• No results found

Eerlijk delen is niet genoeg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Eerlijk delen is niet genoeg "

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eerlijk delen is niet genoeg

De toekomst moge dan van iedereen zijn, die van de Partij van de Arbeid lijkt allerminst verzekerd. De evaluatie van de verkiezingsoverwinning, die een ne- derlaag bleek, is toevertrouwd aan insiders. Begrijpe- lijk, maar intellectueel weinig bevredigend. De neiging bestaat om de uitslag als een vervelende tegenvaller te zien, een soort onverdiend ongemak waarmee het bes- te valt te leven door er zo min mogelijk aandacht aan te geven. Maar net als in 1977 zal 1986 ons blijven ach- tervolgen: zo krachtig en toch zo machteloos. Het geeft aan dat de PvdA met dit program en deze cultuur haar grenzen heeft bereikt; een één-dimensionale par- tij, goed in eerlijk delen. Niemand in de sociaal-demo- cratie zal het in de toekomst zonder die dimensie van gelijkberechtiging willen stellen. Maar zo min als het liberalisme zich kan permitteren langdurig vereenzel- vigd te worden met eigenbelang en vrije concurrentie, zo min kan de sociaal-democratie voldoende werf- kracht ontwikkelen als ze het bestaande 'slechts' eer- lijker zou willen verdelen.

De sociaal-democratie wordt in ons land teveel geïden- tificeerd met vrijwaren en niet met vrij maken. Met re- geren en niet met uitdagen. Met verdelen, maar niet met efficiënt produceren. En de middelen die wij wil- len inzetten voor een grotere zelfstandigheid en parti- cipatie van burgers: planning en ordening, hebben zich te zeer verzelfstandigd tot bureaucratische pro- cessen waar niemand greep op heeft. Nu honderddui- zenden hun werk van karakter zien veranderen en even zovelen angst hebben weggeautomatiseerd te worden, nu komt het er op aan opnieuw te laten zien hoe groot het oplossend vermogen van de PvdA is èn vooral in welke mate we ons vrij kunnen maken van een al te sterke identificatie met de overheid, zoals die zich de laatste decennia, ook door ons toedoen, heeft ontwik- keld.

Bij de verkiezingen van mei jongstleden stond de vraag ter beantwoording, wie het meest competent geacht werd dit land de volgende fase van zijn techno- logische ontwikkeling in te loodsen. En alleen als we aannemelijk weten te maken dat we, beter dan ande- ren, in staat zijn in bredere lagen van de bevolking ta- lenten aan te boren op het gebied van techniek en cul- tuur; dat we dynamiek weten te brengen in een dicht- geslibde besturing met veel ambtelijke betutteling, al- leen dan is de volgende slag voor ons. Bertold Brecht zei het al: 'Es ist das Einfache das schwer zu machen ist'.

Jacq. Wallage

Lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de hrbeid;

lid van de redactie van SenD

socialisme en democratie nummer 7/8

209 juli/augustus 1986

(2)

P b k o g

\I ft C

\I

\I

1

V

f d k n a tI v g k I b e 1< k b p v

e, h n C n o o v, d h k n

S(

n

VI

gl kl ja D

ZI VI

L te zi

(3)

- -- - ~- -- - - - - - - - --- - - -

Waarheen PvdA?

Precies twintig jaar geleden brandde een discussie los binnen de PvdA over haar toekomstige functie en koers. In 1966 werd eerst D'66 en toen Nieuw Links opgericht. Er was verlies geleden bij de staten- en de gemeenteraadsverkiezingen. Via de motie-Schmdzer werd het kabinet Cals- Vondeling ten val gebracht. De redactie van Socialisme en Democratie bracht een spe- ciaal nummer uit onder de titel 'Waarheen PvdA', waarin de problemen in en rond de partij uitvoerig werden besproken. 1

Tijdens een bijeengeroepen congres op 11 en 12 no- vember in Rotterdam trad Joop den Uyl op als nieuwe fractievoorzitter en zei: 'Ik voel mij als de man die deelneemt aan een estafetteloop. Een man die defak- kei in de hand gedrukt krijgt met de boodschap, en nu maar zo hard mogelijk rennen, want we moeten een achterstand inhalen '2 Hard gerend heeft hij zeker. Na twintig jaar droeg hij dezer dagen de eerste politieke verantwoordelijkheid in de partij over aan zijn opvol- ger in een situatie die ten opzichte van 1966 overeen- komsten, maar vooral verschillen toont.

In 1986 wint de PvdA vij f Kamerzetels, maar blij ft zij buiten de regering. In het tijdperk-Den Uyl is slechts een kleine vijf jaar meegeregeerd. Terwijl in 1966 KVP, ARP en CHU omgerekend naar landelijke ver- kiezingen voor het eerst hun meerderheid zouden heb- ben verloren, versterkt het CDA in 1986 zijn politieke positie. Aan het proces van structurele neergang lijkt voorlopig, al dan niet bepaald door Lubbers-effecten, een einde te zijn gekomen. Reden tot grote tevreden- heid hebben kameraad Den Uyl en de PvdA derhalve niet.

Op het congres in 1966 zei hij: 'Wij hebben immers niet alleen te maken met een kabinetscrisis, met zorg om brood en werk, maar evenzeer met een stroom van onbehagen en van nieuwe ideeën die om een antwoord vragen. Dat antwoord moet de PvdA geven en als zij dat niet duidelijk geeft, dan is die partij geen knip voor haar neus waard'. Tot het tot stand brengen van een kabinetscrisis zijn we twintig jaar verder, lange tijd niet in staat gebleken; de zorg om brood en werk is schrijnender dan in 1966; er is veel onbehagen, maar niet van een zodanige breedte en diepte dat het bij de verkiezingen de links - rechts verhoudingen deed wijzi- gen; en nieuwe ideeën zijn er zeker ook, maar hun kracht lijkt vooralsnog geringer dan die van twintig jaar geleden.

Den Uyl signaleerde in 1966 protest en provocatie en zei: goddank. 'Liever een protesterende dan een on- verschillige. Liever een proteststem, dan geen stem.

Liever een stukke dan een beslagen ruit '. Geldt nu het tegendeel? Overheerst nu de onverschilligheid? Of zijn er twee kampen in Nederland: protest- en ja-stem-

mers en is de laatste groep gewoon in de meerderheid? Hans Kombrink De opkomst bij de verkiezingen was hoog. De vraag- Lid van de Tweede Kamer stelling was duidelijk: voor of tegen het zittende kabi- voor de Partij van de Arbeid net. Een meerderheid laat Lubbers zijn karwei afma-

ken.

Sommigen hunkeren naar de vernieuwingsgolf van de zestiger jaren in een nieuwe gedaante. Dat is hun goe- de recht. Sommigen leggen ook een relatie tussen de positie van de PvdA toen en nu. Dat doen ze wellicht te vlot.

Ik wil graag een poging doen de verkiezingsuitslag van mei jongstleden nader te bezien en in te gaan op de vraag: waar nu heen? Maar er behoeft daartussen geen direct verband te bestaan. Het is uitermate verleidelijk de uitslag te verbinden met kritiek die men toch al had op de opstelling van de partij. Kritiek die volop hout kan snijden, maar waarbij tenminste de plicht bestaat aannemelijk te maken dat de uitslag een betere was ge- weest, wanneer de opstelling een andere was. Ander- zijds kan het nodig zijn los van de uitslag een aantal discussies te voeren, wanneer het idee bestaat dat de toekomst van de PvdA of de oplossing van maat- schappelijke problemen dat vergt.

De verkiezingscontext

De klacht in de jaren zestig was dat de PvdA tezeer on- derdeel was gaan uitmaken van het establishment en dus ook deelde in zijn.toenemende impopulariteit. De PvdA was de personificatie geworden van wat Thoe- nes noemde: de staatschappij; de regering die regeert vanuit een technisch weten en een technische verant- woordelijkheid. De werkelijke verscheidenheid aan opvattingen in de samenleving was niet duidelijk her- kenbaar in partijen en programma's.3

Door politieke en personele vernieuwing, door het vorm geven aan nieuwe aspiraties en inspiraties, kon de PvdA haar crisis overwinnen en kwam zij weer in het offensief. Ten tijde van het kabinet-Den Uyl was rechts in de verdediging. Maar door een samenloop van tenminste twee factoren kwam daarin een kente- ring. De eerste dreigt zich in elk proces voor te doen:

op actie volgt reactie. Een deel van de aspiraties bleek op drijfzand gebouwd of raakte verstikt in taai verzet.

