• No results found

De Engelse koning onttroond. Invloedrijke gunstelingen, gebrek aan mannelijkheid en seksuele zonden als verklaring voor de ondergang van Engelse koningen door laatmiddeleeuwse kroniekschrijvers.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Engelse koning onttroond. Invloedrijke gunstelingen, gebrek aan mannelijkheid en seksuele zonden als verklaring voor de ondergang van Engelse koningen door laatmiddeleeuwse kroniekschrijvers."

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invloedrijke gunstelingen, gebrek aan mannelijkheid en seksuele zonden als verklaring voor de ondergang van Engelse koningen door laatmiddeleeuwse kroniekschrijvers

Maarten P. Aleva BA

Masterscriptie Onderzoeksmaster Geschiedenis Universiteit van Amsterdam Begeleider: prof. dr. G. Geltner Tweede lezer: prof. dr. J.W.J. Burgers 28 juni 2016

(2)
(3)

Inleiding 1 1 De rampzalige driehoeksverhouding tussen de koning, zijn gunsteling en de edelen 11

1.1 Laatmiddeleeuwse theorieën over goed koningschap en het recht op verzet 11

1.2 Edward II 15

1.3 Richard II 23

1.4 Hendrik VI 31

Conclusie 35

2 Mannelijkheid als koninklijk ideaal 37

2.1 Mannelijkheid als laatmiddeleeuws ideaal 37

2.2 Edward II 40

2.3 Richard II 44

2.4 Hendrik VI 48

Conclusie 52

3 Beschuldigingen van sodomie en overspel als politiek wapen 55

3.1 Sodomie in de late middeleeuwen 55

3.2 Edward II 58 3.3 Richard II 64 3.4 Hendrik VI 66 Conclusie 70 Conclusie 73 Literatuurlijst 77

(4)

Inleiding

‘My God, this is a strange and fickle land, which has exiled, slain, destroyed, and ruined so many kings, so many rulers, so many great men, and which never ceases to be riven, and worn down by dissensions and strife and internecine hatreds.’1

Engeland in de late middeleeuwen was inderdaad een vreemd land, zoals de Engelse koning Richard II (1367-1400) na zijn afzetting verzucht zou hebben. In geen enkel ander land in de periode 1300-1500 werden zoveel koningen onttroond en binnen afzienbare tijd gedood. Niet alleen Richard II werd in 1399 afgezet, maar ook zijn overgrootvader Edward II (1284-1327) was in 1327 de kroon ontnomen. In de vijftiende eeuw zouden Hendrik VI (1421-1471), Edward V (1470-ca. 1483) en Richard III (1452-1485) eveneens door geweld hun koningschap verliezen. Dit is des te opvallender, omdat bijvoorbeeld in Frankrijk, dat ook al eeuwenlang een koninkrijk was, vorsten in deze periode niet werden afgezet, ofschoon zij niet allemaal perfecte vorsten waren. Zo leed Frankrijk tijdens het koningschap van Jan II (1319-1364) grote militaire verliezen en was hij zelfs door de Engelsen gevangen genomen.2 Zijn kleinzoon Karel VI (1368-1422) werd ook niet van de

Franse troon gestoten ondanks het feit dat hij door zijn geestesziekte het land niet kon besturen en er een burgeroorlog uitbrak.3

Het onttronen van een laatmiddeleeuws vorst was dan ook een uitzonderlijk politiek fenomeen, omdat het inging tegen het middeleeuwse idee dat het koningschap door God gegeven was en aan de wil van God mocht men in de middeleeuwen niet tornen. Engeland vormde klaarblijkelijk een uitzondering, wat vraagt om een verklaring. Deze studie zal zich echter niet richten op hedendaagse verklaringen, maar nagaan hoe in de eerste plaats tijdgenoten deze unieke behandeling van de koning duidden. Centraal daarbij is de vraag in hoeverre er sprake is van continuïteit ten aanzien van de ideeën van het onttronen van een vorst in laatmiddeleeuwse kronieken. In mijn ogen is het interessant om na te gaan welke verklaringen chroniqueurs hiervoor hebben gegeven, omdat zij tijdens of korte tijd na de gebeurtenissen, die zij in sommige gevallen zelf van dichtbij hadden meegemaakt, de ondergang van de koning hebben beschreven en uitgelegd. Uit deze contemporaine verklaringen komt naar voren dat de kroniekschrijvers keer op keer teruggrepen op dezelfde thematiek om het afzetten van de vorst te legitimeren, een belangrijke uitkomst van dit onderzoek. De relevantie van dit onderzoek toont zich dan ook in de drie centrale thema’s - de favorieten van de vorst, de mannelijkheid van de koning en het afwijkende seksuele gedrag van de machtshebber - die telkens weer terugkeren in het relaas van de chroniqueurs en die in de loop van dit betoog verder uiteengezet worden. Daarnaast geeft het onderzoek inzicht in het

                                                                                                               

1 Adam Usk, The chronicle of Adam Usk 1377-1421. Chris Given-Wilson ed. (Oxford 1997) 65. 2 Robert Knecht, The Valois. Kings of France 1327-1589 (Londen en New York 2004) 23-35.

3 Riccardo C. Famiglietti, Royal intrigue. Crisis at the court of Charles VI, 1392-1420 (New York 1986); Jonathan Sumption,

(5)

politieke denken ten aanzien van goed koningschap en wanneer verzet tegen de koning in de ogen van de kroniekschrijvers gerechtvaardigd was.

In eerste instantie zal de aandacht daarbij vooral uitgaan naar de manier waarop de kroniekschrijvers het handelen en de persoonlijkheid van de eerste drie vorsten karakteriseerden. Sloten het karakter en het handelen aan bij de bestaande ideeën over goed koningschap of juist niet en was dat mogelijk een van de redenen voor het falen van Edward II, Richard II en Hendrik VI? Twee andere onderwerpen waar de kroniekschrijvers regelmatig over uitweidden waren de afwijkende mannelijkheid en de afwijkende seksualiteit van de koning, waarop ik later terug zal komen. Aangezien er in een periode van honderdvijftig jaar, vijf van de negen regerende vorsten werden afgezet en er duidelijke ideeën bestonden over goed of slecht koningschap, lijkt het erop dat deze vorsten aan geen van de drie heersende idealen voldeden.

De nadruk ligt bij Edward II, Richard II en Hendrik VI, omdat zij de eerste drie vorsten waren die werden afgezet. Edward II werd na de dood van zijn vader in 1307 koning van Engeland. Zijn koningschap zou gekenmerkt worden door gewapende conflicten met de adel en rampzalige verliezen tegen de Schotten. De oorzaak voor het ongenoegen onder de edelen was de prominente positie aan het hof van twee favorieten. Nadat zijn eerste gunsteling Piers Gaveston (1284-1312) in 1312 vermoord werd, werd zijn plaats al snel ingenomen door Hugh le Despenser (1286-1326). Deze zou vijftien jaar later in 1327 omkomen samen met Edward II, die door zijn vrouw Isabella van Frankrijk (1295-1358) was afgezet.4

Net als zijn overgrootvader kreeg ook Richard II te maken met adellijk verzet tegen zijn vorstelijk gezag. In 1386 werden tijdens het Wonderful Parliament enkelen van zijn vertrouwelingen uit belangrijke politieke functies verwijderd. Richard II verzette zich hier echter tegen waardoor in 1388 de macht van de koning beperkt werd en enkelen van zijn belangrijke gunstelingen geëxecuteerd werden. In de jaren die volgden wist Richard II zijn politieke machtsbasis echter langzaam maar zeker weer te herstellen waardoor hij in 1397 wraak kon nemen op de edelen die zich in 1388 tegen hem verzet hadden. Dit tirannieke bewind leidde echter tot een opstand van Hendrik Bolingbroke (1367-1413) die Richard II afzette en zichzelf in 1399 tot Hendrik IV liet kronen. Kort daarna stierf Richard II in gevangenschap.5

Hendrik VI werd in 1422 koning van Engeland, hij was dan nog geen jaar oud. Al snel nadat hij volwassen werd, werd duidelijk dat hij alles behalve een exemplarische vorst was. Engeland werd geconfronteerd met grote verliezen in Frankrijk, de poging van hem en zijn getrouwen om vrede met dat land te stichten, stuitte op onvrede onder de edelen en tot overmaat van ramp werd hij in 1453 getroffen door een ernstige geestesziekte. Het gevolg van dit alles was een dynastiek conflict tussen Richard van York (1411-1460) en edelen die wel achter de koning en het huis Lancaster stonden. Tijdens deze Rozenoorlogen werd Hendrik een figurant in zijn eigen politieke drama, waarbij zijn vrouw en edelen voor hem de macht probeerden te houden.

