• No results found

Een grensverleggend geslaagde avond : de invloed van Counterfactual Thoughts op verwachte risicovolle alcohol- en drugsgedragingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een grensverleggend geslaagde avond : de invloed van Counterfactual Thoughts op verwachte risicovolle alcohol- en drugsgedragingen"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een Grensverleggend Geslaagde Avond

De Invloed van Counterfactual Thoughts op Verwachte

Risicovolle Alcohol- en Drugsgedragingen

Carlijn D. Brouwer

Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: Kai J. Jonas

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Sociale Psychologie Datum: 21 april 2015

Studentnummer: 10193618 Aantal woorden: 9340

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2

Abstract 3

Alcohol- en Drugsgebruik Tijdens Uitgaan, Normaal? 4

Risico’s van Alcohol- en Drugsgebruik Tijdens het Uitgaan 5

Waarom Gebruiken Jongeren Alcohol- en Drugs? 6

Risicovol Alcohol- en Drugsgebruik en Hedonistische Doelen 13

Counterfactual Thoughts en Abstracte Doelen 13

Huidige Onderzoek 15 Methode 17 Deelnemers 17 Materiaal 18 Procedure 20 Resultaten 22 Discussie 27

Beperkingen van het Huidige Onderzoek 29

Implicaties 33

Referenties 36

Bijlage 1 50

(3)

Abstract

Jongeren vertonen vaak risicogedrag omtrent alcohol- en drugsgebruik. Om meer inzicht te verkrijgen in de beweegredenen van jongeren achter het nemen van deze risico’s wordt in dit onderzoek gekeken naar het effect van counterfactual thoughts op het verwacht risicovol alcohol- en drugsgedrag. Eerder onderzoek wijst uit dat een hedonistisch doel, bijvoorbeeld het doel om leukere feestavonden te hebben, kan leiden tot het hebben van counterfactual thoughts. Deze counterfactual thoughts kunnen risicovol gedrag beïnvloeden. In dit onderzoek is door middel van een vragenlijst geconcludeerd dat het hebben van counterfactual thoughts over een

onvervuld feest-doel ertoe leidt dat jongeren een hogere verwachting van hun risicovol alcoholgedrag hebben. Twee specifieke vormen van counterfactual thoughts liggen voornamelijk ten grondslag aan deze invloed, namelijk: Additieve- en opwaartse

counterfactual thoughts. Voor risicovol drugsgedrag is geen effect gevonden van counterfactual thoughts wegens gebrek aan drugs-gebruikende deelnemers. Aan de

hand van de resultaten uit het huidige onderzoek wordt gesuggereerd dat

preventieprogramma’s, gericht op risicovol alcohol- en drugsgedrag van jongeren, geoptimaliseerd kunnen worden wanneer meer aandacht wordt besteed aan een mogelijk onderliggend hedonistisch feest-doel.

(4)

Alcohol- en Drugsgebruik Tijdens Uitgaan, Normaal?

Feesten en uitgaan gaat voor jongeren vaak hand in hand met alcohol- en drugsgebruik (EMCDDA, 2012). Er is momenteel een stijgende lijn zichtbaar in het drugsgebruik onder het jongere uitgaanspubliek. In 2009 gaf 31% van de feest-bezoekende respondenten van het Trimbos aan ecstasy te hebben gebruikt dat jaar, terwijl in 2013 dit 79% van de

feestbezoekers was (Goossens, Frijns, van Hasselt & van Laar: Trimbos-instituut, 2013). Eenzelfde stijging is te zien in het gebruik van cannabis (gestegen 46% in 2009 naar - 60% in 2013), cocaïne (van 19% naar – 36%) en amfetamine/speed (van 11% naar - 48%). Het gaat hier voornamelijk om een risicogroep van late adolescenten en jongvolwassenen tussen de 15 en 34 jaar die een aantal keer per maand feesten bezoeken (Goossens et al.). Er lijkt sprake te zijn van een ‘normalisering’ van het gebruik van drugs in een uitgaanssituatie, in het

bijzonder bij ecstasy. Het is voor jongeren vaak vrij makkelijk om aan drugs te komen en daarnaast zijn de kosten veelal laag (Laar et al., 2014; Nabben, Benschop & Korf, 2008).Uit het grote uitgaansonderzoek van het Trimbos bleek dat van de risicogroep ‘jongeren’, 78% het afgelopen jaar ecstasy had gebruikt. Dit is aanzienlijk meer dan de 10%

ecstasy-gebruikers onder jongeren van 15 tot 34 jaar die aangeven het afgelopen jaar geen feesten en festivals te hebben bezocht. Het alcoholgebruik tijdens het uitgaan is eveneens hoog, bijna alle uitgaanders gebruiken alcohol. Uit het onderzoek van het Trimbos blijkt dat 98% van de jongeren die vaak (een paar keer per maand) feesten en festivals bezoeken het afgelopen jaar alcohol heeft gebruikt. Onder jongeren die geen feesten bezoeken, ligt dit percentage met 92% iets lager. Het alcoholgebruik van uitgaande jongeren is al langer hoog; in 2009 gebruikte 97% van de jongeren tijdens het uitgaan alcohol en in 2013 was dit 98%. Het gemiddeld aantal glazen alcohol dat jongeren tijdens het uitgaan drinken is overmatig en kan worden bestempeld als binge drinking. Van binge drinking spreekt men wanneer er tijdens een enkele gelegenheid vijf glazen alcohol of meer wordt gedronken (Jellinek, 2013a). Onder

(5)

Nederlandse jongeren is 10 tot 20 glazen alcohol op een feest eerder regel dan uitzondering (Nationale Drugs Monitor, 2014). Binge drinken wordt geassocieerd met verscheiden medische aandoeningen en vergroot het risico op ongelukken (Roerecke & Rehm, 2010).

Hieruit kan geconcludeerd worden dat voor de risicogroep jongeren (jongeren die regelmatig uitgaan en tussen de 15 en 34 jaar oud zijn) vooral drugsgebruik sterk samenhangt met het bijwonen van feesten en festivals. Daarnaast komt alcoholgebruik überhaupt vaak en veelvuldig voor bij dezeleeftijdscategorie jongeren.In dit onderzoek wordt gekeken naar het proces achter alcohol- en drugsgebruik bij jongeren. Gezien de frequentie van alcohol- en drugsgebruik en de risico’s die dergelijk middelengebruik met zich meebrengt is het van belang meer inzicht te krijgen in dit waargenomen risicovolgedrag van jongeren

Risico’s van Alcohol- en Drugsgebruik Tijdens het Uitgaan

Het gebruik van alcohol en drugs tijdens het uitgaan is niet zonder risico. Zo gaf een kwart van alle Nederlandse feestbezoekers aan het afgelopen jaar onder invloed van drugs of alcohol achter het stuur te hebben gezeten, één op de vier jongeren is afgelopen jaar tijdens het uitgaan betrokken geraakt bij een vechtpartij, één op de acht jongeren heeft zijn of haar bewustzijn verloren door riskant middelengebruik en vier op de tien jongeren heeft na een avond uitgaan weleens last gekregen van geheugenverlies of een black-out door

middelengebruik (Goossens et al., 2013). Nieuwsberichten over drugsgebruikers die tijdens het uitgaan overlijden zijn niet zeldzaam. Afgelopen november 2014 overleden er nog drie feestgangers in één weekend tijdens het Amsterdam Dance Event aan de gevolgen van lichamelijke reacties op drugs (Piersma, 2014). Naast de directe lichamelijke risico’s van alcohol- en drugsgebruik, vertoont men vaak ook risicovol gedrag wanneer men onder invloed is van alcohol of drugs. Dit kan worden gezien als een indirect gevolg van alcohol en/of drugsgebruik. Er is al veel onderzoek gedaan naar de link tussen alcoholgebruik en het

(6)

vertonen van risicovol gedrag (Kuntsche & Gmel, 2013; Malmivaara, Heliövaara, Knekt, Reunanen, & Aromaa, 1993; Taylor et al., 2010; Vingilis, McLeod, Stoduto, Seeley & Mann, 2007; Watt, Purdie, Roche & McClure, 2004) en drugsgebruik en het vertonen van risicovol gedrag (Blum & Nelson-Mmari, 2004; Movig et al., 2004; Williams, Holmbeck & Greenley, 2002). Alcohol- en drugsgebruik zijn in verband gebracht met verwondingen door valpartijen, verkeersongevallen en andere ongelukken met soms een fatale afloop. Daarnaast vertoont men onder invloed van deze middelen ook eerder risicogedrag op seksueel gebied (Brown & Vanable, 2007; Cooper, Pierce, & Huselid, 1994). Wanneer feestgangers na het uitgaan zonder condoom seks hebben met een losse partner, dan speelt alcohol in de helft van alle gevallen een rol. Een derde van de keren speelt drugs hier een rol in (Goossens et al.).

Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat jongeren hun gezondheid niet alleen direct op het spel zetten met het gebruik van alcohol en drugs, maar ook op een indirecte manier door risicovolle gedragingen onder invloed van deze middelen. De huidige studie richt zich op dergelijk indirect risicovol gedrag veroorzaakt door alcohol- en drugs. Om meer begrip te krijgen van risicovol alcohol- en drugsgedrag van jongeren is het van belang te kijken naar de motieven die schuilgaan achter dit middelengebruik.

Waarom Gebruiken Jongeren Alcohol- en Drugs?

