• No results found

A new home: Research into the identification process of refugees as Dutch

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "A new home: Research into the identification process of refugees as Dutch"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een nieuw thuis

Onderzoek naar het identificatieproces van

vluchtelingen als Nederlander

Job den Heeten

10794840

Bacheloronderzoek

Werkgroep Emily Miltenburg

Integratie van vluchtelingen

ABSTRACT

Identificatie is een belangrijke stap in de integratie van een vluchteling. Iemand die zich identificeert met het Nederlandse volk, en zichzelf dus meer 'Nederlander' noemt, zal sneller onderdeel worden van de maatschappij. Hoewel een vluchteling bij aankomst in Nederland nog het meest een band zal voelen met zijn geboorteland, zal hij zich steeds meer thuis voelen en zal zijn gevoel van Nederlanderschap in de loop van de tijd toenemen. Daarmee is echter nog niet bekend wat hier de onderliggende oorzaak van is. Dit onderzoek betreft daarom de vraag welke factoren er aan dit geleidelijke proces van identificatie ten grondslag liggen bij Afghaanse, Iraanse, Somalische en Irakese vluchtelingen. Door middel van de Survey Integratie Nieuwe Groepen (SING) van het SCP wordt het effect van verblijfsduur op identificatie getest. Hierna worden de potentiële mediatoren​de verwachting in Nederland te blijven ​,​contact met autochtonen en​beheersing van de Nederlandse taal onderzocht, waarbij ook gecontroleerd wordt voor leeftijd, geslacht en afkomst. Uit de resultaten blijkt dat het effect van verblijfsduur op identificatie relatief klein, maar aanwezig is. Het effect wordt voor een derde gemedieerd wordt door contact met autochtonen en beheersing van de Nederlandse taal. De verwachting te blijven is wel een voorspeller voor identificatie, maar is niet significant afhankelijk van het effect van verblijfsduur. Op basis van de resultaten wordt aangeraden om voor het bevorderen van de identificatie en integratie van vluchtelingen taalbeheersing en interetnisch contact te stimuleren en in een vroeg stadium duidelijkheid over iemand verblijfsstatus te verschaffen.

(2)

Inhoudsopgave

● Abstract...p. 1 ● Inleiding...p. 3 ● Theoretisch kader...p. 4

o Identificatie als Nederlander...p. 4 o Verblijfsduur in Nederland...p. 4 o Mediërende variabelen...p. 5 ▪ De verwachting in Nederland te blijven...p. 5 ▪ Contact met autochtonen...p. 5 ▪ Taalbeheersing en culturele aanpassing...p. 6 o Theoretisch Model ...p. 7 ● Methoden...p. 8 o Operationalisatie...p. 8 o Sobeltest...p. 9 ● Resultaten...p. 10 o Beschrijvende statistiek...p. 10 o Multicollineariteit...p. 10 o Hypotheses...p. 12

▪ Hypothese 1: Verblijfsduur op Identificatie als Nederlander...p. 12

▪ Hypothese 2: Mediator 'Verwachting te blijven'...p. 12 ▪ Hypothese 3: Mediator 'Contact met autochtonen'...p. 12 ▪ Hypothese 4: Mediator 'Taalbeheersing'...p. 13 ▪ De mediatoren...p. 13 ● Conclusie...p. 15 ● Referenties...p. 18 ● Syntax...p. 19 2

(3)

Inleiding

Een vluchteling die naar Nederland komt zal een inburgeringscursus moeten volgen. Van hem wordt verwacht dat hij bereid is zich te verdiepen in het land waar hij gaat wonen. Ook moet de vluchteling de Nederlandse taal leren. Dit gaat allemaal uit van het ideaal van integratie: we willen dat iedereen onderdeel is van de samenleving en vermijden dat mensen van een bepaalde afkomst in een geïsoleerde wereld gaan leven. Wie op sociaal-cultureel vlak goed integreert zal dit ook op sociaal-economisch vlak doen en heeft een lager risico om in de criminaliteit te belanden, luidt de gedachte. Bij integratie hoort dus zowel een evenredige deelname aan onder andere de arbeidsmarkt als bijvoorbeeld het onderschrijven van Nederlandse normen en waarden (Tweede Kamer, 2003). Om te voorkomen dat inwoners van hetzelfde land in subgroepen naast elkaar gaan leven, wordt verwacht dat immigranten in ieder geval gedeeltelijk bereid zijn zich aan te passen aan de Nederlandse cultuur. Uiteindelijk moet iedereen zich onderdeel voelen van één volk, om een samenleving te kunnen vormen.

In zijn boek​Imagined communities beschrijft Anderson (2006) hoe mensen binding kunnen voelen met een grote groep. Hij zegt dat mensen zich een gemeenschap kunnen 'inbeelden' met behulp van onder andere nationale verhalen en mythes. Wanneer mensen elkaar als de 'ingroup' beschouwen, kunnen ze solidariteit voelen met mensen die ze nog nooit hebben ontmoet. ​Identificatie

is hierbij het sleutelbegrip. Het vormt de basis van hoe op sociaal niveau groepen worden geconstrueerd. Om te integreren is identificatie met de bevolking van een land dus van cruciaal belang. Wil een vluchteling onderdeel uitmaken van de maatschappij, dan zal hij zichzelf moeten gaan identificeren als 'Nederlander'.

Maar wat is een Nederlander? Formeel gezien ben je Nederlander als je een Nederlands paspoort hebt. Maar integratie is natuurlijk geen binaire stap, geen kwestie van 'wel' of 'niet' Nederlander zijn. In plaats daarvan is identificatie voor een vluchteling veel meer een geleidelijk proces, waarin hij zich na verloop van tijd steeds meer 'Nederlander' gaat voelen. Wanneer iemand als vluchteling in Nederland aankomt, heeft hij waarschijnlijk nog nauwelijks een beeld van het land, en zal hij zich dus naar verwachting nog het meest met zijn geboorteland identificeren. Maar gaandeweg het integratieproces, tijdens de inburgeringscursus, het verkrijgen van een paspoort en hoe langer iemand in Nederland woont, zal hij zich hier steeds meer thuis gaan voelen. Hij raakt dan immers steeds meer bekend met zijn nieuwe leefomgeving en haar mensen, en bouwt er op die manier een emotionele band op.

Onderzoek naar identificatie is tot nu toe veelal gedaan naar migranten in het algemeen. Over vluchtelingen in het bijzonder is echter minder bekend. In tegenstelling tot veel andere migranten, zoals economische migranten, is de migratie van een vluchteling niet vrijwillig van aard. Een vluchteling voelt zich uit angst genoodzaakt te verhuizen naar een ander land. In de definitie van de VN (1951) is een vluchteling iemand die “​uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot

een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen,​(Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, 1951). In dit onderzoek zal daarnaast ook van vluchtelingen gesproken worden bij mensen die de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen na eerder een vluchtelingenstatus te hebben gehad.

Verhuizen naar een nieuwe omgeving met een nieuwe taal is voor de meeste migranten een moeizame stap. Het onvrijwillige vertrek van vluchtelingen, vaak in combinatie met opgedane traumatische ervaringen in het geboorteland en tijdens de vlucht, maakt dat het vestigen in een nieuw land voor vluchtelingen een nog complexer psychologisch proces zal zijn dan voor andere migranten (Gonsalves, 1992). Met de recente vluchtelingenstroom uit onder meer Syrië is het vraagstuk van integratie voor vluchtelingen in het bijzonder, en de vraag wie er bij ‘ons’ mag horen, hoog op de politieke agenda komen te staan.

Hoewel identificatie wordt gezien als een van de belangrijkste indicatoren voor integratie en ook veel wetenschappelijke literatuur gebruik maakt van dit concept (Van de Donk et al., 2007), is er nog maar weinig concreet onderzoek gedaan om de precieze factoren die identificatie bepalen te onderscheiden. Deze factoren zijn echter cruciaal om te kunnen verklaren hoe een emotionele band die iemand kan voelen met een groep kan ontstaan. Een beter begrip hiervan kan op die manier leiden tot een beter 3

(4)

integratiebeleid. Het​proces is in het onderwerp van deze studie, wat betekent dat het tijdseffect centraal staat.

Het doel van het onderzoek is daarom om het proces van identificatie als Nederlander door vluchtelingen te ontleden. De belangrijkste aanname die hieraan vooraf gaat is dat een vluchteling die in Nederland is komen wonen zich na verloop van tijd steeds meer zal gaan identificeren met zijn nieuwe woonland. Wanneer in dit onderzoek de invloed van verblijfsduur op identificatie bevestigd wordt, kan door middel van een mediatie-analyse de aard van dit effect verder in kaart worden gebracht. Een drietal variabelen wordt getest om te onderzoeken in hoeverre ze het effect van verblijfsduur op identificatie kunnen mediëren. Deze drie mediatievariabelen betreffen de verwachting van de vluchteling om permanent in Nederland te blijven, de mate waarin de vluchteling contacten onderhoudt met autochtone Nederlanders en zijn beheersing van de Nederlandse taal.

Om de vraag te kunnen beantwoorden wordt de reeds bestaande dataset uit de ‘Survey Integratie Nieuwe Groepen 2009’ (SING) van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) gebruikt. In de survey worden ruim driehonderd vragen gesteld over het leven en de meningen van de vluchtelingen uit Afghanistan, Iran, Somalië en Irak, welke het mogelijk maken om de variabelen voor dit onderzoek te operationaliseren. De hoofdvraag die wordt gesteld luidt voluit: ​Wat is het effect van verblijfsduur op de identificatie als Nederlander van vluchtelingen en in welke mate kunnen de verwachting in Nederland te blijven, contact met autochtonen en beheersing van de Nederlandse taal dit effect mediëren?