Na een tijd van onrust en vernieuwing groeide de be- hoefte aan rust, stabilisatie dan wel evenwichtsherstel- lende mechanismen. Kwam de deelname aan de rege- ring in 1965 wellicht iets te vroeg, die in 1973 kwam eigenlijk te laat.

De tweede factor was de inzinking in de economische groei waarvan men de duur aanvankelijk heeft onder- schat. De PvdA zat nog steeds met hart en ziel gebak- ken aan de zelf mee opgebouwde welvaartsstaat.

socialisme en democratie nummer 718

211 juli/augustus 1986

(4)

Daarbij lag het accent op groei-verdeling door middel van een steeds groter wordende collectieve sector en op keynesiaanse sturingsinstrumenten, ondanks een kleine omvang van de Nederlandse economie. Naar- mate de economische crisis ernstiger vormen aannam, hergroepeerde politiek rechts zich en nam de behoefte onder de bevolking aan technisch management weer toe.

De PvdA moet in economisch slechte tijden in haar opstelling elementen verwerken die moeilijk verenig- baar zijn. De politieke identiteit kan niet meer ont- leend worden aan een verdere uitbouw van voorzie- ningen en inkomensgroei. Verscherpt naar voren komt het vervullen van de sociale beschermingsfunctie door te helpen verdedigen wat is opgebouwd. Tegelijk moeten ook socialisten aangeven hoe op een verstan- dige wijze de gevolgen van de economische teruggang kunnen worden opgevangen. Daarbij bestaat grote huiver voor het snijden in het eigen vlees van de wel- vaartsmaatschappij. We hebben - in tegenstelling tot rechts - geen ideologische argumenten om het in die richting te zoeken, en daarom passen we ons tegen heug en meug aan bij financiële maatregelen waaraan moeilijk te ontkomen valt. Verhoging van de collectie- ve lastendruk? Die is al hoog en ook de PvdA kan de ogen niet sluiten voor een sterk toegenomen fraude.

Verdere vermindering van inkomensverschillen? Het spreekt ons ideologisch aan, maar a) de opbrengst valt door de wet van de kleine getallen tegen, b) de verschil- len zijn onder negentig procent van de bevolking al niet zo groot, en c) misschien is er wel enig verband met het tempo van economische groei. Kortom, we raakten meer en meer in het defensief en holden enige tijd achter de verslechterende economische situatie aan. Onze alternatieven waren steeds gericht op ver- mijding van een deel van de door de regering voor- gestelde bezuinigingen. Vaak kon de kritiek worden vernomen, dat de PvdA geen echt alternatief had; ook in eigen kring. En als ik vermoed wat schuilging in het woordje 'echt' hadden we het ook niet. Voor zover on- ze positie van minder bezuinigen samenhing met een betere bestrijding van de werkloosheid, was ons lot mede afhankelijk van niet-politieke krachten als die van werkgevers en -nemers.

In september 1981 stapten we, onvoorbereid op de echte financiële situatie, in de regering - en dat op het diepst van de economische crisis. Het verzet tegen on- ze medeplichtigheid aan de realisering van bezuinigin- gen was groot. We hielden ons niet aan het bestaande verwachtingspatroon, en dat leidde tot een vertrou- wenscrisis. De inschikkelijkheid van de vakbeweging was nog niet zo groot als die nu is. Van die acht maan- den is blijven hangen dat we voortdurend met het CDA overhoop lagen; dat Joop den Uyl zijn best deed een werkgelegenheidsbeleid te ontwikkelen, zonder dat dit echt lukte; dat de PvdA ook bezuinigt als ze meeregeert. Van Agt, die al snel van ons afwilde, werd uit PvdA-kring een handje geholpen, zodat de PvdA als wegloper kon worden geëtaleerd. Terwijl in de ja- ren zestig de klacht werd geuit dat de PvdA alleen puin mocht helpen ruimen, mocht de PvdA ook dàt niet meer.

Na de breuk in 1982 ontstond een lastig Hanteerbare si- tuatie. Enerzijds kon de PvdA weer volop haar sociale beschermingsfunctie vervullen (en als zij het niet deed, wie dan wel?), tegelijk wilde zij het contact met de fi- nanciële werkelijkheid niet verliezen. Bij menige kie- zer in het politieke midden bleef de twijfel knagen in hoeverre CDA en PvdA tot effectief samen regeren in staat zouden zijn respectievelijk in hoeverre de PvdA in staat was tot financieel-economisch crisis-manage- ment.

In de Nederlandse politieke verhoudingen ontstaat niet snel een perspectief op een linkse meerderheid. De PvdA kon daarom weinig anders dan zowel het ge- voerde regeringsbeleid tot inzet van de verkiezingen maken als de regeringssamenwerking met één van bei- de huidige regeringspartijen nastreven. Een uit ons bestel voortvloeiende innerlijke tegenstrijdigheid, waarvoor ik een geloofwaardig alternatief nog niet ge- hoord heb. Het was een formule die wat betreft het CDA ook aansloot bij het gevoelen van een overgrote meerderheid van de PvdA-kiezer, maar niet bij de CDA-achterban.

De wervingskracht van onze kritiek op het gevoerde beleid verminderde naarmate de zittende regering- Lubbers kon wijzen op de vruchten van het econo- misch herstel. Uiteraard werden die gepresenteerd als eigen prestatie. In 1986 kon het inkomen van menig- een weer toenemen, de werkloosheid daalde en er leek derhalve weer reden tot hoop en optimisme. Lubbers trachtte zich met dat gevoel te identificeren, terwijl bij de PvdA een bezorgde en sombere ondertoon bleef overheersen. Het is niet voor het eerst dat de economi- sche conjunctuur een grote electorale invloed heeft ge- had. In kleinere kring binnen de PvdA was men, al langere tijd niet alleen verheugd over het economisch herstel, maar ook beducht voor de politieke nevenef- fecten. Menigeen was er verbaasd over dat de positie van de PvdA in de peilingen lange tijd zo sterk bleef.

Van grote invloed op het politieke klimaat was uiter- aard ook de kruisrakettenkwestie. Het verzet tegen de plaatsing vond en vind ik juist. De argumenten waren en zijn nog steeds aan onze kant. Tegenover de eigen linkse achterban heeft het PvdA-standpunt wervend gewerkt. Of dat voor andere groepen van het electo- raat ook het geval was moet betwijfeld worden, mede door de tijd die verstreek tussen de datum waarop de Kamer definitief besliste en de verkiezingsdatum. Ook in deze kwestie namen we geen gemakkelijk hanteer- bare positie in. Om te beginnen beperkten we uit in- tern wantrouwen elkaars bewegingsruimte door er een minimum-programmapunt van te maken. Voor vele kiezers was na de verdragsgoedkeuring de strijd gestreden. Onze wens de kwestie levend te houden en via de kiezersuitspraak tot een soort herkansing te ko- men is nauwelijks gaan leven. De combinatie in ons standpunt van enerzijds ononderhandelbaarheid en anderzijds heronderhandeling met de VS heeft, vrees ik, niet echt overtuigend gewerkt op de kiezers wier steun we niet al hadden.

Om je doelstellingen zo goed mogelijk te kunnen be- reiken moet je kunnen zwemmen als een vis. In elke nieuwe situatie moet je je positie opnieuw kunnen kie-

z

r o

I I d b v n il e n ti [ il e n s z g p V v li

\\

b h n ti

v e

\\

p

ti

e

ÎI

n p g g

ft

(, (I h si b n

Zl

b

r.

ti b rr h el p' d. gl

h:

VI w

(5)

zen. Dat konden we echter niet meer. We konden de regeringspartijen niet meer uitdagen en daardoor geen offensieve kracht meer ontwikkelen.

De uitslag

De positie die ik hierboven heb ingenomen is - zoals de meeste andere - een subjectieve. Er is nog niet ge- bleken dat ze in het nu beschikbare materiaal over de verkiezingsuitslag voldoende steun vindt. De lezer mag mijn schets zien als een te bevestigen hypothese en in elk geval als een uitdrukking van de overtuiging dat een verkiezingscampagne altijd plaatsvindt in een kli- maat waarvan de bepalende factoren al van oudere da- tum zijn.

De uitslag is in elk geval niet negatief beïnvloed door interne verdeeldheid. We waren redelijk eensgezind en elk lid van de spraakmakende menigte heeft zich met meer of minder overtuiging in de uitgezette koers ge- schikt, wetend dat de tijd voor discussie later wel weer zou aanbreken. Het verkiezingscongres veroorzaakte geen rumoer. Voor het eerst zakte na een congres onze positie in de opiniepeilingen niet in.

