evenveel stemmen.

Alternatieve hypothese 2: De eerste vrouw op de lijst ontvangt meer voorkeurstemmen dan vrouwelijke kandidaten lager op de lijst.

De eerste vrouw op de lijst ontvangt gemiddeld meer dan zes keer zoveel stemmen als een vrouwelijke kandidaat op een lagere positie, zoals te zien is in tabel 2. Hier moet de

kanttekening geplaatst worden dat hierbij geen rekening is gehouden met het effect die een hoge lijstpositionering heeft op het electorale succes8. Deze analyse biedt daarom niet de mogelijkheid om het effect van lijstpositie en het effect van het zijn van de eerste vrouw te onderscheiden. Desalniettemin wordt duidelijk dat waar het om stemmen op een vrouw gaat, dit met name de eerste vrouw betreft. Vrouwelijke kandidaten lager op de lijst ontvangen met 2% van de voorkeurstemmen gemiddeld zelfs minder stemmen dan een gemiddelde

kandidaat met 3,36%. Deze conclusie betekend dat hypothese 2 wordt weerlegd en dat er steun gevonden is voor de alternatieve hypothese 2.

(22)

Tabel 1. Regressiemodel van het aantal voorkeurstemmen per kandidaat Model 1

(Constante) 0,970

(0,151) Geslacht (Ref. = Man)

Vrouw

0,189* (0,077) Behorend tot een etnische minderheid (Ref. = Nee)

Ja 0,439** (0,148)

Lijstpositie -0,665***

(0,103) Type partij (Ref. = Landelijke partij)

Lokale partij 0,002

Raadslid of wethouder (Ref. = Nee)

(0,083) Ja 0,175 (0,139) 𝑅2 0,352 Adj. 𝑅2 0,329 N 152

Noot: OLS-regressiecoëfficiënten met standaardfouten tussen haakjes. ***p < 0,001, **p < 0,01, *p < 0,05

(23)

Tabel 2: Gemiddelde percentages van de stemmen ten opzichte van verschillende variabelen

Variabele Categorieën Percentage van

de stemmen

N

- Alle kandidaten 3,36% 152

Eerste vrouw op de lijst

Eerste op de lijst 12,15% 10

Lager geplaatste kandidaat 2% 36

Eerste kandidaat etnische minderheid op de lijst

Eerste op de lijst 12,12% 4

Lager geplaatste kandidaat 5,97% 6

Lijstduwer

Lijstduwer 2,50% 10

Een na laatste kandidaat 1,25% 10

Wethouder of raadslid

Wethouder 6,85% 2

Raadslid 8,03% 10

(24)

Hypothese 3: Kandidaten die behoren tot een etnische minderheid ontvangen evenveel stemmen als kandidaten die niet behoren tot een etnische minderheid.

Alternatieve hypothese 3: Kandidaten die behoren tot een etnische minderheid ontvangen meer voorkeurstemmen dan kandidaten die niet behoren tot een etnische minderheid.

Ook de derde hypothese wordt weerlegd door de analyse. Er bestaat een sterke positieve relatie tussen het aantal ontvangen voorkeurstemmen en het zijn van een kandidaat die behoort tot een etnische minderheid. De b-coëfficiënt voor deze variabele is namelijk 0,439 zoals te zien is in tabel 1. Teruggetransformeerd betekent dit dat kandidaten behorend tot een etnische minderheid 2,75 maal het aantal stemmen krijgen vergeleken met kandidaten die niet behoren tot een etnische minderheid. Deze uitkomst is statistisch significant met P<0,01. Kandidaten behorend tot een etnische minderheid ontvingen dus een flinke hoeveelheid extra stemmen ten opzichte van kandidaten die niet behoren tot een etnische minderheid. Er is daarom steun voor de alternatieve hypothese 3.

Hypothese 4: De eerste kandidaat behoren tot een etnische minderheid op de lijst en een kandidaat behorend tot een etnische minderheid lager op de lijst ontvangen evenveel stemmen.