Ondanks de risico’s die men loopt met alcohol- en drugsgebruik, zoals hierboven beschreven, worden de middelen nog steeds veelvuldig gebruikt. Uit onderzoek is gebleken dat jongeren de voordelen van risicovol gedrag belangrijker vinden dan de risico’s die dit gedrag met zich meedraagt (Parsons, Siegel & Cousins, 1997; Reyna & Farley, 2006; Rolison, Sherman, 2002). Om een beter beeld te krijgen van de waargenomen voordelen en daarop aansluitende motieven van jongeren voor alcohol- en drugsgebruik worden

(7)

gekeken naar de motieven van jongeren om alcohol en drugs te gebruiken. Poel, Rodenburg, Dijkstra, Stoele en van de Mheen (2009) concludeerden dat Nederlandse jongeren drie verschillende soorten motieven hebben voor drugsgebruik tijdens feesten, namelijk: Sociale motieven, fysieke motieven en mentale motieven. Hieronder wordt een korte weergave gegeven van de motieven voor alcohol- en drugsgebruik op basis van de huidige literatuur, onderverdeeld in de drie genoemde motieven. Tot slot wordt ook een beeld geschetst van de motieven die meespelen als specifiek wordt gekeken naar drugsgebruik op feesten.

Sociale Motieven:

Achter alcohol- en drugsgebruik door jongeren gaan vaak sociale motieven schuil, deze sociale motieven kunnen zowel bewust als onbewust alcohol- en drugsgebruik beïnvloeden. Zo worden alcohol en drugs gebruikt om makkelijker sociale contacten op te doen (Kuntsche, Rehm & Gmel, 2004; Parker & Williams, 2003; Williams & Parker, 2001; Reingle et al., 2009). Jonge mensen die alcohol drinken worden bestempeld als socialer, meer betrokken bij leeftijdsgenoten, hebben betere relaties en minder gevoelens van eenzaamheid (Engels & van den Eijnden, 2007; Skogen, Harvey, Henderson, Stordal & Mykletun, 2009). Vooral onder studenten en jongvolwassenen komt alcoholgebruik vaak voort uit het nastreven van sociale doelen (Lyvers, Hasking, Hani, Rhodes & Trew, 2010). Het is echter onduidelijk of het nastreven van sociale doelen een gelijkwaardige motief vormt voor zowel

alcoholgebruik als drugsgebruik bij jongeren (Boys & Marsden, 2003).

Daarnaast laten jongeren zich ook beïnvloeden door hun sociale omgeving. Wanneer jongeren denken dat hun vrienden of familieleden veel drinken, dan kan deze perceptie ervoor zorgen dat jongeren zelf ook meer alcohol gaan gebruiken (Mundt, 2011; Ennett et al., 2006). Dit is een voorbeeld van de werking van een sociale norm die wordt gecreëerd en waar men indirect door wordt beïnvloed (Kuntsche, Rehm & Gmel, 2004). Sociale normen worden

(8)

(Borsari & Carey, 2003; Perkins, 2002; Jenkins, 1995; Neighbors, Lee, Lewis, Fossos & Larimer, 2007; Wood, Read, Palfai & Stevenson, 2001). Dit kan tevens veroorzaakt worden door het feit dat de ‘studentensfeer’ wordt geassocieerd met zwaar alcoholgebruik (Carey, 1993, 1995; Crawford & Novak, 2010; Gotham, Sher & Wood; 1997, Wechsler, Lee, Kuo & Lee, 2000). Het drugsgebruik onder studenten neemt eveneens toe (Strote, Lee & Wechsler, 2002). Drugsgebruik wordt steeds meer gezien als onderdeel van uitgaan en feesten (Duff, 2005).

Sociale motieven kunnen dus op een bewuste manier alcohol- en drugsgebruik beïnvloeden, doordat jongeren zich bewust vergelijken met anderen en doordat ze als doel kunnen hebben om socialer te worden. Alcohol- en drugsgebruik kan zo automatisch worden beïnvloed door sociale normen, maar ook door de automatische activatie van een doel. Sheeran et al. (2005) concludeerden dat wanneer men impliciet blootgesteld wordt aan een sociaal doel (het doel om sociale contacten op te doen) dit leidt tot meer alcoholgebruik.

Mentale Motieven:

Negatieve emoties. Alcohol wordt door jongeren soms gebruikt als middel om stress

en negatieve emoties te verminderen (Brown, 1985). Men gebruikt alcohol als een ‘coping-middel’ in moeilijke situaties om negatieve emoties te verminderen en als manier om te kunnen ontsnappen aan stress (King, Beals, Manson, & Trimble, 2014; Moonzwe, Schensul, & Kostick, 2011; Parker, Aldrigde & Measham, 1998; Wills & Shiffman, 1985). Hasking, Lyvers en Carlopio (2011) onderzochten in hoeverre alcoholgebruik als coping mechanisme kan dienen voor negatieve emoties. Uit deze resultaten bleek dat alcoholgebruik als coping mechanisme gemedieerd werd door de verwachting die de gebruiker heeft van de uitkomsten van het alcohol gebruik; positieve verwachtingen over zelfvertrouwen, stress reductie en verbetering van seksuele prestaties. Deze verwachtingen leiden tot de motivatie om alcohol te

(9)

Marsden (2003) gevonden dat het motief om negatieve emoties te verminderen zowel bij alcohol- als drugsgebruik het sterker gerelateerd is aan een problematischere en excessieve vorm van alcoholgebruik, dan wanneer men andere motieven voor alcohol- of drugsgebruik heeft. Alcohol en drugs worden dus gebruikt om negatieve emoties en stressgevoelens te verwerken.

Positieve emoties. Alcohol en drugs worden niet alleen gebruik om negatieve emoties

te verwerken, maar ook om positieve emoties op te wekken. Eerder onderzoek toont aan dat alcohol wordt gebruikt om positieve emoties en stemmingen op te wekken, een fijn gevoel te ervaren, om de lekkere smaak te proeven en om een gevoel van bedwelming te ervaren (Carey, 1993, 1995; Cooper, 1992; Cooper, Peirxe & Huselid, 1994; Kuntsche & Cooper, 2010; Kuntsche & Gmel, 2013). Dit geldt ook voor drugsgebruik. Eerder onderzoek wijst uit dat men drugs gebruikt om ‘het positieve gevoel’ dat je ervan krijgt te ervaren (Ter Bogt & Engels, 2005; Engels & ter Bogt, 2003). De positieve emoties die alcohol en drugs kunnen opwekken zijn ook wel euforisch te noemen. Deze euforische gevoelens opgewekt door alcohol of drugs zijn vaak ook intenser dan natuurlijk opgewekte euforische gevoelens (Duff, 2008; Müller & Schumann, 2011). Het ervaren van deze intense vorm van emoties kan motiverend zijn voor alcohol- en drugsgebruik.

Impulsiviteit en sensatie zoeken. Impulsiviteit en de daaruit volgende neigingen tot

sensatie zoeken, lijken belangrijke factoren te zijn als wordt gekeken naar het alcoholgebruik onder studenten (Magid, MacLean & Colder, 2007; Read & O’Connor, 2006; Shin, Hong & Jeon 2012). Hogere mate van sensatiezoekend gedrag wordt in verband gebracht met een hogere frequentie van alcoholgebruik en grotere hoeveelheden alcoholgebruik (Adams, Kaiser, Lynam, Charnigo & Milich, 2012; Johnson & Cropsey, 2000; LaBrie, Kenney, Napper, Miller, 2014; Magid et al.; Shin et al.). Jongeren die over het algemeen meer sensatie zoeken spelen bijvoorbeeld meer drankspelletjes (Johnson & Cropsey). Men drinkt vooral

(10)

wanneer men op zoek is naar bevrijding van sociale remmingen (Hittner & Swickert, 2006; Zuckerman, 1971). Drugsgebruik is ook gerelateerd aan sensatie zoeken en impulsiviteit (Romer & Hennessy, 2007; Romer, Duckworth, Sznitsman & Park, 2010). Impulsiviteit kan drugsgebruik veroorzaken, maar tegelijkertijd kan drugsgebruik de gebruikers ook in een impulsieve staat brengen. Drugs en impulsiviteit kunnen elkaar dus wederzijds beïnvloeden. Bij zowel alcohol- als drugsgebruik geldt dat het veroorzaakt kan worden door zowel impulsieve karaktertrekken, als om situationele impulsiviteit (de Wit, 2009). Ondanks dat neigingen tot sensatie zoeken volgens bovenstaande onderzoeken alcohol- en drugsgebruik direct kunnen beïnvloeden is er ook bewijs voor een indirecte beïnvloeding van

sensatiezoekende neigingen op alcohol- en drugsgebruik. Sensatiezoekende neigingen kunnen er toe leiden dat jongeren zichzelf meer gaan vergelijken met alcohol- en drugsgebruikers van dezelfde leeftijd, dan dat zij zichzelf vergelijken met leeftijdsgenoten die geen alcohol- en drugs gebruiken (Yanovitsky, 2005). In de paragraaf over sociale motieven stond beschreven dat het alcohol- en drugsgebruik van jongeren wordt beïnvloed door de vergelijking met leeftijdsgenoten. Door deze vergelijking kan het alcohol- en drugsgebruik worden versterkt (Yanovitsky).

Fysieke Motieven:

Alcohol en drugs hebben directe effecten op zowel de fysieke staat waarin iemand verkeert, als op de psychologische staat. Deze effecten kunnen bijdragen aan hoe het feest wordt ervaren wanneer er alcohol en/of drugs wordt gebruikt (Unity, 2011). Nu wordt ingegaan op de fysieke effecten van alcohol en drugs.

Alcohol. Uit bovenstaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat alcohol over het

algemeen een positief effect heeft op stemming, leidt tot ontspanning, ontremd en sociaal contact vergemakkelijkt. De fysieke en mentale effecten van alcohol verschillen afhankelijk

(11)

effecten zoals; een zorgeloos en vrolijk gevoel, minder pijnsensaties en makkelijker spreken. Een hoge dosering alcohol kan leiden tot negatieve emotionele en fysieke uitingen zoals; agressiviteit, emotionele labiliteit, verwardheid en verminderd vermogen voor spraak, gehoor en smaak (Unity, 2011).