We hadden wel een lijstaanvoerdersprobleem. Dat is van belang omdat naast de politieke inhoud ook de lijstaanvoerder nu eenmaal van grote invloed is op de wervingskracht van een partij. Het is echter goed te bedenken dat de aantrekkingskracht van een politiek leider op haar beurt weer bepaald wordt door het kli- maat waarin deze moet opereren. Hij kan dat slechts ten dele beïnvloeden. Ik heb niet de overtuiging dat vervanging van personen plotseling een resultaat van een heel andere orde oplevert. Invloed op de mate van winst of verlies kan er echter zeker van uitgaan.

Als een politiek leider zelf al een aantal malen zijn ver- trek aan de orde heeft gesteld, is hij al half vertrokken en worden degenen die op hem uitgekeken zijn al snel in dat gevoel bevestigd. Het is ongehoord dat de partij niet in staat is geweest om eerder tot beslissingen op dit punt te komen. Diverse mogelijkheden werden de af- gelopen vijf jaar geblokkeerd door het bestaan van te- gengestelde opvattingen en van enkele externe facto- ren. Op het moment van definitieve besluitvorming (augustus 1985) was er (nog) geen goed alternatief (meer) voorhanden en een aantal maanden later werd het te laat of onjuist geacht op reeds genomen beslis- singen terug te komen. Voor die gang van zaken bestaat een collectieve verantwoordelijkheid, die nu niet behoort te worden vergeten. Dat geldt voor me- zelf, dat geldt voor andere leden van fractie en partij- bestuur.

Het aan de orde stellen van 'personele' factoren is al- tijd gewaagd, omdat onbegrip in eigen kring en mis- bruik door de tegenstander snel op de loer liggen, maar uit het verkiezingsmateriaal blijkt onmisken- baar de relevantie. Uit een begin april gepubliceerde enquête bleek al dat niet alleen Lubbers op een aantal persoonlijke politieke kwaliteiten veel hoger scoorde dan Den Uyl, maar bovendien dat de score van laatst- genoemde veel lager was dan in 1981. Zowel de abso- lute als de relatieve wervingskracht van onze lijstaan- voerder was minder gunstig dan vroeger. Overigens was de positie van Kok op dat moment niet gunstiger. 4

Den Uyl Kok

PvdA-

stemmers allen PvdA allen

1981 nu nu nu nu

betrouwbaar 68 52 26 47 29

bekwaam 59 43 28 34 26

sympathiek 58 24 12 34 26

leider 55 34 22 27 18

recht door zee 39 16 8 31 19

doortastend 42 17 11 33 25

wijs 41 29 17 17 12

De NOS heeft onderzoek gedaan naar het oordeel van degenen die nog niet wisten wat ze gingen stemmen, over het laatste tv-debat bij de NCRV.5 Nijpels en in mindere mate Den Uyl scoorden onder deze groep ten opzichte van Lubbers op soortgelijke kenmerken als hierboven genoemd veel minder gunstig. Daarin uitte zich het voordeel dat Lubbers aan het minister-presi- dentschap ontleende.

De neiging bij de winnaar te willen horen is bekend, maar toch zegt het wel wat dat volgens het NOS- onderzoek 87 procent van de 'niet-weters' Lubbers de debat-winnaar vonden en 53 procent Den Uyl de ver- liezer. Van deze onzekere kiezers sprak 62 procent de politieke stellingname van Den Uyl minder aan dan verwacht werd en vond 61 procent dat hij het slechter deed dan ze hadden verwacht. Bij Lubbers was het po- sitieve oordeel respectievelijk 58 en 66 procent. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat een naar verhouding groot deel van deze groep kiezers uiteindelijk CDA is gaan stemmen. De PvdA heeft deze vijftien procent van het electoraat uiteindelijk onvoldoende weten te binden. Deze gegevens bevestigen het vermoeden van Maurice de Hond6 dat de laatste dagen voor de verkie- zingen vrij grote verschuivingen zijn opgetreden ten gunste van Lubbers en het CDA. Of hij er gelijk in had dat een andere lijsttrekker in dit krachtenveld een be- ter tegenwicht had kunnen bieden, zullen we nooit met zekerheid kunnen vaststellen.

Van de lijsttrekkers naar de inhoud. De PvdA pro- beerde vooral het sociaal-economisch beleid centraal te stellen, met name werkgelegenheid en sociale zeker- heid. Daarnaast kwam de kernenergie sterk in de be- langstelling. Volgens het net genoemde NOS-onder- zoek was de waardering van de groep 'niet-weters' voor de PvdA-opstelling op het gebied van kernener- gie en veiligheidsbeleid iets (maar niet veel) hoger dan die voor de CDA-koers, en scoorden we inzake de be- strijding van criminaliteit en het economisch beleid duidelijk ongunstiger. Hieruit blijkt dat onze hoop om op financieel-economisch gebied te kunnen toe- slaan, niet werd gerealiseerd en dat we op het terrein van kernenergie en vooral dat van de veiligheid niet tot een beslissend voordeel wisten te komen. Dit wordt bevestigd door een onderzoek van het bureau Prad.7 Het thema werkgelegenheid/werkloosheidsbestrij- ding bleek onder de CDA-achterban zelfs meer te le- ven dan onder de PvdA-kiezers: voor resp. SI en 28 procent was dat onderwerp beslissend voor de stem- voorkeur. Bij de kernenergie was de verhouding der- tien resp. 43 procent en bij de sociale uitkeringen elf en zeventien procent.

socialisme en democratie nummer 7/8

213 juli/augustus 1986

(6)

Er blijkt een duidelijke relatie gelegd te kunnen wor- den tussen het optreden van Lubbers en deze inhoude- lijke voorkeuren. Hij buitte de daling van de werk- loosheid adequaat uit en was op sociaal-economisch gebied minder kwetsbaar dan we hadden gewenst.

Over de kruisraketten werd nauwelijks meer gespro- ken. Inzake de sociale uitkeringen haalde hij met zijn beloften de PvdA bijna links in (om ze na de verkiezin- gen natuurlijk weer direct te vergeten) en met betrek- king tot de kernenergie wist hij tenminste de indruk te wekken diit die ook hem met grote zorg vervulde. Zijn zwakke plekken wist hij zodanig te beschermen dat we er niet doorheen konden prikken, terwijl onze belang- rijkste boodschap van vele jaren (de werkgelegenheid) kennelijk niet aansloeg. Van degenen die in 1982 PvdA stemden ging nu vijf procent naar het CDA, ter- wijl we van de CDA-stemmen van toen maar drie pro- cent kregen. Onder de nieuwe kiezers scoorde het CDA sterker dan de PvdA (respectievelijk 31 en 28 procent). De bevinding uit het Prad-onderzoek, dat 51 procent van de PvdA-stemmers wel de CDA-verkie- zingsleus kenden, maar slechts vier procent de eigen, is erg bijtend, maar past geheel in het beeld dat ik schet- ste.

Conclusies

1. Er is nog geen materiaal beschikbaar dat het moge- lijk maakt het stemgedrag naar sociaal-economische categorie of godsdienst te analyseren. De veron- derstelling dat een deel van de ons voorheen trouwe 'actieven' nu niet op ons gestemd heeft en dat de PvdA te zeer een partij is geworden van uitkeringsgerechtig- den kan door mij daarom in dit stadium niet getoetst worden. Ik heb de neiging op zo'n punt als dit voor- zichtig te zijn. De uitslag boven de grote rivieren en vooral in de Randstad kan ook door andere, minder- zichtbare factoren mede-bepaald zijn.

2. Alleen gedegen motieven-onderzoek kan nader op- helderen waarom we de slag om zwevende en nieuwe kiezers grotendeels verloren hebben. Ik heb getracht enkele programmatische indicaties daarvoor te geven, maar de personele aspecten spelen vermoedelijk een grotere rol dan de programmatische, zij het in een kli- maat dat door de campagnes zelf niet sterk meer wordt beïnvloed.

Onderzocht moet worden waarom precies het PvdA- standpunt inzake werkgelegenheid de aarzelende kie- zer zo weinig aansprak. Wordt ons standpunt over de 32 of zelfs 25 uur te star bevonden? Is er een sterk ont- wikkeld gevoel dat de beleidsprestatie op dit terrein vooral bepaald wordt door internationale factoren of door de rol die niet-politieke krachten zoals werkge- vers en werknemers spelen? Het lijkt mij van belang dat soort dingen te weten.