                                                                                                               

4 Seymour Phillips, Edward II (Londen 2010); Anthony Tuck, Crown and nobility 1272-1461 (2e druk; Oxford 1992) 35-79. 5 Nigel Saul, Richard II (Londen 1997); Tuck, Crown and nobility, 149-197.

(6)

Uiteindelijk riep Edward IV (1442-1483), de zoon van Richard van York, in 1460 zichzelf tot koning uit. Ondanks dat Hendrik in 1470 nog eenmaal als marionet op de troon werd hersteld, werd hij een paar maanden later in 1471 door zijn voorganger Edward IV opnieuw afgezet en stierf hij in gevangenschap.6

Deze koningen bieden genoeg materiaal om een mogelijke continuïteit in de verklaringen van de verschillende kroniekschrijvers aan te tonen, omdat er enerzijds overeenkomsten zijn tussen de situatie bij Edward II en Richard II, beiden krijgen te maken met grootschalig adellijk verzet tegen hun politiek beleid. Terwijl er anderzijds ook verschillen zijn met name ten aanzien van Hendrik VI waarbij het adellijke verzet tegen de koning de vorm aannam van een dynastiek conflict tussen de huizen Lancaster en York. Juist de balans tussen overeenkomsten en verschillen is noodzakelijk om te kunnen zien in welke mate dezelfde elementen in de verklaringen van de gebeurtenissen terugkeren ook als de situatie verschilt.

Het koningschap van Edward II, Richard II en Hendrik VI, de gebeurtenissen waar zij mee te maken kregen en hun persoonlijkheid zijn de afgelopen decennia door historici al veelvuldig onderzocht. Daarbij hebben historici zich ook bezig gehouden met opstanden tegen koninklijk gezag in meer algemene termen. Frits Kern heeft in zijn boek Kingship and Law in the Middle Ages het theoretische kader geschetst ten aanzien van het recht op verzet tegen de vorst waarbij hij een verband legt met de feodale verhouding tussen vorst en edelman. Hij stelt dat de adel en de vorst wederzijdse rechten en plichten hadden en als de koning zich niet aan deze feodale overeenkomst hield dan was verzet verantwoord, omdat hij de gemaakte afspraken niet nakwam.7 Kerns

bevindingen zijn van grote invloed geweest op de historiografie, zoals onder meer blijkt uit het feit dat zijn bevindingen ook in de jaren negentig van de twintigste eeuw nog steeds werden overgenomen in de overzichtswerken van Joseph Canning en Antony Black waarin zij het politieke denken van de middeleeuwen uiteenzetten.8

De relatie tussen vorst en edelen is ook een terugkerend thema in de werken van Anthony Tuck en Claire Valente. Tuck stelt dat de belangrijkste reden die historici zien voor het feit dat het koningschap van Edward II, Richard II en Hendrik VI gedoemd was te mislukken is, omdat deze vorsten zich te veel lieten leiden door een kleine elite van favorieten aan het hof waardoor de andere edelen van de koning ontvreemdden.9 Valente vraagt zich daarnaast af hoe het verzet tegen

de koning in de praktijk verliep en onderscheidt daarin vier verschillende fases. Hieruit blijkt dat geweld tegen de vorst pas als laatste redmiddel werd gebruikt. In eerste instantie werden vredelievende pressiemiddelen gebruikt en daarna volgde gewapende demonstratie. Mocht dit niets uithalen dan werd gericht geweld gebruikt, bijvoorbeeld tegen de favorieten van de koning. Als de

                                                                                                               

6 Ralph A. Griffiths, The reign of king Henry VI (2e druk; Sparkford 1998); Tuck, Crown and nobility, 247-287. 7 Fritz Kern, Kingship and law in the middle ages. Stanley B. Chrimes vert. (Oxford 1948) 81-97.

8 Antony Black, Political thought in Europe 1250-1450 (Cambridge 1992) 98-99 en 137-149; Joseph Canning, A history of

medieval political thought. 300-1450 (2e druk; Londen en New York 2005) 61-63, 113 en 163.

(7)

vorst daarna nog steeds de rechten van de adel met voeten trad, werd pas als laatste oplossing geweld tegen de koning zelf gebruikt en dat eindigde vaak in het afzetten van de vorst.10

Deze politieke benadering heeft uitgewezen dat indien de relatie tussen de koning en zijn edelen verslechterde de adel zichzelf het recht toe-eigende om hun positie te verdedigen en te herstellen; in het uiterste geval door zelfs de vorst van zijn troon te stoten. Naast de politieke benadering is er de laatste jaren ook interesse ontstaan in de rol die gendergerelateerde eigenschappen gehad kunnen hebben op het afzetten van koningen. Hierbij wordt vooral gekeken naar de rol van mannelijkheid op het koningschap. Het gevolg van deze gendergerelateerde benadering is dat de scheidslijn tussen de publiekssfeer en de privésfeer verdwijnt waardoor nu ook de persoonlijkheid en het gedrag van de vorst een rol gaat spelen in de verklaring voor zijn ondergang.11

Christopher Fletcher is een belangrijke pionier als het aankomt op de gendergerelateerde benadering van het middeleeuwse koningschap. In zijn boek Richard II. Manhood, youth and politics

1377-99 behandelt de auteur niet alleen de toen heersende ideeën over jeugdigheid en

mannelijkheid, maar probeert hij ook aan te tonen dat Richard II bekritiseerd werd, omdat hij zich gedroeg als een kind in plaats van als een man. Richard II zou onredelijk, wispelturig en decadent geweest zijn, in deze periode allemaal eigenschappen die als kinderlijk werden gezien. Het was daarom noodzakelijk om hem te vervangen als koning met Hendrik IV die wel mannelijke eigenschappen, zoals dapperheid en daadkrachtig handelen vertoonde waardoor hij een betere koning zou zijn. Fletcher geeft dus als verklaring voor Richards ondergang niet zijn verhouding met de adel, maar meer zijn karakter en gedrag in het algemeen. Deze benadering is recent door Katherine J. Lewis in haar boek Kingship and masculinity in late medieval England eveneens toegepast. Lewis gaat vervolgens in op de invloed die het beeld van mannelijkheid had op twee Engelse koningen die elkaars uitersten waren: Hendrik V en zijn zoon Hendrik VI. 12

Het onderzoek naar het denken over homoseksualiteit in de middeleeuwen is een ander belangrijk thema, omdat er binnen de historiografie discussie bestaat over met name de geaardheid van Edward II en zijn verhouding met Piers Gaveston.13 Er zijn ook bij Richard II in het

bronmateriaal opmerkingen te vinden die verwijzen naar homoseksuele handelingen.14 Terwijl van

Hendrik VI wordt beweerd dat hij geen interesse voor vrouwen had.15 Hierdoor ontstaat de vraag

in hoeverre de geaardheid van de koning een rol gespeeld heeft bij zijn ondergang.

In de historiografie zijn twee stromingen waar te nemen ten aanzien van de bestudering van de geschiedenis van homoseksualiteit. In de eerste plaats wordt homoseksualiteit vaak bestudeerd vanuit het perspectief van controle, onderdrukking en zonde. Ten tweede is er een meer

                                                                                                               

10 Claire Valente, The theory and practice of revolt in medieval England (Burlington 2003).

11 John Tosh, The pursuit of history. Aims, methods and new directions in the study of modern history (5edruk; Londen 2010) 280. 12 Katherine J. Lewis, Kingship and masculinity in late medieval England (New York 2013) 4.

13 Phillips, Edward II, 97-103.

14 Usk, Chronicle, 63, n4; Thomas Walsingham, The Chronica Maiora of Thomas Walsingham (1379-1422). David Preest vert. en

James G. Clark ed. (Woodbridge 2005) 242.