Drugs. Tijdens uitgaan wordt voornamelijk Ecstacy (79%), cannabis (60%), speed/

amfetamine (48%), cocaïne (36%) en GHB/GBL (19%) gebruikt door de Nederlandse risico-nemende jongeren (Goossens et al., 2013). Speed en ecstasy hebben een stimulerende werking. Het heeft positieve effecten op de stemming van de gebruiker, verhoogt het energielevel en ontneemt het hongergevoel. Ecstasy heeft naast het oppeppende effect een entactogeen effect. Het entactogene effect zorgt voor een ontspannen gevoel, waarbij de gebruiker zich open voelt en verbonden voelt met anderen. Daarnaast zorgt ecstasy voor een euforisch gevoel. Cannabis zorgt doorgaans voor een ontspannende werking; minder

stressgevoelens, meer creativiteit en soms is er sprake van oncontroleerbaar lachen. GHB heeft ook voornamelijk een ontspannende werking; er ontstaat een euforisch gevoel en remmingen nemen af. Vaak treedt er tijdens GHB-gebruik ook geheugen- en

bewustzijnsverlies op. Cocaïne vergroot vaak het zelfvertrouwen van de gebruiker; hij of zij voelt zich energieker en maakt makkelijker sociale contacten. Cocaïne heeft een positief effect op alertheid, creativiteit, ontremd en zorgt tevens voor een euforisch gevoel. Ook voor drugs geldt dat een hogere dosis zorgt voor negatieve emotionele en fysieke uitingen zoals; stijve kaken, motorische onrust, stijgende lichaamstemperatuur, verwardheid, angst,

misselijkheid, moeite met slapen etc. (Unity, 2011). Feest Factoren:

Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar motieven voor recreatief alcohol- en drugsgebruik tijdens feesten (Parks & Kennedy, 2004). De bestaande literatuur richt zich voornamelijk op

(12)

afkomstig uit de Verenigde Staten of Groot-Brittannië, waar een ander drugsbeleid geldt dan in Nederland (Jellinek, 2013b). Dit brengt mogelijke verschillen met zich mee in de perceptie en acceptatie van drugsgebruik in de feest-setting. Om een beter beeld te krijgen van

drugsgebruik door Nederlandse jongeren op feesten en festival is het belangrijk om ook te kijken naar Nederlandse onderzoeken naar motieven voor drugsgebruik in een dergelijke context.

In studies over motieven voor drugsgebruik tijdens feesten wordt geconcludeerd dat drugs voornamelijk werden gebruikt om te experimenteren, zich goed of ‘high’ te voelen, een leuke tijd met vrienden te hebben en langer wakker of energiek te blijven. In iets mindere mate geven mensen aan drugs tijdens feesten te gebruiken om te vluchten van hun problemen (Boys, Marsden & Strang, 2001; Parks & Kennedy, 2004). Zoals eerder genoemd is ecstasy de meest gebruikte feest-drug in de Nederlandse risicogroep. Ter Bogt en Engels (2005) onderzochten op een groot Nederlands feest de motieven die de aanwezigen hadden voor MDMA-gebruik (MDMA is de werkzame stof in ecstasy). Het meest voorkomende motief voor MDMA-gebruik bleek het krijgen van meer energie. Daarna werd het euforische gevoel dat de drug bracht aangewezen als grootste motivatie. Op de derde plaats kwam het sociale motief om drugs te gebruiken. Een andere studie van ter Bogt en Engels (2003) toont aan dat uitgaande jongeren die ecstasy gebruiken, verwachten dat ecstasy minder negatieve (fysieke en emotionele) effecten heeft dan uitgaande jongeren die geen ecstasy gebruikten. Daarnaast gebruikten meer jongeren ecstasy wanneer ze hoge verwachtingen hadden van de positieve effecten van de drug, bijvoorbeeld de verwachting dat ecstasy communicatie vergemakkelijkt. Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat men drugs gebruikt tijdens feesten om meer

feestplezier te ervaren; langer door te kunnen feesten, zich euforisch te voelen en/of om meer sociale contacten op te doen.

(13)

Risicovol Alcohol- en Drugsgedrag en Hedonistische Doelen

Uit de onderzoeken die zijn besproken komt naar voren dat jongeren alcohol en drugs om verschillende redenen gebruiken: uit sociale motieven, uit het motief om zich beter te voelen (minder negatieve emoties en/of meer positieve emoties), vanuit een neiging sensatie te zoeken, om de positieve lichamelijke effecten van alcohol en drugs te ervaren en om het plezier tijdens een feest te optimaliseren. Deze doelen en motieven kunnen gezien worden als hedonistische doelen. Een hedonistisch doel komt voort uit de wens zich ‘direct beter te voelen’ (Lindenberg & Steg, 2007). Alcohol en drugs worden vaak gebruikt om positieve uitkomsten te ervaren. Het gebruik van alcohol en drugs tijdens feesten kan dus voortkomen uit het overkoepelende hedonistische doel om het plezier tijdens een feest te optimaliseren (Kuntsche, Knibbe, Gmel & Engels, 2005; Schelleman-Offermans, Knibbe & Kuntsche, 2013). Het vergroten van feestplezier is naast een hedonistisch doel ook een abstract doel. Dat wil zeggen dat er geen duidelijk moment aan te wijzen is wanneer dat doel behaald is. Je kunt immers altijd meer plezier beleven, je nog beter voelen en meer sociale contacten maken. Als men een abstract doel heeft kan men over dit doel blijven denken en fantaseren. Het doel kan namelijk nooit geheel tot vervulling worden gebracht. Onderzoek heeft aangetoond dat wanneer er sprake is van abstracte doelen men vaak een bepaald soort gedachten over deze doelen heeft, dit worden ook wel counterfactual thoughts genoemd (Savitsky, Medvec, Gilovich, 1997).

Counterfactual Thoughts en Abstracte Doelen

Counterfactual thoughts zijn gedachten over ‘wat had kunnen zijn’. Dergelijke gedachten

kunnen bijvoorbeeld inhouden dat jongeren zichzelf afvragen wat er was gebeurd als zij dat laatste alcoholische drankje niet hadden gedronken, of als zij dit juist wél hadden gedaan. Misschien waren ze met één drankje meer wel in een betere feeststemming geraakt of was de

(14)

kater misschien minder erg geweest als ze dat laatste glas wijn hadden laten staan. Een

counterfactual thought heeft vaak een evaluatief karakter, men beoordeelt de huidige uitkomst

ten opzichte van een andere uitkomst (Epstude & Roese, 2008). Counterfactual thoughts zijn mentale representaties over alternatieven betreffende gebeurtenissen, acties of toestanden uit het verleden (Byrne, 2005; Roese; 1997). In gedachten zou dit alternatief een positievere uitwerking hebben gehad zoals: ‘Als ik meer had gedronken, had ik het waarschijnlijk meer naar mijn zin gehad’. Hierbij kijkt men naar wat het toevoegen van een bepaalde gedraging, gebeurtenis of actie voor positievere uitkomst had gehad. Het kan ook zijn dat men een gebeurtenis, gedraging of actie had willen wegnemen van de situatie om zo een positievere uitkomst te krijgen. Een voorbeeld hiervan is: ‘Als ik wat minder had gedronken, had ik een betere indruk gemaakt op mijn vrienden’. Deze twee soorten counterfactual thoughts noemt men additief en subtractief. Een counterfactual thought over het toevoegen van een gedraging wordt additief genoemd en een counterfactual thought over het wegnemen van een gedraging wordt subtractief genoemd (Roese, 1994). Daarnaast kan er ook een verschil zijn in de

uitkomst van een counterfactual thought. Een opwaartse counterfactual thought heeft betrekking op een beter alternatief zoals: Het verlangen van meer plezier tijdens een feest. Een neerwaartse counterfactual thought heeft betrekking op een minder slecht alternatief, zoals: Het wensen van een minder grote kater de volgende dag. Counterfactual thoughts zijn dus gedachten over hoe een situatie anders had kunnen verlopen. Deze gedachten kunnen verschillende vormen aannemen. Counterfactual thoughts zijn nauw verbonden met doelen en vormen een component van het regulatie mechanisme dat menselijk gedrag, vooral sociaal gedrag, op het goede spoor houdt (Epstude & Roese, 2008; Roese, 1997; Roese & Olson, 1995; Roese, Sanna, & Galinsky, 2005). Verder heeft onderzoek aangetoond dat

counterfactual thoughts de regulatie en coördinatie van doelgericht gedrag kunnen

(15)

gedragsintenties (Epstude & Roese, 2011; Smallman & Roese, 2009) en gedragsintenties activeren automatisch gedrag (Brandstätter, Lengfelder & Gollwitzer, 2001). Dit betekent dat

counterfactual thoughts, voortkomend uit abstracte feestdoelen, mogelijk ook een effect

hebben op risicovol gedrag.

Huidige Onderzoek

Eerder onderzoek naar motieven voor alcohol- en drugsgebruik bij jongeren heeft vooral in kaart gebracht wat jongeren zoeken en nastreven wanneer ze deze middelen gebruiken. Hieruit blijkt dat zij voornamelijk hedonistische doelen hebben. Er is echter nog niet veel bekend over de manier waarop hedonistische doelen kunnen aanzetten tot gedrag.

Counterfactual thoughts kunnen hier van betekenis zijn. Daarnaast is eerder aangehaald dat

de omvang van onderzoek naar risicovol alcohol- en druggedrag in een feestcontext gering is. Dit onderzoek tracht de oorzaak van risicovol alcohol- en drugsgedrag in een feestsetting nader te onderzoeken. Dit wordt gedaan doordat het huidige onderzoek kijkt naar de invloed van feest-gerelateerde counterfactual thoughts op risicovol alcohol- en drugsgedrag in een feestcontext.

