• No results found

170 Column: Economie, cultuur en samenleving door prof. dr. A.G. Weiier

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "170 Column: Economie, cultuur en samenleving door prof. dr. A.G. Weiier "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IN DiT NUMMER

169

- - - -

170 Column: Economie, cultuur en samenleving door prof. dr. A.G. Weiier

172 Individualisme en solidarîteit door dr. C.

J.

Vos

DOCUMENT

ATlECENTRUM NEDERLANDSE

POLITIEKE

PARTIJEN

De verzorgingsstaat is in een crisis gekomen, mede omdat hij de individualisering in zijn vaandel meevoert. De schrijver gaat in op de benadering dom het CDA van deze crisis vanuit de gedachten \an solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid. Daar plaatst Vos een aantal kanttekeningen bij, zoals: welke maatschappelijke verbanden kunnen de zorg- functie van de overheid oYernemen" Welk effect heeft deze ontwikkeling op de positie van de vrouw'' Is de vakbcv,cging in staat over een reeks van ja1·en loonmatiging te accepteren? Vos vraagt zich af of het CDA-denken niet haaks kan komen te slaan op gangbare maatschappelijke ontwikkelingen.

178 Po!itiek en ethiek in de kemwapendiscussie door dr. A. van den Beid

De discussie over het vredes- en veiligheidsbeleid wordt veelal in een gepolariseerde sfeer gevoerd. Het lijkt er dikwijls op dat representanten van de vcrschillende stromingen niet werkelijk met elkaar in gesprek zijn: men spreekt voor elkaar een andere taal. Komt dit wellicht door de wijze waarop men ethiek en politiek aan elkaar verbindt? Een analyti- sche beschouwing.

186 Soci.alistische oppositie en burgerlijke ongehoorzaamheid; een aantal kant- tekeningen

door dr. S. Faher

Recente plannen van de Partij van de Arbeid inzake een onderzoek naar de mogelijkhe- den van buitenparlementaire acties roepen de vraag op naar de grenzen van het oppositie voeren. Moet een politieke partij zich alleen in de parlementaire organen ophouden, of mag ze ook de straat op? Wordt daarmede burgerlijke ongehoorzaamheid opgeroepen?

Is er sprake \·an een vcrschillende identificatie van christen-democraten en socialisten met het bestaande pol itickc bestel en de bestaande rechtsorde die een vcrschillende op- stelling kan verklaren?

191 De zieke staat en de noodzaak van een christen-democratische staatsleer door mr. drs. A. H.M. DiJlle

Onlangs hebben twee hoogleraren in het staatsrecht hun intrede gedaan met redevoerin- gen over de staat: de heerKortmannin december 1981 in Nijmegen over 'Elefantiasis' en de heer Koekkoek in oktober 1982 over 'Bijdrage tot een christen-democratische staatsleer'. In dit besprekingsartikel gaat de heer Dölle op beide redevoeringen in en komt tot een aantal kritische kanttekeningen.

202 Kantekeningen bij beginselen door dr.

J.

W. Schneider s.j.

Naar aanleiding van de inaugurele rede van mr. Koekkoek plaatst de heer Schneider een aantal kanttekeningen bij het gebruik van beginselen. Wat is onze houding ten opzichte van beginselen''

207 Discussie: Individualiseren en (on)afhankelijkheid

MevTouw mr. H. Th. ten Hagen-Pot reageert op de bijdrage van dr. B. de Vries in de rubriek Documentatie van het feb<uarinummcr.

209 Documentatie: Over de publieke rechtsorde en het rijk van God door prof. dr.

J.

Klapw{jk

Deze rede heeft de heer Klapwijk gehouden op het grondslagcongres van het CDJA te Boskoop in november 1982.

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

(2)

Economie, cultuur en samenleving

De huidige crisis van de verzorgingsstaat geeft volop aanleiding om na te denken over de mechanismen die in die verzor- gingsstaat - of welvaartsstaat - werkzaam zijn.

Door sociologen is naar voren gebracht, dat een structureel kenmerk van een post- industriële samenleving dit is, dat niet alleen de sector van de materiële produk- tie, van de koopwaar in strikte zin, ge- stuurd wordt door de logica van de econo- mie; ook de maaischappelijke en culturele sectoren, zoals die van de consumptie, het arbeidsgenot, het wonen, de vrijetijdsbe- steding, opvoeding, vorming en onderwijs, welzijnswerk, cultuur, kunst en godsdienst- beleving worden onder het aspect van de ruilwaarde van goederen en diensten aan elkaar en aan de wetten van de materiële produktie verbonden. Niet dus de gods- dienst, niet de moraal, niet de cultuur sturen de maatschappelijke ontwikkelin- gen; niet zij geven vorm aan maatschap- pelijke verbanden; dat doet de economi- sche logica, die álles tot koopwaar maakt, zodat niet-stoffelijke waarden en stoffe- lijke waren onderling vergelijkbaar wor- den. In goed Hollands: in zo'n samenle- ving kan alles gemeten worden aan de vraag: 'Wat koop ik er voor?'.

Als dan in een crisis-periode minder geld beschikbaar is, wordt de onderlinge afwe- ging van economische, culturele en sociale waarden onmiddellijk vertaald naar de budgettaire consequenties: 'Hoeveel heb

je waarvoor over?'. ls die economisch be- paalde politieke keuze tussen conflicteren- de waarden gemaakt, dan blijft slechts het technische probleem over om die opnieuw geordende sociale en culturele doeleinden te 'produceren'.

ln het Jicht van deze theorie naar de hui- dige problemen kijkend, heb ik sterk de indruk dat de crisis van de verzorgings- staat doorgaans slechts als een crisis van de te:::hnisch-economische ordening van onze S<lmenleving wordt opgevat, en dat de maatregelen die worden genomen om die crisis te keren, geenszins voortkomen uit een poging om de post-industriële mecha- nismen als zodanig buiten werking te stel- len. Hoe en wie zou dat ook kunnen' Maar dan moeten we ons ook bewust zijn. dat alle benadrukken van deregulering, van spreiding van verantwoordelijkheid, van het belang van particulier initiatief en 'natuurlijke gemeenschappen', niet funda- menteel afrekent met een technisch-econo- mische, nco-kapitalistische regelconceptie ten aanzien van de maatschappij. En in die conceptie geldt, dat de economie de cultuur bepaalt, en niet omgekeerd de cultuur de economische ordening van de samenleving voortbrengt.

Zo gezien zit de crisis veel dieper. Als

cultuur, moraal en godsdienst boven de

maatschappelijke werkelijkheid zweven

zonder daarin vormgevend in te grijpen,

(3)

COLUMN 170

Economie, cultuur en samenleving

De huidige crisis van de verzorgingsstaat geeft volop aanleiding om na te denken over de mechanismen die in die verzor- gingsstaat - of welvaartsstaat - werkzaam zijn.

Door sociologen is naar voren gebracht, dat een structureel kenmerk van een post- industriële samenleving dit is, dat niet alleen de sector van de materiële produk- tie, van de koopwaar in strikte zin, ge- stuurd wordt door de logica van de econo- mie; ook de maatschappelijke en culturele sectoren, zoals die van de consumptie, het arbeidsgenot, het wonen, de vrijetijdsbe- steding, opvoeding, vorming en onderwijs, welzijnswerk, cultuur, kunst en godsdienst- beleving worden onder het aspect van de ruilwaarde van goederen en diensten aan elkaar en aan de wetten van de materiële produktie verbonden. Niet dus de gods- dienst, niet de moraal, niet de cultuur sturen de maatschappelijke ontwikkelin- gen; niet zij geven vorm aan maatschap- pelijke verbanden; dat doet de economi- sche logica, die álles tot koopwaar maakt, zodat niet-stoffelijke

waarden

en stoffe- lijke

waren

onderling vergelijkbaar wor- den. In goed Hollands: in zo'n samenle- ving kan alles gemeten worden aan de vraag: 'Wat koop ik er voor?'.

Als dan in een crisis-periode minder geld beschikbaar is, wordt de onderlinge afwe- ging van economische, culturele en sociale waarden onmiddellijk vertaald naar de budgettaire consequenties: 'Hoeveel heb

CHRISJEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

je waarvoor over?'. Is die economisch be- paalde politieke keuze tussen conflicteren- de waarden gemaakt, dan blijft

slechts

het technische probleem over om die opnieuw geordende sociale en culturele doeleinden te 'produceren'.

In het licht van deze theorie naar de hui- dige problemen kijkend, heb ik sterk de indruk dat de crisis van de verzorgings- staat doorgaans slechts als een crisis van de technisch-economische ordening van onze samenleving wordt opgevat, en dat de maatregelen die worden genomen om die crisis te keren, geenszins voortkomen uit een poging om de post-industriële mecha- nismen als zodanig buiten werking te stel- len. Hoe en wie zou dat ook kunnen' Maar dan moeten we ons ook bewust zijn, dat alle benadrukken van deregulering, van spreiding van verantwoordelijkheid, van het belang van particulier initiatief en 'natuurlijke gemeenschappen', niet funda- menteel afrekent met een technisch-econo- mische, neo-kapitalistische regelconceptie ten aanzien van de maatschappij. En in die conceptie geldt, dat de economie de cultuur bepaalt, en niet omgekeerd de cultuur de economische ordening van de samenleving voortbrengt.