(8)

positieve benadering waarin historici homoseksualiteit karakteriseren met termen als lust, speelsheid en verlangen.16 Ten aanzien van de laatmiddeleeuwse koningen die werden afgezet, lijkt vooral de

eerste stroming relevant te zijn, omdat daar aanknopingspunten te vinden zijn waaruit blijkt dat ook de geaardheid van de vorst een rol gespeeld heeft in de gebeurtenissen. Dat wordt onder meer versterkt door het werk van Michael Goodich, John Boswell en Tom Linkinen die stellen dat homosexuele handelingen van vorsten tegen hen als politiek wapen gebruikt konden worden met alle gevolgen van dien.17 Opvallend in deze literatuur is dat de auteurs ervan uitgaan dat deze

vorsten, zoals onder andere Edward II daadwerkelijk homoseksuele verhoudingen hadden, terwijl dat volgens politieke historici absoluut niet als zekerheid beschouwd moet worden.

In mijn onderzoek sluit ik aan op beide historiografische stromingen, omdat beide benaderingen enkele nieuwe vragen oproepen. In de eerste plaats de vraag in hoeverre kroniekschrijvers zowel politieke als gendergerelateerde thema’s aankaarten om te verklaren waarom één van de drie vorsten werd afgezet. Leggen de chroniqueurs mogelijk misschien toch de nadruk op één thema of komen zij met verklaringen die tot op heden nog niet door historici gezien zijn? Door te kijken naar al deze thema’s die in de verklaringen van de kroniekschrijvers naar voren komen, wordt het mogelijk om te zien of er inderdaad sprake was van enige continuïteit aan ideeën en verklaringen over het afzetten van laatmiddeleeuwse vorsten.

Mijn hypothese is dat deze drie thema’s, politiek, mannelijkheid en homoseksualiteit, door tijdgenoten niet als losstaande thema’s werden gezien. Aan de hand van de kronieken stel ik dat het met name de politieke problematiek omtrent de favorieten rondom de vorst was die als belangrijkste verklaring werd gezien. Het mannelijk voorkomen van de vorst en zijn vermeende seksuele contacten met andere mannen speelden daarbij een secundaire rol die tevens stelselmatig in verband werd gebracht met het voor tijdgenoten centrale politieke probleem. Zo werden de seksuele uitspattingen van de koning altijd door de kronieken in verband gebracht met één van zijn eigen favorieten en diende het afwijkende gedrag van de vorst als verklaring voor de ontstane politieke situatie.

Daarnaast biedt onderzoek naar de manier waarop laatmiddeleeuwse kronieken de ondergang van Edward II, Richard II en Hendrik VI verklaarden de mogelijkheid om enkele methodologische problemen tegen het licht te houden. Vooral het onderzoek naar gendergerelateerde onderwerpen als mannelijkheid en homoseksualiteit werpt de vraag op in hoeverre hier sprake is van het projecteren van hedendaagse concepten op het verleden. Spraken de chroniqueurs bijvoorbeeld wel over homoseksualiteit en mannelijkheid op dezelfde manier als historici dat doen, of waren deze concepten voor hen anders dan de onze of zelfs onbekend? Door in het onderzoek naar de verklaringen van de ondergang van drie laatmiddeleeuwse koningen ook

                                                                                                               

16 Tom Linkinen, Same-sex sexuality in later medieval English culture (Amsterdam 2015) 28.

17 Michael Goodich, The unmentionable vice. Homosexuality in the later medieval period (Oxford 1979) xi-xiv; John Boswell,

Christianity, social tolerance and homosexuality. Gay people in Western Europe from the beginning of the christian era to the fourteenth century (Chicago en Londen 1980) 25 en 301; Linkinen, Same-sex sexuality, 111-128.

(9)

te kijken naar de rol van mannelijkheid en homoseksualiteit kan het duidelijk worden op welke manier tijdgenoten over deze concepten schreven, welke termen zij gebruikten en welke betekenis deze voor hen hadden. Daarmee wordt vervolgens de vraag beantwoord in hoeverre de denkbeelden van tijdgenoten overeenkomen met het werk van hedendaagse historici.

Zoals gezegd werpen kronieken een blik op de manier waarop tijdgenoten recente politieke gebeurtenissen beschreven en verklaarden, waarschijnlijk met een eigen politiek doel en mogelijk voor een specifiek publiek zoals een nieuwe machthebber, en alleen daarom bieden deze bronnen een goed uitgangspunt voor dit onderzoek. Daarnaast geven kronieken als geen andere bron de mogelijkheid om inzicht te krijgen in de houding die mensen hadden ten opzichte van belangrijke historische figuren, omdat de chroniqueurs vaak de persoonlijkheid van deze figuren in hun werk bespreken. Kronieken zijn dus een uitstekende bron om na te gaan in hoeverre het karakter, het gedrag en de geaardheid van de koning een rol hebben gespeeld bij zijn ondergang.

De keuze voor de te gebruiken kronieken heeft naast de beschikbaarheid met name te maken met de achtergrond van de auteurs, waarbij getracht wordt een zo gevarieerd mogelijk corpus samen te stellen. De kronieken van de veertiende en vijftiende eeuw bieden daarvoor een uitstekend uitgangspunt, omdat in de late middeleeuwen het schrijven van kronieken niet langer alleen een taak was van monniken, maar eveneens steeds vaker het werk was van seculiere klerken. Deze klerken hadden vaak wel een kerkelijke achtergrond, maar leefden niet langer in kloosters. In plaats daarvan vervulden zij functies, zoals jurist, secretaris of diplomaat binnen het gevolg van de koning of edelman. Chroniqueurs die geen kerkelijke achtergrond hadden, waren over het algemeen militairen, die vooral over oorlog schreven, of het waren leden uit de stedelijke elite die de taak op zich hadden genomen stadskronieken te schrijven.18

De belangrijkste en meest uitgebreide kroniek voor het koningschap van Edward II is de

Vita Edwardi Secundi, geschreven door een onbekende auteur met een grote kennis van zaken.

Waarschijnlijk dat het gegaan moet zijn om een klerk uit de omgeving van de koning of van één van de belangrijke edelen.19 Daarnaast wordt in dit onderzoek gebruikt gemaakt van de Scalacronica van

Thomas Gray (d. ca. 1369) , een veteraan uit de oorlogen tegen de Schotten die de herinneringen van zijn vader en van hemzelf heeft opgetekend. De nadruk die bij dit werk gelegd wordt op het militaire handelen van Edward II kan inzicht geven in de manier waarop over Edwards mannelijkheid geschreven werd. De laatste kroniek die voor het koningschap van Edward II wordt belicht is The Brut of England waarbij het gaat om het tweede deel. Dat lijkt een voortzetting te zijn van een oude Franse kroniek door een onbekende auteur uit de tijd van Edward II.20

Ten aanzien van het koningschap van Richard II zijn er wel kronieken die nog in kloosters zijn samengesteld waaronder de Chronica Maiora van Thomas Walsingham (d. ca. 1422), een monnik

                                                                                                               

18 Chris Given-Wilson, Chronicles. The writing of history in late medieval England (Londen 2004) xix-xxi.

19 Wendy R. Childs, ‘Chronicles and politics in the reign of Edward II’, Leeds Studies in English NS 41 (2010) 45-55, aldaar

48.

20 Andy King, ‘False traitors or worthy knights? Treason and rebellion against Edward II in the Scalacronica and the

(10)

in het klooster van St Albans en de kroniek van Hendrik Knighton (d. ca. 1396) uit de abdij van Leicester. Beide kloosters stonden in hoog aanzien onder de edelen waardoor de chroniqueurs over goede contacten en dus over informatie voor hun geschiedschrijving konden beschikken.21 De

kroniek van Westminster is een andere belangrijke kloosterkroniek, omdat die samengesteld is dicht in de buurt van het hof waardoor de onbekende schrijver niet alleen op de hoogte was van belangrijke gebeurtenissen, maar ook Richard II van dicht bij heeft kunnen mee maken waardoor deze bron van waarde is voor het persoonlijk gedrag van de koning.22 Tot slot de kroniek van

Adam Usk (ca. 1352-1430), een klerk in dienst van Hendrik IV. Het werk is van waarde, omdat Usk een rol gespeeld had bij de afzettingsprocedure van Richard II en dat in zijn kroniek beschreven heeft.23