Alternatieve hypothese 4: De eerste kandidaat op de lijst die behoort tot een etnische

minderheid ontvangt meer stemmen dan een kandidaat behorend tot een etnische minderheid lager op de lijst.

De eerste kandidaat op de lijst behorend tot een etnische minderheid ontvangt gemiddeld het dubbele aantal stemmen van een kandidaat behorend tot een etnische minderheid lager op de lijst, zo wijst tabel 2 uit. Daarnaast is de verdeling van de stemmen minder scheef dan bij vrouwelijke kandidaten. Lager geplaatste kandidaten behorend tot een etnische minderheid behalen gemiddeld nog steeds twee keer de hoeveelheid stemmen ten opzichte van een gemiddelde kandidaat. Ook hier geldt dat er geen rekening is gehouden met lijstpositie waardoor onduidelijk is in hoeverre de positie op de lijst bijdraagt aan het electorale succes. Toch is er sprake van een dusdanig verschil dat geconcludeerd kan worden dat hypothese 4 is weerlegd en er steun is gevonden van de alternatieve hypothese 4.

(25)

Hypothese 5: Lijstpositie heeft geen effect op de hoeveelheid stemmen die een kandidaat ontvangt

Alternatieve hypothese 5: Hoe hoger een kandidaat op de lijst staat, hoe meer stemmen hij of zij ontvangt.

De voorspellende variabele lijstpositie heeft een sterk negatieve relatie met het percentage voorkeurstemmen, daarmee is de vijfde hypothese weerlegd en wordt steun gevonden voor de alternatieve hypothese 5. Als de lijstpositie lager wordt, waarmee de kandidaat een hogere score krijgt voor relatieve lijstpositie, neemt het aantal voorkeurstemmen af. Omdat hier een relatieve score is gebruikt is niet precies te zeggen met hoeveel het aantal stemmen afneemt, wel dat er een sterke relatie bestaat. Lijstpositie is, zoals ook uit de literatuur bleek, een hele belangrijke voorspeller van de hoeveelheid voorkeurstemmen. Verreweg de meeste stemmen gaan uit naar hoog geplaatste kandidaten zoals te zien is in figuur 1, vandaar dat de data ook zeer rechtsscheef verdeeld is. In dit geval lijkt na de zesde plek het aantal stemmen af te vlakken rond de 1,5%. De resultaten van deze variabele zijn significant op het strengste niveau van P<0,001.

(26)

Om een indicatie te kunnen geven van de grootte van het effect van lijstpositie is een multipele regressie analyse uitgevoerd die gelijk is aan de analyse hierboven. De variabele relatieve lijst positie is hierbij vervangen door de absolute lijstpositie waarbij de kleinste lijst van acht kandidaten als maximum fungeert.9 Zo kunnen alle zeventig overgebleven

kandidaten in de analyse vergeleken worden. Het effect is een stuk kleiner maar ook als enige significant. Het kleinere effect kan (mede) verklaard worden doordat veel van de

laaggeplaatste kandidaten nu niet in de analyse zijn meegenomen. Voor de eerste acht kandidaten van elke lijst geldt dat het aantal stemmen met een factor van 0,76 afneemt als men één plek lager op de lijst staat. Ook deze analyse laat zien dat lijstpositie een belangrijk verklarend element is voor het aantal verkregen voorkeurstemmen.

Daarnaast is het opvallend dat de verdeling van stemmen zoals De Jong (2018) die maakte voor de gemeenteraadsverkiezingen in heel Nederland een grote overeenkomst heeft met de verdeling in Gorinchem, zoals te zien is in tabel 3. Deze tabel laat ook zien dat, alhoewel de kandidaten op plek twee tot negen het gros van de stemmen behalen, er ook voor de kandidaten lager op de lijst een redelijke hoeveelheid stemmen te behalen valt. Hoe hoger een kandidaat op de lijst staat hoe meer stemmen hij of zij ontvangt, maar dit betekent niet dat er in de lagere regionen van de lijst amper stemmen te behalen zijn.