Zo gezien zit de crisis veel dieper. Als cultuur, moraal en godsdienst boven de maatschappelijke werkelijkheid zweven zonder daarin vormgevend in te grijpen,

COLUMN

en als zij die status van maatschappelijke irrelevantie danken aan de overheersing van de economische rationaliteit binnen de post-industriële samenleving, dan zou de kernvraag thans wel eens deze kunnen zijn: Hoe kan 'zin', 'betekenis',

'meaning',

als dat geheel van concepties en voorstel- lingen waarin mensen naar eigen weten en gevoelen positief op zichzelf en op hun sociale partners betrokken zijn, opnieuw geïntegreerd worden in de opbouw van een samenleving, aan het einde komend van de twintigste eeuw in het Westen? En hoe kan de politiek daarbij helpen?

'Nieuw-rechts'

1

pleit voor de terugkeer naar een godsdienst- en geloofssysteem, dat de nadruk legt op soberheid, onthou- ding, discipline en ijver, op afstand-nemen van de economisch bepaalde consumptie- drift, op heropvoeding tot eerbied voor het gezag en het herstel van hiërarchische verbanden.

'Nieuw-links' wijst een andere weg: zet de technologische ontwikkeling stil, schaf het kapitalisme, het streven naar efficiency, de economische rationaliteit, de groot- schaligheid van ondernemings- en samen- levingsverbanden af, en begin opnieuw, in een 'kleine aarde' . Het utopisch karakter van dit soort alternatieven maakt ze uit hun

~igen

aard ongeschikt voor groot- schahge toepassing. Het huidige econo-

171

prof. dr. A. G. Weiier

misch systeem gaat er geen duimbreed door opzij.

Geplaatst tussen deze twee uitersten blijft voor hem en haar, die zich politiek ver- antwoordelijk voelen midden in de crisis van de verzorgingsstaat de vraag bestaan:

hoe kan politieke activiteit, die op zin- stichting in de samenleving is betrokken, weer de meesteres worden van de logica van de economie, en zich bevrijden uit de slavernij van het systeem, om dit weer ten goede te laten werken voor een zinvol be- staan van mensen? Het Paasfeest is toch voor Joden en voor Christenen een feest van bevrijding?

1 Vgl. M. van Rossem besprekt"ng P t S · f 1 T

. , van eer tem es, he Neoconservalives, New York 1979, m NRC- Handelsblad, 22 december 1979.

CHRISJEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

(4)

door dr.

C. J.

Vos

Dr. C.

J.

Vos (1943) is beleidsmedewerker bij het Directoraat-Generaal van de Arbeid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarnaast is hij o.m. lid van het hoofdbestuur van de Christelijke Federatie Overheidspersoneel (CFO ).

Individualisme en solidariteit

Sinds de laatste verkiezingen is het CDA zich, kennelijk bij verrassing, bewust ge- worden van het bestaan van een 'liberale uitdaging'. Nog nauwelijks van die ver- rassing bekomen werden de loopgraven betrokken. Daarbij is vooral geprobeerd aan te geven waar

nu

precies de verschillen tussen christen-democratie en liberalisme lagen. Aan de vraag naar de achtergronden van de nieuwe electorale verhoudingen is (nog) weinig aandacht besteed, misschien vanuit de veronderstelling, dat wat het CDA betreft hier wel de voortgaande secularisering een rol zal spelen.

Zonder de werking van dit proces te wil- len ontkennen zal in het nu volgende ge- tracht worden aan te geven, dat het ont- staan van een 'liberale uitdaging' eveneens te maken heeft met belangrijke maat- schappelijke ontwikkelingen van de laat- ste jaren, met name de opbouw en vervol- gens de crisis van onze verzorgingsstaat, alsmede de manier waarop het CDA op deze crisis heeft gereageerd. Wellicht vormt dit een bijdrage aan het onlangs gestarte proces van zelfonderzoek, waar- van de uitkomsten door velen binnen en buiten het CDA met belangstelling tege- moet worden gezien

1.

Verzorgingsstaat en emancipatie

Nu onze verzorgingsstaat onder de druk der economische omstandigheden dreigt te bezwijken verschijnen er met een zekere regelmaat beschouwingen, waarin kriti- sche kanttekeningen worden geplaatst bij dit - in de term van Albeda - 'historisch compromis tussen christen-democratie, sociaal-democratie en liberalisme'

2

Deze kanttekeningen hebben o.a. betrekking op gevolgen van veelal met deze drie politieke stromingen samenhangende emancipatie- processen, die vanuit een door verlich- tingsdenkbeelden geïnspireerd streven naar de bevrijding van de mens als indivi-

1 Zie ten aanzien van de discussie over de 'liberale uitdaging' bijvoorbeeld Christer. Democrati- sche Verkenningen 1982, no. 12; zie ten aanzien van het laatstgenoemde: H.M. de Lange.

Zelfonderzoek in het CDA, in Trouw dd. 22-1-1983.

2 W. Albeda, De wankelende verzorgingsstaat, T. soc. Geneesk. 60 (1982), nï. 23.

(5)

CHRISTEN-DEMOCRATIE

door dr. C. J. Vos

Dr.

C. !.

Vos (1943) is beleidsmedewerker bij het Directoraat-Generaal van de Arbeid, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarnaast is hij o.m. lid van het hoofdbestuur van de Christelijke Federatie Overheidspersoneel (CFO).

Individualisme en solidariteit

Sinds de laatste verkiezingen is het CDA zich, kennelijk bij verrassing, bewust ge- worden van het bestaan van een 'liberale uitdaging'. Nog nauwelijks van die ver- rassing bekomen werden de loopgraven betrokken. Daarbij is vooral geprobeerd aan te geven waar nu precies de verschillen tussen christen-democratie en liberalisme lagen. Aan de vraag naar de achtergronden van de nieuwe electorale verhoudingen is (nog) weinig aandacht besteed, misschien vanuit de veronderstelling, dat wat het CDA betreft hier wel de voortgaande secularisering een rol zal spelen.

Verzorgingsstaat en emancipatie

172

Zonder de werking van dit proces te wil- len ontkennen zal in het nu volgende ge- tracht worden aan te geven, dat het ont- staan van een 'liberale uitdaging' eveneens te maken heeft met belangrijke maat- schappelijke ontwikkelingen van de laat- ste jaren, met name de opbouw en vervol- gens de crisis van onze verzorgingsstaat, alsmede de manier waarop het CDA op deze crisis heeft gereageerd . Wellicht vormt dit een bijdrage aan het onlangs gestarte proces van zelfonderzoek, waar- van de uitkomsten door velen binnen en buiten het CDA met belangstelling tege- moet worden gezien

1.

Nu onze verzorgingsstaat onder de druk der economische omstandigheden dreigt te bezwijken verschijnen er met een zekere regelmaat beschouwingen, waarin kriti- sche kanttekeningen worden geplaatst bij dit - in de term van Albeda - 'historisch compromis tussen christen-democratie, sociaal-democratie en liberalisme'

2

Deze kanttekeningen hebben o.a. betrekking op gevolgen van veelal met deze drie politieke stromingen samenhangende emancipatie- processen, die vanuit een door verlich- tingsdenkbeelden geïnspireerd streven naar de bevrijding van de mens als indivi -

1 Zie ten aanzien van de discussie over de 'liberale uitdaging' bijvoorbeeld Christen Democrati- sche Verkenningen 1982, no. 12; zie ten aanzien van bet laatstgenoemde: H. M. de Lange, Zelfonderzoek in het CDA, in Trouw dd. 22-1-1983.

2 W. Albeda, De wankelende verzorgingsstaat, T. soc. Geneesk. 60 (1982), nr. 23.

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

CHRISTEN-DEMOCRATIE

du niet alleen geleid hebben tot de op- bouw van de verzorgingsstaat, maar ook tot een vergaande individualisering.

Hofstee spreekt in dit verband zelfs van een 'hyper-individualisme', dat 'de grond- slagen van de Westerse maatschappij en die in Nederland in het bijzonder, dreigt te ondermijnen'

3.

Bij dit laatste denkt hij dan met name aan het feit, dat de (hyper-) individualisering gepaard is gegaan met een ontmanteling van traditionele samen- levingsverbanden, de sociale infrastruc- tuur, waardoor weer talrijke zorgfuncties, die voorheen vanuit deze verbanden wer- den vervuld , bij de staat terecht kwamen . Dahrendorf heeft in zijn theorie over levenskansen deze ontwikkeling gekarak- teriseerd als een grote toename van indivi- duele keuzemogelijkheden (options) ten koste van sociale bindingen (ligatures)

4.

Kortom : ieder voor zich en de staat voor ons allen!