De rijmkroniek van John Hardyng (1378-1465) is één van de bronnen ten aanzien van Hendrik VI. Hardyng, een lage edelman met een militaire achtergrond, heeft de belangrijkste gebeurtenissen uit het koningschap van Hendrik VI en later ook van Edward IV beschreven. Zijn werk is interessant, omdat het in eerste instantie geschreven werd voor Hendrik VI, maar na diens ondergang werd herschreven voor zijn opvolger Edward IV waardoor het te verwachten is dat Hardyng een negatieve toon aanslaat en het afzetten van Hendrik VI mogelijk op zo’n wijze wil verantwoorden dat diens opvolger, Edward IV, in een goed daglicht kwam te staan.24 Daarnaast

biedt een anonieme voortzetting van de kroniek van het klooster van Croyland een beschrijving van de latere regeerperiode van Hendrik VI en daarmee een verhandeling over zijn ondergang.25 Tot

slot de kroniek van Edward Hall (1497-1547) die van grote invloed is geweest op de geschiedschrijving van de zestiende en zeventiende eeuw en daardoor voor langere tijd bepalend is geweest voor het beeld dat de Engelsen van hun eigen laatmiddeleeuwse geschiedenis hadden. In zijn werk probeert Hall te verklaren waardoor het conflict om de troon tussen de dynastieën Lancaster en York uitbrak. Hiermee gaat hij eveneens in op de rol van Hendrik VI.26 Omdat Halls

kroniek niet tijdens de gebeurtenissen of kort daarna werd geschreven, is het een ander soort bron dan eerder genoemde kronieken. Aan de hand van deze specifieke bron is het mogelijk om te kijken in hoeverre het beeld dat van Hendrik VI en zijn ondergang gegeven werd in de late middeleeuwen ook decennia na de gebeurtenissen standhielden of juist verdwenen. Neemt Hall bijvoorbeeld klakkeloos het verwijt over dat Hendrik VI niet mannelijk genoeg was of veranderde dat beeld naarmate de tijd vorderde? Hierdoor vormt dit specifieke werk een mooi contrast met contemporaine kronieken, zoals die van Hardyng of de kroniek van Croyland.

                                                                                                               

21 Henry Knighton, Knightons’s Chronicle 1337-1396. Geoffrey H. Martin ed. (Oxford 1995) xv-xviii en xxxii-xlii;

Walsingham, Chronica Maiora, 1-3, 6 en 15-17.

22 The Westminster Chronicle 1381 – 1394. Leonard C. Hector en Barbara F. Harvey ed. (Oxford 1982) liv-lv. 23 Usk, Chronicle, xiv-xvii, 63.

24 Sarah L. Peverley, ‘John Hardyng’ in: Raymond Graeme Dunphy ed., The encyclopaedia of the medieval chronicle I (Leiden en

Boston 2010) 751-754.

25 Ingulph, Ingulph’s chronicle of the Abbey of Croyland with the continuations by Peter of Blois and anonymous writers. Henry T. Riley

ed. (Londen 1856) vii.

26 Robert M. Smith, ‘The date and authorship of Hall’s Chronicle’, The Journal of English and Germanic Philology 17 (1918) afl.

2, 252-266; Scott Lucas, ‘Hall’s chronicle and the Mirror for Magistrates: history and the tragic pattern’ in: Mike Pincombe en Cathy Shrank ed., The Oxford handbook of Tudor literature: 1485-1603 (online-editie; Oxford 2009).

(11)

De hierboven beschreven kronieken zijn niet de enige werken die in de veertiende en vijftiende eeuw geschreven zijn. Ten aanzien van Edward II is er bijvoorbeeld nog de Lanercost

Chronicle uit het noorden van Engeland waarbij de nadruk ligt op de oorlog met Schotland en voor

het koningschap van Richard II de Historia Vitae Et Regni Ricardi Secundi, die het leven en koningschap van Richard II behandelt. In principe zijn ook deze werken relevant, omdat zij eveneens het koningschap van de koningen belichten die in dit onderzoek centraal staan. Zij zouden daardoor de uitkomst van het onderzoek met meer bronmateriaal kunnen onderbouwen. Toch zijn ze hier achterwege gelaten uit het oogpunt van de omvang en beheersbaarheid van het onderzoek.

Kronieken als bron brengen enkele methodologische restricties met zich mee. In de eerste plaats de mogelijke partijdigheid van de bron. Chroniqueurs waren geen neutrale observanten van het verleden, zoals historici vandaag de dag trachten te zijn. Vaak behoorden zij tot één van de strijdende partijen of ontvingen zij hun informatie uit handen van lieden die een eigen agenda hadden. Hendrik Knighton ontving bijvoorbeeld veel informatie uit handen van Hendrik Bolingbroke, de hertog van Lancaster die Richard II zijn troon ontnam. Terwijl Adam Usk zelfs tot het gevolg van Hendrik Bolingbroke behoorde en een rol had gespeeld in de afzettingsprocedure. Het waarheidsgehalte van de kronieken staat in dit onderzoek niet centraal dus wat dat betreft speelt de partijdigheid van de schrijvers geen rol. De partijdigheid van de chroniqueurs is mogelijk wel van belang voor het gebruik van bepaalde topoi waarmee zij de ondergang van de koningen verklaren of rechtvaardigen. Zo zou de keuze voor het beschrijven van mogelijke homoseksuele verhoudingen van de vorst bepaald kunnen worden door een specifieke politieke agenda waarbij de naam van de koning bezoedeld diende te worden.

In de tweede plaats geven kronieken geen algemeen beeld ten aanzien van heersende ideeën over mannelijkheid en homoseksualiteit dat representatief is voor de gehele middeleeuwse bevolking van het laatmiddeleeuws Engeland. De schrijvers behoorden in alle gevallen tot een geletterde bovenlaag die in staat waren te schrijven en in enkele gevallen het Latijn machtig waren. Verder behoorden de chroniqueurs vaak tot de geestelijkheid waardoor het goed mogelijk is dat zij een vijandigere houding aannamen ten aanzien van vorsten die homoseksuele handelingen verrichtten. Voor de doorsnee Engelsman in de late middeleeuwen was of wel of geen sprake was van homoseksualiteit misschien minder belangrijk. De kronieken geven dus enkel inzicht in de denkbeelden van deze specifieke bevolkingsgroep en zeggen niets over de gedachtewereld van bijvoorbeeld stedelingen of boeren.

Uit bovengenoemde en andere soortgelijke kronieken zijn drie thema’s te destilleren die op enige wijze naar voren komen in de karakterisering en ondergang van Edward II, Richard II en Hendrik VI en die ieder het onderwerp zijn van één hoofdstuk. Hierbij zal aandacht besteed worden aan de achtergronden van heersende ideeën ten aanzien van goed koningschap, het recht op verzet, mannelijkheid en homoseksualiteit in de late middeleeuwen. In het eerste hoofdstuk staat het politieke thema van de gunsteling centraal en de rol die deze figuren op het politieke toneel

(12)

speelden. In dit hoofdstuk zal dan ook duidelijk worden dat de rampzalige driehoeksverhouding tussen koning, gunsteling en edelman voor de kroniekschrijvers als belangrijkste oorzaak voor de ondergang van de vorst gezien werd. Het tweede hoofdstuk behandelt de persoonlijkheid van de vorst waarbij het thema mannelijkheid aan bod komt. Hieruit zal blijken dat de mannelijkheid van de drie koningen van de heersende norm afweek waardoor zij toestonden dat bepaalde lieden een te grote invloed aan het hof konden krijgen. Tot slot het derde en laatste hoofdstuk dat ingaat op de rol die de seksualiteit van de koningen gespeeld heeft in hun ondergang en veroordeling. Daaruit zal naar voren komen dat de afwijkende seksualiteit van de vorst in verband werd gebracht met één van zijn gunstelingen en dat het hoogstwaarschijnlijk een politiek wapen is geweest om de positie van de vorst verder te ondermijnen, zodat daarmee zijn afzetting gerechtvaardigd kon worden.

(13)
(14)

Hoofdstuk I

De rampzalige driehoeksverhouding tussen de koning, zijn gunsteling en de edelen

Bij het afzetten van een koning ging men niet over één nacht ijs; het was bij uitstek een politiek fenomeen dat vaak een uitkomst was van reeds langdurig bestaande politieke problemen. Daarom is het van belang om in de eerste plaats het cruciale politieke thema van de gevaarlijke driehoeksverhouding tussen de koning, zijn gunsteling en de edelen te behandelen. Voor de kroniekschrijvers die de ondergang van Edward II, Richard II en Hendrik VI hebben beschreven lijkt dit de meest belangrijke reden voor de ondergang van deze drie koningen geweest te zijn. Maar voordat de werken van de verschillende chroniqueurs behandeld worden, zal eerst ingegaan worden op de laatmiddeleeuwse politieke theorie ten aanzien van het recht van verzet tegen de vorst. Dit is noodzakelijk, omdat het theoretisch kader geschetst moet worden waarbinnen de chroniqueurs opereerden en van waaruit zij de geschiedenis die zij beschreven, verklaarden. Daarmee wordt het duidelijk in hoeverre de verklaring van de kroniekschrijvers aansloot bij de heersende politieke ideeën over goed koningschap en wanneer verzet tegen de koning gerechtvaardigd was.