Eerder onderzoek naar de invloed van counterfactual thoughts op gedragingen heeft zich voornamelijk gefocust op positieve gedragingen, bijvoorbeeld; betere studiegedragingen (Nasco & Marsh, 1999), positieve carrière veranderingen (Landman, Vandewaterm Steward & Malley, 1995) en betere prestaties op cognitieve taken (Reichert & Slate, 1999). Eerder is geconcludeerd dat alcohol- en drugsgebruik twee kanten heeft. Het gebruik van dergelijke middelen brengt positieve uitkomsten met zich mee (meer sociale contacten, een betere gemoedstoestand en dergelijke), maar tegelijkertijd brengt het ook negatieve uitkomsten met zich mee (negatieve gedragingen onder invloed van alcohol of drugs). Wanneer men één van de positieve uitkomsten nastreeft, zoals het hebben van een leukere feestavond, kunnen de

(16)

gedragingen die dit bewerkstelligen op het gebied van alcohol en drugs negatief zijn. In bovenstaande onderzoeken over counterfactual thoughts wordt alleen gekeken naar een positieve uitkomst, bijvoorbeeld dat meer studeren leidt tot het halen van een tentamen (een positieve uitkomst). Deze studie vormt een aanvulling op bestaande literatuur, omdat er naar de invloed van counterfactual thoughts op negatieve uitkomsten wordt gekeken, namelijk risicovolle alcohol- en drugsgedragingen.

Bovendien wordt risicovol gedrag bij jongeren vaak gezien als gedrag met een impulsieve of onbewuste oorsprong. Jongeren verliezen zelfcontrole en geven zo toe aan risicovolle alcohol- en drugsgedragingen (Shedler & Block, 1990), daarnaast worden jongeren beïnvloed door sociale normen (Kuntsche et al., 2004) en streven ze onbewust sociale doelen na (Sheeran et al. 2005). Counterfactual thoughts ervaart men echter bewust (Epstude & Roese, 2008). Wanneer counterfactual thoughts over een onvervuld feestdoel risicovol alcohol- en drugsgedrag beïnvloed, is dit een aanwijzing voor een bewuster proces achter risicovol gedrag.

In het huidige onderzoek wordt aan de hand van een online-vragenlijst onderzocht of het hebben van counterfactual thoughts in verband met een hedonistische feest-doel invloed heeft op de verwachting over het vertonen van risicovolle gedragingen. In de

online-vragenlijst wordt gevraagd naar counterfactual thoughts in een feest-context en in hoeverre men verwacht risicovolgedrag te vertonen betreffende alcohol- en drugs. Risicovol alcohol- en drugsgedrag kunnen verschillende vormen hebben en dat maakte onderzoek naar het daadwerkelijk risicovol gedrag in het huidige onderzoek niet haalbaar. Daarom wordt

gekeken naar de verwachting die jongeren hebben over het vertonen van risicovol alcohol- en drugsgedrag in de toekomst. Hiervoor is gekozen omdat de inschatting van de

waarschijnlijkheid van het vertonen van bepaald risicovol gedrag in eerder onderzoek een goede meetmethode van risicovol gedrag is gebleken (Gibbons, 2006; Weber, Blais & Betz,

(17)

2002; Oettingen, 2000; Oettingen & Mayer, 2002; Oettingen, Plak & Schnetter, 2001), vooral met betrekking tot alcohol en drugs (Carrera, Caballero & Munoz, 2012; Norman, Bennet & Louis, 1998).

De hypothese die hieruit volgt luidt: Het hebben van counterfactual thoughts betreffende plezierbeleving tijdens een feest vergroot de kans op risicovol alcohol- en drugsgedrag. Verwacht wordt dat het hebben van counterfactual thoughts over het beleven van (meer) plezier tijdens een feest de kans op risicovol drugsgedrag vergroot. Tevens wordt verwacht dat ditzelfde geldt voor de kans op risicovol alcoholgedrag.

Methode

Deelnemers

Het huidige onderzoek is gericht op een publiek tussen de 18 en 34 jaar, aangezien deze doelgroep overeenkomt met de groep die het Trimbos-instituut aankaart als ‘risicogroep’ (Goossens et al., 2013). Er namen 108 personen deel aan dit onderzoek. Van deze deelnemers zijn de responsen van negen personen uit de analyse gehaald, wegens missende data. Deze deelnemers zijn vroegtijdig gestopt met het invullen van de vragenlijst of hadden enkele vragen overgeslagen. De overgebleven 99 deelnemers waren tussen de 18 en 28 jaar oud (M=19.53, SD= 1.7). Alle deelnemers waren ten tijde van het onderzoek student. Van de deelnemers gaven er twee aan nooit alcohol te gebruiken. De deelnemers die geen alcohol gebruikten zijn uitgesloten van de analyse betreffende risicovolle alcoholgedragingen. Wegens een gebrek aan ervaring met alcohol kunnen ze mogelijk geen goede inschatting maken van hun eigen risicovolle alcoholgedragingen. 30 deelnemers gebruikten drugs, daartegenover gaven 69 deelnemers aan geen drugs te gebruiken. De deelnemers zonder

(18)

ervaring met drugs werden uitgesloten van de analyse betreffende risicovol drugsgedrag. Ook zij werden uitgesloten wegens mogelijke problemen met het inschatten van het eigen

risicovolle drugsgedrag in de toekomst. Van alle deelnemers bleken er 31 geen feest-gerelateerde counterfactual thoughts te hebben ten opzichte van 68 deelnemers die wel

counterfactual thoughts hadden. Het al dan niet hebben van counterfactual thoughts vormt de

onafhankelijke variabele in de huidige studie. De afhankelijke variabelen zijn verwacht risicovol alcoholgedrag en verwacht risicovol drugsgedrag.

Materiaal

Counterfactual thoughts. Voor het meten van Counterfactual thoughts werd eerst het

principe van counterfactual thoughts uitgelegd. Daarna werd gevraagd of men deze gedachten wel eens ervaart in de context van een feestdoel. Om deze gedachten - ten opzichte van een feestdoel - uit te leggen, werd er een scenario geschetst. Eerdere onderzoeken naar

counterfactual thoughts maakten al succesvol gebruik van scenario’s bij het meten van counterfactual thoughts (Dixon & Byrne, 2011; Drayton, Turley-Ames, Guajardo, 2011;

Smallman, McCulloch, 2012). Het volgende scenario is gebruikt: ‘De afgelopen keren dat X naar feestjes ging waren de avonden minder geslaagd geweest dan gehoopt. X besluit voor het feest alvast wat alcohol te drinken om wat losser te worden, want X denkt: ‘Als ik bij het

vorige feest wat meer had gedronken, dan was het misschien wel leuker geweest’’.

Vervolgens werd uitgelegd wat counterfactual thoughts zijn. Hierna werd gevraagd of men wel eens counterfactual thoughts heeft gehad betreffende het ervaren van plezier tijdens het uitgaan. Men werd gevraagd hier even over na te denken en deze gedachten vervolgens op te schijven in een open antwoordblok. Als de deelnemers geen counterfactual thoughts met betrekking tot feesten ervoeren, werd hen gevraagd een tekst te schrijven over hun ervaringen met uitgaan. De counterfactual thoughts werden gecodeerd en verdeeld in vier verschillende

(19)

coderingsschema in bijlage 1, waarin wordt uitgelegd hoe counterfactual thoughts onder te verdelen zijn in deze vier categorieën aan de hand van hun eigenschappen. Het aantal

additieve, subtractieve, opwaartse en neerwaartse counterfactual thoughts werd per categorie apart ingevoerd. De counterfactual thoughts die deelnemers in het huidige onderzoek

opschreven moesten herkenbaar zijn qua structuur en richting zoals hierboven beschreven. Als er geen structuur of richting herkenbaar was in de gedachte die de deelnemers opschreven dan werd deze gedachte niet als counterfactual thought gecodeerd en werd er een nul

ingevoerd voor de verschillende soorten counterfactual thoughts.

Risicovol gedrag. Na de vragen over counterfactual thoughts werden er drie

inleidende vragen gesteld over gedrag geassocieerd met feesten. Een voorbeeld hiervan is: ‘Hoe groot acht u de kans dat u een afspraak met een vriend/kennis afzegt om een feest bij te wonen?’. Men kon hierop antwoorden op een zespunts-Likertschaal die loopt van 1 ‘zeer kleine kans’ tot 5 ‘zeer grote kans’. De zesde invul optie is ‘niet van toepassing’. Deze vragen werden niet meegenomen in de analyses, omdat ze uitsluitend bedoeld zijn als inleiding in de vragenlijst. In dit onderzoek is gekozen voor een Likertschaal omdat eerder onderzoek heeft aangetoond dat dit een goede meetmethode is voor risicogedrag met betrekking tot

middelengebruik (Meertens & Lion, 2008; ter Bogt & Engels; 2005; Fromme, Katz & Rivet, 1997). De zesde antwoordoptie ‘niet van toepassing’ is van belang, omdat deelnemers die nog nooit in aanraking zijn geweest met alcohol of drugs mogelijk geen uitspraak kunnen doen over toekomstig alcohol of drugsgedrag.Daarna werden er vijf vragen gesteld wat betreft risicovol alcoholgedrag. Deze vragen luidden: 1. ‘Hoe groot acht u de kans dat u meer alcohol zou nuttigen dan u doorgaans op een feest nuttigt?’, 2. ‘Hoe groot acht u de kans dat u

meerdere soorten drank door elkaar zal drinken?’, 3. ‘Hoe groot acht u de kans dat u uw drankjes sneller drinkt om eerder het effect van een alcoholische roes te ervaren?’, 4. ‘Hoe

(20)

acht u de kans dat u na het drinken van alcohol bij iemand in de auto zal stappen die zelf teveel alcohol heeft gedronken?’. Hierop kon men antwoorden aan de hand van dezelfde zespunts-Likertschaal als bij de inleidende vragen. Een hoge score op deze schaal betekent dat men verwacht zelf meer risicovol alcoholgedrag te vertonen dan wanneer men lager scoort aangeeft. Deze vijf vragen werden samengevoegd tot de sub-schaal; risicovol alcoholgedrag.