(5)

Theoretisch kader

Identificatie als Nederlander

Identificatie​gaat over het gevoel tot een groep te behoren (Yuval-Davis, 2006). Wie zich met een bepaalde groep identificeert, voelt zich één met deze groep, wat ook betekent dat hij zich aangesproken voelt wanneer het over de groep gaat. Hij ziet mensen die tot dezelfde categorie behoren als de​ingroup en heeft een al dan niet bewuste voorkeur voor mensen van deze ingroup.

Identificatie is bij uitstek een relationeel begrip. Door zich te identificeren positioneert een individu zich ten opzichte van andere mensen (Grever & Ribbens, 2007; Howard, 2000). Iemand vormt een bepaald zelfbeeld over wat zijn identiteit is. ​Identiteit ​bevat ook feitelijke zaken die in meer of mindere mate vaststaan, zoals geslacht en geboorteland, waardoor het een statischer begrip is dan identificatie (Howard, 2000; Van de Donk et al. 2007). Identificatie is vervolgens de actieve handeling waarmee de individu binnen dit definitiekader zijn identiteit vormgeeft door bepaalde delen ervan te benadrukken (Grever & Ribbens, 2007). Op basis van die betekenisgeving, gebaseerd op zowel feitelijke als subjectieve ideeën over zijn identiteit, vormt hij zijn positionering ten opzichte van anderen. Dit onderzoek focust zich identificatie, omdat het een actieve, sociale handeling is vanuit de persoon in kwestie zelf.

Identificaties zijn de verhalen die mensen vertellen waarin ze zichzelf herkennen (Martin, 1995). Deze verhalen moeten volgens Probyn (1995) echter niet als vaststaand gezien worden: veelal reflecteren ze ook vooral wat mensen graag​willen zijn. Mensen idealiseren hun verhaal over zichzelf vaak om er een mooier geheel van te maken. Identiteiten reflecteren op die manier ook de emotionele investering die mensen doen om ergens bij te horen. Mede hierom kan identificatie gezien worden als indicator van integratie.

Het WRR maakt onderscheid tussen drie verschillende vormen van identificatie (Van de Donk et al., 2007). De eerste is functionele identificatie: mensen voelen zich met elkaar verbonden omdat ze vergelijkbare belangen hebben, bijvoorbeeld met hun collega's, klasgenoten of lid van een vereniging. Men herkent een gelijkgestemde aan het delen van een bepaalde rol of doel en ziet dit als reden om samen te werken en met elkaar om te gaan.

De tweede vorm is normatieve identificatie, welke gaat over het delen van normen. Om een groep te vormen is het van belang een basis van normen met elkaar te delen. In het geval van vluchtelingen betekent dat in de praktijk vaak dat vluchtelingen bereid moeten zijn zich aan te passen aan de norm die in Nederland geldt. Een andere mogelijkheid bestaat wanneer iemand het aanpassen van de norm wil gebruiken om zijn identificatie te versterken, maar dit is voor minderheidsgroepen lastiger te bewerkstelligen (Van de Donk et al., 2007).

Dit onderzoek focust zich echter op de derde vorm: emotionele identificatie. Dit is een meer abstract gevoel van verbondenheid met een groep of land, een zekere ​sense of belonging ​. Volgens Smith (1991) vormt deze vorm van identificatie namelijk de basis voor de andere twee. Pas wanneer mensen zich verbonden voelen met de mensen om hen heen kunnen ze functionele en normatieve relaties met elkaar aangaan en kunnen ze een natiestaat te vormen.

Een vluchteling zal zich Nederlander noemen als hij zich thuis voelt in Nederland. Hij voelt een emotionele band met het land en daarom wil hij zich scharen onder de groep 'Nederlanders'. Door zijn

sense of belonging staat hij meer open voor Nederland en zijn mensen. Dit bevordert zijn integratie omdat

hij meer bereid zal zijn zich ook functioneel en normatief te identificeren

Plaats vormt een sociale categorisering, op basis waarvan men een groep kan vormen (Cuba & Hummon, 1993). Door jezelf te identificeren naar je woonplaats ('Nederlander'), kun je laten zien bij wie je vindt dat je hoort. Dit kan ook wel plaatsidentificatie worden genoemd (naar ​place identity​, Hernández et al., 2007). Doordat plaats op deze manier niet alleen een fysieke plek wordt, maar ook de mensen die er wonen representeert, kan plaatsidentificatie als een soort lidmaatschap van een plaatselijk gedefinieerde groep worden gezien (Twigger-Ross & Uzzell, 1996).

In dit onderzoek wordt de aanname gesteld dat iemands identificatie met Nederland toeneemt naarmate hij langer in Nederland woonachtig is. Men raakt immers gehecht aan waar men bekend mee is.

(6)

Aan het begin van iemands verblijf zal hij nog veel zijn oude thuisland als referentiepunt nemen. Alles in Nederland is dan nieuw en de vluchteling zal tegen culturele verschillen aanlopen. Hoe langer hij echter in Nederland woont, hoe meer hij hier bekend mee zal raken en hoe natuurlijker het voor hem aan zal voelen.

Uit onderzoek van Hernández et al. (2007) blijkt dat plaatshechting ( ​place attachment​) al vrij snel gebeurt wanneer iemand op een andere plek komt te wonen. Dit begrip omvat echter enkel een positief beeld van een​plek, een fysieke ruimte. Hierdoor kan het bijvoorbeeld ook al gebeuren na een kort bezoek zoals een vakantie, zonder dat er ook een gevoel van 'belonging' hoeft te ontstaan.

Voor het daadwerkelijk ‘thuis’ noemen van een plaats is echter meer nodig. Je identificeren met een plaats is namelijk een proces dat meer tijd in beslag neemt. Hoewel hechten zelfs al kan gebeuren na een kort bezoek, moet voor identificatie met een plaats iemand zijn identiteit aanpassen. Aangezien identiteit een sociaal ingebed begrip is, moet een vluchteling zich dus tot een sociale groep gaan rekenen, en dit proces neemt meer tijd in beslag. Het verschil tussen plaatshechting en -identificatie is volgens Hernández et al. (2007) vooral te merken bij migranten, voor wie sinds hun migratie zowel hun leefomgeving als identiteit veranderd zijn.

Hoewel gewenning dus een deel van de verklaring kan zijn, is plaatshechting geen op zichzelf staande verklaring voor het tijdsafhankelijke identificatieproces. Het hechten aan Nederland als plaats kan een reden voor een vluchteling zijn om zich ook meer als Nederlander te zien, maar kan in de theorie van Hernández et al. (2007) geen volledige verklaring vormen voor de sociale identificatie, omdat dit een langduriger en sociaal ingebed proces blijkt. Welke factoren er precies het verschil kunnen maken tussen enkel hechten aan een plaats en plaatsidentificatie zal verder in dit onderzoek worden onderzocht. De hypothese die aan het hoofdverband ten grondslag ligt luidt:​H1: Hoe langer een vluchteling in Nederland woonachtig is, hoe meer hij zich zal identificeren als 'Nederlander'.

Mediërende variabelen

Een mediatie-effect kan omschreven worden als een ‘tusseneffect’. Als er sprake is van een mediatie, is er een variabele, ‘M’, die tussen het effect van een variabele ‘X’ op een variabele ‘Y’ in staat. De onafhankelijke variabele heeft via de mediatievariabele een effect op de afhankelijke variabele. Op deze manier vormt de mediator een verklaring voor de werking van het hoofdeffect. In dit onderzoek betekent dat bijvoorbeeld dat een langere verblijfsduur zorgt dat een vluchteling meer contacten met autochtonen onderhoudt, wat er vervolgens toe leidt dat hij zich meer als Nederlander identificeert.

Door in dit onderzoek verblijfsduur als belangrijkste onafhankelijke variabele te nemen, de ‘X’, kan middels een mediatie-analyse het tijdseffect op de identificatie als Nederlander worden verklaard. Het identificatieproces dat vluchtelingen doorlopen wanneer ze in Nederland komen wonen kan op deze manier worden ontleed in subeffecten. De beoogde mediatievariabelen die in dit onderzoek worden behandeld betreffen ​de verwachting in Nederland te blijven ​,​contact met autochtonen​en​beheersing van de Nederlandse taal​.

De verwachting in Nederland te blijven

Verblijfsduur en de verwachting permanent in Nederland te gaan wonen zullen naar verwachting sterk correlerende variabelen zijn. Sommige vluchtelingen zullen enkel om de situatie in hun geboorteland gevlucht zijn maar het liefst zo snel als mogelijk terugkeren, terwijl anderen van begin af aan het idee hebben te blijven en hopen in een veiliger en welvarender land een toekomst op te kunnen bouwen. Wie verwacht te blijven zal logischerwijs gemiddeld een langere verblijfsduur hebben - hoewel het in het geval van vluchtelingen echter wel de vraag is of de situaties van de thuislanden van de vluchtelingen tijdens dit onderzoek het überhaupt toe lieten om terug te keren.

Andersom geldt het effect echter ook: wie al langere tijd in Nederland woont, zal zijn mentaliteit aanpassen en er rekening mee gaan houden permanent in Nederland te zullen blijven. De situatie in het geboorteand kan minder snel verbeteren dan verwacht, maar ook kan de vluchteling meer vertrouwen krijgen in zijn plaats in de Nederlandse samenleving en daarom meer bereid worden te blijven.

De gedachte om later wel of niet terug te willen keren naar het geboorteland zal uitmaken voor de identificatie. Een vluchteling kan ervoor kiezen het concept ‘thuis’ enkel te blijven gebruiken voor zijn geboorteland, maar kan ook zijn nieuwe woonplaats als een nieuw thuis gaan zien. Sommige vluchtelingen willen het liefst zodra het weer mogelijk is terug naar het land van herkomst en dit zal hun bereidheid te

(7)

integreren beïnvloeden. Wanneer ze er van uitgaan slechts een aantal jaar in Nederland te blijven, zal de identificatie met het geboorteland veruit het sterkst blijven: hun vlucht is immers enkel een tijdelijke noodzaak. Over het algemeen wordt vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst gezien als de meest duurzame oplossing gezien voor vluchtelingenvraagstukken (Warner, 1994). Dit zou echter naar verwachting wel betekenen dat vluchtelingen een grotere een zekere afstand tot de inwoners van zijn gastland zal houden (zie ook Geuijen, 1997).