De grote politieke stromingen in ons land hebben dit soort ontwikkelingen duidelijk bevorderd. Zoals Hofstee aangeeft zijn liberalisme èn socialisme kinderen van de Verlichting, maar ook de christelijke par- tijen hebben, nadat na de tweede wereld- oorlog de discussie over de PBO was weg- geëbd, hun verzet tegen de individualise- ring opgegeven

5.

Het ligt voor de hand, dat een dergelijke opstelling in de politiek ook in de vormgeving van het overheids- beleid heeft doorgewerkt. Daarbij kunnen beleidskeuzes op uiteenlopende terreinen, zoals de woningbouw, de arbeidsmarkt, de welzijnszorg en de sociale zekerheid, de tendens tot verdergaande individualisering nog versterken, zodat men in dit verband

173

zou kunnen spreken van een soort 'indivi- dualiseringsspiraal'. Voor dit soort ver- schijnselen lijkt er de laatste tijd, met name onder invloed van de Nederlandse samen- leving, enige aandacht te komen.

Crisis en verzorgingsstaat

De gevolgen van de huidige economische crisis voor onze verzorgingsstaat zijn ge- noegzaam bekend: tegenover een groeiend leger niet-actieven en een toenemend aan- tal door de staat te vervullen zorgfuncties afnemende mogelijkheden om in de daar- aan verbonden kosten te voorzien.

Albeda spreekt in dit verband van een be- taalbaarheidscrisis, die tegelijkertijd een geloofwaardigheidscrisis is, doordat eer- tijds verworven rechten zo langzamerhand ter discussie worden gesteld

6.

Intussen dienen zich, via vrouwenemancipatie en v ergrijzing, al weer de nieuwe claims op de verzorgingsstaat aan. Op grond hiervan zou men, althans voor wat betreft de actieven in de Nederlandse samenleving, kunnen spreken van een soort 'grensnut' van de collectieve voorzieningen. Naar- mate de sociale lasten en dus ook de loon- kosten stijgen dreigen telkens weer nieuwe categorieën werknemers submarginaal te worden, waarmee de sociale zekerheid van een 'vangnet' in een 'valkuil' veran- dert

7.

Met andere woorden: in een ik- tijdperk zullen in elk geval de- in de term van Hofstee - 'werkelijk weerbaren' in onze samenleving geneigd zijn aansluiting te zoeken bij die politieke stroming, die een relatief onbelemmerde individuele ontplooiing of op zijn minst behoud van de voor een individuele autonomie nood-

3 E. W. Hofstee, Vrijheid, gelijkheid en eenzaamheid, Universiteit en Hogeschool, jaargang 27, no.4, 1981.

' Ralf Dabrendorf, Life Chances: Approaches to Social and Politica! Theory, Chicago 1980.

5 E. W. Hofstee, o.c.; zie ook: S. W. Couwenberg, Staatstheorie en staatstaak in de jaren

tachtig, ESB 21-7-1982, p. 735.

6 W. Albeda, o.c.

7 B. M. S. van Praag, V. Halberstadt, H. Emanuel, De valkuil der sociale zekerheid, ESB

27-10-1982.

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

(6)

zakelijke verworvenheden propageert.

Aldus bezien zal de met de opbouw van onze verzorgingsstaat gepaard gaande in- dividualisering hebben bijgedragen tot het ontstaan van de liberale uitdaging. Moge- lijk ligt in deze waarneming ook de sug- gestie besloten, dat een proces in omge- keerde richting, een terugploegen van de verzorgingsstaat, mede het electoraal be- lang van het CDA zou dienen. Dit te vcr- onderstellen houdt evenwel een volstrekte ontkenning van de historisch gegroeide werkelijkheid in.

Actieven versus niet-actieven?

Gezien het huidige beslag van de collec- tieve voorzieningen op het nationaal in- komen is het begrijpelijk, dat van vcrschil- lende kanten wordt aangedrongen op een grondige stelselherziening. Daarbij wordt nog nauwelijks gespeculeerd over moge- lijke maatschappelijke gevolgen, ook al omdat de tot dusverre gepleegde ingrepen nog weinig duidelijk merkbare repercus- sies hebben gehad. Toch hebben de eerste signalen van wat zou kunnen gebeuren zich aangediend. Bij wijze van voorbeeld een citaat uit HP van enkele maanden ge- leden, waarin een goede sfeertekening wordt gegeven van een zeker niet meer denkbeeldige belevingswereld: 'En als ze (bedoeld zijn: ouderen en werkloze jonge- ren) naar buiten kijken in de donkere avond zien ze de 'middengroep', de ge- arriveerden met hun voJiedige banen, voorbij sjezen in hun vierwielers, op weg naar hun riante onderkomen waar hun vrouwen, net terug van hun werk, op hen wachten' s.

Naarmate de behoefte ontstaat een grotere financiële afstand te scheppen tussen actie- ven en niet-actieven ligt als het ware een spic2elbeeld van de door Thorstein Veblen ruim tachtig jaar geleden ontvouwde theo-

rie van de 'leisure class' in het verschiet:

Veblens geruchtmakende beschrijving van een nietsdoende klasse, de niet-actieven van die tijd, die zich ten koste van lagere, op een bestaansminimum levende klassen konden wentelen in rijkdom en demonstra- tieve consumptie

9.

De nietsdoende klasse van vandaag en morgen bungelt ónderaan de maatschappelijke ladder, daartoe min of meer veroordeeld door de consumptieve (loon-)behoeften van de actieven, die het geluk hebben op zijn minst één baan per gezin te hebben.

Misschien een ál te sombere prognose'?

Maar dan toch niet geheel denkbeeldig, wanneer men rekening houdt met een thans bestaande en snel groeiende catego- rie van ruim 600.000 'kanslozen' op de arbeidsmarkt, een verhouding van één niet-actieve op drie actieven en een op handen zijnde vergrijzing van de Neder- bndse samenleving met alle gevolgen van dien.

Per slot van rekening kunnen de frustra- tics van vandaag de basis vormen voor de maatschappelijke tegenstellingen van mor- gen, vooral wanneer kansloosheid en niet- activiteit aanleiding zijn tot groeiende sociale achterstand voor aanwijsbare ca- tegorieën in de samenleving. Met andere woorden: het risico bestaat, dat bezuini- ging op de verzorgingsstaat de maatschap- pelijke rust niet ten goede zal komen. In dat geval kunnen besparingen binnen één sector geheel of gedeeltelijk teniet worden gedaan doordat op andere terreinen van staatszorg nieuwe rekeningen worden ge- presenteerd.

Solidariteit

De problematiek, die hier in het kort is beschreven, heeft veel van een onoplos- baar dilemma: ingrijpen in de verzorgings- staat heeft het risico van maatschappe-

" De vergrijzing van Nederland, Haagse Post 30 oktober 1982.

9 Thorstein Veblen, De theorie van de niets-doende klasse, New York 1899, Amsterdam (Synopsis) 1974.

(7)

CHRISTEN-DEMOCRATIE

zakelijke verworvenheden propageert.

Aldus bezien zal de met de opbouw van onze verzorgingsstaat gepaard gaande in- dividualisering hebben bijgedragen tot het ontstaan van de liberale uitdaging. Moge- lijk ligt in deze waarneming ook de sug- gestie besloten, dat een proces in omge- keerde richting, een terugploegen van de verzorgingsstaat, mede het electoraal be- lang van het CDA zou dienen. Dit te ver- onderstellen houdt evenwel een volstrekte ontkenning van de historisch gegroeide werkelijkheid in.

Actieven versus niet-actieven?

Gezien het huidige beslag van de collec- tieve voorzieningen op het nationaal in- komen is het begrijpelijk, dat van verschil- lende kanten wordt aangedrongen op een grondige stelselherziening. Daarbij wordt nog nauwelijks gespeculeerd over moge- lijke maatschappelijke gevolgen, ook al omdat de tot dusverre gepleegde ingrepen nog weinig duidelijk merkbare repercus- sies hebben gehad. Toch hebben de eerste signalen van wat zou kunnen gebeuren zich aangediend. Bij wijze van voorbeeld een citaat uit HP van enkele maanden ge- leden, waarin een goede sfeertekening wordt gegeven van een zeker niet meer denkbeeldige belevingswereld: 'En als ze (bedoeld zijn: ouderen en werkloze jonge- ren) naar buiten kijken in de donkere avond zien ze de 'middengroep', de ge- arriveerden met hun volledige banen, voorbij sjezen in hun vierwielers, op weg naar hun riante onderkomen waar hun vrouwen, net terug van hun werk, op hen wachten'

8 .

Naarmate de behoefte ontstaat een grotere financiële afstand te scheppen tussen actie- ven en niet-actieven ligt als het ware een spiegelbeeld van de door Thorstein Veblen ruim tachtig jaar geleden ontvouwde theo-

174

rie van de 'leisure class' in het verschiet:

Veblens geruchtmakende beschrijving van een nietsdoende klasse, de niet-actieven van die tijd, die zich ten koste van lagere, op een bestaansminimum levende klassen konden wentelen in rijkdom en demonstra- tieve consumptie

9 .

De nietsdoende klasse van vandaag en morgen bungelt ónderaan de maatschappelijke ladder, daartoe min of meer veroordeeld door de consumptieve (loon-)behoeften van de actieven, die het geluk hebben op zijn minst één baan per gezin te hebben.