1.1 Laatmiddeleeuwse theorieën over goed koningschap en het recht op verzet

Vroeg middeleeuwse vorsten claimden dat hun gezag rechtstreeks van God gekregen was. De koning stond boven zijn onderdanen en zijn wil was wet. Verzet tegen de koning stond gelijk aan ongehoorzaamheid ten overstaan van God en was in geen enkel geval toegestaan. Dit theocratische idee van koningschap kwam echter in de loop van de middeleeuwen steeds meer onder druk te staan door feodale verhoudingen tussen de koning en zijn edelen en door de herontdekking van de

Politika van Aristoteles (384 v. Chr.- 322 v. Chr.) in de dertiende eeuw.27 Zoals zal blijken, zorgde

dit op de lange termijn dat recht op verzet niet langer uitgesloten was; de vraag echter onder middeleeuwse denkers was in welke situatie verzet tegen de koning wel gerechtvaardigd was.

De feodale verhouding tussen de koning en zijn edelen legde in de eerste plaats druk op het theocratische idee van koningschap, omdat zij in principe uitgaat van een contractuele overeenkomst tussen beide partijen. Zowel de edelen, maar ook de vorst hadden wederzijdse rechten en plichten. Hoge edelen moesten de koning met raad en daad bijstaan, maar de vorst diende hen vervolgens in vertrouwen te nemen, te beschermen en te belonen. Deze overeenkomst

                                                                                                               

27 Gerald Harriss, Shaping the nation. England 1360-1461 (Oxford 2005) 3-4; Canning, Medieval political thought, 125; Black,

(15)

werd bekrachtigd tijdens het kroningsritueel, waarbij de koning zwoer de wetten van het land en de rechten van het volk, de adel en de kerk, te waarborgen. De edelen op hun beurt verklaarden hun trouw en gehoorzaamheid aan de vorst.28 Kwam één van de partijen de overeenkomst niet na dan

was het contract ontbonden en waren de wederzijdse verplichtingen opgeheven. Indien bijvoorbeeld de koning zijn edelen niet in vertrouwen nam dan waren zij niet langer verplicht hem te gehoorzamen.29 De Duitse geleerde Fritz Kern voegde daaraan toe dat in de veertiende eeuw

deze theorie een modernere formulering kreeg, omdat de Engelse edelen stelden dat hun feodale eed van trouw verbonden was aan het instituut van de kroon, het onveranderbare symbool van de wet en niet zozeer aan de koning zelf die slechts de tijdelijke drager van de kroon was. Daarmee kon in uitzonderlijke omstandigheden de eed van trouw aan het instituut gebruikt worden tegen een koning die zich niet aan zijn feodale verplichtingen hield.30 De declaratie van de adel tegen Edward

II is hier een goed voorbeeld van. Zij stelden namelijk dat:

‘Homage and oath of allegiance are more by reason of the Crown than by reason of the king’s person, and are more bound to the Crown than to the person. And that appears from the fact that, before the estate of the Crown has passed by descent, no allegiance is due to the person. Wherefore, if it happen that the king is not guided by reason in regard to the estate of the Crown, his lieges, by oath sworn to the Crown, are justly bound to lead the king back to reason and repair the estate of the Crown, or else their oath would be violated.’31

Hierdoor werd het theocratische koningschap verder ondermijnd, omdat het de adel de mogelijkheid gaf om in naam van de kroon in verzet te komen tegen de koning en hem daarmee een bepaalde politiek op te leggen.

Zoals zal blijken zorgde de aanwezigheid van één enkele edelman of een kleine groep edelen waarop de koning sterk leunde voor politieke problemen. Deze favorieten en de weerstand die tegen hen ontstond zijn een voorbeeld van een situatie, waarbij de feodale overeenkomst tussen vorst en adel werd verstoord. De koning nam immers een merendeel van zijn edelen niet meer in vertrouwen, luisterde niet meer naar hun adviezen en gaf hen geen politieke functies waarop zij, op basis van hun adellijke status, recht meenden te hebben. Hierdoor nam de politieke invloed van het merendeel van de edelen af waardoor zij financieel gewin misliepen en hun eigen positie en geslacht niet konden versterken. Omdat de edelen zichzelf als belangrijkste raadgever van de vorst zagen, voelden zij zich genoodzaakt om de barrière die de favoriet van de vorst tussen hen en de koning

                                                                                                               

28 Ernst H. Kantorowicz, The king’s two bodies. A study in mediaeval political theology (Princeton 1957) 357-358. 29 Harriss, Shaping the nation, 4; Canning, Medieval political thought, 63-64 en 162-163; Black, Political thought, 138; Kern,

Kingship and law, 87.

30 Kern, Kingship and law, 88.

(16)

vormde te verwijderen waarmee ze het feodale contract tussen koning en adel trachten te herstellen.32

De herontdekking van de Politika van Aristoteles zorgde in de tweede plaats voor een verdere aantasting van het goddelijke gezag van de vorst. Aristoteles’ visie op de bron van politieke macht was het tegenovergestelde van het middeleeuwse theocratische idee. Volgens de Griekse filosoof kwam macht niet van boven af, maar van onderop. Niet God gaf het gezag aan de vorst, maar die kreeg de koning van het volk waarover hij regeerde. De vorst was als het ware een functionaris van zijn volk. De middeleeuwse denker Thomas van Aquino (1225-1274) zorgde voor een synthese tussen de herontdekte ideeën van Aristoteles en de bestaande gedachten ten aanzien van theocratisch koningschap. De koning was volgens Aquino nog altijd een product van de goddelijke wil door de wet uit te voeren en te beschermen. Die wetten moesten echter het maatschappelijk belang dienen dat door het collectieve volk werd gedefinieerd. Daarbij moet opgemerkt worden dat in het laatmiddeleeuwse Engeland het volk gedefinieerd werd als een groep die bestond uit de geestelijkheid, hoge en lage adel en de hogere burgerij. Laaggeschoolde ambachten, boeren en marginale seculiere groepen uit de maatschappij werden uitgesloten van politieke participatie.33 De koning stond niet langer boven de maatschappij, maar maakte er deel

vanuit, omdat hij de uitvoerder van de wet was. Het koninkrijk kon dan ook gezien worden als één lichaam waarvan de vorst het hoofd was.34

De Britse historicus Gerald Harriss stelt dat deze vorm van gemengd koningschap goed aansloot bij de politieke ontwikkelingen in middeleeuws Engeland. De Magna Carta uit 1215 waarborgde de basale rechten van de onderdanen en de koning ging akkoord met de raad en de instemming van de belangrijkste edelen in grote politieke vraagstukken. Terwijl tegelijkertijd het ontstaan van het Engelse parlement ervoor zorgde dat een steeds groter wordende groep landeigenaren politiek bewust werd waardoor er een brug geslagen werd tussen het politieke centrum en de uithoeken van het koninkrijk.35

Goede koningen moesten dus het belang van het volk nastreven en de wetten naleven. Goed koningschap werd volgens laatmiddeleeuwse denkers ook bewerkstelligd als de vorst aan enkele kardinale deugden voldeed. Hij moest met voorzichtigheid, rechtvaardigheid en wijsheid handelen. Daarbij toonde een goede koning moed, maar kon hij zichzelf ook beheersen en genade verlenen. De koningen die met zorg de vrede onder hun onderdanen bewaarden en het land tegen vijanden verdedigden, ontvingen de waardering, trouw en liefde van het volk. Indien vorsten deze deugden niet hanteerden, was het idee dat zij algauw in tirannie zouden vervallen. 36

                                                                                                               

32 Harriss, Shaping the nation, 134-135; Chris Given-Wilson, The English nobility in the late middle age. The fourteenth-century

political community (paperback-editie; Londen en New York 1996) 154-155; J.H. Elliott en L.W.B. Brockliss ed., The world of the favourite (Londen en New Haven 1999) 1 en 4.

33 Black, Political thought, 15.

34 Harriss, Shaping the nation, 4-5; Canning, Medieval political thought, 127-131 en 166; Black, Political thought, 18 en 24-28;

Kantorowicz, King’s two bodies, 203 en 210-218.