Tabel 3: percentage voorkeurstemmen per cluster lijstposities Lijstpositie Percentage van de stemmen

Gorinchem

Percentage van de stemmen landelijk 2 - 5 57,73% 56% 6 - 9 20,41% 18,9% 10 - 13 11,47% 9,8% 14 - 10,39% 15,3%

(27)

Hypothese 6: Lijstduwers ontvangen evenveel stemmen als de kandidaat direct boven hen op de lijst.

Alternatieve hypothese 6: Lijstduwers ontvangen meer voorkeurstemmen dan de kandidaat direct boven hen op de lijst.

Lijstduwer ontvangen gemiddeld het dubbele aantal stemmen van de kandidaat direct boven hen op de lijst, zoals te zien valt in tabel 2. Alhoewel er dus sprake lijkt te zijn van een substantieel lijstduwerseffect, moet dit in perspectief geplaatst worden. De lijstduwers in de analyse behalen gemiddeld 2,5% van de stemmen binnen de eigen partij. In absolute

stemmen gaat het om een zeer kleine hoeveelheid stemmen ten gevolge van het

lijstduwerseffect. Daarbij is een van de lijstduwers wethouder. Waarschijnlijk als gevolg daarvan heeft deze kandidaat een flink aantal stemmen gekregen waarmee het gemiddelde flink omhoog wordt geduwd. Als deze wethouder buiten de beschouwing wordt gelaten neemt het gemiddelde percentage van de stemmen af naar 1,87% voor lijstduwers. Toch is ook dit percentage hoger dan dat van de gemiddelde kandidaat een plek boven de lijstduwer. Daarmee is hypothese 6 weerlegd en er is steun gevonden voor de alternatieve hypothese 6.

Hypothese 7: Kandidaten van de lokale partij ontvangen evenveel voorkeurstemmen als kandidaten van landelijke partijen

Alternatieve hypothese 7: De kandidaten van de lokale partij ontvangen (relatief) meer voorkeurstemmen dan kandidaten van landelijke partijen.

Van de stemmen op landelijke partijen was 49,35% een voorkeurstem, bij de lokale partijen 55,32%. Een verschil van minder dan 6 procentpunten. Ook de regressieanalyse ondersteund dit. Het effect van de variabele type partij is zeer gering en niet significant, zoals te zien is in tabel 1. Alhoewel kandidaten van de lokale partijen strikt genomen meer voorkeurstemmen kregen, is het bewijs niet overtuigend genoeg om hypothese 7 te weerleggen.

(28)

Hypothese 8: Kandidaten die gemeenteraadslid of wethouder waren in de periode

voorafgaand aan de verkiezingen, ontvangen evenveel voorkeurstemmen als kandidaten die dit niet waren.

Alternatieve hypothese 8: Kandidaten die gemeenteraadslid of wethouder waren in de periode voorafgaand aan de verkiezingen, ontvangen meer voorkeurstemmen.

Er bestaat er een positieve relatie tussen voorkeurstemmen en raadslid of wethouder zijn. Teruggetransformeerd van de resultaten in tabel 1 ontvangen raadsleden en wethouders 1,74 keer meer voorkeurstemmen dan andere kandidaten. Ook tabel 2 onderstreept dit effect. Ondanks dit relatief sterke effect is deze niet statistisch significant met p = 0,074. Dit betekent dat er niet voldoende bewijs is om hypothese 8 te weerleggen. De afwezigheid van een statistisch significant resultaat kan mogelijk verklaard worden doordat lijstpositie een groot deel van de stemmen kan verklaren. Vrijwel alle raadsleden nemen een hoge positie in op de lijst waardoor deze positie mogelijk een betere verklaring vormt voor het behaalde aantal voorkeurstemmen. Daarom draagt de variabele raadslid of wethouder niet significant bij aan de voorspellende mogelijkheid van het statistische model.

Hypothese 9: Wethouders en raadsleden krijgen evenveel voorkeurstemmen.

Alternatieve hypothese 9: Wethouders ontvangen meer voorkeurstemmen dan raadsleden.