Tot slot kreeg men vijf vragen wat betreffende risicovol drugsgedrag. Deze vragen luidden: 1. ‘Hoe groot acht u de kans dat u een onbekende drug gebruikt tijdens een feest?’, 2. ‘Hoe groot acht u de kans dat u drugs aanneemt van iemand die u niet kent?’, 3. ‘Hoe groot acht u de kans dat u meer drugs zou gebruiken dan u normaal neemt?’, 4. ‘Hoe groot acht u de kans dat u meerdere drugs door elkaar zou gebruiken?’ en 5. ‘Hoe groot acht u de kans dat u na het gebruiken van drugs bij iemand in de auto zal stappen die zelf drugs heeft gebruikt?’. Hierop kon men eveneens aan de hand van dezelfde zespunts-Likertschaal antwoorden als bij de risicovol alcoholgedrag vragen. Bij deze vragen geldt ook dat een antwoord met een hoge score een indicatie is voor een hogere verwachting van risicovol alcoholgedrag dan een lage score. Deze vijf vragen werden samengevoegd tot de sub-schaal; risicovol drugsgedrag.

De sub-schalen risicovol alcoholgedrag en risicovol drugsgedrag zijn beide betrouwbaar gebleken. Voor risicovol alcoholgedrag was sprake van een redelijke

betrouwbaarheid met Crohnbach’s α = .71. Voor risicovol drugsgedrag was sprake van een goede betrouwbaarheid met Crohnbach’s α = .80. De betrouwbaarheid van de schaal voor risicovolle drugsgedrag daalde wanneer de deelnemers die geen ervaring hadden met drugsgebruik werden uitgesloten.

Procedure

(21)

minuten zou duren en dat de deelnemers hier 0.5 proefpersoonpunt mee konden verdienen. Alle eerstejaars studenten moeten verplicht proefpersoonpunten verdienen. Hierdoor zijn er enkel eerstejaars studenten geworven. De deelnemers konden de vragenlijst starten op een zelfgekozen moment en maximaal één keer invullen.

Elke deelnemer kreeg dezelfde vragenlijst, er was geen sprake van vooropgestelde condities. Bij start van het onderzoek kregen de deelnemers een informatiebrochure waarin de intentie van de studie vermeld stond, namelijk onderzoek doen naar de doelen die men heeft op het gebied van feesten. Daarnaast werden de contactgegevens voor nadere inlichtingen en de vergoeding vermeld in de brochure. Voordat het onderzoek van start ging werd men gevraagd in te stemmen met de stelling dat hij of zij als deelnemer goed was ingelicht over het onderzoek, vrijwillig deelnam en toestemming gaf om zijn of haar antwoorden te

gebruiken voor het onderzoek. Eerst is gevraagd naar demografische kenmerken zoals leeftijd en geslacht, daarna vervolgde de vragenlijst met een korte uitleg en een voorbeeld van

counterfactual thoughts. De deelnemers werd gevraagd of zij dit soort gedachten wel eens

ervoeren in de context van een feestdoel. Zij mochten hier vrij op antwoorden door middel van het schrijven van een tekst waarin zij hun gedachten met betrekking tot feesten konden opschrijven. Na deze vraag kregen de deelnemers een paar inleidende vragen over feesten. Er werd vermeld dat hun antwoorden anoniem en privé zijn en dat de antwoorden naar waarheid ingevuld dienden te worden. Als de deelnemers de vragen beantwoord hadden kregen zij vragen over risicovol alcoholgedrag en risicovol drugsgedrag. Vervolgens werd gevraagd naar de frequentie waarop men feesten en dergelijke bezoekt en hoe vaak men alcohol gebruikt. Wanneer de deelnemer aangaf geen drugs te gebruiken, dan stopte het onderzoek voor hem/haar na de aan alcohol gerelateerde vragen. Wanneer de deelnemer aangaf wel drugs te gebruiken, werd ook gevraagd naar de frequenties van drugsgebruik en de soorten

(22)

drugs die gebruikt werden. Dit vormde het laatste deel van het onderzoek. Het online onderzoek heeft twee weken open gestaan.

Resultaten

De deelnemers waren onderverdeeld in een conditie met counterfactual thoughts of een conditie zonder counterfactual thoughts. Er deden 89 (90%) vrouwen mee aan het onderzoek en 10 (10%) mannen. Een Chi-kwadraat test toonde aan dat er geen significant verschil was tussen de sekseverdeling over de counterfactual thoughts condities, X2 (1)=.01, p= .93,

Cramer’s V= .01. Bijna alle deelnemers gebruiken wel eens alcohol (N=97). De meerderheid gaf aan geen drugs te gebruiken (N=69). Van de deelnemers die wel drugs gebruikten gaven de meesten aan het vaakst XTC/MDMA te gebruiken (N=13). Daarna werd cannabis

genoemd als meest-gebruikte drug (N=10). Andere drugs die als meest gebruikte drug werden genoemd waren; cocaïne (N=3), GHB/GBL (N=2) en 4FMP (N=2). Van de

drugs-gebruikende jongeren (N=30) hadden de meesten (N=27) geëxperimenteerd met verschillende soorten drugs. Het aantal soorten drugs dat zij aangaven te hebben gebruikt, varieerde van twee verschillende soorten tot en met 27 verschillende soorten drugs. De drugs-gebruikende jongeren waren gemiddeld iets ouder (M=20.20) dan de niet drugs-gebruikende deelnemers (M=19.23).

Risicovol Alcoholgedrag

Middels een variantie-analyse is gekeken naar de verwachting dat het hebben van

counterfactual thoughts leidt tot meer risicovol alcoholgedrag. Zoals verwacht was er een

significant hoofdeffect van de hoeveelheid verwacht risicovol alcoholgedrag voor het hebben van counterfactual thoughts over een onvervuld feestdoel, F(1, 95) 7.22, p= .01, η2= .07 (7%). Uit de gemiddelden uit Tabel 1 blijkt dat het hebben van counterfactual thoughts leidt

(23)

tot meer verwacht risicovol alcoholgedrag (M= 2.57, SD= .69) dan wanneer men geen

counterfactual thoughts heeft (M= 2.15, SD= .73).

Tabel 1

Gemiddeld Verwacht Risicovol Alcoholgebruik Scores en Standaard Error (tussen haakjes) voor Deelnemers Met en Zonder Feest-gerelateerde Counterfactual thoughts Counterfactuals Risicovol alcoholgedrag Risicovol drugsgedrag

Ja 2.57 (.69)* 1.93 (.82)

Nee 2.15 (.73)* 2.03 (.63)

* = verschil tussen groepen p< .05

Risicovol Drugsgedrag

De verwachting betreffende de invloed van counterfactual thoughts op risicovol drugsgedrag kwam niet uit. Er is gekozen om deelnemers zonder ervaring met drugs uit te sluiten van de analyse betreffende risicovol drugsgedrag, waardoor er te weinig deelnemers overbleven om een significant resultaat te krijgen (N= 30), zie Tabel 2 voor de frequenties. Dit maakte dat de celgrootte te klein was om een significant effect mogelijk te maken,

F(1,28)= .08, p=.78, η2= .003. De kleine steekproef resulteerde ook in een lagere

betrouwbaarheid van de sub-schaal risicovol drugsgedrag α = .67.

Wat opvalt aan de gemiddelden van risicovol drugsgedrag is dat er een klein verschil lijkt te zijn tussen deelnemers met counterfactual thoughts en deelnemers zonder

counterfactual thoughts. Dit verschil gaat tegen de verwachting uit het huidige onderzoek in.

Wanneer ze deze counterfactual thoughts wel hebben geven ze aan minder risicovol

(24)

(M=2.03, SD= .63). Dit verschil is echter niet significant, waardoor hier geen conclusies uit kunnen worden getrokken.

Tabel 2

Aantal Gerapporteerde Opwaartse, Neerwaartse, Additieve en Substractieve Counterfactual Thoughts door Drugs-Gebruikende Deelnemers

Counterfactual Aantal Opwaarts geen 11 wel 19 Neerwaarts geen 27 wel 3 Additief geen 11 wel 19 Substractief geen 20 wel 10 Exploratieve Analyses

Om te zien of er een verschil is tussen het soort counterfactual thought en het verwacht risicovolle alcoholgedrag is gekeken naar de verschillen tussen opwaartse- en neerwaartse counterfactual thoughts en additieve- en subtractieve counterfactual thoughts. Hiervoor is gebruik gemaakt van een regressieanalyse.

(25)

Bij deze eenzijdige regressieanalyse over risicovol alcoholgedrag was er een

significante voorspelling door opwaartse counterfactual thoughts, R2= 6.9%; F(2, 96)= 3.47,

p= .04. Jongeren verwachtten meer risicovol alcoholgedrag wanneer zij opwaartse

counterfactual thoughts hadden (ß= .26, t= 2.49, p= .02), terwijl neerwaartse counterfactual thoughts geen significante voorspellende waarde hadden op verwacht risicovol alcoholgedrag

(ß= .02, t= .17, p= .87).

Een dergelijk effect was ook gevonden bij de regressieanalyse over risicovol

alcoholgedrag en het verschil tussen additieve- en subtractieve counterfactual thoughts. Het hebben van additieve counterfactual thoughts was een significante voorspeller van risicovol alcoholgedrag, R2= 7.1%; F(2, 96)= 3.6, p= .03. Jongeren verwachtten meer risicovol alcoholgedrag wanneer zij additieve counterfactual thoughts hadden (ß= .21, t= 2.1, p=.04), terwijl subtractieve counterfactual thoughts geen significante invloed hadden op verwacht risicovol alcoholgedrag (ß= .15, t= 1.4, p= .14).