Misschien een ál te sombere prognose?

Maar dan toch niet geheel denkbeeldig, wanneer men rekening houdt met een thans bestaande en snel groeiende catego- rie van ruim 600.000 'kanslozen' op de arbeidsmarkt, een verhouding van één niet-actieve op drie actieven en een op handen zijnde vergrijzing van de Neder- landse samenleving met alle gevolgen van dien.

Per slot van rekening kunnen de frustra- ties van vandaag de basis vormen voor de maatschappelijke tegenstellingen van mor- gen, vooral wanneer kansloosheid en niet- activiteit aanleiding zijn tot groeiende sociale achterstand voor aanwijsbare ca- tegorieën in de samenleving. Met andere woorden: het risico bestaat, dat bezuini- ging op de verzorgingsstaat de maatschap- pelijke rust niet ten goede zal komen. In dat geval kunnen besparingen binnen één sector geheel of gedeeltelijk teniet worden gedaan doordat op andere terreinen van staatszorg nieuwe rekeningen worden ge- presenteerd.

Solidariteit

De problematiek, die hier in het kort is beschreven, heeft veel van een onoplos- baar dilemma: ingrijpen in de verzorgings- staat heeft het risico van maatschappe-

s De vergrijzing van Nederland, Haagse Post 30 oktober 1982.

o Thorstein Veblen, De theorie van de niets-doende klasse, New York 1899, Amsterdam (Synopsis) 1974.

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

CHRISTEN-DEMOCRATIE

lijke tegenstellingen, maar bij niet-ingrij- pen is dat risico er ook. Geen wonder, dat de politieke partijen bij hun zoeken naar oplossingen met de nodige behoedzaam- heid te werk gaan.

Het antwoord van het CDA op de crisis in de verzorgingsstaat is wellicht het best te typeren met begrippen als 'solidariteit' en 'gespreide verantwoordelijkheid'. De achterliggende redenering is, wat onge- nuanceerd weergegeven, als volgt: naar- mate steeds meer verantwoordelijkheden op de overheid zijn afgewenteld is de over- heid steeds minder bij machte deze ver- antwoordelijkheden te realiseren en op- lossingen voor bestaande problemen te bieden; daarom moet een herverdeling van verantwoordelijkheden plaatsvinden, waarbij de burgers 'medeverantwoorde- lijkheid op zich nemen voor eigen en an- dermans welzijn'

10.

Nader uitgewerkt blijkt de herverdeling van verantwoordelijkheden vooral betrek- king te hebben op sociaal-economische vraagstukken. Zo wordt gepleit voor een grotere ruimte voor het bedrijsleven bij de vaststelling van een (gematigd) arbeids- voorwaardenbeleid, bij de bevordering van de werkgelegenheid en de herverdeling van werk. Ten aanzien van de verzorgingsstaat wordt gedacht aan de overname van zorg- functies door andere maatschappelijke verbanden: van een verzorgingsstaat naar een verzorgingsmaatschappij. Aan de hand van concepties als decentralisering, her- overweging, privatisering en deregulering moet de overheid bij dit alles enkele stap- pen terug doen.

Hoe plausibel en verdedigbaar dit soort denkbeelden in het licht van de huidige omstandigheden wellicht ook in het pers- pectief van meer traditionele christen-

175

democratische staatsopvattingen mogen zijn, toch is er aanleiding hierbij enkele kritische kanttekeningen te plaatsen.

1. Allereerst de overname van zorgfunc- ties door andere maatschappelijke verban- den, de privatisering van onderdelen van de welzijnszorg, die toch vooral een appèl zal inhouden aan de solidariteit tussen de niet-actieven. De vraag, die hierbij op- komt, is welke verbanden na enkele decen- nia van individualisering en de daarmee gepaard gaande ontmanteling van de so- ciale infrastructuur hiervoor nog in aan- merking kunnen komen. Ook gezinssitua- ties, om de meest voor de hand liggende maar te noemen, zijn nauwelijks meer ver- gelijkbaar met die van een twintig jaar geleden, wanneer men bijvoorbeeld let op de toename van andere samenlevingsvor- men, van 'eenpersoonshuishoudens' en het daarop geënte woningbouwbeleid.

2. Voor zover het appèl aan de solidari- teit vooral terecht komt bij de vrouw in het gezin gaat dit nadrukkelijk in tegen thans bestaande sociaal-culturele tenden- ties, als de vrouwenemancipatie en de daarmee samenhangende stijgende partici- patiegraad van vrouwen op de arbeids- markt. Albeda heeft in dit verband ge- suggereerd, dat door een verlaging van de reële inkomens de tendens tot grotere mo- bilisering van de beroepsbevolking nog verder zal toenemen

11.

3. Dit laatste zal vermoedelijk nog eens extra bevorderd worden door het thans overheersende accent op bevordering van de industriële groei als motor van de werk- gelegenheid. Het streven - om het maar eens in de termen van een vijftig jaar ge-

10 A. A.M. van Agt, Verwende verzorgingsmaatschappij voorbij, de Volkskrant van 24 augus- tus 1982; CDA, De komende 10 jaar, christen-democratische visies op de problematiek van de tachtiger jaren, juli 1982.

11

. w.

Albeda, Veranderingen in het arbeidsbestel, ESB 1-12-1982, p. 1273; zie ook: H.A. van Stiphout, Vo'umebeleid, begrippen en betekenis, in: Volumebeleid, 's-Gravenhage 1982, p. 20.

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

(8)

leden te formuleren- 'de hinderpalen weg te nemen, welke de vrije ontwikkeling in haren loop kon ontmoeten', inclusief de daarbij bepleite ruimte voor grotere diffe- rentiatie in inkomens, zal de animo tot deelname aan het traditionele arbeids- bestel alleen maar vergroten. De vervul- ling van taken, zoals zorgfuncties, buiten het traditionele arbeidsbestel wordt er daardoor des te onaantrekkelijker op.

4. Over decentralisering van het arbeids- voorwaardenbeleid kunnen we in dit ver- band kort zijn. Wellicht is enig scepticisme ten aanzien van een thema, dat al vanaf het midden van de zestiger jaren volop in discussie is zonder dat daarbij verande- ringen van betekenis te bespeuren zijn, niet onbegrijpelijk.

5. Bijzonder punt van aandacht in dit ver- band kan zijn de solidariteit tussen actie- ven en niet-actieven in onze samenleving.

In het voorgaande is al aangegeven, dat deze solidariteit in de gegeven omstandig- heden onder grote druk staat. Toch is een appèl aan solidariteit hier bijzonder klem- mend, vooral wanneer rekening wordt ge- houden met noodzaak tot herverdeling van de beschikbare arbeid. Hoe moeilijk deze kwestie ligt wordt al geïllustreerd door de discussies, die hierover binnen de FNV hebben plaatsgevonden. Op dit mo- ment overheerst nog de opstelling van de 'verantwoordelijke vakbeweging', maar dan veeleer ondanks en niet dankzij de ruimte, die de vakbeweging wordt gebo- den de eigen verantwoordelijkheid te realiseren. Een ieder, die de vakbeweging een warm hart toedraagt, moet wel vast- stellen, dat haar bereidheid tot matiging ten gunste van behoud of bevordering van werkgelegenheid in hoge mate op de proef wordt gesteld. Daarbij moet in aanmer- king worden genomen, dat de vakbewe- ging niet alleen een van de laatste over- blijfselen is van een inmiddels teloor ge- gane sociale infrastructuur, maar ook een

van de weinige instanties, die nog metter- daad probeert de solidariteit tussen actie- ven en niet-actieven overeind te houden.

Kort samengevat: hoewel het de bedoeling is met begrippen als gespreide verantwoor- delijkheid en solidariteit maatschappe- lijke tegenstellingen te overbruggen zitten er in de uitwerking daarvan inconsisten- ties, die deze tegenstellingen verder dreigen

aan te scherpen. Dit heeft niet alleen te maken met het feit, dat wellicht onvol- doende rekening is gehouden met belang- rijke maatschappelijke ontwikkelingen. In- herent hieraan is ook, dat bij de uitwer- king van deze concepties nauwelijks lijkt te zijn aangesloten bij op dit punt in de samenleving levende wensen en behoeften.

Veeleer zou men kunnen spreken van een op centraal niveau geboren behoefte aan verantwoordelijkheidsspreiding. In de ter- men van bedrijfsexperimenten met mede- verantwoordelijkheid en medezeggen- schap: een 'top-down'- in plaats van een 'bottum-up'-benadering! De ervaring met dit soort experimenten heeft overigens ge- leerd, dat uitsluitend vanuit de top gestar- te initiatieven in de praktijk weinig kans van slagen hebben. Per slot van rekening heeft spreiding van verantwoordelijkheden alles te maken met degenen, die deze ver- antwoordelijkheden ook zouden moeten dragen. Waar dit laatste over het hoofd werd gezien werden initiatieven, hoe idea- listisch en waardevol ook, steeds als 'tooi of management' beschouwd.