3. Bij alle toekomstige discussies over de politieke koers van de PvdA mogen we niet vergeten dat we on- danks alle wervingskracht van onze tegenstander toch vijf zetels wonnen, maar ook dat we die winst voorna- melijk op klein links boekten. De PvdA is uiteraard pas een bedreiging voor de CDA-VVD coalitie wan- neer we vooral van dat blok winnen. Ik bepleit niet om in opportunisme te vervallen. Ik bepleit niet om liever

te doen dan mogelijk is (dat zou trouwens ook niet hel- pen). Ik bepleit wel dat de PvdA, binnen de marges die er zijn, hieruit de consequenties trekt.

Nieuwe problemen, nieuwe antwoorden

Het is en blijft onze eerste opgave oplossingen te for- muleren voor de maatschappelijke en economische problemen die we signaleren. De discussie over de ver- anderingen in onze positie die daartoe nodig zijn, moet snel weer opgepakt worden. Dat zal moeten ge- beuren vanuit een lastige dubbelpositie: De PvdA mag haar programma niet ondergeschikt maken aan elec- torale korte termijn-overwegingen, terwijl zij tegelijk onmachtig blijft oplossingen in de praktijk te brengen als daartoe geen machtspositie wordt verworven. Het is een discussie die, zoals gezegd, niet geheel afhanke- lijk kan worden gemaakt van de uitslag van de verkie- zingen. Het is onvruchtbaar en kunstmatig om alles aan die uitslag op te hangen.

Eerst een opmerking over de noodzaak van discussie als zodanig. Ik acht het, met anderen, gewenst dat de PvdA een partij is waarin 'openheid, ruimte voor ideeënvorming en pluriformiteit leidende beginselen zijn'S, zonder dat we moeten doen alsof gebreken op dit punt tot onze 'overwinningsnederlaag' hebben ge- leid. We moeten weer discussie-platforms creëren, met inschakeling van mensen die de gangbare partij- paden minder hebben platgetreden en we moeten de in de afgelopen jaren toegepaste geleide democratie van dilemma-congressen en dergelijke begraven. Sint heeft gelijk als zij stelt dat de neiging tot verabsolute- ring van eenmaal ingenomen standpunten tot kortslui- ting kan leiden. Het in grote lijnen vaststellen van je programma, tweeëneenhalf jaar vóór de verkiezings- datum, werkt verstikkend. Terwijl Klaas de Vries9 meent dat we zo netjes geslaagd zijn in de integratie van maatschappelijke bewegingen geloof ik opnieuw met Sint, dat ondanks de wenselijkheid van een goede relatie met die bewegingen de partij toch een eigen af- wegingsfunctie te vervullen heeft. We hebben de afge- lopen periode wel eens te sterk de neiging gehad, dat uit het oog te verliezen.

Op zichzelf zegt dit nog niets over de koers die gevaren moet worden. Op een recent congres van de Jonge So- cialisten klink luid een pleidooi voor radicalisering.

Dat is legitiem, maar de koppeling die werd gelegd met de verkiezingsuitslag bleef een slag in de lucht. Omge- keerd kan ik met een electoraal gemotiveerd pleidooi voor een 'ruk naar rechts' evenmin uit de voeten. Hier ben ik het wel eens met De Vries: 'Ik zou er dan ook simpelweg voor willen blijven pleiten dat de PvdA haar eigen antwoorden blijft zoeken op de problemen die de samenleving ons stelt '. Geen aanpassing met het doel het verschil met het CDA kleiner te maken en ge- makkelijker coalities te kunnen sluiten. Maar als het zoeken naar eigen antwoorden ertoe leidt dat de af- stand tot andere partijen in bepaalde opzichten ver- mindert, moeten we daarvan evenmin zenuwachtig worden.

Om wat voor problemen gaat het nu vooral? Ik sluit wat dat betreft aan bij een artikePO van Kalma en

S n

ft

o

is S ir d k d If si o Z d d It e

ÎI r: C I1 z· d k c b n o a

v

v s d ti f. d v li

}

t,

(7)

Scheffer in de Volkskrant. Overigens behoor ik zelf niet tot de door hen genoemde groep mensen die meent dat Lubbers de verkiezingen heeft gewonnen ondanks het regeringsbeleid en ondanks het CDA. Er is, in tegenstelling tot de neiging die ik bij Kalma en Scheffer bespeur, ook geen reden personele aspecten in de analyse te verwaarlozen en andere oorzaken voor de yerkiezingsuitslag op te voeren, zonder een toerei- kende poging te doen dat aannemelijk te maken. Een duidelijker onderkenning van de door hen gesigna- leerde problemen zou wellicht geleid hebben tot een slechter resultaat, terwijl die problemen wel degelijk om een nadere positiebepaling vragen.

Ze noemen allereerst de confessionele machtspositie, die door de ontkerkelijking niet automatisch ver- dwijnt. Daarin hebben ze gelijk: veel niet-confessione- le kiezers stemden dit keer CDA! Maar hoe aan de eigen maatschappelijke macht vorm te geven zonder in strijd te komen met de eigen opvattingen over de in- richting van de maatschappij? Wat te doen met een CDA dat ontegenzeggelijk rechtser is geworden?

In de tweede plaats wijzen zij op een crisis in het 'ver- zorgingsstaat socialisme'. Terecht. Ook de PvdA kan door de bestaande financiële problemen niet onver- kort verdedigen wat is opgebouwd. Besturings- en controleproblemen werpen een nieuw licht op het bouwwerk waaraan we meewerkten. Planning door de nationale staat is een steeds lozer concept geworden, omdat ze botst op eigen verantwoordelijkheden van andere maatschappelijke organisaties, op culturele veranderingen en op een groeiende internationalisatie van financieel-economische macht. Hier worstelen we sterk met onszelf en ons verleden en ontbreken vol- doende ontwikkelde nieuwe concepties. 11 Onze posi- tie is nu vis noch vlees. We verkeren in een overgangs- fase, maar die mag niet te lang duren, omdat we an- ders in het defensief blijven. Voor een nieuwe partij- voorzitter ligt een hoofdtaak in de verdere ontwikke- ling van standpunten op dit terrein.

Als derde punt wijzen ze op sterke tendensen tot desin- tegratie van oude belangencoalities waarop we nu geen antwoord hebben. In de PvdA wordt die desinte- gratie ook wel gezien, en wijst men op de tweedeling tussen actieven en niet-actieven. Daar veranderen we dat maatschappelijke proces zelf, dat overigens eerder op meer- dan tweedelingen duidt nog niet mee. Het is een proces dat samenhangt met niet snel weg te denken technologische ontwikkelingen en internationale in- vloeden. Het oude gelijkheidsmodel, dat de sociaal- democratie in gedachten had, valt in stukken. We be- kritiseren dat, maar hebben geen vat op de wijzigingen die zich in de sociale verhoudingen voordoen, en ra- ken zodoende ook op dat vlak in het defensief. Een nieuw model opbouwen lukt (nog) niet, omdat dit zou kunnen leiden tot strijdigheid met onze huidige identi- teit. En is er wel een nieuw nationaal model denkbaar?

Kalma en Scheffer stellen zeker vragen die een ant- woord vergen. Er is een vacuüm. Ik acht het echter denkbaar dat het enige tijd zal kosten om door ons te geven nieuwe antwoorden ingang te doen vinden bij onze aanhang. Bovendien zullen ze niet tot een directe politieke versterking van onze positie leiden.

- - - - -- - -

- -- - - -

Tenslotte een paar opmerkingen over problemen die al op korte termijn om een oplossing vragen. In de eerste plaats het veiligheidsbeleid C.q. het beleid met betrek- king tot de kruisraketten. Zeker na de verkiezingsuit- slag is nu alleen in het verloop van het internationale overleg tussen de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten nog een mogelijkheid gelegen dat de plaatsing geheel of ten dele niet doorgaat. In het belang van de zaak van internationale veiligheid ontkomt de PvdA er daarom niet aan een nieuwe positie te kiezen, waarbij de kruisraketten met die veiligheid expliciet worden verbonden. Als er geen internationaal akkoord komt dan is dat bij de huidige stand van zaken voor een groot deel aan de opstelling van de Amerikaanse rege- ring te wijten. Nederland moet een eigen maatstaf ont- wikkelen, waaraan dat beleid dient te voldoen, en niet- plaatsing als sanctie stellen.

Als het tot een akkoord tussen de beide grootmachten komt is de veiligheid in Europa daarmee vermoedelijk zeer gediend en kan de plaatsing van kruisraketten als- nog geheel of ten dele overbodig worden. Als het mede door de opstelling van de VS niet tot een akkoord komt, dienen we niet te plaatsen. Vanuit zo'n positie zou door ons het offensief hernomen kunnen worden.