De resultaten ondersteunen hypothese 9. Wethouders krijgen gemiddeld zelfs minder voorkeurstemmen dan raadsleden, zo blijkt uit tabel 2. Het lijkt dat lijstpositie wederom een rol heeft gespeeld in dit resultaat. In de analyse zijn slechts twee wethouders meegenomen waarvan er één lijstduwer was en de ander een relatief lage positie in nam. De raadsleden namen daarentegen vaak een hoge positie in op de lijst, waardoor zij mogelijk een electoraal voordeel hadden. De analyse biedt niet de mogelijkheid om lijstpositie en het effect van het zijn van de wethouder te onderscheiden. Daarnaast gaat het slechts om twee gevallen, dit in acht nemend maakt dat het bewijs niet erg sterk is.

(29)

5. Conclusie

Welke kenmerken waren van belang voor het ontvangen van voorkeurstemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018? Allereerst blijkt dat de positie die een kandidaat inneemt op de lijst de belangrijkste voorspeller is voor het aantal behaalde voorkeurstemmen. Ook Nagtzaam (2019, p. 88) en Van Holsteijn en Andeweg (2012, p. 179) vinden een sterke relatie tussen lijstpositie en de hoeveelheid behaalde voorkeurstemmen bij landelijke

verkiezingen. Kandidaten die hoog op de lijst staan, ontvangen aanzienlijk meer

voorkeurstemmen dan lagergeplaatste kandidaten. Dit blijkt voor zowel landelijke als lokale verkiezingen op te gaan. De Jong (2018) concludeerde dat er bij gemeenteraadsverkiezingen meer stemmen te halen zijn op lagere lijstposities in vergelijking met landelijke verkiezingen, ook deze analyse bevestigd deze conclusie. De percentages die hij toonde voor de

gemeenteraadsverkiezingen van 2018 in heel Nederland zijn erg vergelijkbaar met die in Gorinchem. Ondanks dit gegeven is de kans op electoraal succes groter bij een hoge lijstpositionering. Deze conclusie lijkt wellicht tegenstrijdig, maar als bedacht wordt dat de eerste 5 kandidaten alsnog bijna 60% van de stemmen vergaren dan wordt inzichtelijk

waarom lijstpositie nog steeds een grote rol speelt. Vergeleken met landelijke verkiezingen is de verdeling minder scheef, desondanks blijft er sprake van een scheve verdeling tussen het behaalde aantal stemmen voor kandidaten hoger op de lijst en kandidaten lager op de lijst.

Naast lijstpositie blijkt ook dat vrouwelijke kandidaten substantieel meer stemmen krijgen dan mannelijke kandidaten. In lijn met eerder onderzoek zoals Nagtzaam (2019, p.86) en Van Holsteijn en Andeweg (2012, p. 181) blijkt dat het met name om de eerste vrouw op de lijst gaat. Deze ontvangt substantieel meer stemmen dan een gemiddelde kandidaat. Lager op de lijst lijkt dit effect af te zwakken voor vrouwen. Kandidaten behorend tot een etnische minderheid, een andere ondervertegenwoordigde groep in de politiek, krijgen ook significant meer voorkeurstemmen. In tegenstelling tot Nagtzaam (2019, pp. 86-88) gaat het in de analyse om een sterk effect. Daarnaast blijkt de eerste kandidaat behorend tot een etnische minderheid meer voorkeurstemmen te behalen dan lager geplaatste kandidaten behorend tot een etnische minderheid maar is dit verschil minder groot dan bij vrouwelijke kandidaten. In tegenstelling tot de bevindingen van Van Holsteijn en Andeweg (2012, pp. 181-182) behalen ook lager geplaatste kandidaten behorend tot een etnische minderheid substantieel meer voorkeurstemmen.

Zowel Nagtzaam (2019, p. 88) als Van Holsteijn en Andeweg (2012, p. 181) vinden bewijs voor het bestaan van een lijstduwerseffect bij nationale verkiezingen. In deze analyse

(30)

werd geen overtuigend bewijs gevonden voor het bestaan van een dergelijk effect. Toch is het daarmee niet gezegd dat op lokaal niveau een dergelijk effect niet bestaat. Eerdere scripties zoals die van Delhez (2018) en onderzoek in België zoals die van Maddeens, Weekers, Fiers en Vanlangenakker (2007, p. 137) tonen aan dat ook op lokaal niveau een dergelijk effect bestaat.