Om deze vergelijking door te trekken:

èchte solidariteit vergt, dat samen met be- trokkenen zeer zorgvuldig wordt nagegaan waar verantwoordelijkheden al dan niet gespreid kunnen worden.

Dit vraagt om overleg met die instanties,

die bij het dragen van verantwoordelijk-

heid een rol kunnen spelen, in het bijzon-

der met de vakbeweging. die zich van

oudsher zowel voor de 'werkelijk weer-

baren' als voor de zwakken in de samen-

leving heeft ingezet. Zonder dergelijk

(9)

CHR[STEN-DEMOCRATIE

' . èrleg hebben politieke concepties als i1ier besproken de schijn van een 'tooi of management', van een afwenteling van het llnvermogen op centraal niveau een adequaat antwoord te geven op de proble- men van deze tijd. Alleen vanuit overleg ku:men concepties als gespreide verant- woordelijkheid en solidariteit zo worden

'::EHISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

177

geoperationaliseerd, dat daarmee het

hoofd kan worden geboden aan de proble-

matiek van de tachtiger jaren.

(10)

door dr. A. van den Beld

Dr. A. van den Beid (1941) studeerde theologie en filosofie in Utrecht, Praag en aan de Harvard Univer- sity. Hij is momenteel wetenschappelijk hoofdmede- werker in de ethiek aan de theologische faculteit van de Rijksuniversiteit in Utrecht.

Politiek en ethiek in de kernwapen- discussie

Inleiding

Wie zou beweren dat de steeds maar verder gaande kernbewapening niet slechts een politiek, maar ook een moreel (of zedelijk) probleem is, kan in Nederland op vrijwel algemene instemming rekenen. Wat maakt de kernwapenwedloop echter tot een politiek, en wat tot een moreel probleem? Hoe verhouden de beide problemen zich tot elkaar? Zijn ze aan elkaar verwant, of is zelfs het ene tot het andere te herleiden?

Dat zijn de centrale vragen die ik in dit artikel zal trachten te beantwoorden.

Politieke problemen: technisch en nor- matief

Dat de kernbewapening een politiek vraagstuk is, kan in de eerste plaats be- tekenen dat het technisch-politiek van aard is. De politiek is een handwerk, een vak. Daarbij zijn bepaalde doeleinden ge- geven. V oor het bereiken daarvan zijn technische vaardigheden vereist. Zo zal een regering in de regel niet ten val ge- bracht willen worden; de oppositie daar- entegen zal hier juist meestal op aan wil- len koersen. De plaatsing van de nieuwe kruisraketten op Nederlands grondgebied - gesteld dat de Nederlandse regering hiertoe zou besluiten- is een zaak die haar in het parlement in grote moeilijkhe- den kan brengen. We hebben hier dan met

een technisch-politiek probleem te maken.

Het zal grote behendigheid van hel kabi- net, i.c. de verantwoordelijke ministers, vragen om het veronderstelde plaatsings- besluit door het parlement goedgekeurd te krijgen.

Een ander voorbeeld. Laten we aannemen dat president Reagan in 1984 voor een nieuwe ambtstermijn herkozen wil wor- den. Het is voor hem dan een technisch- politiek probleem hoe de wapenbeheer- singsgesprekken met de Sovjet-Unie hem bij zijn streven kunnen helpen.

Er kan echter nog in een andere zin van

een politiek probleem sprake zijn. Niet alle

doeleinden van politici, onverschillig bin-

nen of buiten de regering, zijn min of meer

(11)

CHRISTEN-DEMOCRATIE

gegeven. De meeste Joeleinden moeten worden vastgesteld; daarbij moeten priori- teiten worden gesteld. De Nederlandse regering zal zich bijvoorbeeld af moeten vragen of het juist is aan de introductie van nieuwe kernwapens op Nederlands en Europees grondgebied mee te werken. ls het niet beter om van plaatsing af te zien?

Deze en dergelijke vragen zijn niet zozeer technisch-politiek, maar veeleer normatief- politiek van aard. Besluiten over dit soort onderwerpen kunnen alleen genomen wor- den met behulp van standaarden en nor- men betreffende wat goed en slecht (even- tueel: wat beter of minder slecht), wat juist en rechtvaardig is. Stel dat het kabi- net plaatsing van de kruisraketten zou afwijzen. Het zou van mening kunnen zijn dat de kernwapenwedloop van Navo-zijde niet moet worden gecontinueerd; dat voortzetting onjuist is. Over dit standpunt nader aan de tand gevoeld zou het er voor kunnen argumenteren - of het steekhou- dende argumenten zijn, laat ik in het mid- den -dat de risico's en kosten die voort- zetting van de wedloop met zich mee- brengt, veel groter zijn dan die van een eenzijdige doorbreking van de bewape- ningsspiraal. Ook al zouden de Navo- partners het Nederlandse besluit volgen noch billijken, en zou de positie van Ne- derland binnendeNavo verzwakt worden, dan nog zou niet-plaatsing het minste van twee kwaden zijn.

Een andere verdediging van het denkbeel- dige kabinetsbesluit zou kunnen zijn, dat plaatsing alleen verantwoord is in het kader van het bestaande nucleaire af- schrikkingsbeleid. Dit beleid is echter, welk goed doel er ook mee gediend mag worden. als zodanig moreel volstrekt on- acceptabel. Plaatsing is daarom onjuist.

Tot zover deze voorbeelden van norma- tief- politieke redeneringen ter oplossing van een normatief-politiek vraagstuk.

Iemand zou kunnen tegenwerpen dat het onder,eheid tussen een technisch- en een

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

179

normatief-politiek probleem in de politie- ke praktijk niet reëel is. Alle politieke problemen zijn technisch van aard. Ter ondersteuning van deze visie zou men aan kunnen voeren dat de politiek het karakter heeft van een spel. De regels volgens welke het spel gcspeelel wordt, kunnen van staat tot staat verschillen. (Tussen de staten on- derling wordt het spel meestal met een minimum aan

rq~els

gespeeld.)

In het spel gaat het de spelers -de poli- tici - om het verwerven, het behouden en zo mogelijk het uitbreiden van hun macht.

Specifieke belangen worden daarbij ge- diend en wel de belangen van hen aan wie de politici, via verkiezingen of anderszins, hun macht ontlenen. Ook kan gebruik ge- maakt worden van de morele overtui- gingen van mensen. De moraal kan, als dat opportuun is, door de politiek in dienst genomen worden. Het zou echter van onnozelheid getuigen als men zou denken dat politici zich primair door nor- matieve overwegingen van morele aard zouden laten leiden. Politieke problemen worden uitsluitend door het spel om de macht gecreëerd. Het zijn exclusief tech- nisclle problemen.

Er schuilt veel waars in deze tegenwer-

ping. Maar het blijft een deelwaarheid. De

politieke cultuur verschilt van land tot

land. De tegenwerping slaat naar mijn

mening dan ook meer op een land als de

Verenigde Staten dan op Nederland. Ons

land heeft beginselpartijen. Partijprogram-

ma's stoelen bij dergelijke partijen (zoals

het CDA) op beginselen van levensbe-

schouwelijke en morele aard. Zolang deze

beginselen, in meer of minder afgeleide

vorm, niet slechts in de retoriek, maar ook

in het beleid van een partij een rol spelen,

gaat de tegenwerping niet op. Macht speelt

dan wel een belangrijke rol in de politiek

omdat zij een onmisbaar middel is om be-

paalde, als waardevol beschouwde doel-

einden te verwezenlijken. Zij blijft echter

een gezocht middel en is geen laatste doel.

(12)

Hierboven heb ik een voorbeeld gegeven van een normatief-politiek vraagstuk. We zouden het ook een moreel-politiek pro- bleem kunnen noemen. Het politieke ele- ment van het probleem heeft te maken met het openbare of publieke karakter en met de complexe, collectieve structuur ervan. 'Openbaar' of 'publiek' staat hier tegenover 'particulier' of 'privé'. Het zal duidelijk zijn dat het kernwapenvraagstuk niet van particuliere aard is. Dat de struc- tuur van het probleem collectief en com- plex is, betekent dat de oplossing ervan afhankelijk is van beslissingen van groe- pen (collectieven), die macht uitoefenen en elkaar kunnen beïnvloeden. (Denk bij ons voorbeeld aan de Nederlandse rege- ring, het parlement - en de fracties daar- binnen-, de Navo-raad, de Amerikaanse regering etc.) Het morele element van het probleem houdt verband met de waarde(n) en norm(en) die erbij in het geding zijn.