Hebben vluchtelingen echter het idee dat ze de rest van hun leven in Nederland zullen blijven, of krijgen ze dit idee na verloop van tijd, dan zal hun wil om de Nederlandse identiteit aan te nemen veel groter zijn. De identificatie als Nederlander is dan immers iets wat de rest van hun leven deel zal blijven van hun identiteit.

Een vluchteling die eenmaal vastberaden is om in Nederland te blijven wonen, zal het als zijn nieuwe thuisland willen beschouwen en zich ook meer identificeren als Nederlander. Omdat deze verwachting te blijven naar verwachting gemiddeld genomen vaker zal voorkomen naarmate iemand langer in Nederland woont, kan het een mediator zijn voor het effect van verblijfsduur op identificatie. Hypothese twee luidt daarom:​H2: De verwachting om permanent te blijven wonen in Nederland heeft een mediërend effect op het verband tussen verblijfsduur en de identificatie van een vluchteling als Nederlander.

Contact met autochtonen

Hoe langer een vluchteling in Nederland woont, hoe meer tijd hij heeft om nieuwe kennissen op te doen. Een vluchteling die net in Nederland aankomt, kent nog geen Nederlanders. Hij heeft bovendien nog geen of weinig andere gelegenheden als werk of school waar hij of zij autochtonen tegen zal komen. Hij zal zich dus eerder in een netwerk van medevluchtelingen begeven, ook gezien de nog aanwezige taalbarrière. Na verloop van tijd zal de vluchteling echter meer ‘in’ de samenleving gaan wonen en bijvoorbeeld gaan deelnemen op de arbeidsmarkt, waardoor hij zich meer gaat mengen in het Nederlandse volk. Iemand zal zich door de jaren heen steeds meer settelen in zijn nieuwe thuisland en daarbij een steeds groter sociaal netwerk opbouwen, waar ook steeds meer Nederlanders deel uit van zullen maken. Onderzoek van onder andere Vervoort (2011) bevestigt dit vermoeden. Ook in België vonden Van Craen et al. (2007) dat een langere verblijfsduur van immigranten een sterk positief verband had met het aantal contacten met

de autochtone bevolking.

Het belang van sociale contacten is door Bourdieu (1986) beschreven als sociaal kapitaal. Dit is op te delen in twee soorten: ​bonding en ​bridging (Putnam, 2000). ​Bonding sociaal kapitaal is het contact dat de immigrant heeft met de eigen etnische groep. Het versterkt de sociale banden binnen homogene groepen. Dit kan zowel positief uitwerken voor de integratie, wanneer de etnische gemeenschap een sociaal vangnet vormt en elkaar steunt, maar ook negatief, wanneer het sociale mobiliteit tegenwerkt en het een de immigrant geïsoleerd van de meerderheidsgroep houdt (Huijink, Dagevos & Ross, 2012).

Bridging

sociaal kapitaal zijn juist interetnische bindingen, die een heterogeen karakter hebben. Ze slaan voor de immigrant als het ware een brug naar de autochtone bevolking (Putnam, 2000). Hiermee wordt de sociaal-culturele afstand tussen de twee groepen verkleind. Bijvoorbeeld kunnen​social bridges vluchtelingen helpen om contacten te leggen die voor het vinden van een baan (De Vroome & Van Tubergen, 2010). ​Niet alleen helpt het bovendien voor praktische zaken: ook zorgt contact met autochtonen ervoor dat een vluchteling de Nederlandse cultuur kan leren kennen. Op die manier kan hij een zekere ‘feeling’ met de Nederlanders krijgen, een gevoel van betekenis, wat het voor hem makkelijker zal maken zich met hen te identificeren.

Voor​bridging​sociaal kapitaal is het positieve effect op de integratie is eenduidig in te zien. Hierom wordt deze variabele getest als mediator. Gezien de verwachting dat het sociale netwerk met autochtonen uitbreidt naarmate iemand langer in Nederland woont, en het vermoede positieve effect daarvan op de identificatie luidt de derde hypothese:

H3: Contact met autochtone Nederlanders heeft een mediërend effect op het verband tussen verblijfsduur en de identificatie van een vluchteling als Nederlander.

Taalbeheersing en culturele aanpassing

Een vluchteling die net in Nederland aankomt, heeft naar alle waarschijnlijkheid nog geen enkele kennis van de Nederlandse taal. Tijdens de verplichte taalcursus die als eis bij de inburgering wordt gesteld zal hij voor het eerst de beginselen van Nederlandse taal leren. Naarmate een vluchteling vervolgens langer in 7

(8)

Nederland woont, zullen zijn taalvaardigheden zich verder kunnen ontwikkelen (Klaver, Dagevos & Bakker, 2011). Het eenzijdige richting van het positieve effect van verblijfsduur op taalbeheersing spreekt voor zich. Een vluchteling die de Nederlandse taal beheerst, zal een beter begrip krijgen van de Nederlandse cultuur. Hij zal bijvoorbeeld naar de Nederlandse televisie kunnen kijken en leren begrijpen waar men het over heeft. Ook hangt het uiteraard ook samen met contact met autochtonen: wie beter de Nederlandse taal spreekt, zal meer met autochtonen omgaan en vice versa (Martinovic, Van Tubergen & Maas, 2008). Op die manier groeit zijn 'feeling' met het Nederlandse volk en dit maakt het ook makkelijker om er sympathie te voelen. Hij zal zichzelf daarom naar verwachting ook eerder Nederlander noemen.

Taal is bovendien een vorm van zelfpresentatie. Fortier (1999) omschrijft dit als een performatieve dimensie van identificatie. Het beheersen van de Nederlandse taal geeft een 'uiterlijk' kenmerk om de groep Nederlanders te onderscheiden. Door de taal van de Nederlandse bevolking te spreken, kan een vluchteling zich laten zien als Nederlander en het kan hem het zelfvertrouwen geven om zich tot de groep Nederlanders te rekenen (Clément, Noels & Deneault, 2001). Bepaalde specifieke kenmerken die bij een groep horen geven mensen een houvast om hun identiteit er aan toe te schrijven en hun emoties met een verhaal te concretiseren.

Gezien de beoogde verbanden tussen verblijfsduur en taalbeheersing en tussen taalbeheersing en identificatie, wordt verwacht dat taalbeheersing een verklarende factor is voor het identificatieproces van vluchtelingen. ​De hypothese die bij deze theorie hoort luidt: ​H4: De mate waarin een vluchteling in Nederland de Nederlandse taal beheerst, heeft een mediërend effect op het verband tussen verblijfsduur en de identificatie van een vluchteling als Nederlander.

Theoretisch model

De hypotheses van dit onderzoek zijn schematisch weergegeven in onderstaand theoretisch model:

Naast de drie mediatievariabelen zijn er ook drie controlevariabelen in het onderzoek opgenomen, waaronder: ​leeftijd, geslachten afkomst​. Ook worden de vier afkomstgroepen Afghanen, Iraniërs, Somaliërs en Irakezen als aparte categorieën gecontroleerd op onderlinge verschillen.

(9)

Methoden

Operationalisatie

In dit onderzoek wordt het hoofdverband van​verblijfsduur in Nederland

op​identificatie als Nederlander

bij vluchtelingen onderzocht. Hiervoor wordt de reeds bestaande dataset

Survey Integratie Nieuwe Groepen 2009’ (SING) van het SCP gebruikt. Deze survey is voorgelegd aan de vier grootste 'nieuwe groepen' niet-Westerse vluchtelingen: Iraniërs, Irakezen, Afghanen en Somaliërs. Omdat de cijfers uit 2009 komen, ontbreken onder andere gegevens over de recenter binnengekomen stroom Syriërs. Ook zijn er respondenten van Poolse, Chinese en Nederlandse afkomst voor de survey geïnterviewd die in dit onderzoek achterwege zullen worden gelaten. Afkomst zal ook gebruikt worden als controlevariabele om verschillen tussen etnische afkomsten te kunnen vergelijken.

Omdat dit onderzoek zich enkel focust op vluchtelingen, wordt ook geselecteerd op basis van vraag 420: ​Waarom heeft u <land van herkomst> verlaten?. ​Mensen doen mee aan de sample als ze hebben geantwoord: ​politieke redenen, oorlog in <land van herkomst>, om dienstplicht in <land van herkomst> te ontlopen ​of ​religieuze vervolging. Ook zijn de antwoorden met het gezin meegekomen (als kind) ​en

gezinshereniging (met ouders of partner die al in Nederland wonen in de sample meegenomen, aangezien deze vaak een afgeleide zijn van de eerste antwoorden.

Hoewel de SING-data met zijn grote steekproefgrootte en vragenlijst een grote bron van informatie vormt, is het geen longitudinale studie. Hierdoor is het helaas niet mogelijk om identificatieprocessen op individueel niveau te onderzoeken. Wel is het mogelijk om verschillende individuen met elkaar te vergelijken, mensen die reeds langer en korter in Nederland verblijven. Op deze manier is het toch mogelijk om een tijdseffect in kaart te brengen en daarmee het identificatieproces te onderzoeken. Door de correlaties van verblijfsduur op de mediatoren en hun invloed op de identificatie te testen, kan van elk van hen het aandeel aan het proces worden vastgesteld. Op deze manier wordt het tijdseffect ontleed en kunnen diepere oorzaken worden vastgesteld. Wel maakt het gebrek aan longitudinale data het moeilijker om uitspraken te doen over causaliteit en zullen deze dus op basis van theorie moeten worden veronderstelt. Ook cohorteffecten zijn op basis van deze eenmalige studie niet te onderzoeken.