Ook de verwachting dat lokale partijen substantieel meer voorkeurstemmen zouden krijgen dan landelijke partijen bleek niet waar te zijn. Uit de analyse blijkt dat het slechts om een zeer klein verschil gaat. Met name omdat het hier om slechts één geval ging kan niet gesteld worden dat dit verschil ergens op duidt, maar als dit veelvoudig voorkomt zou het alsnog in de richting van een verschil kunnen wijzen. Daarom is verder onderzoek naar het verschil in voorkeurstemmen bij landelijke en lokale partijen wenselijk.

Als laatste werd ook hypothese 8 niet weerlegd. Zogenoemde ‘incumbents’, in dit geval raadsleden en wethouders blijken geen substantieel electoraal voordeel te hebben boven andere kandidaten. Het uitblijven van een effect voor deze variabele is opvallend omdat Van Holsteijn en Andeweg (2012, p. 179) in hun analyse van de Tweede Kamerverkiezingen het sterkste effect zagen voor deze variabele. Ook Nagtzaam (2019, p. 88) vindt een sterke relatie tussen politieke ervaring en voorkeurstemmen. In dit onderzoek kon waarschijnlijk

lijstpositie de behaalde voorkeurstemmen beter verklaren dan politieke ervaring en daarom is in dit geval een effect uitgebleven. Voor hypothese 9 geldt dat er niet voldoende bewijs is om er een sterke conclusie aan te verbinden en daarom blijft de hypothese van kracht. Ook op dit punt zou verder onderzoek wenselijk zijn.

Het onderzoek maakt aannemelijk dat een aantal kandidaat kenmerken die op landelijk niveau een rol spelen ook op lokaal niveau van belang zijn. Toch lijkt er lokaal op een aantal punten een andere dynamiek te zijn. Bijvoorbeeld dat er voor kandidaten behorend tot een etnische minderheid een zeer substantieel effect is, waar deze op landelijk niveau gering is. Mogelijk hebben deze kandidaten een bijzondere dynamiek met hun kiezers, anders dan op nationaal niveau? Ook het uitblijven van een substantieel electoraal voordeel voor kandidaten met politieke ervaring is opvallend. Mogelijk speelt dit op lokaal niveau minder een rol? Verder onderzoek zou deze vragen wellicht kunnen beantwoorden.

Met de conclusies die getrokken zijn aan de hand van dit onderzoek moet voorzichtig worden omgegaan. Mijn onderzoek kent namelijk enkele keuzes die de generaliseerbaarheid van de uitkomsten aantasten. Ten eerste is slechts één gemeente onderzocht. De uitkomsten van de analyse zouden uniek kunnen zijn voor de gemeente Gorinchem en niet in andere gemeentes voorkomen, al is door juist voor de gemeente Gorinchem te kiezen geprobeerd de

(31)

kans hierop te minimaliseren. Toch was de gemeente Gorinchem in een aantal opzichten niet modaal. Bijvoorbeeld de turbulente raadsperiode 2014-2018, die mogelijk zijn weerslag heeft gehad op de verkiezingsuitslag. Door slechts één gemeente te onderzoeken is het aantal onderzochte kandidaten beperkt gebleven tot 152. Hierdoor is de analyse soms in aantallen erg beperkt gebleven, zoals het geval was bij de hypothese aangaande wethouders en het verschil tussen landelijke en lokale partijen. Daarnaast zijn een aantal verklarende variabelen, bijvoorbeeld de door kandidaten ondernomen campagne activiteiten en door kandidaten genoten media aandacht, niet meegenomen in het onderzoek. Mogelijk vormen deze variabelen een nog betere verklaring van het aantal behaalde voorkeurstemmen.