Ethische theorieën: twee typen ls er nu een algemeen aanvaarde en gel- dige ethische theorie voorhanden, die aan- geeft welke waarde(n), in welke rangorde en met inachtneming van welke norm( en), nagestreefd behoren te worden? Het ant- woord op deze vraag moet ontkennend zijn. De niet-ethicus heeft dat, als hij of zij het al niet wist, bij de discussies rond- om de abortuswetgeving kunen constate- ren. De waarde van menselijk leven in wording in verhouding tot het welzijn van een volwassen vrouw werd verschillend beoordeeld. De norm die doden van on- schuldig menselijk leven in wording ver- biedt, was bij de één een vuistregel waar in bijzondere omstandigheden van afge- weken mag worden, en bij de ander een door God gegeven, absoluut verbod. Weer anderen redeneerden in termen van rech- ten: een vrouw heeft het morele recht om over haar eigen lichaam te beschikken, waarvoor het recht van de foetus op fysie- ke integriteit, als het al op een dergelijk recht aanspraak zou kunnen maken, zou

moeten wijken. Ik zal de lezer een opsom- ming van de verschillende min of meer gangbare ethische theorieën besparen. In plaats daarvan zal ik de hele verzameling van theorieën in twee klassen verdelen en uit elk van die beide klassen, of typen, een enkel representatief voorbeeld geven.

Tot de eerste klasse behoren al die ethi- sche theorieën die consequentialistisch van aard zijn. Zij hebben alle het kenmerk dat zij de morele juistheid van een handeling enkel en alleen laten afhangen van de waarde van haar gevolgen, haar conse- quenties. Een handeling is volgens dit type theorie moreel juist - of geoorloofd - in- dien en alleen indien de waarde van de gevolgen van deze handeling tenminste even groot is - of waarschijnlijk zal zijn - als die van enig beschikbaar alternatief.

En een handeling is moreel verkeerd als aan deze voorwaarde niet is voldaan.

Men beseffe wel dat in de gegeven defini- tie van het consequentialistische type ethische theorie twee belangrijke vragen zijn opengelaten. Ten eerste de vraag waaruit de waarde van de gevolgen van een handeling bestaat. In welke eenheid moet deze waarde worden gemeten? Of bestaat er geen waarde-eenheid en moeten onvergelijkbare grootheden tegen elkaar afgewogen worden? De tweede onbeant- woorde vraag is, voor wie die zo groot mogelijke netto waarde berekend moet worden. Wie is of zijn de betrokkene(n)?

De eerstgenoemde vraag laat ik rusten. Uit

een zo dadelijk volgend voorbeeld, dat

aan de kernwapendiscussie ontleend is, zal

blijken hoe er in de praktijk een antwoord

op gegeven wordt. De beantwoording van

de tweede vraag brengt een handzame

scheiding aan tussen de ethische theorieën

van het consequentialistische type. Univer-

salistische theorieën stellen dat de be-

trokkenen alle mensen zijn, eventueel zelfs

'alle wezens met gevoel'. Bij 'alle mensen'

worden dan soms ook nog op de een of

andere manier toekomstige generaties ge-

(13)

CHRISTEN-DEMOCRATIE

rekend. Het in de 19e eeuw in Engeland ontwikkelde en nog steeds zeer invloed- rijke utilisme is een dergelijke universalis- tische morele theorie.

In meer particularistische theorieën wordt de kring der betrokkenen kleiner gehou- den. Zo beperkt het zogenaamde ethische egoïsme - ook wel prudentialisme ge- noemd -zich tot het enkele individu. Vol- gens deze theorie is een handeling van mij moreel gezien juist dan en slechts dan, als de gevolgen ervan voor mij tenminste even goed zullen zijn als die van enig be- schikbaar alternatief.

(N.B.

Een ethisch egoïst kan in de praktijk van het leven zeer wel, in overeenstemming met zijn theorie, rekening houden met het goed, het belang, van anderen. Hij kan namelijk van mening zijn dat een dergelijke han- delwijze op de lange duur in zijn eigen

belang is, zijn eigen goed dient.)

Voor de politiek lijkt het ethisch egoïsme niet interessant te zijn. Daarin hebben we immers met groepen en collectieve be- slissingen (handelingen) te maken. Maar wat let ons om het aantal betrokkenen tot een groep uit te breiden, bijv. tot de bur- gers van een bepaalde staat? We spreken toch ook van groepsegoïsme?

De logica van de politiek is overigens wel consequentialistisch, maar niet noodzake- lijkerwijs groepsegoïstisch of prudentieel van aard. Politici proberen te voorzien wat de waarschijnlijke effecten van hun be- leidsYoornemens zullen zijn. Zij weten dat zij met de middelen die zij gebruiken be- halve de door hen gewenste doeleinden ook ongewenste neveneffecten kunnen realiseren. Zij calculeren of de verwachte voordelen (het goed, de positieve waarde) van het door hen voorgestane beleid te- gen de verwachte nadelen (het kwaad, de negatieve waarde) opwegen. Zo ja, dan voeren zij hun beleid uit, als zij daartoe de m:acht hebben. Zo neen, dan zien zij ervan af, of stellen het bij.

Niet consequentialistische ethische theo-

CHRIS"~'"~ DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

181

rieën - het tweede type - verwerpen wat iedere consequentialistische theorie stelt.

Zijn ontkennen namelijk dat de morele juistheid (of verkeerdheid) van een han- deling alleen bepaald wordt door de totale netto waarde van haar gevolgen. Een han- deling kan ook nog om andere redenen iemands morele plicht zijn dan om de reden dat zij een zo groot mogelijk over- wicht van goed over kwaad tot stand brengt. Zij kan ook moreel juist (of ver- keerd) zijn op grond van haar aard, bijv.

op grond van het feit dat zij beschrijfbaar is als een (on)eerlijke handeling, of als een handeling die (niet) overeenkomstig Gods wil is, of omdat zij van moed (resp. laf- heid) getuigt. Zo gold - en geldt - in de klassiek -christelijke ethiek het opzettelijk doden van onschuldig menselijk leven als een moreel verwerpelijke daad, ook al zou er meer goeds dan kwaads van te verwach- ten zijn. (Volgens een consequentialist zou in dat geval een dergelijke daad moreel juist moeten heten.)

Dat de morele juistheid van een handeling in een niet-consequentialistische ethiek on- afhankelijk, of, nauwkeuriger, niet altijd of uitsluitend afhankelijk is van de waarde van haar gevolgen, houdt niet in dat een dergelijke ethiek het zonder waardetheorie zou kunnen stellen. Naast de morele plich- ten om niet te stelen, te liegen, te moor- den, etc., kennen de meeste niet-conse- quentialistische theorieën ook een ver- plichting om goed tot stand te brengen (postieve waarden te realiseren) en kwaad (negatieve waarden) te vermijden en te bestrijden. Ook volgens een niet-conse- quentialistische ethiek is er wel degelijk een taak voor de politicus, zij het dat deze taak alleen met inachtneming van bepaal- de grenzen uitgevoerd mag worden.

De ethiek in de politiek: het nucleaire afschrikkingsbeleid

Het probleem van de ethiek in de politiek

is vanouds gezien als het probleem van de

moreel onoorbare middelen die noodza-

(14)

keiijk zijn om een politiek gewenst (goed) doel te bereiken. Deze kwestie doet zich eigenlijk alleen voor als de politicus, die zoals we gezien hebben overeenkomstig de logica van zijn beroep consequentialis- tisch redeneert, zich geconfronteerd ziet met een niet-consequentialistische ethiek.

Immers, volgens een consequentialistische ethiek zal het handelen van een politicus niet per se morele afkeuring verdienen als het in strijd komt met een aloude morele regel. Het is pas dan moreellaakbaar als de totale netto waarde van de gevolgen ervan niet optimaal is (in vergelijking met de beschikbare alternatieven).

Dit punt, en meer in het algemeen het ver- schil in benadering van de politiek door een consequentialistische en een niet-con- sequentialistische ethiek, zal ik nu probe- ren concreter voor het voetlicht te krijgen met behulp van een vraagstuk dat regel- matig in de kernwapendiscussie opduikt.

Jk bedoel de vraag of de nucleaire-af- schrikkingspolitiek van de Navo- en War- schaupactlanden (resp. de Verenigde Sta- ten en de Sovjet-Unie) moreel geoorloofd is. Hoe zou een utilist als vertegenwoor- diger van een consenquentialistische mo- rele theorie deze vraag beantwoorden?

Hij stelt als consequentialist geen belang in de vraag hoe het zover gekomen is dat volkeren elkaar wederzijds met totale ver- nietiging bedreigen; althans niet om een van de partijen eventueel als schuldige te kunnen aanwijzen voor de huidige toe- stand. Neen, de utilist is geïnteresseerd in de kosten (het 'kwaad') en baten (het 'goed') van een voortzetting van dit beleid in vergelijking met die van een mogelijk alternatief.

Wat zou hij als kosten kunnen opvoeren?

(Let wel, het gaat mij om een voorbeeld.

Ik maak geen aanspraak op volledigheid.) In de eerste plaats de enorme financiële lasten die verbonden zijn aan het operatio- neel houden van bestaande en het ontwik- kelen van nieuwe wapensystemen. De kos- ten die beide partijen in het geding ma-

ken, moeten samengenomen worden. Want kosten in een utilistische berekening zijn kosten voor de mensheid in haar geheel.

(Een groepsegoïst telt hier alleen de eigen kosten.) Het lijkt niet onredelijk om aan te nemen dat, indien de Navo, resp. de Verenigde Staten, zijn nucleaire bewape- ning op het huidige niveau handhaaft of uitbreidt, het Warschaupact, resp. de Sovjet-Unie, ditzelfde zal doen.