Er is geen effect gevonden van het wel of niet hebben van counterfactual thoughts op risicovolle drugsgedragingen. Om te kijken of er wel eventuele verschillen bestonden tussen de soorten counterfactual thoughts en risicovolle drugsgedragingen is een Chi-kwadraat toets uitgevoerd. Er is gekozen voor een Chi-kwadraat toets aangezien deze de mogelijkheid geeft data te analyseren ongeacht kleine celgrootte. Hiervoor is de sub-schaal risicovol drugsgedrag omgezet naar een dichotome variabele. Aan de hand van de gemiddelde score op risicovol drugsgedrag (M= 1.96, SD= .77) is er voor gekozen om risicovol drugsgedrag onder te verdelen in score laag (drugsgedrag score is kleiner dan 2) en hoog (drugsgedrag score is groter of gelijk aan 2). Er is geen significant effect gevonden tussen hoog en laag risico in drugsgedrag en de verschillende soorten counterfactual thoughts.

(26)

Extreme waarde

Één deelnemer (deelnemer 79) bleek relatief veel additieve counterfactual thoughts te hebben (N= 15) in vergelijking met het gemiddeld aantal additieve counterfactual thoughts (M= 1.03, SD= 1.81). Er is berekend dat deze waarde een extreme waarde is door middel van de volgende formule: Extreme waarde = M + 5 x SD. Aangezien het om een hoge waarde gaat, is het alleen nodig om de bovengrens te berekenen. Daarnaast is de laagst mogelijke waarde die gescoord kan worden op de additieve counterfactual thought schaal: 0. Wanneer de bovengrens van extreme waarden van deze additieve schaal wordt berekend, 1.03 + 5(1.798)= 10.02, ligt de waarde van 15 hier nog boven. In dit onderzoek is er echter voor gekozen deze waarde in de analyse te houden om de volgende redenen. Deze deelnemer heeft uitzonderlijk veel counterfactual thoughts aangegeven, dit kan betekenen dat deze deelnemer uitgebreid is ingegaan op de vraag over counterfactual thoughts. Er is geen sprake van een meetfout of een afwijkend antwoord, alleen sprake van extra informatie vanuit de deelnemer. Alleen in de exploratieve analyse werd de hoeveelheid counterfactual thoughts meegenomen wanneer werd gekeken naar het effect van het soort counterfactual thought op risicovol alcoholgedrag. Hiervoor is een regressieanalyse uitgevoerd. Om outliers te detecteren in een regressieanalyse kunnen drie stappen worden ondernomen. Ten eerste bleek dat de

Standardized Residual onder de kritieke bovengrens van 3 lag. Ten tweede bleek dat minder

dan 1% van de deelnemers een Standardized residual heeft met een absolute waarde groter dan 2.58. Tot slot heeft minder dan 5% van de deelnemers een Standardized residual met een absolute waarde groter dan 1.96. Aan de hand van deze controles wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van outliers in deze analyse (Field, 2009).

(27)

Discussie

In dit onderzoek is gevonden dat het hebben van counterfactual thoughts het verwachte risicovol alcoholgedrag bij jongeren vergroot. Dit effect ontbrak voor verwacht risicovol drugsgedrag wegens een gebrek aan deelnemers die drugs gebruikten. Tot slot is er uit een exploratieve analyse gebleken dat het effect van counterfactual thoughts op risicovol alcoholgedrag voornamelijk wordt veroorzaakt door opwaartse en additieve counterfactual

thoughts.

Hieruit kan worden afgeleid dat het hebben van counterfactual thoughts over een feest-doel het verwachte risicovol alcoholgedrag vergroot. Deze resultaten ondersteunen de verwachting over risicovol alcoholgedrag van het huidige onderzoek. In dit onderzoek is deels ondersteuning gevonden voor de hypothese: Het hebben van counterfactual thoughts

betreffende plezierbeleving tijdens een feest vergroot de verwachting van risicovol alcohol- en drugsgedrag. In de inleiding staat dat counterfactual thoughts vaak een reactie zijn uit een hedonistisch doel. Dit impliceert dat risicovol alcoholgedrag van jongeren kan voortkomen uit

counterfactual thoughts over een hedonistisch feest-doel en dat jongeren risicovol gedrag

mogelijk doelbewust vertonen. Onderzoeken naar risicovol alcohol- en drugsgedrag verwijzen veelal naar het impulsieve karakter van dergelijk gedrag (Congdon & Canli 2005; Sher & Trull 1994; Verdejo-Garcia, Lawrence &Clark 2008). Doordat uit dit onderzoek is gebleken dat counterfactual thoughts risicovol gedrag beïnvloeden, duidt dit een bewuster proces achter risicovol gedrag aan. Tevens kan uit de resultaten worden geconcludeerd dat counterfactual

thoughts kunnen aanzetten tot het uitvoeren van negatieve en gevaarlijke gedragingen. In de

inleiding staat dat eerder onderzoek zich voornamelijk heeft gericht op de invloed van

counterfactual thoughts op positieve gedragingen. In het huidige onderzoek is gekeken naar

(28)

tot alcohol en drugs. Tot slot is in het huidige onderzoek de focus gelegd op risicovol alcohol- en drugsgedrag in een feest-setting. Dit is een aanvulling op de bestaande literatuur aangezien er weinig onderzoek is gedaan naar risicovolgedrag in een feest-setting.

Wat opvalt is dat er in het huidige onderzoek geen effect van counterfactual thoughts op risicovol drugsgedrag is gevonden. Het effect ontbreekt wegens een tekort aan deelnemers die ervaring hadden met drugsgebruik, wat ertoe heeft geleid dat de steekproef te klein was om betrouwbare resultaten uit de analyses te krijgen. Van de 99 deelnemers gaven slechts 30 aan wel eens drugs te gebruiken. Op basis van de gemiddelden lijkt de relatie tussen

counterfactual thoughts en risicovol drugsgedrag tegengesteld aan de verwachting in dit

onderzoek. In dit onderzoek werd namelijk verwacht dat counterfactual thoughts risicovol drugsgedrag vergroot. Deelnemers met counterfactual thoughts gaven aan minder risicovol drugsgedrag te verwachten dan deelnemers zonder counterfactual thoughts. Dit verschil is echter niet significant. In de inleiding kwam naar voren dat drugsgebruik onder jongeren in opkomst is. Uit de cijfers kan worden geconcludeerd dat jongeren steeds meer drugs

gebruiken, maar dat dit de laatste jaren pas sterk in opkomst is. Alcohol wordt al langere tijd veelvuldig gebruikt tijdens het uitgaan en wordt mogelijk als minder risicovol bestempeld door jongeren dan drugs, aangezien men al langer ervaring heeft met alcohol. Alcoholgebruik is mogelijk onderdeel van het automatische gedrag van jongeren terwijl dit nog niet het geval is bij drugs. Tot slot is het mogelijk dat drugsgebruikers zich bewuster zijn van de risico’s van drugsgebruik en zal het hebben van counterfactual thoughts het nadenken over de

consequenties van drugsgebruik mogelijk juist aansporen. Eerder onderzoek vond

aanwijzingen dat jongeren zich verdiepen in de risico’s en consequenties van drugsgebruik (Hunt, Evans & Kares, 2007). Counterfactual thoughts kunnen zo wellicht een trigger zijn voor jongeren om zich meer te verdiepen in de risico’s en deze risico’s minder nemen op het gebied van drugs. Er zal toekomstig onderzoek nodig zijn met meer deelnemers die drugs

(29)

gebruiken om meer duidelijkheid te krijgen over de invloed van counterfactual thoughts op risicovol drugsgebruik.

Wat verder opvallend is, is dat het effect van counterfactual thoughts op risicovol alcoholgedrag wordt gedreven door additieve en opwaartse counterfactual thoughts. Additieve en opwaartse counterfactual thoughts impliceren dat iets leuker had kunnen zijn wanneer men iets anders/extra’s had gedaan (bijvoorbeeld: ‘Als ik wat meer had gedronken, dan was de avond leuker geweest’). De resultaten van het huidige onderzoek zijn congruent met eerder onderzoek. Eerder onderzoek concludeert dat opwaartse en additieve

counterfactual thoughts leiden tot een toename van gedragingen richting de positieve

uitkomst van de desbetreffende counterfactual thoughts (Epstude & Roese, 2007; Landman et al. 1995; Markman, McMullen & Elizaga, 2008; Nasco & Marsh, 1999; Reichert & Slate, 1999). Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Nasco en Marsch waarin studenten met meer counterfactual thoughts over de uitslag van hun tentamen (bijvoorbeeld: Als ik harder had gestudeerd, had ik een beter cijfer gehaald), meer positief studie-gerelateerd gedrag gingen vertonen. Deze bevindingen ondersteunen de gedachte dat de invloed van de

counterfactual thoughts op verwacht risicovol alcoholgedrag ook daadwerkelijk leidt tot

risicovol gedrag, aangezien de soorten counterfactual thoughts die de verwachtingen dreven ook opwaarts en additief zijn gebleken in het huidige onderzoek.

Beperkingen van het Huidige Onderzoek

In het huidige onderzoek zijn de deelnemers geworven onder eerstejaars

psychologiestudenten. Dit betekent dat de deelnemers allen vrij jong zijn, tussen de 18 en 26 jaar met een gemiddelde van ongeveer 20 jaar. Eerder is uit onderzoek van het Trimbos-instituut (2013) gebleken dat het uitgaanspubliek dat voornamelijk risico’s neemt betreffende alcohol en drugs tussen de 15 en 34 jaar oud is. Dit betekent dat de deelnemers uit het huidige

(30)

aanwijst als grootste risiconemers wat betreft alcohol en drugs. De jongeren tussen de 15 en 18 jaar en tussen de 29 en 34 jaar zijn echter niet meegenomen in het huidige onderzoek. Mogelijk wijken de counterfactual thoughts van de jongeren tussen de 15 en 18 jaar af van die van jongeren boven de 18 jaar, omdat zij wellicht andere feestervaringen hebben. Dit kan komen doordat de wettelijke leeftijdsgrens voor het kopen van alcohol en de entree van clubs veelal 18 jaar en ouder is en jongeren boven de 18 hier geen belemmering aan ondervinden (Drank- en Horecawet, 2015). Wellicht geldt voor deze jongeren dat ze voornamelijk additieve en opwaartse counterfactual thoughts ervaren zoals ‘Had ik maar meer kunnen drinken op dat feest, dan had ik een volledigere feestervaring gehad’. Onder deze groep jongeren kan worden verwacht dat er een nog sterker effect is van additieve en opwaartse

counterfactual thoughts op risicovol alcohol- en drugsgedrag.