Vanuit handhaving van een kort nee kan door ons geen invloed meer worden uitgeoefend.

Daarnaast dienen zich een aantal problemen aan met betrekking tot het door de PvdA voorgestelde sociaal- economisch beleid. In ons alternatief gaan we tot nu toe uit van 2,5 procent arbeidstijdverkorting per jaar, van twee procent groei en van een zeer gematigde loonontwikkeling. Alleen in die samenhang was het voor ons mogelijk de ambtenarentrend en de netto- netto koppeling te handhaven, de bezuinigingsom- vang te beperken, de werkloosheid beduidend te ver- minderen en aan bepaalde financiële randvoorwaar- den te voldoen. Tot een grotere economische groei leidde ons alternatief overigens niet.

Als één of meer van de gehanteerde veronderstellingen niet mocht kunnen worden gerealiseerd, dan lukt het niet meer al deze doelstellingen tegelijk te verwezenlij- ken. Dan staan we voor discussies die we tot nu toe konden vermijden en kunnen we een aantal beloften niet waarmaken. Of de veronderstellingen wel of niet worden gerealiseerd onttrekt zich voor een flink deel aan onze politieke invloed. Verder zal er, naarmate in navolging van het buitenland het economisch herstel doorzet, een verder verschil optreden in de vraag-aan- bod verhoudingen op de verschillende delen van de ar- beidsmarkt. Generieke arbeidsduurverkorting in de gestelde omvang wordt dan steeds moeilijker te reali- seren. De differentiatie in tempo en vorm zal toene- men, al was het alleen maar omdat primair de vakbe- weging en werkgevers erover beslissen. Inkomensver- schillen zullen als gevolg van de decentrale onderhan- delingen toenemen, zonder dat dit langs fiscale weg globaal kan worden gecorrigeerd.

De loonruimte-formule tenslotte die de vakbeweging hanteert (inflatie plus stijging arbeidsproduktiviteit) is voor de collectieve sector eigenlijk niet goed toepas- baar. Daar zijn immers de mogelijkheden voor pro- duktiviteitsstijging niet dezelfde (tenzij we ook zelf

Vervolg op blz. 222.

socialisme en democratie nummer 7/8

215 juli/augustus 1986

(8)

F.P. Wibaut

Seksuoloog, verbonden aan het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam

In Vitro Fertilisatie en Embryotransfer

Zijn er gevaren verbonden aan de nieuwe methoden van voortplanting die de medisch-technische ontwikkeling ons heeft gebracht? Zo ja, op welke wijze kunnen die gevaren het beste worden ingeperkt; door wetgeving, door de verantwoordelijkheid van de medische stand te benadrukken, of bij voorbeeld door de rechter normerend te laten optreden?

Het zijn vragen waarover al enige tijd in medische en juridische kring, maar ook in breder verband, gediscus- sieerd wordt, maar die in PvdA-kring nog maar zelden expliciet aan de orde zijn gesteld. Dat gebeurt wel in de navolgende twee artikelen, geschreven door F. Wibaut en M. Rood-De Boer. Beide auteurs blijken nogal gere- serveerd te staan tegenover het gebruik op dit terrein van een instrument, dat sociaal-democraten doorgaans hoog in het vaandel schrijven, namelijk wetgeving. De zaak van een zorgvuldig toepassen van In Vitro Fertilisa- tie is, zo menen zij, met allerlei verbodsbepalingen van overheidswege in ieder geval niet gediend.

Een vergelijking met andere 'immateriële' kwesties, zoals abortus en euthanasie, ligt voor de hand, en wordt door beide auteurs dan ook met zoveel woorden getrokken.

'Nederland loopt achter', zo luidt de titel van één van de vele artikelen die de laatste tijd over In Vitro Fertili- satie (IVF) verschijnen.' Dit achterlopen (zie tabel 1) wordt versterkt door restrictieve maatregelen van de overheid en de roep om verbodsbepalingen van con- fessionele zijde. Terwijl IVF zijn massale toepassings- gebied vindt ten behoeve van ongewild kinderloze echtparen, maken de verbieders zich druk over het les- bische paar dat ook van deze nieuwe mogelijkheden zou kunnen profiteren. Met de moderne techniek van de IVF is het mogelijk om rijpe eitjes bij de ene partner weg te halen en na bevruchting buiten het lichaam (in vitro) met donorzaad, het embryo bij de andere part- ner in de baarmoeder te brengen (embryo transfer) en uit te laten groeien tot een voldragen kind. Dit is een van de marginale consequenties van het voortschrij- den der mogelijkheden ter bestrijding van ongewenste kinderloosheid. Een consequentie die door sommige groepen in onze samenleving wordt afgewezen. Deze groepen willen IVF reserveren voor heteroseksuele sa- menlevingsverbanden met een duurzaam karakter en dit wettelijk regelen. 2

Wat is IVF?

IVF is de methode van bevruchting buiten het lichaam van eitjes van vrouwen die door aangetoonde of ver- onderstelde afwijkingen van de vrouw of man niet op de normale manier zwanger kunnen worden. Normaal wordt door de eileider het rijpe eitje, dat eens per maand door de eierstok wordt afgestoten (ovulatie), naar de baarmoeder getransporteerd. De bevruchting vindt normaal plaats in de eileider, door één van de millioenen zaadcellen die de baarmoeder en de eilei- ders binnendringen na geslachtsgemeenschap. Bij ver- nauwing van de eileider kan het relatief grote eitje hier niet passeren op weg naar de baarmoeder, maar de veel kleinere zaadcellen kunnen er vaak wel langs. Zo kan een buiten-baarmoederlijke zwangerschap ont- staan, die levensgevaarlijk is en vrijwel altijd operatief verwijderd moet worden. Bij zo'n operatie moet dik- wijls de eileider waarin zich de zwangerschap ontwik- kelde verwijderd worden, omdat deze door de groei-

ende vrucht verscheurd is. Dit alles heeft een aanzien- lijke vermindering van de vruchtbaarheid van de vrouw ten gevolge, die zelfs volledig verdwenen kan zijn als de andere eileider ook is aangetast; bij voor- beeld door een ontsteking, die bij genezing neigt tot schrompelen waardoor een vernauwing ontstaat. De- ze situatie komt vrij veel voor en is een van de belang- rijkste oorzaken van kinderloosheid waarvoor IVF een oplossing zou kunnen bieden. Ook bij verminder- de vruchtbaarheid van mannen neemt men soms zijn toevlucht tot IVF. Door selectie en concentratie van zaadcellen buiten het lichaam en door deze direct met het eitje in contact te brengen verhoogt men de kans op bevruchting.

Verder wordt IVF met redelijk succes toegepast bij vrouwen waarbij ondanks uitvoerig onderzoek geen oorzaak voor de onvruchtbaarheid kon worden ge- vonden. In Nederland zijn ongeveer tien procent van de huwelijken ongewild kinderloos. Men schat dat met de methode van IVF ruim de helft van de ongewild kinderloze paren geholpen kunnen worden. Per be- handelcyclus is er echter slechts een kans van dertien procent op een voldragen zwangerschap. Bij vrouwen onder de veertig jaar ligt dit percentage wel wat hoger, vooral als er tevoren hyperstimulatie van de eierstok- ken heeft plaatsgevonden. Dit houdt in dat er door toediening van medicijnen een aantal eitjes tegelijk tot rijping wordt gebracht, dat operatief uit de eierstok gevist wordt om dan in een voedingsbodem - de 'rea- geerbuis' - te worden verzorgd. De embryoloog laat hier de bevruchting plaatsvinden met vers zaad of voorbewerkt diepvrieszaad van de partner of een do- nor.

De beste resultaten werden tot nu toe geboekt bij be- vruchting van drie eicellen tegelijk en het terugplaat- sen van deze drie embyo's in de baarmoeder. De kans op een voldragen zwangerschap van één van de drie is dan plusminus dertig procent; de kans dat ook een tweede en eventueel derde eitje 'aanslaat' betekent dan een twee- of drielingzwangerschap. Deze kans is echter veel kleiner. Ongebruikte embryo's kunnen in de diepvries bewaard worden voor een nieuwe poging,

T: z' sc Ir G B S.

a e. n ti d IJ rr E o b o d Ii h te b rr

)

(

~

rr el ct rr fl T k,

0:

b:

ü n si v( 1. 2. 3. 4.

5.