35 Harriss, Shaping the nation, 5.

(17)

De koning werd in de ogen van middeleeuwse politieke denkers een tiran als hij niet het algemene belang nastreefde, maar enkel uit was op het versterken van zijn eigen positie en het vergroten van zijn roem. Verder waren vaak gehoorde aanklachten jegens tirannen dat zij door persoonlijke immoraliteit of door arbitrair handelen de wet overtraden, het persoonlijk bezit van hun onderdanen niet respecteerden of verdedigden en tot slot dat de koning niet naar het advies van zijn edelen luisterde.37

Hadden de onderdanen volgens de laatmiddeleeuwse politieke theorie het recht om in verzet te komen tegen een tiran? De feodale invloeden, waarbij edelen niet langer de koning hoefden te gehoorzamen als die zich niet aan de gemaakte afspraken committeerde, doet vermoeden van wel, omdat het bondgenootschap tussen adel en koning dan verbroken werd.38 Uit

de traktaten van middeleeuwse denkers, zoals Johannes van Salisbury (1120-1180), Thomas van Aquino en Marsilius van Padua (c. 1275-c. 1342) blijkt dat verzet tegen of het doden van een tiran gerechtvaardigd was en in sommige gevallen zelfs een plicht was om zo het volk van ondragelijk lijden te verlossen. De daarbij gevolgde redenering was dat een koning die zich als tiran gedraagt geen ware vorst was en men dus de vrijheid kreeg de tiran te doden.39

Dat het recht op verzet tegen koningen die zich misdroegen niet alleen een discussiepunt was onder theoretici toont Kern aan in zijn boek Kingship and Law in the Middle Ages. Kern verwijst naar het belangrijke Duitse Sachsenspiegel, een boek met middeleeuws gewoonterecht, waarin staat dat ‘a man must resist his king and his judge, if he does wrong, and must hinder him in every way, even if he be his relative or feudel lord. And he does not thereby break his fealty.’40 Verzet was

volgens de wet niet alleen gerechtvaardigd het was zelfs een plicht.

Op de vraag welke mensen het verzet tegen een tiran moesten leiden is geen eenduidig antwoord te geven. De Sachsenspiegel is net als de werken van Aquino en Marsilius algemeen en sluit mensen die verbonden waren door een feodale eed met de vorst niet uit, terwijl het traktaat van Salisbury dat als enige wel doet. Salisbury lijkt daar een uitzondering in te zijn zeker als gekeken wordt naar belangrijke documenten, zoals de Magna Carta waarin een clausule is opgenomen dat bepaalt dat als de Engelse koning zich niet aan de wet houdt een groep van edelen zich daartegen mag verzetten om zo de vorst tegen te houden. Terwijl ook de Engelse jurist Hendrik Bracton (c. 1210-c. 1268) in de dertiende eeuw stelde dat het de taak van de edelen was om een tiran te verwijderen.41 De manier waarop de edelen vervolgens een tiran moesten aanpakken werd echter in

de traktaten niet uitgewerkt; er was dan ook geen standaard procedure om een koning van zijn troon te verwijderen.42

                                                                                                               

37 Ibidem, 149.

38 Kern, Kingship and law, 87.

39 Canning, Medieval political thought, 105, 113 en 155; Black, Political thought, 149-151; Valente, Theory and practice, 19. 40 Kern, Kingship and law, 84.

41 Valente, Theory and practice, 15 en 19; Canning, Medieval political thought, 113; Black, Political thought, 149-151; Kern, Kingship

and law, 81-84.

(18)

Kortom, hoewel in de middeleeuwen het idee nog altijd gangbaar was dat de koning door God was aangesteld, betekende dat in de late middeleeuwen niet dat de koning geen restricties had. Vorsten moesten over enkele kardinale deugden beschikken die ervoor zorgden dat zij rechtvaardig optraden, hun volk beschermden en de wet handhaafden. Koningen die hun eigen belang vooropstelden en niet naar de adviezen van belangrijke edelen luisterden, waren geen ware vorsten, maar tirannen die moesten worden afgezet en zelfs gedood konden worden. Het verwijderen van tirannen was niet slechts een politieke optie, maar een plicht van edelen om zo het volk van een zware last te ontdoen en het algemeen belang weer te herstellen als uitgangspunt van het koninklijk bestuur. Het is aannemelijk dat de kroniekschrijvers deze ideeën gebruikt hebben om de ondergang van de drie verschillende vorsten te verantwoorden. Zij maakten onderdeel uit van de geletterde bovenlaag van de samenleving waar deze ideeën over het recht op verzet tegen de vorst vormgegeven werden. Daarnaast stonden sommigen van hen heel dicht op de gebeurtenissen en konden daardoor zien hoe deze ideeën in de praktijk daadwerkelijk een rol gespeeld hebben. Laten we kijken hoe de verschillende kroniekschrijvers deze theorieën in hun verklaringen gebruikt hebben.

1.2 Edward II

Edward II werd in 1284 geboren als zoon van Edward I (1239-1307) en Eleanore van Castilië (1241-1290). Edwards vader was naar laatmiddeleeuwse maatstaven een succesvol koning die zowel Wales als Schotland aan zijn gezag had onderworpen en eveneens gebieden in Frankrijk had heroverd. De standaard voor goed koningschap die Edward I voor zijn zoon had achtergelaten was dan ook hoog.43 Het koningschap van Edward II zou zich uiteindelijk kenmerken door politieke

strubbelingen met de adel die uiteindelijk zouden uitmonden in zijn ondergang en vroegtijdige dood. De Scalacronica van Thomas Gray, de Vita Edwardi Secundi en de Brut schetsen een helder beeld van deze politieke strubbelingen, waarin een rode draad te ontwaarden valt die te maken heeft met Edwards verhouding met twee belangrijke politieke gunstelingen aan zijn hof: Piers Gaveston (1284-1312) en Hugh le Despenser de Jongere (1286-1326). De chroniqueurs, met name de schrijver van de Vita Edwardi Secundi brengen alle andere politieke ontwikkelingen in verband met de rampzalige driehoeksverhouding tussen de koning, zijn favorieten en zijn edelen, waardoor onder meer de koning enkele grote militaire verliezen leidde in de voortdurende oorlog tegen de Schotse koning Robert de Bruce (1274-1329).

Edwards gunsteling was in eerste instantie Piers Gaveston (1284-1312), een edelman afkomstig uit Gasconge. Gaveston was al door Edwards vader verbannen vanwege de slechte

                                                                                                               

(19)

invloed die hij op zijn zoon had, maar hij werd door Edward II, na diens troonsbestijging, onmiddellijk teruggeroepen. De Vita Edwardi Secundi schrijft over Gaveston:

‘Piers alone received the king’s favour, welcome, and goodwill, to such an extent that, if an earl or baron entered the king’s chamber to speak with the king, while Piers was there the king addressed no one, and showed a friendly countenance to no one except Piers alone.’44

Uit de Vita Edwardi Secundi blijkt verder dat Gavestons macht dusdanig bleef toenemen dat hij in afwezigheid van Edward II in 1308 tijdelijk het bestuur over Engeland waarnam. De chroniqueur merkt op: ‘What an astonishing thing, he who was lately an exile and outcast from England has now been made governor and keeper of the same land!’45 Waarmee de kroniekschrijver insinueert

dat Gaveston een soort tweede koning lijkt te zijn geworden.

Afbeelding 1. Edward II in Peter of Langtoft’s Chronicle, f. 10.