Vervolgonderzoek zou deze tekortkomingen eventueel kunnen ondervangen. Ten eerste zou vervolgonderzoek meerdere gemeentes moeten bekijken om zo meer kandidaten in beeld te krijgen. Dan zou met een eer evenwichtige onderbouwing conclusies getrokken kunnen worden. Daarnaast zouden gemeenten over heel Nederland onderzocht moeten worden om de generaliseerbaarheid te vergroten. De mogelijkheden hiertoe zullen in de toekomst alleen maar groter zijn. In dit onderzoek is enkel gebruik gemaakt van ecologische data die steeds makkelijker verkrijgbaar is. Zo moet sinds 2019 het proces verbaal van de verkiezingsuitslag door elke gemeente online gepubliceerd worden. Ook de uitslagen per stemlokaal worden centraal verzameld en zijn publiekelijk beschikbaar. Hopelijk resulteert dit in een rijke toekomst voor een onderbelicht onderzoeksveld.

(32)

6. Bibliografie

Andeweg, R., & Irwin, G. (2014). Governance and Politics of the Netherlands (4e ed.). London: Palgrace Macmillan.

André, A., & Depauw, S. (2017). Too much choice, too little impact: a multilevel analysis of the contextual determinants of preference voting. West European Politics, 40(3), 598-620.

Apap, J., Claros, E., & Zamfir, I. (2019). Women in politics: A global perspective. European Parliamentary Research Service.

Balmas, M., Rahat, G., Sheafer, T., & Shenhav, S. (2014). Two routes to personalized politics: Centralized and decentralized personalization. Party Politics, 20(1), 37-51. Boogers, M., Ostaaijen, J., & Slagter, L. (2010). Lokale kiezers: lokale keuzes? Onderzoek

naar de achtergronden en de betekenis van het stemgedrag bij de

gemeenteraadsverkiezingen van 2010. Tilburg: Tilburgse school voor politiek en

bestuur.

Broeken, A. (2018, maart 24). Nieuwkomer Democaten Gorinchem: een bont gezelschap met ambitie. AD.

Brown, A. (2014). Voters Don’t Care Much About Incumbency. Journal of Experimental

Political Science, 1(2), 132-143.

CDA Gorinchem. (2016, mei 29). CDA Gorinchem uit de coalitie. Opgehaald van CDA Gorinchem: https://www.cda.nl/zuid-holland/gorinchem/actueel/nieuws/cda-gorinchem-uit-de-coalitie/

Centraal stembureau Gorinchem. (2018, maart 23). Proces-verbaal van de verkiezingsuitslag van de gemeenteraad.

De Jong, R. (2018, september 9). Het gebruik van voorkeurstemmen bij verkiezingen. Opgehaald van Stuk Rood Vlees: http://stukroodvlees.nl/10096-2/#_ftn1 Delhez, M. (2018). Lijstduwers en het lijstduwerseffect . Opgehaald van

https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/66191/Delhez%2C%20Merel-s1521764-BA%20Thesis%20POWE-2018.pdf?sequence=1

Duijvendak, M. (2008). Ligamenten van de staat? Over regionale identiteit en de taaiheid van de provincie. BMGN-Low Countries Historical Review, 123(3), 342-353.

(33)

Fiers, S., & Krouwel, A. (2005). The Low Countries: From ‘Prime Minister’ to President‐ Minister. In T. Poguntke, & P. Webb (Eds.), The Presidentialization of Politics: A

Comparative Study of Modern Democracies (pp. 128-158). Oxford University Press.

Garzia, D. (2014). Personalization of politics and electoral change. London: Palgrave Macmillan.

Glaser, T., & Salmon, C. (1991). Public Opinion and the Communication of Consent. New York: Guilford.

Het kontakt Alblasserwaard. (2015, juli 17). Gorinchem heeft nieuwe coalitie.

Jansen, G., & Boogers, M. (2018). Opkomst en stemgedrag. In G. Jansen, & B. Denters (Red.), Democratie dichterbij: Lokaal Kiezersonderzoek 2018 (pp. 7-18). Enschede: Universiteit Twente.

Janssen, C., Dandoy, R., & Erzeel, S. (2017). Het electorale succes van etnische minderheden in Brussel: de rol van kiezers en partijen. Res Publica, 59(4), 389-412.