In de tweede plaats bestaat de kans dat de politiek van wederzijdse afschrikking, die erop gericht is een nucleair conflict te voorkomen, zal mislukken en dat een aanzienlijk gedeelte van de wereld vernie- tigd zal worden. Dit kan gebeuren door een mechanische of een menselijke fout bij elk van beide partijen. De kans dat het beleid zal mislukken is niet groot, maar mag ook niet verwaarloosd worden. Ter bepaling van deze tweede kostenpost moet men de schade die bij mislukking van het beleid zou ontstaan - en die kolossaal zou zijn - vermenigvuldigen met een waar- schijnlijkheidsfactor, die wellicht niet erg groot is. Stel dat we de schade uitsluitend meten in gedode mensen en het aantal schatten op 300.000.000. Als we de waar- schijnlijkheidsfactor bepalen op 0,01, dan is 0,01 x 300.000.000 = 3.000.000 gedode mensen nog altijd een enorme 'kosten- post'.

Ten derde is er, tenslotte, nog de mogelijk- heid dat de nucleaire vernietigingswapens opzettelijk zullen worden gebruikt indien de politieke leiders van één van beide par- tijen zich voldoende geprovoceerd achten.

Hier kunnen we opnieuw de kosten be- rekenen door de verwachte schade te ver- menigvuldigen met een waarschijnlijk- heidsfactor.

Wat kan er onder het hoofd 'baten van

het afschrlkkingsbeleid' door de utilist

worden opgevoerd? Om te beginnen wor-

den beide partijen ervan afgeschrikt om

kernwapens tegen elkaar in te zetten; nog

sterker, om rechtstreeks met elkaar in een

militair conflict te geraken. Het afschrik-

(15)

CHRISTE='<-DEMOCRATIE

kingsevenwicht verkleint de kans dat de ene partij de andere militair zal aanvallen.

Vcrvolgens is het in de regel niet mogelijk dat er in een politiek conflict tussen de beide grootmachten effectief met het ge- bruik van kernwapens kan worden ge- dreigd. Kernwapens kunnen niet als afper- singsmiddel worden aangewend. Dit sluit, ten derde. niet uit, hoe paradoxaal het ook is, dat er in extreme situaties nog altijd effectief met de inzet van nucleaire wapens gedreigd kan worden, ook al zou het wer- kelijke gebruik ervan zelfvernietiging be- tekenen.

Ik kan het niet laten bij deze baten een enkele kritische noot te plaatsen. Indien beweerd wordt dat het afschrikkingseven- wicht de kans op een aanval, bijv. van de Warschaupactlanden op de Navolanden verkleint, dan is de vraag gewettigd: ver- kleint in vcrhouding tot wat? Er kan pas van \er kleinen worden gesproken, indien men er van uit mag gaan dat de War- schaupactlanden, in casu de Sovjet-Unie, reële plannen zouden hebben om (één van) de Navolanden aan te vallen. Ook al zou men dergelijke plannen niet- voor altijd- uitgesloten achten, dan moet deze ver- kleinde kans toch afgezet worden tegen de reële kans van een kernoorlog die onbe- doeld -per ongeluk- of zelfs, na provo- catie. opzettelijk wordt ontketend.

Als verder onder de baten de onmogelijk- heid \ an het doeltreffend gebruik van kernwapens als afpersingsmiddel wordt vermdd. dan is aangenomen dat deze wapens door de betrokken partijen über- haupt voor chantage te gebruiken zijn. De juistheid van deze veronderstelling kan men betwisten. (Hiermee is niet gezegd dat kenn,apens door terroristen niet effec- tief als chantagemiddel kunnen worden gebruiku

Het dreigen in extreme situaties met de inzet van kernwapens verhoogt de kans op een kernoorlog en neutraliseert daarmee weer de baat die de partij 'in extremis'

CHRIST::C'-' DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

183

ervan meent te verkrijgen. De laatstge- noemde baat is bovendien slechts voordeel in een prudentiële, op het groepsbelang gerichte calculatie en kan daarom be- zwaarlijk in een utilistische calculatie bij de baten gerekend worden.

Het ging mij in bovenstaande kosten- baten analyse, zoals gezegd, om een voor- beeld van een op het afschrikkingsbeleid toegepaste utilistische redenering. Aan- spraak op volledigheid en uitputtendheid heb ik daarbij niet gemaakt. Wel meen ik een representatieve selectie van de belang- rijkste kosten en baten te hebben opge- voerd. Op basis daarvan lijkt het zeer on- waarschijnlijk dat voortzetting van het afschrikkingsbeleid het beter zou doen, niet alleen volgens een utilistische maar ook volgens een prudentiële calculatie, dan enig beschikbaar alternatief. Bij dit laatste kan men niet alleen denken aan tweezijdige, maar ook aan geleidelijke een- zijdige nucleaire ontwapening. (V oor een uitvoerige en gedegen argumentatie ten gunste van eenzijdige nucleaire ontwape- ning door een wereldmacht als de V.S.

- let wel, het gaat hier niet om Neder- land- zie Douglas Lackey, 'Missiles and Morals: A Utilitarian Look at Nuclear Deterrence', Philosophy and Pubtic Affairs

11

(1982), 189-232.)

Een zwak punt in een consequentialisti-

~che

kosten-baten analyse als hierboven gegeven is de waarschijnlijkheidsrekening.

Hoe vaak is er in het voorgaande geen sprake geweest van 'kans' en verwante noties. Men ontkomt er in deze en derge- lijke gevallen niet aan te werken met sub- jectieve schattingen die de uitkomsten een verre van exact karakter geven. Toch zal men er het beste van moeten maken, als men tenminste voor dit type van ethische argumentatie kiest.

Maar hoe ziet ons probleem er in een niet-

consequentialistische ethiek uit? Kan een

bereid van nucleaire afschrikking hier

(16)

door de beugel? Laat ik de klassiek-chris- telijke theorie van de rechtvaardige oorlog als representant van dit type ethiek nemen.

Ook nu gaat het mij weer om een voor- beeld van een redeneerwijze en claim ik geen volledigheid. In voornoemde theorie zijn een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan voldaan moet zijn, wil het voeren van een oorlog als moreel juist aange- merkt kunnen worden. Eén daarvan is dat er voor een rechtvaardige zaak gestreden wordt. Een andere, dat de strijd met mo- reel aanvaardbare middelen wordt ge- voerd. Het gebruik van dodelijk geweld is niet zonder meer immoreel. Het opzet- telijk doden van onschuldig menselijk le- ven is echter moreel ontoelaatbaar. Hier komt men in strijd met het gebod van God: gij zult niet doden. Het morele debat over het afschrikkingsbeleid zal in het kader van de theorie van de rechtvaardige oorlog dan ook niet gaan, althans niet uit- sluitend, om de berekening van de gevol- gen van militaire handelen, zoals in een consequentialistische redenering het geval is, maar onder meer om de correcte toe- passing van de begrippen 'opzettelijk' en 'onschuldig'.

Gesteld dat bij een nucleaire aanval op een militair doel in de Sovjet-Unie hoogst- waarschijnlijk niet-militairen (non-com- battanten) gedood zullen worden, is de dood van deze mensen dan onopzettelijk teweeggebracht? Kunnen alle combattan- ten in een niet-democratisch geregeerd land als de Sovjet-Unie voor schuldig wor- den gehouden en alle non-combattanten in een democratisch geregeerd land voor on- schudig? Dit zijn een paar vragen die rele- vant zijn bij de toepassing van de theorie van de rechtvaardige oorlog. Een nucleai- re aanval op een militaire installatie waar- bij alleen schuldige combattanten zouden worden gedood, zou niet in strijd komen met de als tweede genoemde voorwaarde van de onderhavige theorie. In de praktijk zal aan deze voorwaarde echter niet vol- daan kunnen worden, gezien de aan zeker-

heid grenzende waarschijnlijkheid van escalatie, waarbij ongetwijfeld ontelbare onschuldige mensen omgebracht zullen worden en het argument van onopzette- lijkheid niet opgaat.

Men zou hier nog tegen kunnen werpen dat het dreigen met het gebruik van kern- wapens toch nog iets anders is dan het werkelijk inzetten ervan, te meer daar het dreigen er juist op gericht is, om gebruik te voorkomen. Maakt dat in deze theorie geen verschil? Neen, zo wordt vaak met een beroep op de apostel Paulus gesteld (zie Rom. 3:8), het dreigen met het ge- bruik van immorele middelen, zelfs al zou er een goed doel mee bereikt kunnen worden, is moreel verwerpelijk.

Een politicus zal zich uit de aard van zijn beroep primair aangesproken voelen door consequentialistische redeneringen. Voor- ziene uitkomsten van alternatieve beleids- opties zijn uitermate belangrijk als politie- ke beslissingen worden gevraagd. Dit geldt zowel voor de christen- als de niet-chris- ten-politicus. Eerstgenoemde zal zich ech- ter, naar ik hoop, niet alleen laten leiden door consequentialistische overwegingen.