Voor de jongeren die ouder zijn dan 28 jaar geldt mogelijk ook een ander patroon in

counterfactual thoughts. Deze jongeren hebben vaak een andere levensstijl, omdat ze

beginnen met hun professionele bestaan en dit heeft mogelijk ook invloed op hun

counterfactual thoughts. Tussen de 25 en 35 jaar stijgt het aantal jongeren dat begint met

werken met 40% ten opzichte van de jongeren die tussen de 15 en 25 jaar oud zijn (CBS Statline, 2015). Mogelijk is feesten voor deze groep jongeren meer geassocieerd met neerwaartse counterfactual thoughts dan met opwaartse counterfactual thoughts. Zo kan de

counterfactual thought ‘Als ik minder had gedronken dan had ik nu niet zoveel last gehad van

een kater’ relevanter zijn als de persoon in kwestie de volgende dag wil presteren op zijn werk. Voor een bredere generaliseerbaarheid van de resultaten uit de huidige studie naar de gehele risicogroep volgens het Trimbos kan toekomstig onderzoek zich richten op de invloed van counterfactual thoughts op risicovol gedrag bij deze jongere en oudere feestgangers.

Een mogelijke kanttekening is dat er een mediërende factor van invloed zou kunnen zijn op de relatie tussen counterfactual thoughts op risicovol alcoholgedrag. Eerder onderzoek

(31)

heeft aangetoond dat counterfactual thoughts invloed hebben op emoties en welzijn (Roese & Olson, 1997). Men heeft counterfactual thoughts over hoe iets had kunnen zijn als er anders zou zijn gehandeld. Dit is vaak een onplezierige gedachte; iemand wenst namelijk dat hij of zij iets anders had gedaan, dan daadwerkelijk het geval was. Het lijkt op het gevoel van spijt, waarbij men terugkijkt op beslissingen en acties die men graag anders had gedaan. Spijt heeft een negatieve invloed op stemming (Landman, 1993; Zeelenberg, Inman & Pieters, 2001). Wanneer men in een negatieve stemming verkeert, kan de inschatting van eigen zelfcontrole mogelijk ook pessimistischer zijn dan wanneer men in een neutrale of positieve stemming verkeert. Dat betekent dat men denkt minder controle over zichzelf te hebben en dus van zichzelf verwacht meer risicovol gedrag te vertonen in de toekomst. Op die manier kunnen

counterfactual thoughts voor een verhoging van verwacht risicogedrag zorgen doordat het

hebben van counterfactual thoughts een negatieve stemming veroorzaakt. In eerder onderzoek is echter aangetoond dat het hebben van een negatieve stemming risicovol gedrag verlaagt, doordat men systematischer gaat nadenken wanneer men in een negatieve stemming verkeert, dan wanneer men in een positieve of neutrale stemming verkeert (Chou, Lee & Ho, 2007; Yuen & Lee, 2003). Het is dus onduidelijk of stemming van invloed is op de relatie tussen

counterfactual thoughts en risicovol gedrag. In vervolgonderzoek zou gekeken kunnen

worden of stemming inderdaad een rol speelt in de relatie tussen counterfactual thoughts en risicovol gedrag.

Een methodologische kanttekening van het huidige onderzoek is dat er gebruik is gemaakt van een zelf-rapportage vragenlijst. Zelf-rapportage staat niet bekend als de meest betrouwbare vorm van onderzoeken. Er zijn echter wel aanwijzingen voor de

betrouwbaarheid van zelfrapportage meting om risicovol gedrag te meten. Wijngaart et al. (1999) onderzochten de validiteit van zelfrapportage van drugsgebruik door de zelfrapportage te vergelijken met een urine sample die drugsgebruik meet. In 93% van de gevallen klopte het

(32)

zelf-gerapporteerde drugsgebruik met het daadwerkelijke drugsgebruik uit de urine test. Ditzelfde werd aangetoond in later onderzoek waarin 0.1% van de jongeren van de totale steekproef aangaf een drug te hebben gebruikt die de onderzoekers hadden verzonnen. Het betrof een niet-bestaande drug waardoor kon worden geconcludeerd dat deze deelnemers aangaven meer drugs te gebruiken dan zij daadwerkelijk gebruikten. Hiermee werd

aangetoond dat er weinig aanwijzingen zijn dat jongeren de neiging hebben om drugsgebruik te overdrijven (Fuller, 2012). Dit toont aan dat de betrouwbaarheid van zelfrapportages voor het meten van middelengebruik niet onderschat moet worden. Daarnaast heeft ander

onderzoek ook aangetoond dat het meten van risicovol gedrag van adolescenten en

jongvolwassenen goed mogelijk is met zelfrapportage (Johnston & O’Malley, 1985) en dat een online vragenlijst zich hier goed voor leent (Popham, Kennison & Bradley; 2011). Het zou voor de resultaten van dit onderzoek problematisch zijn wanneer jongeren meer risicovol gedrag zouden rapporteren dan dat zij daadwerkelijk van plan zijn te vertonen. Dat zou betekenen dat de resultaten van het huidige onderzoek mogelijk geen betekenis hebben. Echter, de kans dat jongeren ‘slechter rapporteren dan ze daadwerkelijk zijn’ is relatief klein (Johnston, O’Malley & Bachman, 1987). Tot slot zijn in het huidige onderzoek meerdere stappen ondernomen om de anonimiteit van de antwoorden te garanderen. Dit is gedaan door de antwoorden anoniem op te slaan. Tegen de deelnemers is tijdens het onderzoek meerdere malen gezegd dat zij vrij zijn om te antwoorden en dat hun anonimiteit wordt gewaarborgd in het onderzoek. Desondanks zou het van waarde kunnen zijn als verder onderzoek naast de verwachtingen van risicovol gedrag, ook het daadwerkelijke risicovolle gedrag op het gebied van drugs en alcohol onderzoekt.

In het huidige onderzoek is gekeken naar vijf risicogedragingen met betrekking tot alcohol en vijf vragen over risicovol drugsgedrag. Deze vragen hadden betrekking op het combineren van alcoholconsumpties en verschillende soorten drugs, de hoeveelheid die

(33)

jongeren nemen, hoe zij alcohol en drugs verkrijgen, het rijden onder invloed van alcohol en drugs en de snelheid van het drinken van alcohol en het uitproberen van onbekende soorten drugs. Er zijn meer risicovolle gedragingen die jongeren kunnen vertonen met betrekking tot alcohol- en drugsgebruik. Zo kwam in de inleiding naar voren dat jongeren risico’s nemen op het gebied van seks na middelengebruik. Daarnaast kan gedacht worden aan risicovolle gedragingen met betrekking tot langere termijn doelen zoals het behalen van studieprestaties en succesvol zijn op de werkvloer. Deze lange termijn doelen kunnen worden belemmerd door alcohol- en/of drugsgebruik. Het opnemen van meer risicovolle gedragingen in de sub-schalen geeft een uitgebreider beeld van risicovol gedrag en kan de betrouwbaarheid van de schalen mogelijk vergroten. Verder onderzoek kan nader kijken naar de invloed van

counterfactual thoughts op risicovolle gedragingen met betrekking tot seks, studieprestaties

en werkprestaties na het gebruik van alcohol of drugs. Implicaties

De resultaten van het huidige onderzoek verklaren deels waarom jongeren risico’s nemen met betrekking tot alcohol. De ernst van de resultaten zit vooral in het gegeven dat jongeren bewust en vooraf een ongezonde inschatting maken van hun risicogedrag. Dit effect staat los van externe factoren die tijdens het feesten zelf een rol kunnen spelen. Daarnaast lijkt risicovolgedrag ook voort te kunnen komen aan het nastreven van een doel betreffende

feesten en uitgaan. Huidige preventieprogramma’s met betrekking tot alcohol- en drugsgedrag zijn niet gericht op doelen die jongeren hebben ten opzichte van feesten. Deze programma’s zijn voornamelijk gericht op educatie en het ontwikkelen van een veilig sfeer tijdens het uitgaan (Goossens et al., 2013). In deze programma’s staat het benadrukken van de werking en risico’s van alcohol en drugs centraal. Eerder onderzoek concludeerde dat deze educatie methode niet voldoende resultaat oplevert wat betreft gedragsveranderingen en het duidt dan

(34)

worden dat het veranderen van risicovol alcohol- en drugsgedrag een proces is dat veel tijd kost en dat resultaat kan nooit in één keer worden geboekt (Vicary & Karshin). Daarnaast is het resultaat vaak van korte termijn (Crone et al., 2003) en wordt onderzoek naar de

effectiviteit van preventieprogramma’s niet voldoende gestimuleerd door de Nederlandse overheid (Kleinjan & Engels, 2010).