Identificatie als Nederlander

is de afhankelijke variabele in dit onderzoek. Deze wordt geoperationaliseerd aan de hand van twee vragen uit SING:​2300. In hoeverre voelt u zich Nederlander? en 2320. Voelt u zich: meer <land van herkomst> of meer Nederlander of beide evenveel? ​, welke allebei de respondent om een waardering van één tot vijf vragen. Van deze twee scores wordt het gemiddelde genomen om er één variabele van te maken. Hoewel de formulering van de twee vragen iets anders is en de precieze waardering van de schaal dus onderling kan verschillen, vragen ze allebei wel rechtstreeks naar iemands identificatie. Door de twee samen te voegen kan een kunstmatige variabele worden gevormd die op meer data gestoeld is.

Verblijfsduur in Nederland is door het SCP omwille van de anonimiteit de verblijfsduur opgedeeld in categorieën van vijf jaar: 0-5 jaar, 5-10 jaar, 10-15 jaar en 15 jaar of meer. Om een zinvolle operationalisatie voor het hoofdeffect te kunnen bewerkstelligen is gekozen om deze variabele terug om te schrijven naar een indeling in jaren, waarbij telkens het gemiddeld aantal jaren is genomen. 0-5 jaar is zodoende omgecodeerd tot 2,5 jaar, 5-10 jaar tot 7,5 jaar, enzovoorts. '15 jaar of meer' is omwille van de continuïteit en onder de aanname dat er relatief weinig vluchtelingen langer dan 20 jaar in Nederland zijn omgecodeerd tot 17,5 jaar. In appendix A is een contrasttoets uitgevoerd, waaruit geconcludeerd mag worden dat deze behandeling van een ordinale als continue variabele niet tot grote verschillen zal leiden in de resultaten.

Hoewel het behandelen van ordinale als continue variabelen vaak als problematisch wordt gezien, pleit Pasta (2009) ervoor om dit toch te doen, zelfs als niet alle stappen die genomen worden even groot zijn. De methodologische nadelen blijken kleiner dan vaak gedacht wordt, terwijl de interpretatie gemakkelijker wordt. Ten slotte zijn lineaire verbanden ook bij continue variabelen slechts een aanname, zegt hij.

De variabele​de verwachting permanent in Nederland te blijven is gedefinieerd aan de hand van de vraag ​2420. Zou u voor altijd in <land van herkomst> willen gaan wonen? ​. Merk hierbij op dat de vraag enkel gaat over​willen​, niet​kunnen​. De reden waarom toch gekozen is om enkel ​willen op te nemen in de 9

(10)

operationalisatie is zowel de afname van complexiteit van het model, als de aanname dat een vluchteling die er naar verlangt terug te keren naar zijn geboorteland, er van uit gaat dat in de al dan niet verre toekomst dit ook mogelijk zal zijn.

Het ​contact met autochtonen is een samenstelling van de vragen ​2610. Hoe vaak heeft u contact met: - autochtone vrienden of kennissen? en ​2660. Heeft u in uw vrije tijd vaak, soms of nooit contact met mensen uit andere allochtone groepen?​. Van deze vragen, beide een driepuntsschaal, is het gemiddelde genomen en op die manier een kunstmatige ratiovariabele ontstaan waarbij een hoge score staat voor veel contact.

De ​beheersing van de Nederlandse taal wordt geoperationaliseerd op basis van zelf genoteerde vaardigheid in spreken, lezen en schrijven door middel van de vragen: ​1830. Heeft u, als u een gesprek in het Nederlands heeft, vaak, soms of nooit moeite met de Nederlandse taal? ​, 1840.​Heeft u bij het lezen van kranten, brieven of folders vaak, soms of nooit moeite om de Nederlandse taal te begrijpen? en ​1850. En heeft u moeite met het schrijven in het Nederlands? ​. Ook van deze vragen is het gemiddelde genomen en is de variabele omgecodeerd zodat een hoge score een hoge taalbeheersing betekent.

Behalve de genoemde mediërende variabelen zal ook gecontroleerd worden voor leeftijd, geslacht en afkomst. In totaal worden in dit onderzoek 2791 respondenten gebruikt voor wie alle variabelen bekend zijn, waarvan 783 Afghanen, 591 Iraniërs, 720 Somaliërs en 697 Irakezen. Alle van de respondenten behoren tot de eerste generatie.

Sobeltest

Allereerst zal de eerste hypothese samen met de controlevariabelen worden getest door middel van een multipele regressie-analyse. Als er inderdaad een verband gevonden wordt tussen de verblijfsduur van een vluchteling en zijn identificatie als Nederlander, kunnen vervolgens de mediatievariabelen getest op mediatie van dit effect. Door de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt te berekenen kunnen dan de relatieve mediatie-effecten herleid worden.

Een mediatie-effect moet voldoen aan drie voorwaarden (Baron & Kenny, 1986). Allereerst moet het hoofdverband, X op Y, significant zijn. Ten tweede moet X een significante voorspeller zijn voor de mediatievariabele M en als derde moet M een significant voorspeller hebben op Y, ook wanneer gecontroleerd wordt voor X. Wanneer het effect van X op Y hierna nog steeds significant is, wordt gesproken van een partiële mediatie, anders van een volledige. Aangezien dit onderzoek meerdere mediatoren veronderstelt, wordt verwacht dat deze verschilllende partiële mediaties op het effect van verblijfsduur op identificatie vormen.

Om, als de significantie van de verschillende tussenliggende effecten eenmaal zijn vastgesteld, de samenhang van deze effecten onderling te controleren heeft Sobel (1982) de gelijknamige Sobeltest ontwikkeld om vast te stellen of de mediatie in zijn geheel ook significant is. Hiervoor worden de ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten en standaarddeviaties van de effecten van en naar de mediator ingevuld in een ​online tool van Preacher en Leonardelli (2014)​

.

Op deze manier hoopt dit onderzoek meer te weten te komen over de factoren die het identificatie​proces van vluchtelingen beïnvloedt. Met de multivariate regressie-analyse kunnen de factoren geïsoleerd worden die het effect van verblijfsduur op identificatie verklaren.

(11)

Tabel 1: Reikwijdten, gemiddelden en standaardafwijkingen van alle variabelen per afkomstgroep Afghanen Iraniërs Somaliërs Irakezen Totaal

(N=783) (N=591) (N=720) (N=697) (N=2791) Range M SE M SE M SE M SE M SE Identificatie als Nederlander 1-5 3,1315 ,75770 3,1861 ,85224 3,0451 ,83789 3,1155 ,81689 3,1168 ,81505 Verblijfsduur in Nederland 2,5-17 ,5 11,7465 3,35561 14,6320 3,93026 13,0625 4,89062 12,2704 3,82131 12,8278 4,16398 Verwachting te blijven 0-1 ,7625 ,42585 ,7766 ,41684 ,5806 ,49381 ,7920 ,40619 ,7259 ,44614 Beheersing van de Nederlandse taal 1-3 2,2214 ,67077 2,3632 ,63100 2,2167 ,66106 2,2267 ,65843 2,2515 ,65912 Contact met autochtonen 1-5 3,3997 1,17920 3,2166 1,11976 3,4653 1,20939 3,3142 1,18461 3,3565 1,17901

Geslacht (ref. man) 0-1 ,4330 ,49580 ,4179 ,49364 ,5403 ,49872 ,4218 ,49420 ,4547 ,49803

Leeftijd 15-25 25-45 45+ 0-1 ,3091 ,46240 ,1658 ,37223 ,2417 ,42839 ,2152 ,41126 ,2379 ,42588 0-1 ,4304 ,49545 ,4433 ,49720 ,6875 ,46383 ,4821 ,50004 ,5124 ,49994 0-1 ,2605 ,43921 ,3909 ,48836 ,0708 ,25672 ,3027 ,45977 ,2497 ,43294 Beschrijvende statistiek

Om allereerst een algemeen beeld te krijgen van de onderzoekspopulatie staan in tabel 1 beschrijvende statistieken. Zowel per afkomstgroep als voor het totaal staan reikwijdten, gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen beschreven.

Van de respondenten blijkt 47,3% man, waarbij vooral de Somalische groep duidelijk bovengemiddeld mannelijk is (54,7%). De rest van de afkomstgroepen zitten alle drie rond de 44 à 45 procent. Een echt gemiddelde van de leeftijd van de respondenten berekenen is moeilijk, gezien de opdeling in categorieën door het SCP. Om toch een grove schatting van de gemiddelde leeftijd te kunnen maken is gekozen om voor een berekening categoriegemiddelden te gebruiken. Dit blijkt 35,5 jaar te zijn (SD=10,4), met een verschil van een aantal jaar tussen de jongste en de oudste groep: Somaliërs zijn gemiddeld ongeveer 34,3 jaar oud (SD=11,1) en Iraniërs 38,8 (SD=10,3). Dit is ook te zien aan het feit dat slechts 7,1% van de Somalische vluchtelingen boven de 45 jaar oud is, terwijl dit bij Iraniërs ruim vijf keer zoveel is (39,1%).

Van hoofdvariabelen van dit onderzoek blijkt als eerste de verblijfsduur in Nederland verschilt per afkomstgroep licht varieert, van 11,548 jaar voor Afghanen tot 14,160 jaar voor Iraniërs, wat begrijpelijk is gezien de verschillende momenten waarop in de verschillende vluchtelingenstromen ontstonden. Gemiddeld zijn de respondenten zo'n 12,6 jaar in Nederland op het moment van de survey (SD=4,326).