De geboden van God, die niet los staan van zijn beloften, stellen grenzen aan de morele mogelijkheden van menselijk han- delen. Of een bepaald beleid al of niet met het gebod van God in strijd komt, is niet vaak met zekerheid te zeggen. Waar echter gedreigd wordt met het gebruik van kernwapens en andere massa-vernie- tigingswapens, hoeft geen onzekerheid te bestaan over de inhoud van het gebod van God.

De politicus, in ieder geval de christen-

politicus, lijkt dus een doorslaggevende

morele reden te hebben, ontleend aan een

niet-consequentialistische ethiek, om het

beleid van nucleaire afschrikking te ver-

werpen. Er zou voor hem of haar een

moeilijk dilemma ontstaan, als redenen

van consequentialistische aard eenparig

voor voortzetting van het afschrikkings-

(17)

CHRl.STE~-DEMOCRATIE

beleid zouden pleiten. Dit dilemma hoeft zich evenwel niet voor te doen. Zoals we gezièn hebben is het waarschijnlijk dat een politiek van voortgezette nucleaire afschrikking slechtere- of minder goede- gevolgen zal hebben, zowel voor elk van de militaire blokken als voor de wereld in zijn geheel, dan beschikbare beleidsalter-

CHRI:''-:-EN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

185

natieven. Indien dit inderdaad het geval

is, is het aan de politici om dit alternatieve

beleid serieus te beproeven.

(18)

door dr. Sytze Faber

Dr. Sytze Faber is van huis uit politicoloog; hU is thans Tweede Kamerlid en lid van de hoofdredactie van het Friesch Dagblad.

Socialistische oppositie en

burgerlijke ongehoorzaamheid

Een aantal kanttekeningen

Naar aanleiding van de ontwikkelingen in de PvdA vroeg de redactie mij iets te schrijven over oppositie voeren en het verschijnsel van burgerlijke ongehoorzaam- heid. Een nogal complexe materie. Bovendien moest het begrijpelijkerwijs in kort bestek. Het leek me het beste puntsgewijs een aantal kanttekeningen te maken. Ik heb (mede uit tijdgebrek) niet gestreefd naar volledigheid. Wel hoop ik, dat de meeste relevante aspecten in kaart zijn gebracht.

1. Het is niet toevallig, dat de democra- tische staatsvorm vooral voorkomt in de rijkste landen van de wereld. Het heeft er veel van weg, dat een democratie pas kan opbloeien als er uitzicht ontstaan is op economische groei en welvaart. Pas na de industriële revolutie kreeg de democratie gaandeweg meer grond onder de voeten.

Een specifieke illustratie zien wij in de zestiger jaren: een bijna ongebreideld economisch optimisme en tegelijkertijd nogal overspannen verwachtingen met be- trekking tot de mogelijkheden van demo- cratische organisaties. Ik wil maar zeggen:

er is een verband tussen 'economie' en 'democratie'.

2. In tijden van economische voorspoed

is dit geen probleem. Het wordt anders als de economie stagneert: de hoop op werk verschrompelt, rondhangende school- verlaters, het (gedeeltelijk) moeten opeten van het eigen huis, zilvervlootspaarbank- boekjes die

óf

opgemaakt of 'zwart' ge- maakt moeten worden, dalende koop- kracht, dagelijkse berichten over bedrijfs- sluitingen, etc. Het is niet denkbeeldig, dat in zo'n malaise-tijd bij bevolkings- groepen het gevoel ontstaat: wat heeft deze maatschappij, dit politieke stelsel ons eigenlijk (nog) te bieden?

3. Het lijkt me voor de hand te liggen,

dat dergelijke gevoelens het minst om zich

heen zullen grijpen in partijen, die in

sterke mate geïdentificeerd kunnen wor-

(19)

STAATKU:-..'DIG BESTEL

den met het bestaande stelsel. Denk aan de eh risten-democraten, die sinds 1918 (invoaing van het huidige kiesstelsel) on- afgebroken belangrijke verantwoordelijk- heden hebben gedragen in de opeenvol- gende kabinetten. Bij de socialisten ligt dat

wd

even anders. Na het tijdvak-Drees heeft de PvdA in de laatste kwart eeuw maar ruim zes jaar regeringsverantwoor- delijkheid gedragen. En dat ging boven- dien met hangen en wurgen: a) het kabi- net-Cals werd na ruim een jaar al getor- pedeerd door de motie-Schmelzer, b) het kabinet-Den Uyl kon (ondanks het ont- breken van een parlementaire meerderheid van CDA en VVD) pas ontstaan na een 'inbraak' in het christen-democratische kamp en c) het tweede kabinet-VanAgt (ook toen ontbrak een meerderheid van CDA en VVD) wat bij wijze van spre- ken

('?)

al gevallen voordat het gevormd was.

Tegen deze achtergrond is het niet zó ver- wonderlijk, dat in een bepaald deel van de socialistische achterban de vraag rijst welke boodschap men heeft aan het be- staande systeem. Zou ook de liefde voor een politiek stelsel niet vaak door de maag gaan?

4. De socialistische top komt dan tussen twee vuren te zitten. Enerzijds de scepsis (of nog erger) van een deel van de eigen achterban en anderzijds de wetenschap, dat de kansen op een toekomstige rege- ringsdeelname dalen naarmate de radica- lisering in eigen kring toeneemt. Met als gevolg een ambivalente houding of (en dat is misschien dichter bij de waarheid) een tweesporenbeleid: aan de ene kant een uiterst demagogisch actiekrantje ('voor een dubbeltje geboren', etc.) en aan de andere kant in het parlement (nog?) een gematigde opstelling (voorbeeld: in tegen- stelling tot o.m. D'66 stemden de socialis- ten in de Tweede Kamer vóór de onder- wijsbegroting van minister Deetman).

CHR!S1T:·l DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 4/83

187

5. Het kan op zichzelf verleidelijk zijn voor het CDA de vinger vooral te leggen bij de radicalistische uitingen binnen de PvdA. Daarbij dient men zich bewust te zijn van het verschijnsel van de zichzelf vervullende profetie. Indien de PvdA door de buitenwacht min of meer gestigmati- seerd wordt als een ietwat dubieuze eend in onze rechtsstaat-vijver wordt het voor de gematigde krachten in de PvdA al gauw een kwestie van dweilen met de kraan open.

6. Even een opmerking er tussen door.

De (electorale) positie van het CDA wordt niet alleen bepaald door de verhouding tot de PvdA. Integendeel, zou ik bijna zeggen. De relatie tussen CDA en VVD is (momenteel) minstens zo belangrijk. Een enkel cijfer ter illustratie.

De PvdA is de laatste kwart eeuw stabiel gebleven: in

I

959 48 Tweede Kamerzetels en nu 47. De christen-democraten hebben in dit zelfde tijdsbestek niet minder dan 30 zetels verloren: van 75 zetels naar 45!

De VVD verdubbelde haar zeteltal daar- entegen bijna: van 19 zetels in 1959 naar 36 zetels vorig jaar.

Het is te simpel om causale verbanden te leggen. Maar het trekt de aandacht, dat de christen-democraten er sinds 1959 (dus in de tijd van de vele christen-democrati- sche/liberale coalities) uiterst bekaaid zijn afgekomen en dat de VVD onstuimig gegroeid is.

Na de tweede wereldoorlog zijn de chris- ten-democraten er door een uiterst princi- piële stellingname tegenover de socialisten (die coalitievorming overigens niet uit- sloot, integendeel) in geslaagd een massale doorbraak naar de PvdA te verhinderen.

Tegen de tweede doorbraak (die naar de

VVD) dient op dezelfde wijze stelling ge-

nomen te worden. Op grond van de cij-

fers kan moeilijk anders geconcludeerd

worden, dan dat een fluwelen aanpak

waarschijnlijk contra-produktief werkt

voor het CDA

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit het antwoord moet blijken dat er daar nog andere (soorten) reducenten zijn (die daar heel goed groeien door de heersende temperatuur en hoge

[r]

• Tegenstanders van de Verlichting konden zich vinden in deze wet, omdat de structuur van de scholen niet werd aangetast / het onderwijs niet gericht was op de emancipatie van

• Een juiste omschrijving van een (voor het Amerikaanse leger) positief beeld van de Vietnamoorlog, aan de hand van een element uit de poster, bijvoorbeeld: de poster van The

Voor het antwoord dat de Q-koortsbacterie muteert waardoor het vaccin steeds aangepast moet worden, wordt 1

− Tijdens het sporten wordt door de lever meer glycogeen in glucose omgezet. − Als je ineens schrikt kan door de afgifte van adrenaline er snel meer glucose in het

Uit het antwoord moet blijken dat het afwijkende (X-chromosomale) allel bij haar overgrootvader tot onvruchtbaarheid zou hebben geleid / tot een vrouwelijk fenotype zou hebben

• niet alle eiwitbronnen alle aminozuren bevatten (die nodig zijn voor de eiwitsynthese) 1. • de aminozuren die niet door de mens zelf gesynthetiseerd kunnen worden