Dat tijdgenoten dit uitzonderlijk vonden lijkt ook bevestigd te worden in Peter of Langtoft’s

Chronicle die verder niet centraal staat in dit onderzoek. Deze kroniek bevat een geïllustreerde

stamboom van Engelse koningen vanaf Willem de Veroveraar (ca.1028-1087) tot Edward II, waarbij van iedere vorst een karakteristiek element uit de regeerperiode samen met de vorst werd afgebeeld. Opvallend genoeg zien we Edward II gekroond een kroon uitwisselen met een ander

                                                                                                               

44 Vita Edwardi Secundi. Wendy R. Childs ed. (Oxford 2005) 29. 45 Ibidem, 9.

(20)

figuur, waarbij het lijkt alsof hij macht deelt (zie afbeelding 1). Dit lijkt een vrij eenvoudige man te zijn; het is goed mogelijk dat het hier gaat om Edward II en Piers Gaveston en dat de verluchter van deze kroniek dus ook de band tussen Edward II en zijn gunsteling als kenmerkend voor zijn regeerperiode zag net als andere tijdgenoten. Daarnaast stierf Langtoft rond 1305 en had hij geen weet ervan dat Edward II ooit zou worden afgezet en was blijkbaar de band met Edwards gunsteling het meest kenmerkende.46

Gavestons houding en gedrag werd door de kronieken bekritiseerd, in de Scalacronica valt te lezen dat ‘Piers became very magnificent [...] but haughty and supercilious in debate, [...] had behaved himself more rudely there than was agreeable to the gentleman of the country.’47

Gavestons houding jegens Edwards belangrijkste edelen kon op z’n minst onvriendelijk genoemd worden, zoals blijkt uit de Brut, waarin de auteur beschrijft hoe Edwards gunsteling door middel van beledigende bijnamen de spot dreef met onder meer de graaf van Warwick die hij ‘blanke hounde of Arderne’ genoemd zou hebben.48 Gavestons gedrag wordt verder in zowel de Brut als in

de andere kronieken beschreven als arrogant, koppig en hooghartig. Hierdoor bleef de haat jegens hem onder zijn tegenstanders groeien.49 De auteur van de Vita Edwardi Secundi vermoedt zelfs dat ‘if

Piers had behaved discreetly and humbly towards the great men of the land from the beginning, none of them would ever have opposed him.’50

Na de moord op Gaveston in 1312 was het de beurt aan Hugh le Despenser om Edwards favoriet te worden. Hugh le Despenser was de zoon van Hugh le Despenser de Oudere (1261-1326), een adviseur van de koning en één van de weinige edelen die Edward II had gesteund tijdens de eerdere politieke crisis die was ontstaan door het gedrag van Gaveston. Vanaf 1318 zou Le Despenser in de rol van kamerheer steeds meer invloed op de koning krijgen waardoor hij beloond werd met grote stukken land. De auteur van de Brut stelt dat ‘the Kynges chaumberlein, kepte so the Kyngus chaumbre, that no man might speke with the Kyng but if he made with him a frett forto done his nede.’51 en de auteur van de Vita Edwardi Secundi schrijft over Le Despenser:

‘The whole land hand has turned to hatred of him. Few would mourn his downfall. He has harmed many unjustly through his office; he has disinherited many great men and rich men; would that might lose what he has thus acquired, that he might be punished in his crime.’52

                                                                                                               

46 Peter Langtoft, Peter Langtoft's Chronicle, British Library, Royal MS 20 A II.

47 Thomas Gray, Scalacronica. The reigns of Edward I, Edward II and Edward III as recorded by Sir Thomas Gray. Herbert Maxwell

ed. (Glasgow 1907) 50.

48 The Brut or the chronicles of England. Friedrich W.D. Brie ed. (Londen 1906) 206-207. 49 Brut, 206; Vita Edwardi Secundi, 15; Gray, Scalacronica, 50.

50 Vita Edwardi Secundi, 29. 51 Brut, 212.

(21)

De invloed en het gedrag van Gaveston en Le Despenser zouden zoals gezegd keer op keer voor politieke frictie tussen koning en een groep belangrijke edelen zorgen. Uit de kronieken zijn hiervoor drie redenen te ontwaren. De belangrijkste daarvan is dat de andere edelen geen toegang tot de koning hadden en hem daarom niet konden adviseren, een recht dat de adel meende te hebben. In plaats daarvan luisterde Edward II enkel naar zijn vertrouwelingen; hij luisterde volgens zijn edelen dus naar de verkeerde mensen. Naast dat het recht ten alle tijden door de koning gehoord te worden met voeten werd getreden, bracht de aanwezigheid van een gunsteling met zich mee dat Edward II afgeleid was van essentiële koninklijke taken, zoals het verdedigen van zijn land, in dit geval tegen de Schotten. Een treffend voorbeeld wordt gegeven door de auteur van de Vita

Edwardi Secundi:

‘The king was really occupied with two projects: one was the defeat of Robert Bruce, in which he acted feebly, because the greater part of the English baronage gave no help in the affair; the other was keeping Piers Gaveston with him, for whose expulsion and exile almost all the barons of England were working together.’53

Ook nu wordt Edwards falen ten aanzien van de militaire dreiging die van Schotland uitging door de auteur verklaard vanuit het politieke probleem van de gunsteling. Doordat Edward II immers de grote rol van Gaveston toestond, mistte hij de steun van zijn edelen en moest hij zijn aandacht verdelen. Hierdoor vervreemdde hij zich niet alleen van zijn eigen edelen, maar voldeed hij ook niet aan één van de meest basale kenmerken van goed koningschap in de middeleeuwen namelijk het verdedigen van zijn eigen volk; een verwijt dat geregeld in het narratief van de chroniqueurs terugkomt. 54

Uit de Vita Edwardi Secundi blijkt dat Edward II er niet in slaagde om Gaveston aan zijn hof te handhaven. In de kroniek wordt vermeld dat Gaveston

‘advised the lord king badly, and persuaded him deceitfully and in many ways to do wrong; in gathering to himself all king’s treasure [...] more especially in estranging the lord king’s heart from his liege men; in despising their counsel, not permitting good ministers to enforce law and removing good ministers; in appointing from his own circle [...] such persons as, at his command and will, violate justice and the law of the land.’55

                                                                                                               

53 Ibidem, 27.

54 Vita Edwardi Secundi, 83: ‘Meanwhile Robert Bruce violently attacked Northumbria, burned villages and towns, killed

men, drove off their cattle, and forced many to pay tribute. For the citizens and inhabitants, seeing that their king did not defend them, and being unable to bear the savagery of Robert Bruce, made such peace with him as they could, paying a fixed tribute from term to term.’; Gray, Scalacronica, 60: ‘The King of England undertook scarcely anything against Scotland, and thus lost as much by indolence as his father had conquered.’.

(22)

Deze passage is van belang, omdat hier opnieuw wordt aangetoond dat de edelen, wier besluit hier door de chroniqueur wordt beschreven, zich inderdaad beriepen op heersende politieke theorieën. Zo werd Gaveston gestraft, omdat hij de edelen onder meer ervan weerhield om hun raad aan de koning te geven, iets dat voor hun een recht was en waarmee Gaveston de wetten dan ook overtrad. Daarnaast komt een ander element naar voren dat verklaart waarom juist één machtige favoriet aan het hof voor de edelen een gevaar kon vormen. De machtsbasis van de adel was voor een groot deel gebaseerd op de toegang tot en een goede verstandhouding met de koning. Hierdoor konden zij door middel van de toekenning van land, goede huwelijken en politieke posities, die allemaal een bron van inkomsten vormden, hun positie behouden en verbeteren. Gunstelingen als Gaveston, maar, zoals zal blijken, ook als Le Despenser, zorgden voor problemen door de edelen van deze zaken uit te sluiten, waardoor de positie van deze edelen in gevaar kwam. Vandaar dat de chroniqueur impliciet meldt dat Gaveston zijn eigen volgelingen met politieke ambten beleende ten koste van de clientèle van andere edelen.56

Gaveston werd daarop op last van de edelen voor de derde en laatste keer verbannen - de eerste keer was reeds in 1307 door Edwards vader en Gaveston zou in 1308 naar Ierland worden gestuurd57 - maar deze verbanning was van korte duur, omdat Edward II zich niet aan zijn woord

hield.58 Het gevolg was desastreus, omdat een groep edelen onder leiding van de graaf van

Lancaster nu het recht in eigen hand nam en Gaveston bij terugkeer in Engeland vermoordde om zo een einde te maken aan zijn gevaarlijke politieke invloed.59 De Brut beschrijft hoe de ‘Kyng was

sore annoiede, and prayede God that he might see that day to bene avengede of the deth of the forsaide Piers.’60

De schrijver van de Vita Edwardi Secundi kiest en verantwoordt als enige in zijn werk het handelen van de edelen en geeft daarmee een inkijk in de laatmiddeleeuwse politieke verhoudingen. Hiermee onderstreept hij dat de verstoorde verhouding tussen de koning en zijn edelen als gevolg van de aanwezigheid van één enkele gunsteling het grootste probleem tijdens Edwards koningschap was. Hij schrijft:

‘Let English courtiers henceforth beware lest, trusting in the royal favour, they look down upon the barons. For they are the king’s chief member, without which the king cannot attempt or accomplish anything of importance. Therefore those who

                                                                                                               

56 Natalie Fryde, The tyranny and fall of Edward II 1321-1326 (Cambridge 1979) 13-14.

57 Vita Edwardi Secundi, 13: ‘the whole country [Ierland] was subjected to his [Gaveston] authority and power'.

58 Vita Edwardi Secundi, 39: ‘Angered beyond measure that he was not allowed to keep even one member of his household

at his own wish. […] recalled Piers out of hatred for the earls, swearing, as he was wont, on God’s soul that he would freely use his own judgment.’.