Een succesvol preventieprogramma dat zich richt op risicovol alcohol- en drugsgedrag is echter essentieel voor jongeren. Er worden grote risico’s genomen wat betreft alcohol en drugs in een periode in het leven van jongeren waarin doorgaans de basis wordt gevormd voor het gezondheidsgedrag voor de rest van het leven (Schrijvers & Pos, 2006). Ondanks dat het risicovolle gedrag dat jongeren vertonen wat betreft alcohol en drugs zeker moet worden verminderd, is het gedrag ook tot op zekere hoogte functioneel. Zoals in de inleiding genoemd, worden jongeren die alcohol en drugs gebruiken vaak omschreven als socialer, hebben meer vrienden en ervaren minder eenzaamheid (Engels & van den Eijnden, 2007). Daarnaast heeft ander onderzoek beschreven dat risicovol gedrag vaak positieve effecten heeft op de sociale ontwikkeling van jongeren (Reingle et al., 2009; Spear, 2007). Door risicovol gedrag leren jongeren het belang van het maken van afwegingen van mogelijk voordelen en risico’s van toekomstig gedrag (Chambers, Taylor & Potenza, 2014; Romer et al. 2010). Het zou optimaal zijn wanneer preventieprogramma’s het risicovolle gedrag van jongeren verminderd, maar hen de mogelijkheid om van hun gedrag te leren niet ontneemt.

In het huidige onderzoek is geconcludeerd dat risicovol alcohol- en drugsgedrag mogelijk wordt veroorzaakt door het hebben van counterfactual thoughts over een onvervuld feest-doel. Deze inzichten hebben weinig te maken met het gebrek aan kennis van jongeren over de risico’s van alcohol en drugs, maar wel met onderliggende onvervulde doelen die jongeren hebben op het gebied van uitgaan. Aan de hand van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat interventieprogramma’s mogelijk efficiënter zijn wanneer ze gericht zijn

(35)

op deze onvervulde feest-doelen. Een zinvolle toevoeging aan de huidige

educatieprogramma’s is het vergroten van inzicht in eigen onvervulde feestdoelen. Wanneer het nadenken over eigen onvervulde doelen aangemoedigd wordt, kan men eigen

counterfactual thoughts wellicht herkennen en letten op de effecten hiervan. Daarnaast kan

het onvervulbare karakter van deze abstracte doelen worden benadrukt, er zal altijd een nieuwe uitdaging zijn en als men die doelen blijft nastreven zal volledige tevredenheid nooit bereikt kunnen worden. Hierbij sluit aan dat jongeren zich aan het ontwikkelen zijn op het sociale vlak en ook nog veel ervaringen op kunnen doen; ze zijn immers nog maar net begonnen met deze ontwikkeling. Met dit in gedachten hebben jongeren mogelijk veel baat bij hulp bij het bereiken van berusting en acceptatie dat deze doelen niet makkelijk te vervullen zijn. Daarnaast kan het helpen om jongeren bewust te maken van het feit dat de ontwikkeling op het sociale vlak en op het ‘feest’ vlak nog een tijd doorgaat en dat deze hedonistische sensaties vanzelf komen. Jongeren worden hierdoor mogelijk gestimuleerd om verleidingen omtrent risicovolle alcohol- en drugsgedragingen te weerstaan en te wachten tot de hedonistische beloningen die ze nastreven hen tegemoet komen zonder dat ze hiervoor risicovol gedrag te hoeven vertonen met betrekking tot alcohol en/of drugs.

Vervolg onderzoek waarin deze interventie-vorm wordt uitgetest op jongeren die risicovol alcohol- en druggedrag vertonen is nodig om hier verdere uitspraken over te kunnen doen. Het is uiteraard goed mogelijk dat deze interventievorm geen vruchten afwerpt, omdat jongeren deze abstracte doelen bijvoorbeeld niet van zich af kunnen zetten, of zich niet kunnen inhouden om te wachten op de hedonistische ervaringen. Dan blijft het feit dat de conclusies uit dit onderzoek een bijdrage leveren aan de huidige kennis over risicogedrag van jongeren met alcohol- en drugsgebruik met betrekking tot feesten en uitgaan.

(36)

Referenties

Adams, Z. W., Kaiser, A. J., Lynam, D. R., Charnigo, R. J., & Milich, R. (2012). Drinking motives as mediators of the impulsivity-substance use relation: Pathways for negative urgency lack of premeditation, and sensation seeking. Addictive Behaviors, 37(7), 848-855.

Blum, R. W., & Nelson-Mmari, K. (2004). The health of young people in a global context. Journal of Adolescent Health, 35(5), 402-418.

Bogt, T. ter, & Engels, R. C. (2005). “Partying” hard: party style, motives for and effects of MDMA use at rave parties. Substance Use & Misuse, 40(9-10), 1479-1502.

Borsari, B., & Carey, K. B. (2003). Descriptive and injunctive norms in college drinking: a meta-analytic integration. Journal of Studies on Alcohol, 64(3), 331-341.

Boys, A., & Marsden, J. (2003). Perceived functions predict intensity of use and problems in young polysubstance users. Addiction, 98(7), 951-963.

Boys, A., Marsden, J., & Strang, J. (2001). Understanding reasons for drug use amongst young people: a functional perspective. Health Education Research, 16(4), 457-469. Brandstätter, V., Lengfelder, A., & Gollwitzer, P. M. (2001). Implementation intentions

and efficient action initiation. Journal of Personality and Social Psychology, 81(5), 946-960.

Brown, J. L., & Vanable, P. A. (2007). Alcohol use, partner type, and risky sexual behavior among college students: Findings from an event-level study. Addictive

Behaviors, 32(12), 2940-2952

Brown, S. A. (1985). Expectancies versus background in the prediction of college drinking patterns. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 53(1), 123.

(37)

Byrne, R. M. (2005). The rational imagination: How people create alternatives to reality. Cambrige, United Kingdom: MIT press.

Carey, K. B. (1993). Situational Determinants of Heavy Drinking among College Students. Journal of Counseling Psychology, 40(2), 217-20.

Carey, K. B. (1995). Alcohol-Related Expectancies Predict Quantity and Frequency of Heavy Drinking Among College Students. Psychology of Addictive Behaviors, 9(4), 236-241. Carrera, P., Caballero, A., & Munoz, D. (2012). Future‐ oriented emotions in the prediction of binge‐ drinking intention and expectation: the role of anticipated and anticipatory

emotions. Scandinavian Journal of Psychology, 53(3), 273-279.

Cerbone, F. G., & Larison, C. L. (2000). A bibliographic essay: The relationship between stress and substance use. Substance Use & Misuse, 35(5), 757-786.

Chambers, R. A., Taylor, J. R., & Potenza, M. N. (2014). Developmental neurocircuitry of motivation in adolescence: a critical period of addiction vulnerability. American

Journal of Psychiatry, 160, 1041–1052.

Chou, K. L., Lee, T., & Ho, A. H. (2007). Does mood state change risk taking tendency in older adults?. Psychology and Aging, 22(2), 310.

Congdon, E., & Canli, T. (2005). The endophenotype of impulsivity: reaching consilience through behavioral, genetic, and neuroimaging approaches. Behavioral and Cognitive

Neuroscience Reviews, 4(4), 262-281.

Cooper, L. M. (1992). Alcohol and increased behavioral risk for AIDS. Alcohol Health &

Research World, 16(1), 64-72

Cooper, M. L., Peirce, R. S., & Huselid, R. F. (1994). Substance use and sexual risk taking among black adolescents and white adolescents. Health Psychology, 13(3), 251-262.

(38)

Crawford, L. A., & Novak, K. B. (2010). Beliefs About Alcohol and the College Experience as Moderators of the Effects of Perceived Drinking Norms on Student Alcohol Use. Journal of Alcohol and Drug Education, 54(3), 69-86.

Crone, M. R., Reijneveld, S. A., Willemsen, M. C., Van Leerdam, F. J. M., Spruijt, R. D., & Sing, R. H. (2003). Prevention of smoking in adolescents with lower education: a school based intervention study. Journal of Epidemiology and Community

Health, 57(9), 675-680.

Dixon, J. E., & Byrne, R. M. (2011). “If only” counterfactual thoughts about exceptional actions. Memory & Cognition, 39(7), 1317-1331.

Drank- en Horecawet artikel 20. (2015). Opgehaald op 2 maart 2015:

http://wetten.overheid.nl/BWBR0002458/geldigheidsdatum_02-03-2015

Drayton, S., Turley-Ames, K. J., & Guajardo, N. R. (2011). Counterfactual thinking and false belief: The role of executive function. Journal of Experimental Child

Psychology, 108(3), 532-548.

Duff, C. (2005). Party drugs and party people: examining the ‘normalization’of recreational drug use in Melbourne, Australia. International Journal of Drug Policy, 16(3), 161-170.

Duff, C. (2008). The pleasure in context. International Journal of Drug Policy, 19(5), 384-392.

Engels, R. C., & Eijnden, R. van den. (2007). Substance Use in Adolescence. In J. Coleman, L. Lendry, & M. Kloep (Red.), Adolescence and Health (pp. 108-113). Chichester, United Kingdom: Wiley

Engels, R. C., & ter Bogt, T. (2003). Outcome expectancies and ecstasy use in visitors of rave parties in The Netherlands. European Addiction Research, 10(4), 156-162.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

I In 1993 zijn door de Provincie Gelderland metingen verricht aan fluoride emissie door. Ilzergieterij Vulcanus. Er werd destijds 38 kg/jaar gemeten. Koenradi,

Tuta absoluta (Meyrick) (Lepidoptera: Gelechiidae) is commonly known as the tomato leafminer, tomato borer, South American tomato moth and South American tomato pinworm.. The genus

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*

Figure 12: EDS analysis representing the inhalable IOM samples taken at the Primary-secondary crusher, Tertiary crusher, Quaternary crusher and Sifting house areas………..48 Figure

Then we assessed the associations of our four measures of physical activity with sociodemographic (gender, age, marital status, employment status, and SES), health-related

Using an eight-year record (2009 to 2016) of satellite retrievals (MODIS, MISR and SeaWIFS) for PM 2.5 concentrations, spatial variations and temporal trends for PM 2.5

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of