De identificatie als Nederlander voor alle afkomstgroepen vrijwel gelijk: ongeveer 3,1 op een schaal van 1 tot 5. Nader onderzoek in de data laat zien dat het gemiddelde van de identificatievariabele, samengesteld uit twee vragen, iets hoger ligt door het 'Nederlander voelen' dan door het 'meer Nederlander dan <land van herkomst> voelen'. Op de eerste vraag geven vluchtelingen gemiddeld aan zich 'een beetje' tot 'sterk' te identificeren (M=3,40, SD=0,924), op de tweede vraag noemen de meeste vluchtelingen zich ongeveer evenveel behorend tot Nederland als hun land van herkomst, maar met nog een kleine voorkeur voor hun geboorteland (M=2,81, SD=0,951).

(12)

Tabel 2: Correlatietoets

Tolerance VIF

Verblijfsduur in Nederland ,827 1,209

Verwachting te blijven ,942 1,062

Contact met autochtonen ,892 1,121

Beheersing van de Nederlandse taal ,663 1,508

Geslacht ,977 1,024 Iraanse afkomst ,667 1,500 Somalische afkomst ,644 1,553 Irakese afkomst ,698 1,433 Leeftijd tussen de 25 en 45 ,516 1,936 Leeftijd vanaf 45 ,447 2,236 Multicollineariteit

Voor naar de resultaten wordt gekeken, moet ter controle op multicollineariteit getest worden. In tabel 2 staan de tolerances en VIF-scores van de variabelen opgesomd. De hoogste score is 2,236, voor leeftijd boven de 45 jaar. Uitgaande van een maximale VIF van 10 voor er sprake is van een te hoge onderlinge correlatie (Marquardt, 1970), vormt multicollineariteit voor dit onderzoek geen probleem. De variabelen correleren zwak tot matig met elkaar, wat het mogelijk maakt om de hypotheses te testen.

(13)

Tabel 3: Multipele lineaire regressie-analyse van onafhankelijke en controlevariabelen op mediatievariabelen

Verwachting te blijven Contact met autochtonen Beheersing van de Nederlandse taal B SE B SE B SE (Constante) ,832*** ,032 3,770*** ,083 2,240*** ,040 Verblijfsduur in Nederland ,002 ,002 ,015** ,005 ,046*** ,003

Geslacht (ref. man) ,009 ,017 -,136** ,043 -,112*** ,021

Afkomst (ref. Afghaans)

Iraans ,029 ,025 -,112 ,064 ,138*** ,031 Somalisch -,178*** ,023 ,064 ,061 -,073* ,029 Irakees ,042 ,023 -,027 ,059 ,052 ,029 Leeftijd (ref. 15-25) 25-45 -,141*** ,021 -,627*** ,054 -,619*** ,026 45+ -,149*** ,024 -,833*** ,063 -,944*** ,031 R​2 ,056 ,074 , 304 * p < 0.05; ** p < 0.01; *** p < 0.001; N=2791

Tabel 4: Multipele lineaire regressie-analyse van onafhankelijke, mediatie- en controlevariabelen op identificatie als Nederlander

Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5 Model 6

B SE B SE Β SE B SE B SE B SE (Constante) 2,781*** ,050 2,925*** ,059 2,568*** ,064 2,509*** ,076 2,443*** ,085 1,868*** ,093 Verblijfsduur in Nederland ,026*** ,004 ,028*** ,004 ,027*** ,004 ,026*** ,004 ,018*** ,004 ,018*** ,004 Verwachting te blijven ,429*** ,034 ,414*** ,034 Contact met autochtonen ,110*** ,013 ,092*** ,013 Beheersing van de Nederlandse taal ,215*** ,028 ,164*** ,027

Geslacht (ref. Man) -,083** ,031 -,087** ,030 -,068* ,030 -,059 ,031 -,056 ,030

Iraans -,009 ,045 -,022 ,044 ,003 ,045 -,039 ,045 -,034 ,044 Somalisch -,108* ,043 -,031 ,042 -,115** ,042 -,092* ,042 -,028 ,041 Irakees -,020 ,042 -,038 ,041 -,017 ,042 -,031 ,042 -,043 ,040 25-45 -,123** ,038 -,063 ,037 -,054 ,039 ,010 ,041 ,094* ,041 45+ -,132** ,045 -,068 ,044 -,040 ,046 ,071 ,052 ,161** ,050 R​2 ,018 ,028 ,080 ,052 ,049 ,114 * p < 0.05; ** p < 0.01; *** p < 0.001; N=2791

Onafhankelijke variabele: Identificatie als Nederlander

Tabel 5: Sobeltests Test statistics Std. Error p-waarde Verwachting te blijven ,9966 ,0008 ,3189

Contact met autochtonen ,7621 ,0005 ,0057

Beheersing van de Nederlandse

taal ,56471 ,0013 ,000

(14)

Resultaten

Hypotheses

Om de vier hypotheses van dit onderzoek te testen zijn een aantal multipele lineaire regressies uitgevoerd. In tabel 3 zijn allereerst de resultaten te zien van de regressies van de hoofd-onafhankelijke variabele

verblijfsduur in Nederland en de controlevariabelen op de drie verschillende mediatoren. In tabel 4 zijn vervolgens de regressies verwerkt van de effecten op de afhankelijke variabele​identificatie als Nederlander van verblijfsduur, de controlevariabelen en meerdere modellen met en zonder de mediatievariabelen. Tabel 5 laat de uitkomsten van de Sobeltest zien, welke de significantie van een eventuele mediatie test. De Sobeltest wordt uitgevoerd aan de hand van model 5 van tabel 4.

Hypothese 1: Verblijfsduur op Identificatie als Nederlander

De hoofdhypothese waar dit onderzoek op gestoeld is de aanname dat de identificatie van een vluchteling toeneemt naarmate hij langer in Nederland woont. Voluit luidde de hypothese: ​H1: Hoe langer een

vluchteling in Nederland woonachtig is, hoe meer hij zich zal identificeren als 'Nederlander'. In model 1 van tabel 4 wordt dit effect inderdaad bevestigt. Hoewel het effect relatief klein is, gemiddeld zo'n één decimaal op een vijfpuntsschaal per vier jaar in Nederland (B=0,026), is het een sterk significant effect (p<0.001). Omgerekend naar een procentschaal, lopende van 0 tot 100% identificatie, komt het neer op 0,65 procentpunt meer identificatie per jaar. Hypothese 1 kan daarom worden bevestigd. Met de controlevariabelen in model 2 meegenomen is het effect B=0,028, oftewel 0,7 procentpunt per jaar.

In totaal verklaart verblijfsduur samen met de controlevariabelen zo'n 2,8% van de variantie in identificatie. Dit betekent dat verblijfsduur een matige indicator voor identificatie is. Omdat het effect wel significant is, is het mogelijk om de overige hypotheses te gaan toetsen.

Hypothese 2: Mediator 'Verwachting te blijven'

De verwachting permanent in Nederland te blijven werd geoperationaliseerd aan de hand van de vraag of de vluchteling voor altijd terug zou willen gaan naar zijn land van herkomst, als dit mogelijk zou zijn. Het zou een mediërende factor van het hoofdeffect kunnen zijn, wanneer het zowel voorspeld wordt door verblijfsduur in Nederland, als zelf een voorspeller is voor de identificatie als Nederlander. In tabel 3 is echter terug te lezen dat verblijfsduur geen significante voorspeller is voor de verwachting te blijven.

In tabel 4 is in model 3 is te lezen dat het effect van de verwachting te blijven op de identificatie als Nederlander wel aanwezig is, met 0,429 op de vijfpuntsschaal (p<0,001). Dit betekent dat de verwachting permanent in Nederland te blijven een significante voorspeller is van iemands identificatie. In totaal verklaart model 3 8,0% van de variantie in identificatie.

Hoewel het effect van de vermeende mediator op identificatie wel gevonden is (M op Y), is de eerste stap van de onafhankelijke variabele op de mediator (X op M) niet gevonden in de SING-data. Om deze reden kan er geen sprake zijn van een mediatie-effect en wordt hypothese twee, ​H2: De verwachting

om permanent te blijven wonen in Nederland heeft een mediërend effect op het verband tussen verblijfsduur en de identificatie van een vluchteling als Nederlander​, niet bevestigd.

Hypothese 3: Mediator 'Contact met autochtonen'

De derde hypothese luidde: ​H3: Contact met autochtone Nederlanders heeft een mediërend effect op het

verband tussen verblijfsduur en de identificatie van een vluchteling als Nederlander. In tabel 3 is terug te lezen dat het eerste deel van dit effect, van verblijfsduur op contact, in ieder geval significant is met B=0,015 op per jaar op een driepuntsschaal (p<0,01). Hoe langer een vluchteling in Nederland woonachtig is, hoe meer contact hij dus heeft met autochtonen, al groeit het aantal contacten langzaam. In totaal verklaren verblijfsduur en de controlevariabelen 7,4% van de variantie in contact.

Om een contact met autochtonen een mediator te laten zijn, moet het daarnaast ook een voorspeller zijn van identificatie als Nederlander. In model 4 van tabel 4 is te lezen dat dit effect inderdaad 14

(15)

significant en positief is (B=0,110, p<0,001). Naarmate iemand meer contact heeft met autochtone Nederlanders zal hij zichzelf dus ook eerder een Nederlander noemen.

Nu de twee tusseneffecten, van de onafhankelijke variabele op de mediator en van de mediator op de afhankelijke variabele, zijn gevonden kan getoetst worden of er ook sprake is van een significant mediatie-effect. In tabel 5 is te zien dat de uitkomsten van de Sobeltest significant zijn (t=0,762, p<0,01). De mediatie is dus significant en contact met autochtonen mag een mediator van het hoofdeffect worden genoemd. In totaal verklaart model 3 25,1% van de variantie in identificatie.