59 Gray, Scalacronica, 50-51: ‘On his way back they surprised and took him at Scarborough […] brought [him] before the

Earl of Lancaster, who had him beheaded close to Warwick, whereat arose the King’s mortal hate, which endured for ever between them.’.

(23)

belittle the barons without doubt despite the king and show themselves guilty of treason.’61

De verantwoording van de schrijver van de Vita Edwardi Secundi sluit aan bij het idee dat de edelen de belangrijkste raadgevers van de koning waren en dus het recht hadden gehoord te worden. Dat recht had Gaveston met voeten getreden, omdat hij de enige was geweest voor wie Edward II oog had gehad en dus toestond dat Gaveston de andere edelen bij hem weghield. Daarmee had hij zich, volgens de auteur, zelfs schuldig gemaakt aan verraad. Het negeren van de adel ging ook in tegen het idee dat de macht uiteindelijk bij het volk lag, waarvan de koning het hoofd was en die koning kon niet regeren, als hij de belangrijkste vertegenwoordigers van het volk negeerde.

Behalve dat de edelen geen inspraak bij de koning hadden, was de tweede belangrijke reden voor de frictie tussen koning en edelen dat Edward II stelselmatig zijn woord brak. Dit kwam al naar voren in de vijf jaar waarin Gaveston op last van de edelen, maar liefst drie maal werd verbannen en steeds door Edward II binnen de kortste keren weer werd teruggehaald naar het hof. De auteur van de Vita Edwardi Secundi verhaalt hoe bij zijn tweede terugkeer in 1309 ‘Piers had regained his former position he began to behave worse than before. [...] He took offices and authority from others, and granted these at his pleasure to members of his household.’62 Met als

gevolg dat opnieuw ‘the great men of the land began to resent this, and particularly the earl of Lancaster, because one of his household had been thrown out of office at Piers’s instigation.’63

Waarmee de auteur opnieuw aangeeft dat het hier om een politiek probleem gaat waarbij de invloed en de machtsbasis van belangrijke edelen ondermijnd werd.

De auteur van de Vita Edwardi Secundi verhaalt vervolgens, als enige van de drie chroniqueurs, welke politieke ontwikkelingen volgden op Gavestons terugkeer. Hij stelt dat de edelen nog steeds ontevreden zijn en dat zij zelf de politieke problemen willen onderzoeken en oplossen; een politiek middel dat later, zoals zal blijken, ook onder Richard II door de edelen werd toegepast.64 De Vita Edwardi Secundi verhaalt hoe Edward II vervolgens door de edelen onder druk

werd gezet door te stellen dat:

‘Unless the king granted their requests they would not have him for king, nor keep the fealty that they had sworn to him, especially since he himself was [not] keeping the oath which he had taken at his coronation; since in law and common sense there is this reservation, that with the breaker of faith faith may be broken.’65

                                                                                                               

61 Vita Edwardi Secundi, 49. 62 Ibidem, 17.

63 Ibidem. 64 Ibidem, 19-21. 65 Ibidem, 19 en 21.

(24)

Na deze dreigementen kon de koning dan ook niet anders dan toegeven aan de eisen van de edelen, aldus de chroniqueur. De auteur geeft in deze passage duidelijk weer dat de ideeën over het recht van verzet tegen de vorst, zoals dat door Fritz Kern reeds is beschreven, inderdaad een rol speelde in de politieke praktijk en dat de kroniekschrijver vanuit deze politieke theorie de situatie ook daadwerkelijk verklaart. De edelen beriepen zich hier immers expliciet op het feit dat zij zich niet aan de overeenkomst met Edward II hoefden te houden, omdat hij de afspraken die hij aan het begin van zijn koningschap had gemaakt, had geschonden, waaronder het laten terugkeren van Piers Gaveston na de dood van zijn vader en dat de edelen reeds eerder zijn vertrek naar Ierland hadden afgedwongen.

Na de dood van Gaveston namen de politieke spanningen niet af; de kronieken verklaren dat op basis van Edwards drang naar wraak voor Gavestons dood en de invloedrijke rol die Hugh le Despenser vanaf ongeveer 1318 aan het hof ging spelen. Hiermee komt de derde reden voor de frictie tussen edelen en de koning naar voren: Edward II en zijn nieuwe gunsteling gingen trekken van een tirannieke vorst vertonen. Zoals gezegd blijkt uit de Brut en de Vita Edwardi Secundi dat Le Despenser in de positie als kamerheer, net als Gaveston, ervoor zorgde dat alleen hij bepaalde wie toegang tot de koning Edward II had. Le Despenser ging echter verder en eigende zich ook het land van andere edelen toe, volgens de Brut, door de eigenaren valselijk van allerlei misstanden te beschuldigen, zodat hij het land kon afnemen.66 Als gevolg daarvan besloot een groep edelen, onder

leiding van de graaf van Lancaster, de wapens tegen Le Despenser op te nemen. De Brut verhaalt dat: ‘thai went into the Marche of Wales, & destroiede the Lande of the forsaide Sir Hughes.’67 De Vita Edwardi Secundi beschrijft evenzeer dat de edelen: ‘unanimously decided that Hugh Despenser

must be pursued, laid low and utterly destroyed.’68 Maar ook hier is de auteur van de Vita Edwardi Secundi uitgebreider in zijn relaas, want in tegenstelling tot de Brut, verhaalt hij daarnaast dat de

edelen Edward II verzochten Le Despenser uit zijn gevolg te verwijderen en te arresteren, zodat hij voor zijn wandaden vervolgd kon worden: ‘otherwise they would no longer have the king for king’69 en dan ‘they would proceed to take vengeance upon Hugh on their own authority for lack of

justice’.70

Edward II gaf toe aan de eis van deze groep edelen, waardoor Le Despenser verbannen werd. Echter, hij verbrak opnieuw zijn woord en liet zijn vertrouweling terugkeren. Hierop kwamen de edelen in opstand, maar Edward en Le Despenser versloegen hen en executeerden de opstandige edelen. Edward II liet het bestuur vervolgens over aan zijn gunsteling, aldus Thomas Gray:

                                                                                                               

66 Brut, 212: ‘And yf eny knyght of Engeland hade wodes, maneres, orlande, that thai wolde couette, anone the Kyng

moste eue it ham, or elles the man that owede hit shulde falsely be entitede of fforfet or of ffelonye; and throu soche doynges thai disinhertede meny a great bachiler, and so meny landes geten, that hit was miche wonder.’; Zie ook Vita Edwardi Secundi, 183-185.

67 Brut, 213.

68 Vita Edwardi Secundi, 185. 69 Ibidem, 187.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In tijden van nood en crises zijn verschillende typen bevoegdheden nodig. Soms betreft het maatregelen en besluiten gericht op concrete individuen, gebouwen of voertuigen, soms

gezondheid geldende maatregelen, met het oog op een voorgenomen besluit tot verlenging per 1 december 2021, als bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de Tijdelijke wet

Tot slot wijst de Afdeling erop, dat een perspectiefvolle en werkbare aanpak alleen haalbaar is als het besluitvormingsproces rondom de hersteloperatie op ordelijker wijze

22 De Europese klimaatwet voorziet onder meer in klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 voor de EU als geheel, een proces om een doelstelling voor 2040 vast te stellen, en een

In het advies van de Afdeling van 2 juni 2021 over het Besluit inburgering 20..10 heeft de Afdeling bovendien geadviseerd om in de mogelijkheid te voorzien om bij het opleggen

Bij Kabinetsmissive van 19 december 2018, no.2018002373, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling

Halleluja Heilig heilig God Almachtig De Koning komt U bent waardig Niemand anders Zing hosanna de Koning komt!. Ik wacht op die dag, dag

Eens verschenen, nooit verdwenen, leidt naar ’t Kind dat redding bracht, leidt naar ’t Kind dat redding bracht. Daar in