V ee bI

(9)

- - - -

--

Tabel!. IVF: Aantallen en wijze van sociale verzekering in Europa (zie noot I). zwanger-

schappen VK W-D FR B IT

Intact 1200 442 400 400 IlO

Gaande 200 . 200 100 100 50 Bevallen 1000 242 300 300 60

Soc. Verz. + + + + +

als de eerste niet tot resultaat leidde. Indien zich wel een zwangerschap volledig ontwikkeld heeft, dan die- nen volgens velen de overgebleven embryo's vernie- tigd te worden opdat zij niet voor experimenten wor- den gebruikt.

In de verschillende centra wordt nog druk geëxperi- menteerd om de resultaten betrouwbaarder te maken.

Er staat eigenlijk nog maar weinig vast, maar het is ook pas acht jaar geleden dat de eerste reageerbuisba- by werd geboren. Onlangs is een methode beschreven om langs vaginale weg eitjes te vangen. Dit betekent dat de vrouw niet meer voor laparoscopische verzame- ling van de rijpe eitjes hoeft te worden opgenomen in het ziekenhuis. Het is te verwachten dat, naarmate de techniek verbetert en er meer ervaring wordt opge- bouwd, het aantal mislukkingen geleidelijk zal ver- minderen, waardoor de kosten van de behandeling Jok zullen dalen.

Consequenties

Wat kunnen nu de consequenties zijn van deze nieuwe mogelijkheden? Wat is ethisch verantwoord? Moeten

~r verbodsbepalingen komen? Moet de overheid zich

~rmee bemoeien? Of dienen de beperkingen, indien daarvan al sprake zou moeten zijn, uitsluitend door de medisch-ethische commissies die in ieder ziekenhuis functioneren, vastgesteld te worden?

Terwijl het voor een ieder min of meer vanzelfspre- kend is dat deze nieuwe methode wordt toegepast bij ongewenste kinderloosheid van gehuwde vrouwen, blijkt de gedachte dat ook alleenstaanden of alterna- tief samenwonenden hiervan zouden kunnen profite- ren, weerstanden op te roepen. Er bestaan een aantal situaties, waarvoor restrictieve regelgeving is of wordt voorgesteld. Dit betreft:

I. IVF voor ongehuwde heteroseksuele paren.

2. IVF voor homoseksuele paren.

3. IVF voor alleenstaanden.

4. IVF voor een draagmoeder; dat wil zeggen het eitje van mevrouw A. wordt, na bevruchting in vitro, bij mevrouw B. ingebracht en na de geboorte van de baby aan mevrouw A. teruggegeven; al dan niet te- gen betaling aan de al dan niet anonieme mevrouw B.

5. Het ei-donorschap; dat wil zeggen het beschikbaar stellen van eitjes ten behoeve van vrouwen die zelf geen levensvatbare eitjes (meer) produceren; al dan niet tegen betaling aan de donor.

Vooral de commerciële kanten die bij situatie 4 en 5 een rol kunnen spelen, versterken de roep om verbods- bepalingen.

NL IlO 62 48

ZW POR LUX IR (DDR) Totaal

100 6 4 2773

75 4 791

25 2 4 (2) 1982

+ + +

In de huidige wetgeving is het recht op een kind niet af- dwingbaar en dat moet ook zo blijven (zie het stuk van

M. Rood-de Boer). Een bewust met behulp van derden

te verwekken kind heeft recht op bescherming, ook te- gen het verwekt worden. Er zijn situaties denkbaar waarin de hulpverlener naar eigen overtuiging geen medewerking kan verlenen aan een verzoek tot IVF.

Ik meen dat dit uitsluitend op goede en gedegen gron- den kan gebeuren, indien iedere aanvraag op zijn indi- viduele merites wordt onderzocht en een eventuele af- wijzing pas plaats vindt, na psychologisch onderzoek en overleg met derden. Het komt veel voor dat er door de jarenlange onderzoeken en pogingen om zwanger te worden ernstige huwelijksconflicten optreden die echter door het gemeenschappelijke geheim, de onge- wenste kinderloosheid, en de sociale isolatie niet gauw naar buiten doordringen. Het zou niet zo mogen zijn dat in geval een inmiddels op de klippen gelopen hu- welijk, het IVF kind als 'lijmkind' wettelijk niet ge- weigerd zou kunnen worden, omdat er officieel een gezinsverband bestaat, terwijl deze IVF zou worden afgewezen in het warme nest van een hecht lesbisch paar.

In principe zou de attitude, net als bij abortus, 'Ja, tenzij' kunnen zijn. Dus slechts bij uitzondering nee, en dan gemotiveerd door de individuele situatie. Het 'tenzij' zou niet nader omschreven dienen te worden dan met: 'Belangrijke argumenten, die met de betrok- kenen besproken dienen te worden'. In principe zou- den er net zo min als voor euthanasie of abortus nodig is, (maar helaas wel bestaat of nodig wordt gevonden) voor IVF speciale wettelijke regels moeten gelden, an- ders dan de regels die in de wet op de uitoefening der Geneeskunst staan. Het zijn medische handelingen die alleen door een bevoegd arts mogen worden verricht.

Voor al zijn handelen kan een arts ter verantwoording worden geroepen door de eigen medische tuchtrecht- spraak.

Dit is wellicht in veler ogen een constructie uit de gilde- tijd, maar het functioneert redelijk goed. In deze tijd is de medische stand minder bezoedeld met allerlei christelijke of schijn-christelijke moraliteit dan het huidige CDA. Reeds wordt van CDA zijde gevraagd om verbodsbepalingen (Van Mourik) waarbij het ge- zinsverband de absolute voorkeur zal krijgen en het draagmoederschap uiteraard verboden zal worden.

Reeds werden door staatssecretaris Van der Reyden (CDA) een zestal ziekenhuizen aangewezen - waar- onder vier confessionele! - om wildgroei te voorko- men en de kosten te drukken.

Het toekennen van een monopoliepositie aan deze zie-

socialisme en democratie nummer 7/8

217 juli/augustus 1986

(10)

M. Rood-de Boer Hoogleraar jeudrecht aan de Universiteit van Utrecht en Katholieke Hogeschool Ti/burg

kenhuizen zou overigens remmend op de ontwikkelin- gen kunnen werken. Dank zij Stimezo, MR'70 en an- dere abortusklinieken is de verbijzondering van de abortus die in de ziekenhuizen met drie dagen opname en uitvoerige teambesprekingen gepaard ging, genor- maliseerd tot een poliklinische ingreep waaraan met voorgesprek en na-onderzoek enkele uren wordt besteed. Kosten: een tiende van de ziekenhuisbehan- deling. Een goed geoutilleerde kliniek die zich alleen met IVF zou bezighouden, zou wel eens veel goedko- per kunnen zijn. Bovendien is het denkbaar dat door de gerichte motivatie van alle medewerkers meer 'klant-gericht' gewerkt wordt en wellicht daardoor met betere resultaten. De pen nest reek waarmee Van der Reyden de vestiging van zo'n kliniek verbood on- der het mompelen van woorden als ethiek of commer- cie werd wel wat al te vlot gehanteerd.

Ook de Ziekenfondsraad kon kennelijk niet achter- blijven om als beperkingen opleggende autoriteit in de gezondheidszorg op te treden. Zij blunderde hierbij, door te bepalen dat voor IVF alleen vrouwen in aan- merking komen met een dubbelzijdige afsluiting van de eileiders, die getrouwd zijn met mannen die goed zaad hebben. Op dit moment zijn er echter drie indica- tiegebieden die ongeveer even goede resultaten opleve- ren bij IVF. Dat zijn: 1. Dubbelzijdige eileiderafslui- ting; 2. Onbekende oorzaak: bij onderzoek zijn er geen afwijkingen gevonden; 3. weinig sperma. Het lijkt op willekeur dat men uit deze drie slechts één ge- kozen heeft. Misschien omdat deze indicatie het mak- kelijkst is te begrijpen?

Zo zien we dus dat ook zonder wet allerlei beperkende bepalingen mogelijk zijn, door simpelweg de financie- ring aan voorwaarden te binden waardoor de zieken-

huizen gedwongen worden om IVF alleen op bepaalde indicaties uit te voeren. Het is onbegrijpelijk, dat on- danks de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, in 1985, waarbij aan een verzekerde vergoeding van IVF werd toegewezen (omdat IVF tot de gangbare me- dische hulp behoort), de Ziekenfondsraad nog steeds de vergoeding voor ziekenfondsverzekerden niet heeft geregeld; terwijl de particuliere ziektekostenverzeke- ringen (meestal) wel betalen. Daarmee behoort Neder- land met Zwitserland en Ierland tot de 'achterlijke' landen in Europa, waar IVF nog niet in de sociale ver- zekering is opgenomen.