Karvonen, L. (2010). The personalisation of politics: A study of parliamentary democracies. Colchester: ECPR Press.

LeDuc, L., Niemi, R., & Norris, P. (1996). Introduction: the present and future of democratic elections. In L. LeDuc, R. Niemi & P. Norris. (Eds.), Comparing Democracies:

Elections and Voting in Global Perspective. Thousand Oaks, CA: SAGE.

Maddens, B., Wauters, B., Noppe, J., & Fiers, S. (2006). Effects of Campaign Spending in an Open List PR System: The 2003 Legislative Elections in Flanders/ Belgium. West

European Politics, 29(1), 161-168.

Maddens, B., Weekers, K., Fiers, S., & Vanlangenakker, I. (2007). Op zoek naar een

verklaring voor de persoonlijke score van de kandidaten bij lokale verkiezingen. Res

Publica, 49(1), 132-149.

Mager, A. (2016, mei 25). VVD verder in minderheidscoalitie. Opgehaald van VVD Gorinchem:

https://gorinchem.vvd.nl/nieuws/14736/vvd-verder-in-minderheidscoalitie

Marsh, M. (1985). The Voters Decide?: Preferential Voting in European List Systems.

European Journalof Political Research, 13(4), 365-378.

Mazzoleni, G., & Schulz, W. (1999). "Mediatization" of Politics: A Challenge for Democracy? Political Communication, 16(3), 247-261.

McAllister, I. (2007). The Personalization of Politics. In R. Dalton, & H. Klingemann (Eds.),

The Oxford Handbook of Political Behavior (pp. 571-588). Oxford: Oxford

(34)

McElroy, G., & Marsh, M. (2010). Candidate Gender and Voter Choice: Analysis from a Multimember Preferential Voting System. Political Research Quarterly, 63(4), 822-833.

McGregor, S. (2018). Personalization, social media, and voting. New Media & Society, 20(3), 1139-1160.

Nagtzaam, M. (2019). Second-order electoral personalization. Intra-party Preference Voting

in Belgium and the Netherlands (proefschrift). Universiteit Leiden, Leiden.

Schaap, L. (2015). Lokaal Bestuur. Dordrecht: Convoy.

Street, J. (2012). Do Celebrity Politics and Celebrity Politicians Matter? British Journal of

Politics and International Relations, 14(3), 346-356.

Tweede Kamer der Staten-Generaal. (2019, oktober 15). Algemene Politieke Beschouwingen. Den Haag.

Van Erkel, P., & Thijssen, P. (2016). The first one wins: Distilling the primacy effect.

Electoral Studies, 44, 245-254.

Van Holsteyn, J., & Andeweg, R. (2008). Niemand is groter dan de partij: over de personalisering van de Nederlandse politiek. In G. Voerman (Red.), Jaarboek

Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 2006 (pp. 105-134). Groningen,

Rijksuniversiteit Groningen/DNPP.

Van Holsteyn, J., & Andeweg, R. (2010). Demoted leaders and exiled candidates:

Disentangling party and person in the voter’s mind. Electoral Studies, 29(4), 628-635. Van Holsteyn, J., & Andeweg, R. (2012). Tweede Orde Personalisering: Voorkeurstemmen

in Nederland. Res Publica, 54(2), 163-191.

Wauters, B., Thijssen, P., Van Aelst, P., & Pilet, J. (2018). Centralized personalization at the expense of decentralized personalization. The decline of preferential voting in

Belgium (2003–2014). Party Politics, 24(5), 511-523.

Wauters, B., Weekers, K., & Maddens, B. (2010). Explaining the number of preferential votes for women in an open-list PR system: An investigation of the 2003 federal elections in Flanders (Belgium). Acta Politica, 45(4), 468-490.