Hypothese 4: Mediator 'Taalbeheersing'

De laatste hypothese was die van de vermoede mediator taalbeheersing, welke geoperationaliseerd werd als een gecombineerde variabele van spreek-, lees- en taalvaardigheid met de drie antwoordopties 'vaak moeite', 'soms moeite' en 'nooit moeite'. De hypothese die hierbij hoorde luidde:​H4: De mate waarin een

vluchteling in Nederland de Nederlandse taal beheerst, heeft een positief effect op het verband tussen verblijfsduur en de identificatie van een vluchteling als Nederlander. Voor het eerste deel van dit effect, van

verblijfsduur op de taalbeheersing, is in tabel 3 is te lezen dat dit inderdaad significant waarneembaar is: per jaar in Nederland spreekt, schrijft en leest een vluchteling 0,046 op een driepuntsschaal beter Nederlands (p<0,001). In totaal wordt door verblijfsduur en de controlevariabelen zo'n 30,4% van de variantie in taalbeheersing.

Ook het effect van taalbeheersing op identificatie als Nederlander blijkt significant, zoals te zien is in model 5 van tabel 4 (B=0,215, p<0,001). Iemand die de Nederlandse taal goed beheerst noemt zich dus meer 'Nederlander' dan iemand die aangeeft vaak moeite te hebben met het spreken.

Gezien de twee gevonden effecten, van verblijfsduur en op identificatie, is taalbeheersing dus een potentiële mediator. Bij het uitvoeren van de Sobeltest blijkt dit mediatie-effect inderdaad significant te zijn (t= 0,56471, p<0,001). Hieruit mag geconcludeerd worden dat taalbeheersing het directe effect van verblijfsduur op identificatie verkleint en daarmee een verklarende factor is voor het tijdseffect van identificatie.

In totaal zijn twee van de drie verwachte mediatie-effecten in de data teruggevonden: dat van contact met autochtonen en van beheersing van de Nederlandse taal. Enkel de verwachting te blijven bleek niet of nauwelijks beïnvloed te worden door het aantal jaren in Nederland, waardoor het niet als verklarende factor kan worden beschouwd voor het effect van verblijfsduur op identificatie. Wel blijkt de verwachting te blijven, als nader naar de data gekeken wordt, de sterkst verklarende factor voor identificatie in het model te zijn (B=0,226; contact met autochtonen: B=0,133; taalbeheersing: B=0,133).

In totaal mediëren de drie variabelen ongeveer een derde van de invloed van verblijfsduur op identificatie. In het model inclusief beoogde mediatievariabelen verkleint het effect van 0,028 naar 0,018 (ongestandaardiseerd), waarmee gesteld kan worden dat de variabelen een groot deel van het proces kunnen verklaren, maar zeker niet alles. Ook blijken verblijfsduur en de overige variabelen nog veel van van de variantie in identificatie onverklaard te laten: in totaal verklaart het volledige model 11,4% van de variantie in identificatie als Nederlander. Dit betekent dat 88,6% van de variantie verklaard moet worden door andere variabelen dan in dit onderzoek behandeld zijn. In de discussie zal verder op dit grote verschil ingegaan worden.

(16)

Conclusie

Voor een goede integratie is het van belang dat een vluchteling zich onderdeel voelt van de maatschappij. Iemand zal minder gauw geïsoleerd raken van de samenleving wanneer als hij zichzelf ook identificeert als 'Nederlander' en een emotionele binding aangaat met het land en zijn mensen. Deze identificatie komt echter niet van het ene op het andere moment, maar is een geleidelijk proces wat begint op het moment van aankomst in Nederland en zich vervolgens in de loop van de tijd steeds verder doorontwikkelt. Weinig onderzoek was echter nog maar gedaan naar wat precies de onderliggende factoren van dit tijdsafhankelijke effect waren. Dit onderzoek trachtte daarom de verschillende componenten van het identificatieproces van vluchtelingen in Nederland in kaart te brengen. Hiervoor werd een kwantitatieve mediatie-analyse uitgevoerd op basis van de data uit het SING-onderzoek van het SCP met surveygegevens van vier van de grootste nieuwe vluchtelingengroepen in Nederland: Afghanen, Iraniërs, Somaliërs en Irakezen.

Om het identificatieproces te kunnen ontleden werd een viertal hypotheses opgesteld.

De belangrijkste aanname die aan dit onderzoek ten grondslag lag was de eerste hypothese: ​Hoe

langer een vluchteling in Nederland woonachtig is, hoe meer hij zich zal identificeren als 'Nederlander'​. Aan het begin van zijn verblijf in Nederland zal een vluchteling nog moeten wennen aan zijn gastland, maar daarna zal hij het land en zijn mensen steeds meer zien als zijn 'thuis'. Zijn plaatsidentificatie verandert langzaamaan, en hij dus zich dus meer met het Nederlandse volk identificeren. Uit de data van SING werd dit vermoeden bevestigd. Het verband tussen verblijfsduur en identificatie bestaat, als is identificatie een stuk minder tijdsafhankelijk is gebleken dan gedacht. Blijkbaar zijn er nog andere grote factoren die bepalen of een vluchteling zichzelf als Nederlander ziet. In totaal verklaart het model inclusief verblijfsduur en mediatievariabelen slechts 11,4% van de totale variantie in identificatie. Waar de rest variantie aan toe te schrijven is, blijft op basis van dit onderzoek onduidelijk.

Hoewel het effect van verblijfsduur relatief klein is, gemiddeld zo'n één decimaal op een

vijfpuntsschaal per vier jaar in Nederland, is het een sterk significant effect en dus kan er nog wel gesproken worden van een identificatieproces bij vluchtelingen. Hierdoor is het mogelijk om op zoek te gaan naar mediatoren.

De tweede hypothese, die stelde dat de verwachting om permanent in Nederland te blijven een mediator zou zijn, werd niet bevestigd. Er bleek geen significant effect te vinden tussen de verblijfsduur van een vluchteling en zijn wil om ooit permanent terug te gaan naar zijn land van herkomst. Het beeld dat een vluchteling heeft over de blijvendheid van zijn migratie, verandert dus niet of nauwelijks naarmate hij langer in Nederland woont. Wel bleek, los van verblijfsduur, de verwachting te blijven op zichzelf een verklarende factor voor de identificatie. Iemand die zich erop instelt om permanent in Nederland te blijven wonen, noemt zich eerder een Nederlander. Wie verwacht daarentegen slechts tijdelijk in Nederland te blijven, hoeft geen definitieve omschakeling maken in zijn identiteit te maken. In gedachten blijft de vluchteling dan inwoner van zijn geboorteland, enkel gevlucht omdat het in daar op dat moment onveilig is. Dit verband bleek zelfs het sterkst verklarende effect van identificatie in het model. Omdat het niet tijdsafhankelijk is, kan het echter niet gezien worden als onderdeel van het identificatie​proces​.

Ten derde werd wel een mediator gevonden in het contact dat een vluchteling met autochtone Nederlanders heeft. Dit contact is zowel afhankelijk van zijn verblijfsduur als een voorspeller voor zijn identificatie met Nederland. Hoewel het effect van verblijfsduur op contact relatief klein is, is het wel sterk significant. Naarmate vluchtelingen langer in Nederland woonachtig zijn, krijgen ze dus langzaam maar zeker meer contacten met autochtone Nederlanders. Aan het begin van iemands verblijf is het sociaal netwerk ter plaatse nog relatief beperkt, maar na verloop van tijd breidt dit zich meer uit. Omgaan met buurtgenoten of het hebben van vrienden die al bekend zijn met de Nederlandse cultuur helpt met het krijgen van een gevoel voor de Nederlandse samenleving en cultuur. Contact met Nederlanders vervult hierbij de functie van ​bridging sociaal kapitaal (Putnam, 2000). Het voorkomt dat een vluchteling zich isoleert met enkel mensen van zijn eigen etniciteit en kan het zelfvertrouwen geven om zichzelf tot de groep van 'Nederlanders' te scharen (Clément, Noels & Deneault, 2001). Ook het effect van contact op identificatie blijkt significant en al met al kan het mediatie-effect vastgesteld worden.

De vierde en laatste hypothese was dat beheersing van de Nederlandse taal een mediator zou zijn 16

(17)

voor het hoofdverband. Ook dit werd bevestigd in de analyse. Hoe langer een vluchteling in Nederland woont, hoe langer hij de tijd heeft gehad om het Nederlands onder de knie te krijgen. Omdat een vluchteling bij aankomst waarschijnlijk nog geen enkele voorkennis van het Nederlands zal hebben, vormt dit een grote sociale barrière tussen autochtonen en vluchtelingen. Wanneer hij echter de taal beheerst begrijpt hij de wereld en de mensen om hem heen beter en krijgt hij een meer gevoel bij de Nederlandse samenleving. Mede ook door de performatieve dimensie van identiteit (Fortier, 1999) kan het spreken van de Nederlands zijn vertrouwen versterken in Nederland thuis te horen.

Twee van de drie beoogde mediatoren, contact met autochtonen en taalbeheersing, blijken in dit onderzoek significant te zijn en kunnen dus gezien worden als verklarende onderliggende mechanismen van het identificatieproces. In totaal mediëren de drie variabelen een derde van het hoofdverband, waarmee gesproken kan worden van een partiële mediatie. Vluchtelingen zien zich door de tijd heen steeds meer als Nederlander dankzij deze factoren, al is ook een groot deel van de variantie in identificatie niet tijdsafhankelijk.

Een groot deel van het identificatieproces kan dus toegeschreven worden aan taalbeheersing en contact met autochtonen, maar een nog groter deel blijft onverklaard. Mogelijk is plaatshechting een grotere verklarende factor dan in het artikel van Hernández et al. (2007) vermoed werd. Een groot deel van het proces zal dan zitten in het hechten aan de plek waar iemand woont, de ​sense of belonging die iemand kan

krijgen door vertrouwd te raken met zijn omgeving (Rollero & De Picollo, 2010). Maar ook als het zoals Hernández stelt inderdaad niet tijdsafhankelijk is, kan het een verklaring voor identificatie bieden. Hier zijn echter geen specifieke vragen naar gesteld in de SING-survey. Ook is gewenning als factor moeilijk te onderscheiden van verblijfsduur aangezien de definities dicht bij elkaar liggen. In een volgende survey kan gekeken worden of hier een beter onderscheid in te maken is.