Nieuwe bedreiging

Overigens realiseren zich maar weinigen dat met de in vitro fertilisatie verdere stappen zijn en worden gezet op het terrein van ontwikkeling van menselijk leven buiten het moederlichaam. De mogelijkheid dat hier- uit voortvloeit gen-manipulatie, dat wil zeggen beïn- vloeding van erfelijke eigenschappen; embryo-modi- ficatie en andere al door Aldous Huxley in zijn Brave New World gesignaleerde manipulaties, is niet denk- beeldig. Dat kan op den duur een nieuwe bedreiging van de mensheid inhouden. Maar daarover schijnt de wetgever zich niet druk te maken. Mogelijk, omdat ze weet toch geen vat te hebben op onderzoekers?

Noten

I. W.H.M. van der Velden, 'In vitro fertilisatie: Nederland loopt achter', Medisch Contact, 6 juni 1986.

2. Vgl. bij voorbeeld de standpunten van Van Mourik (CDA) en de kinderpsychiater Hageman, als weergege- ven in NRC/Handelsblad van 27 december 1985.

Moderne methoden van voortplanting:

wetgeving of niet?

In onze maatschappij is al sinds jaren een juridise- ringsproces zichtbaar. Bedoeld wordt dat de vervul- ling van verlangens van mensen niet meer beschouwd wordt als iets dat - al afwachtend - eventueel zou kunnen worden verworven door gunstbetoon van an- deren. Nee, datgene wat men zich wenst, is geworden tot een aangelegenheid waar men rècht op heeft.

Er zijn tal van voorbeelden van juridisering te vinden.

Soms zijn de 'rechten in plaats van gunsten' op grim- mige wijze veroverd. In 1928 heeft de bond van lood-

gietersgezellen door een zes maanden durende staking het recht op drie vakantiedagen per jaar afgedwon- gen. Soms is de overgang van gunst naar recht vrijwel geruisloos tot stand gekomen, voorafgegaan door een enkele, soms wat speelse, actie van een belangen- groep. Zo is het een strafrechtelijk-minderjarige be- woner van een rij ksinrichting sinds 1984 toegestaan eenmaal per week met thuis te telefoneren. Het duide- lijkste voorbeeld is de bijstandsuitkering volgens de ABW 1963 in plaats van de Armenwet 1912.

,

D ve ee re re te m ga

h~

sc V,

v,

lel er R, te ril in E M te

v~

st

nl

se bI

nl

re.

Vt

dl dl d' H 1 ~

gt dl dl R N w ni bI 'e la gt

V(

te te 8 hl hl

Zf Vl

hl gt

V(

gt rè A hl al se

(11)

De gejuridiseerde voldoening van verlangens is op zeer verschillende regelgevende wijze neergelegd, soms in een cao (voorbeeld van de vakantiedagen), soms in een rechtspositiereglement (voorbeeld van het telefone- ren) enzovoort. Daarnaast moet worden geconsta- teerd dat de aanhoudende juridiseringsgolf langza- merhand niet meer alleen materiële zaken betreft. Het gaat in toenemende mate om immateriële aangelegen- heden onder andere betreffende leven en dood, zelfbe- schikking en ontplooiing.

Vooral sinds de laatste wereldoorlog is het juridiseren van dergelijke meer immateriële verlangens gestimu- leerd door verschillende internationale verklaringen en protocollen, zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 1948; Verklaring van de Rech- ten van het Kind, 1959 (de eerste, beperktere verkla- ring dateert al van 1924); Het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, 1966, enzovoort.

Men dient zich wel te bedenken dat het hier gaat om in- tentieverklaringen. De staten die deze internationale verklaringen hebben onderschreven zullen er naar streven in de eigen nationale regelgeving en het natio- naal beleid zoveel mogelijk voor hun burgers te reali- seren van datgene waartoe zij zich internationaal heb- ben vastgelegd. Met andere woorden, de bovenge- noemde internationale verklaringen bevatten streef- rechten en geen garantierechten. Het gejuridiseerde verlangen naar ontplooiing is een voorbeeld van een dergelijk streefrecht. Het gaat niet om een vrijblijven- de zaak, maar het is anderzijds niet een in rechte af- dwingbaar recht.

Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, 1950 (EVRM) reikt aanzienlijk verder dan de eerder genoemde verklaringen. Allereerst omdat in dit ver- drag voorzien is in een eigen rechtsgang, voorlopig via de Europese Commissie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, maar ook omdat art. 94 van de Nederlandse Grondwet het mogelijk maakt, bepaalde wetsartikelen buiten beschouwing te laten, als deze niet verenigbaar zijn met de in het EVRM neergelegde beginselen. Door de 'hefboom' of misschien beter de 'omweg' van het EVRM is het, met name de aller- laatste jaren, mogelijk geworden dat sommige verlan- gens van mensen die in de nationale wetgeving geen vorm konden vinden (bij voorbeeld omdat er bepaalde tegenstanden waren) toch - via de weg van het rech- tersrecht - gejuridiseerd worden. Men denke aan art.

8 EVRM, het recht op 'family life', dat o.a. geleid heeft tot het treffen van een omgangsregeling ten be- hoeve van de ouder-niet-voogd na echtscheiding, en zelfs tot een omgangsregeling voor een biologische vader-niet-erkenner na het uiteengaan van de buiten- huwelijkse relatie waaruit het kind was geboren. Vol- gens het Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW) zou het verlangen tot contact van de man een verlangen zijn gebleven. Op grond van art. 8 EVRM bestond een rècht.

Aansluitend bij het bovenstaande en inzoomend op het eigenlijk onderwerp van dit artikel, kunnen we ons afvragen of het verlangen naar een kind ook gejuridi- seerd is of kan worden. Kan men spreken van 'ouder-

- - - - - -- - - -

schap als mensenrecht'? De volgende vraag luidt: zou specifieke regelgeving in dit verband nuttig of zelfs no- dig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Ouderschap als regel-object?

Tot betrekkelijk kort geleden heeft de wetgever zich - mijns inziens volkomen terecht - niet bezig ge- houden met de (lichamelijke) wijze waarop ouder- schap ontstaat, noch waar het een enkeling, noch waar het twee mensen, al dan niet getrouwd, betreft. Niet de tot standkoming van ouderschap was rechtens interes- sant, daarentegen wel de rechtsgevolgen. Titel 11 boek I en ten dele Titel 17 I van het Burgerlijk Wetboek zijn besteed aan de zorg-kant en de afstammingskant die juridisch ouderschap met zich meebrengt, naast een enkele summiere constatering wie als de vader van het kind moet worden beschouwd. Aan de vraag wie de moeder van het kind is, is in het BW geen aandacht besteed. Of men vond het te vanzelfsprekend of men voelde er niet voor een dergelijke lijfelijke zaak in rechtstermen neer te leggen, althans niet in het BW.

Toen in 1956 adoptie mogelijk werd gemaakt - titel 12 1 BW - is in zekere zin van bovengenoemde stelre- gel afgeweken. Door de adoptiewet is de tot standko- ming van juridisch ouderschap door middel van een rechterlijke uitspraak geregeld. Aan de basis van dit ouder-zijn ligt geen fysieke samensmelting van man en vrouw ten grondslag maar een juridische constructie (welke vervolgens in 1978 op zich nog weer gecompli- ceerder is gemaakt door de, niet in het systeem passen- de, ingevoerde stiefouderadoptie).

De vraagstelling die men thans zou kunnen formule- ren is deze: Nu door de medisch-technische ontwikke- lingen nieuwe voortplantingsmethoden zijn mogelijk geworden (zie het artikel van Wibaut) zou het wellicht aanbeveling verdienen deze ontwikkeling en het daar- uit voortvloeiende ouderschap door middel van wet- geving te regelen. Voorstanders van wetgeving hebben daartoe zeer verschillende argumenten, al dan niet versluierd maar altijd ingegeven door zekere angsten:

I. als we de zaak nu niet verbieden, loopt het geheel uit de hand; wat voor 'brave new world' staat ons te wachten? En welke misbruiken zullen er dan niet van worden gemaakt?;

2. als we de zaak nu aan duidelijke (en dan bij voor- keur strenge) voorwaarden binden, bestaat kans dat de ontwikkeling beperkt blijft in omvang en boven- dien in de richting die wij ons wensen;

3. wanneer geen wetgeving tot stand wordt gebracht, zullen de onvermijdelijk opdoemende rechtsvragen aan de rechter ter beslissing worden voorgelegd. Dan verschuift (wederom) een stukje wettenrecht naar rechtersrecht;

4. als we geen haast maken met het opstellen van wet- telijke regelingen, worden - ja: zijn - de beslissingen door de artsen al genomen. Dan zal opnieuw een 'Ie- vensprobleem' worden (zijn) gemedicinaliseerd.