(35)

7. Appendix

Figuur 1: Verdeling van stemmen per kandidaat als percentage

Figuur 2: verdeling van stemmen per kandidaat als percentage na toepassing Briggse logaritme

(36)

Figuur 3: regressieanalyse met absolute lijstpositie met 8ste plek als maximum

Model 1

(Constante) 0,977

(0,128) Geslacht (Ref. = Man)

Vrouw

0,230* (0,090) Behorend tot een etnische minderheid (Ref. = Nee)

Ja 0,254 (0,149)

Lijstpositie -0,120***

(0,021) Type partij (Ref. = Landelijke partij)

Lokale partij 0,090

Raadslid of wethouder (Ref. = Nee)

(0,093) Ja 0,241 (0,133) 𝑅2 0,451 Adj. 𝑅2 0,408 N 70

Noot: OLS-regressiecoëfficiënten met standaardfouten tussen haakjes. ***p < 0,001, **p < 0,01, *p < 0,05

(37)

Codeboek kandidaat kenmerken Gorinchem

Variabelen

V1

In welke gemeente is persoon kandidaat

1= Gorinchem

V2

Lijstrekker of gewone kandidaat?

1= Lijstrekker

2= Gewone kandidaat

V3

Kandidaat voor landelijke of lokale partij

0= Landelijke partij 1= Lokale partij

V4

Kandidaat voor welke partij

1= PvdA 2= SP 3= Stadsbelang 4= VVD 5= D66 6= ChristenUnie-SGP 7= CDA 8= GroenLinks 9= Gorcum Actief 10= Jezus Leeft 11= DemocratenGorinchem V5

Absolute aantal ontvangen stemmen

Max.= 1202 Min.= 1

V6

Aantal stemmen als percentage van totaal aantal stemmen voor partij

Max.= 66,55 Min.= 0,07

(38)

V7

Geslacht van kandidaat

0= Man 1= Vrouw 3= onbekend

V8

Eerste vrouw op de lijst?

0= Ja 1= Nee

V9

Etnische achtergrond van kandidaat

0= Niet-Europees 1= Europees

V10

Eerste niet-Europese kandidaat op de lijst?

0= Ja 1= Nee

V11

Absolute positie op de lijst

1= 1ste positie op de lijst 2= 2e positie op de lijst Etc.

V12

Relatieve positie op de lijst

1= Hoog 2= Midden 3= Laag

V12_Cont

Relatieve positie op de lijst aan de hand van het behaalde aantal zetels per partij

Hierbij is gebruik gemaakt van de formule (𝑏𝑒ℎ𝑎𝑎𝑙𝑑𝑒 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑧𝑒𝑡𝑒𝑙𝑠 × 2)𝑎𝑏𝑠𝑜𝑙𝑢𝑡𝑒 𝑙𝑖𝑗𝑠𝑡𝑝𝑜𝑠𝑖𝑡𝑖𝑒 = 𝑉12_𝑐𝑜𝑛𝑡

V13

Is de kandidaat de lijstduwer?

0= Ja 1= Nee

(39)

V14

Was de kandidaat raadslid of wethouder?

0= Ja 1= Nee

V15

Rol kandidaat vorige raadsperiode

1= Wethouder 2= Raadslid 3= Geen rol

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het volgende fragment wordt de melodie na een korte inleiding twee keer gespeeld. 1p 41 Welk soort dynamiek wordt er toegepast bij de herhaling van

Je hoort eerst het fragment van vraag 8 en daarna twee keer het slot.. Het slot is een variatie van het fragment van

Samengevat kunnen de volgende conclusies worden getrokken: - In de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse keuken wordt vooral met versproducten gewerkt; - Men gebruikt het liefst

Uitbraken van veewet- ziekten veroorzaken niet alleen schade voor het getroffen bedrijf en de omringende bedrijven, maar ook voor de gehele sector omdat ze gepaard gaan

In 1997, on the occasion of the 150th an- niversary of the academy, Herbert Matis, Professor of Economic and Social History at the University of Vi- enna, published a short book on

13 - À ces principes s’ajoutent le besoin d’une part, d’étendre la connaissance du numérique chez le juriste qui aide à conce- voir l’algorithme et chez le juge qui

Behalve dat dit een indicator kan zijn voor de (erva- ren) aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap van de betreffende partij, geeft dit ook inzicht in de omvang van

85 minority children, in particular from religious minorities (assuming that they have access). In contrast, it seems that the public education system better accounts for