Daarnaast zijn nog een aantal andere beperkingen die dit onderzoek kent. Behalve gewenning zijn er bijvoorbeeld nog een aantal andere mogelijke mediatoren die niet geoperationaliseerd konden worden vanwege het feit dat gebruik werd gemaakt van een externe survey. Zo is niet expliciet gevraagd naar de mate waarin de vluchteling Nederlandse gebruiken en tradities overneemt. Dit zou, net als taalbeheersing, ook een goede indicator van identificatie kunnen zijn: het biedt de mogelijkheid om een identiteit te

performen​. Ook is omwille van de anonimiteit het bezit van een Nederlands paspoort niet in het databestand opgenomen, wat als performatief symbool ook een verklaring voor identificatie zou kunnen zijn.

Daarnaast zijn mede door de anonimisering van het SING-bestand een aantal van de variabelen die wel in het onderzoek opgenomen zijn, niet ideaal geoperationaliseerd. Zo zijn leeftijd en verblijfsduur elk opgedeeld in een drietal categorieën, waardoor deze enkel nog te schatten waren en wat de precisie van de resultaten sterk heeft verminderd.

Ook was de operationalisatie van de ​verwachting om permanent in Nederland te blijven om praktische redenen versimpeld tot gebrek aan de ​wil om ooit voor altijd terug te keren naar het geboorteland. Hoewel niet willen remigreren een belangrijke indicator is voor de verwachting te blijven, is het niet geheel hetzelfde. Het zou kunnen dat iemand wel ooit terug zou willen keren, maar niet meer de hoop koestert dat het ooit veilig zal worden in het geboorteland voor hem of haar. Wanneer de verwachting te blijven door bijvoorbeeld de politieke situatie meer tijdsafhankelijk is dan de wil naar een hypothetisch veilig thuisland terug te keren, kan er mogelijkerwijs toch sprake zijn van een mediatie-effect op het identificatieproces, maar is dit niet zichtbaar geworden in dit onderzoek.

Ten slotte is in dit onderzoek uitgegaan van een eenzijdig effect van verblijfsduur op identificatie, terwijl hier in werkelijkheid ook sprake kan zijn van een invloed van identificatie op verblijfsduur. Vluchtelingen die zich meer thuis voelen in Nederland zullen minder snel teruggaan naar het land van herkomst en derhalve gemiddeld een langere verblijfsduur hebben. Longitudinaal onderzoek kan hier uitsluitsel over bieden. Ook in dit opzicht is de operationalisatie van ​verwachting​als​wil​om terug te keren mogelijk problematisch: identificatie zal eerder een effect op iemands wil dan op iemands verwachting om te blijven hebben.

Dit onderzoek had een kwantitatieve aard. Door de grote hoeveelheid respondenten konden op basis van 17

(18)

dit onderzoek belangrijke hypotheses getoetst worden op significantie. Voor een dieper begrip van de gevonden effecten, zal echter ook kwalitatief onderzoek nodig zijn. Door interviews te houden met vluchtelingen over hun betekenisgeving van identificatie, en de waarde die zij daarbij aan de rol van taalbeheersing en contact met autochtonen geven, kunnen de cijfers die in dit onderzoek gevonden zijn meer betekenis geven worden. Ook kan er op die manier gezocht worden naar meer verklarende \factoren die in een volgend statistisch onderzoek verder geoperationaliseerd kunnen worden.

Uit dit onderzoek kan geleerd worden dat contact met autochtonen en beheersing van de Nederlandse taal verklarende factoren zijn voor het identificatieproces van vluchtelingen. Om integratie in de samenleving te bevorderen en te zorgen dat vluchtelingen zich sneller thuis gaan voelen in Nederland, zijn dit dus onderwerpen waar aandacht aan besteed kan worden in overheidsbeleid. Gekeken kan bijvoorbeeld worden naar extra taallessen voor wie daar behoefte aan heeft of het stimuleren van het aangaan van contacten met mensen die al langer in Nederland wonen. Ook blijkt de verwachting in Nederland te blijven een indicator voor identificatie, al is deze niet met de tijd veranderlijk. Toch kan er door middel van het verschaffen van duidelijkheid over iemand kans om permanent te blijven gezorgd worden dat een vluchteling zich eerder zal zien als Nederlander. Bovendien blijkt dat controlerend voor een tijdsafhankelijk proces en de variabelen uit dit onderzoek, nog veel van de variantie in identificatie door vluchtelingen onverklaard blijft. Om meer drijfveren van het identificatieproces te vinden, en identificatie in het algemeen, moet dus verder onderzoek gedaan worden. Mede dankzij de kennis uit dit onderzoek kan gewerkt worden aan een inclusievere samenleving waar we allemaal Nederlanders zijn.

(19)

Referenties

● Anderson, B. (2006). ​Imagined communities: Reflections on the origin and spread of nationalism​. Verso Books.

● Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social

psychological research: Conceptual, strategic and statistical considerations. ​Journal of Personality

and Social Psychology, 51​, 1173-1182.

● Branscombe, N. R., Schmitt, M. T., & Harvey, R. D. (1999). Perceiving pervasive discrimination among African Americans: Implications for group identification and well-being. Journal of personality and social psychology, 77(1), 135.

● Clément, R., Noels, K. A., & Deneault, B. (2001). Interethnic contact, identity, and psychological

adjustment: The mediating and moderating roles of communication. ​Journal of Social Issues​, ​57​(3), 559-577.

● Cuba, L., & Hummon, D. M. (1993). A place to call home: Identification with dwelling, community, and region. ​The sociological quarterly​, ​34​(1), 111-131.

● Donk, W.B.H.J. van de, Hancher, L., Lieshout, P.A.H. van, Meurs, P.L., Nooteboom, B., Vries, G.H. de,

et al. (2007). ​Identificatie met Nederland​. Amsterdam University Press.

● Fortier, A. M. (1999). Re-membering places and the performance of belonging (s). Theory, culture & society, 16(2), 41-64.

● Geuijen, C. H. M. (1997). Tijdelijke bescherming, integratie en terugkeer van vluchtelingen: een

onmogelijke combinatie?. ​Beleid en Maatschappij​, ​24​(5), 209-220.

● Gonsalves, C. J. (1992). Psychological stages of the refugee process: A model for therapeutic

interventions. ​Professional Psychology: Research and Practice​, ​23​(5), 382.

● Grever, M., & Ribbens, K. (2007). Nationale identiteit en meervoudig verleden (Vol. 17). Amsterdam University Press.

● Hernández, B., Hidalgo, M. C., Salazar-Laplace, M. E., & Hess, S. (2007). Place attachment and place

identity in natives and non-natives. ​Journal of environmental psychology​, ​27​(4), 310-319.

● Huijnk, W. J. J., Dagevos, J. M., & Ross, J. A. (2012). ​Dichter bij elkaar?: de sociaal-culturele positie

van niet-westerse migranten in Nederland​. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

● Howard, J. A. (2000). Social psychology of identities. ​Annual review of sociology, ​26​(1), 367-393. ● Jasinskaja-Lahti, I., Liebkind, K., & Solheim, E. (2009). To identify or not to identify? National

disidentification as an alternative reaction to perceived ethnic discrimination. Applied Psychology, 58(1), 105-128.

● Klaver, J., Odé, A., Dagevos, J., & Bakker, L. (2011). Inburgering in Nederland. In Gijsberts, M.,

Huijnk, W., & ​Dagevos, J. (2012).​ Jaarrapport integratie 2011. ​Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

● Marquardt, D. W. (1970). Generalized inverses, ridge regression, biased linear estimation, and nonlinear estimation. Technometrics, 12, 591–256.

● Martin, D. C. (1995). The choices of identity. Social identities, 1(1), 5-20.

● Martinovic, B., Tubergen, F. van, & Maas, I. (2008). Dynamics of interethnic contact: A panel study of immigrants in the Netherlands. ​European Sociological Review​, ​25​(3), 303-318

● Pasta, D. J. (2009, March). Learning when to be discrete: continuous vs. categorical predictors. In

SAS Global Forum​ (Vol. 248)

● Preacher, K. J., & Leonardelli, G. J. (2014). Calculation for the Sobel test: An interactive calculation tool for mediation tests. Opgehaald op 13 juni 2017 van http://quantpsy.org/sobel/

● Probyn, E. (1996). Outside belongings. Psychology Press.

● Putnam, R. (2000). Bowling alone : The collapse and revival of American community. New York [etc.: Simon & Schuster.

● Rollero, C., & De Piccoli, N. (2010). Place attachment, identification and environment perception: An empirical study. ​Journal of Environmental Psychology​, ​30​(2), 198-205.

● Smith, A. (1991) ​National identity​, Reno: University of Nevada Press.

● Sobel, M. E. (1982). Asymptotic confidence intervals for indirect effects in structural equation 19

(20)

models. In S. Leinhardt (Ed.), ​Sociological Methodology 1982 ​(pp. 290-312). Washington DC: American Sociological Association.

● Tweede Kamer. (2003). Rapportage integratiebeleid etnische minderheden 2003. ​Vergaderjaar

2003-2004, 29 203, nrs. 1 en 2​.

● Twigger-Ross, C. L., & Uzzell, D. L. (1996). Place and identity processes. ​Journal of environmental

psychology​, ​16​(3), 205-220.

● Van Craen, M., Vancluysen, K., & Ackaert, J. (2007). ​Voorbij wij en zij? De sociaal-culturele afstand

tussen autochtonen en allochtonen tegen de meetlat​. Brugge: Vanden Broele.

● Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, 28-07-1951. (1951). Opgevraagd op 17 juni 2017 van http://wetten.overheid.nl/BWBV0001002/1956-08-01#Verdrag_2

● Vervoort, M. (2011). ​Living together apart? Ethnic concentration in the neighbourhood and ethnic

minorities’ social contacts and language practices​. Dissertatie, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

● Vroome, T., de & Tubergen, F. van (2010). The Employment Experience of Refugees in the Netherlands. International Migration Review, 44(2), 376-403.

● Warner, D. (1994). Voluntary repatriation and the meaning of return to home: a critique of liberal

mathematics. ​J. Refugee Stud.​, ​7​, 160.

● Yuval-Davis, N. (2006). Belonging and the politics of belonging. Patterns of prejudice, 40(3), 197-214.

(21)

Appendix A: Contrasttoets

Tabel: Contrasttoets Verblijfsduur op Identificatie als Nederlander​(Model: Assume equal variances)

Contrast Value of

Contrast

Std. Error t df Sig. (2-tailed)

Verblijfsduur (ref. 0-5 jaar) 5-10 -,4509 ,04046 -11,143 5305 ,000

10-15 -,8274 ,03610 -22,917 5305 ,000

15+ -,9494 ,03657 -25,959 5305 ,000

Onafhankelijke variabele: Identificatie is als Nederlander

(22)

Appendix B: Syntax

DATASET ACTIVATE DataSet1.

*Hercoderen verblijfsduur naar jaren (n.a.v. gemiddelden van de categorieëbreedtes) RECODE verblijf (1=2.5) (2=7.5) (3=12.5) (4=17.5) (ELSE=SYSMIS) INTO Verblijfsduur. VARIABLE LABELS verblijf_totvijf "Verblijfsduur in Nederland".

FREQUENCIES Verblijfsduur. EXECUTE.

*Identificatie gemeten als een gemiddelde van 'Nederlander voelen' en 'Meer Nederlanders voelen dan land van herkomst' (omgevormd zodat een hogere score meer identificatie betekent)

RECODE voelnl (1=5) (2=4) (4=2) (5=1) (3=3)(ELSE=SYSMIS) INTO Voelennler. VARIABLE LABELS Voelennler 'Voelen Nederlander nav vraag 2300'.

EXECUTE.

RECODE zelfiden (1=1) (2=2) (3=3) (4=4) (5=5) (ELSE=SYSMIS) INTO MeerNLer.

VARIABLE LABELS MeerNLer 'Het voelen van minder of meer Nederlands dan land van herkomst'. EXECUTE.

COMPUTE Identificatie=(MeerNLer + Voelennler)/2.

VARIABLE LABELS Identificatie "Identificatie als Nederlander". EXECUTE.

CROSSTABS Identificatie BY Voelnl * Geslacht als dummyvariabele

RECODE geslacht (1=0) (2=1) (ELSE=SYSMIS) INTO Vrouw. VARIABLE LABELS Vrouw 'Vrouw'.

VALUE LABELS 0 "Man" 1 "Vrouw". EXECUTE.

*Afkomst met enkel de vier groepen van het onderzoek, als dummyvariabelen RECODE etngrp (1 thru 4=Copy) (ELSE=SYSMIS) INTO Afkomst

VARIABLE LABELS Afkomst 'Land van herkomst'. EXECUTE.

RECODE Afkomst (1=1) (2 3 4=0) INTO Afkomst_afgh. VALUE LABELS 0 "Anders" 1 "Afghaan".

VARIABLE LABELS Afkomst_afgh "Afghaanse afkomst". FREQUENCIES Afkomst_afgh.

RECODE Afkomst (2=1) (1 3 4=0) INTO Afkomst_irak. VALUE LABELS 0 "Anders" 1 "Irakees".

VARIABLE LABELS Afkomst_irak "Irakese afkomst". FREQUENCIES Afkomst_irak.

(23)

RECODE Afkomst (3=1) (2 1 4=0) INTO Afkomst_iran. VALUE LABELS 0 "Anders" 1 "Iraniër".

VARIABLE LABELS Afkomst_iran "Iraanse afkomst". FREQUENCIES Afkomst_iran.

RECODE Afkomst (4=1) (2 3 1=0) INTO Afkomst_soma. VALUE LABELS 0 "Anders" 1 "Somaliër".

VARIABLE LABELS Afkomst_soma "Somalische afkomst". FREQUENCIES Afkomst_soma.

*Contact met autochtonen als een gemiddelde van contact met vrienden en contact met buurtgenoten, omgeschreven zodat een hoge waarde meer contact betekent

RECODE contaut (5=1) (2=4) (3=3) (4=2) (1=5) (ELSE=SYSMIS) INTO ContactAut. RECODE contbaut (5=1) (2=4) (3=3) (4=2) (1=5) (ELSE=SYSMIS) INTO ContactBAut. COMPUTE ContactAutochtonen=(ContactAut+ContactBAut)/2

VARIABLE LABELS ContactAutochtonen "Contact met autochtonen". EXECUTE.

CROSSTABS ContactAutochtonen BY ContactAut ContactBAut *Leeftijd in drie categorieën als dummyvariabele

RECODE lftcat3 (1 thru 3=Copy) (ELSE=SYSMIS) INTO Leeftijd. VARIABLE LABELS Leeftijd 'Leeftijd in drie categorieën'. EXECUTE.

RECODE lftcat3 (1=1) (2 3=0) INTO Leeftijd_15tot25. VALUE LABELS 0 "Anders" 1 "15-25 jaar".

VARIABLE LABELS Leeftijd_15tot25 "Leeftijd tussen de 15 en 25". FREQUENCIES Leeftijd_15tot25.

RECODE lftcat3 (2=1) (1 3=0) INTO Leeftijd_25tot45. VALUE LABELS 0 "Anders" 1 "25-45 jaar".

VARIABLE LABELS Leeftijd_25tot45 "Leeftijd tussen de 25 en 45". FREQUENCIES Leeftijd_25tot45.

RECODE lftcat3 (3=1) (1 2=0) INTO Leeftijd_45plus. VALUE LABELS 0 "Anders" 1 "45 jaar of ouder". VARIABLE LABELS Leeftijd_45plus "Leeftijd vanaf 45". FREQUENCIES Leeftijd_45plus.

*Taalbeheersing als een gemiddelde van spreken, lezen en schrijven COMPUTE Taalbeheersing=(taalgesp + taalkran + taalpen)/3.

VARIABLE LABELS Taalbeheersing "Beheersing van de Nederlandse taal". EXECUTE.

CROSSTABS Taalbeheersing BY taalkran taalgesp taalpen.

(24)

* Verwachting te blijven als dichotome variabele

RECODE wilterug (1=0) (2=1) (ELSE=SYSMIS) INTO VerwBlijven. VARIABLE LABELS VerwBlijven "Verwachting te blijven". CROSSTABS wilterug BY VerwBlijven.

* Aanmaken van Vluchteling-definitie voor missingcase

RECODE redmigr (1=1) (2=1) (3=1) (4=1)(6=1)(8=1)(ELSE=SYSMIS) INTO Vluchteling. VARIABLE LABELS Vluchteling 'Vluchteling'.

EXECUTE.

FREQUENCIES Vluchteling

*Statistieken om fouten op te merken.

FREQUENCIES VARIABLES=Identificatie Verblijfsduur Vrouw Afkomst Afkomst_afgh Afkomst_iran Afkomst_soma Afkomst_irak ContactAutochtonen

Leeftijd Leeftijd_15tot25 Leeftijd_25tot45 Leeftijd_45plus Taalbeheersing VerwBlijven Vluchteling DESCRIPTIVES VARIABLES=Identificatie Verblijfsduur Vrouw Afkomst Afkomst_afgh Afkomst_iran Afkomst_soma Afkomst_irak ContactAutochtonen

Leeftijd Leeftijd_15tot25 Leeftijd_25tot45 Leeftijd_45plus Taalbeheersing VerwBlijven Vluchteling * Definiëren valuelabels.

*Leeftijd.

VALUE LABELS Leeftijd 1.00 '15-25 jaar' 2.00 '25-45 jaar' 3.00 '45 plus'. *VerwBlijven.

VALUE LABELS VerwBlijven .00 'Verwacht te remigreren'

1.00 'Verwacht in Nederland te blijven'. *Vrouw.

VARIABLE LABELS Vrouw 'Geslacht'. VALUE LABELS Vrouw

.00 'Man' 1.00 'Vrouw'. *Afkomst.

VALUE LABELS Afkomst 1.00 'Afghaans' 2.00 'Irakees' 3.00 'Iraans' 4.00 'Somalisch'. *Afkomst_afgh.

VALUE LABELS Afkomst_afgh .00 'Niet Afghaans'

1.00 'Afghaans'. *Afkomst_irak.

VALUE LABELS Afkomst_irak

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze rubriek worden planten behandeld die vroeger als groente gekweekt werden, in onbruik raakten maar inmiddels keert het tij en worden ze door liefhebbers opnieuw

Keukenapparatuur wordt in restaurants in het algemeen toegepast door professionele gebruikers, die de onderliggende relaties tussen procesinstellingen en

In de afgelopen twee jaar is op de Vakgroep Ecologische Landbouw aan de Landbouwuniversiteit Wageningen een draaiboek of protocol ontwikkeld voor het opstellen van een

Moreover, it concluded that affectedness was indeed a gradual concept and indeed influences middle formation to the extent that unaffected objects cannot form grammatical

The editorial team of Jàmbá: Journal of Disaster Risk Studies recognises the value and importance of peer reviewers in the overall publication process – not only in shaping

The experiments compared the data warehouse implementations based on dimensional modelling techniques with data warehouse implementations based on data vault

(2012) attempted to identify the prominent descriptor among, LAI, canopy height, and plant water content (PWC) using ERS-2 SAR data, so that the vegetation effects

Gegeven de focus van dit onderzoek op herstelgerichte cursussen tijdens detentie, is in dit deel van het literatuuronderzoek gezocht naar studies die programma’s of cursussen