Waarschijnlijk zullen de voorstanders van I en 2 met name te vinden zijn in de behoudende politieke partij- en. Bij 3 en 4 lijkt dat minder duidelijk.

socialisme en democratie nummer 7/8

219 juli/augustus 1986

(12)

Het is mijn mening dat, hoe overrompelend sommige ontwikkelingen ook mogen lijken te zijn, een verbods- wet (zie 1), zoals eigenlijk altijd, ontraden moet wor- den. De handhaving van de verboden valt niet te ver- wezenlijken, de sancties worden niet of (te) licht opge- legd, en vervolgens' niet ten uitvoer gebracht enzo- voort. Het apparaat daartoe ontbreekt. Men denke nog maar aan het verbod op overspel, ooit zelfs in het Wetboek van Strafrecht (WvS) neergelegd, en vol- strekt verworden tot een dode letter, lang voor zowel het BW als het Wetboek van Strafrecht de voze regel schrapten in 1971. Een verbodswet met betrekking tot de moderne voortplantingstechnieken lijkt niet aange- wezen, vooral niet omdat deze principieel niet kan aansluiten bij de heersende gedachten omtrent mondi- ge menselijke individuen.

Een wet met geboden (zie 2), vooral strenge voorwaar- den, brengt mensen er (altijd) toe de gaatjes in de re- gels te zoeken (en te vinden) en de voorwaarden op te rekken. Zij wijzen dan vooral op de 'hardheidsgeval- . len' die zich voor kunnen - en zullen - doen, juist bij scherpe scheidslijnen tussen wat mag en wat niet (meer) door de wettelijke beugel kan. Ons adoptie- recht vormt een schoolvoorbeeld van een dergelijke 'harde' wet, die in de dertig jaar van haar bestaan voortdurend bijgesteld moest worden en aangepast aan datgene wat de maatschappij als rechtvaardig be- schouwt. Maar ook de regelen met betrekking tot wet- tigheid en onwettigheid laten zien, wat in veertig jaar kan gebeuren met het strenge gebod: 'zo zult zij leven en anders is uw kind een verworpene, uitgestotene.' Van een dergelijk gebod blijft in onze maatschappij - gelukkig - nauwelijks iets over. Een wet met gebo- den met betrekking tot moderne voortplantingstech- nieken zal àf een nietszeggende, vage raamwet moeten zijn, àf een strenge(re) wet die voortdurend moet wor- den bijgesteld.

Terzijde: de wijze waarop momenteel wetgeving met betrekking tot het persoonlijk leven van mensen niet tot stand komt, zou bovendien een waarschuwing moeten zijn. Laten we ons in dit verband de wets- voorstellen met betrekking tot het echtscheidingspro- cesrecht en de omgangsregeling herinneren. De meest beschamende voorbeelden zijn echter de abortuswet, en datgene wat recentelijk met het euthanasiewets- voorstel is gebeurd. De politieke insluipsels, neven- of zelfs hoofd-overwegingen, hebben een zodanige ver- vormende invloed op datgene dat bedoeld waslis, na- melijk leven, samenzijn en de dood van mensen in ju- ridisch opzicht te verlichten, dat de IVF hiervoor gespaard dient te worden. Dat bij het wetgevingspro- ces voor wat betreft het personen-, familie- en jeugd- recht, allang niet meer gesproken kan worden van de- mocratische besluitvorming in het parlement, staat voor mij vast. Het gaat veel betrokkenen, al zwaaiend met normatieve waarden, puur om de macht. Een der- gelijk machtsstreven door middel van congsi's, com- bines en manipulaties, via receptiegesprekjes, eet- afspraken en achterkamermanoeuvres, is tegenstrij- dig aan, zelfs verwoestend voor een heldere regelge- ving op het gebied van menselijke relaties.

Bestaat er een mogelijkheid voor (een teveel ~an) rech- tersrecht (zie 3), wanneer wetgeving achterwege blijft?

Ja, de mogelijkheid is aanwezig, maar mijns inziens vormt zij geen gevaar. In sommige kringen van pro- gressieve partijen, ook in de Partij van de Arbeid, be- staan vooroordelen tegen de rechterlijke macht en, in het verlengde daarvan, tegen rechterlijke uitspraken.

Aan de basis van deze opvattingen liggen hardnekkige misverstanden, zoals: 'alle rechters komen uit wel- gestelde milieu's'; 'alle uitspraken bevoordelen de eigen klasse', enzovoort. Wanneer een enkel rechter- lijk vonnis onbegrijpelijk of onjuist voorkomt, of wanneer een enkele rechter onheus optreedt, herleven de (in wezen vooroorlogse) vooroordelen.

Ik zou hier tegenover willen stellen dat de rechtsont- wikkelingen - in elk geval op het gebied van het per- sonen, familie- en jeugdrecht - van de laatste tien, twintig jaren vooral aan het rechtersrecht te danken zijn geweest en niet aan de - het voortdurend af laten wetende - wetgever, enkele zwaarbevochten uitzon- deringen daargelaten. Men denke aan de nog steeds niet geregelde verlaging van de meerderjarigheids- grens en de rechtspositie van minderjarigen, die intus- sen door een groot aantal kantonrechteruitspraken desalniettemin gestalte heeft gekregen. Of, om een sprong te maken, aan het zeer belangrijke Marckxar- rest van het Europese Hof voor de Mensenrechten in Straatsburg, waardoor de Nederlandse wetgever een- voudig verplicht werd eindelijk een achterhaalde dis- criminatie tussen wettig en onwettig geborenen te doen verdwijnen (art. 222, 1 BW).

Sinds een tiental jaren wordt door de rechterlijke macht in zaken met betrekking tot het personen, familie- en jeugdrecht op extensieve wijze geïnterpre- teerd. Ware dat niet het geval geweest, dan zou de Ne- derlandse rechtsontwikkeling op bovengenoemd ge- bied uitsluitend kleine detailpunten hebben betroffen.

Maurice Chevalier zong: 'Thank heaven for little girls.' Weil, thank heaven for de rechters in dit land!

Ook voor de toekomstige rechtsgedingen met betrek- king tot de moderne voortplantingsmethoden lijkt me dit een geruststellende gedachte. Zo er al een minder bevredigende uitspraak komt, dan staat in beginsel hoger beroep open en tenslotte kan de Hoge Raad in cassatie een beslissing geven die werkelijk recht doet aan maatschappelijke ontwikkelingen als de lagere rechter er 'niets van zou hebben begrepen'.

Moeten we, tot slot, vrezen voor een door artsen gere- gelde wereld (zie 4) als er niet tijdig voor wetgeving wordt gezorgd? Van alle argumenten vóór snelle wet- geving spreekt mij dit het meeste aan. Maar ook hier- bij moet wel worden opgemerkt dat achterdocht ten opzichte van artsen in het algemeen net zo kortzichtig en bevooroordeeld is als achterdocht tegen rechters.

Het probleem is, dat voor leken medisch handelen on- doorzichtig is, maar dat zulks nog allerminst argwaan rechtvaardigt. De medische beroepsgroep kent strikte gedragsregels waaraan een eigen, interne tuchtrecht- spraak is verbonden, plus een publieke op de medische tuchtwet gebaseerde rechtspraak. AI zou er nooit een wet op de IVF tot stand komen, dan nog zullen de be-

oe

a~

n( er D m m ge sa w kc ee Ie

VI

H st m ee te ge w bé al m de A H sc pi de bi ge ta ra be vi m ge

Ol

he de di sa EI ve gr

WI

In Be Sc sc H

0\

In he he te th en de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het LOGEX Prestatiemodel (in de periode 2012–2014 LOGEX Verdeelmodel genoemd) is ontwikkeld door en voor medisch specialisten, en heeft als doel om MSB’s een raamwerk te

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Ik herinner me, dat de heer Romme nog niet zo heel lang geleden voorstelde onze Grondwet zo te veranderen, dat er niet eenmaal in de vier maar in de vijf jaar kamerverkiezingen

Geen kabinet ook, partijgenoten, en dat durf ik als iemand die dit van zeer nabij heeft kunnen volgen, rustig zeggen, dat met alle verschil in benadering toch een zo hechte ploeg

Wij mogen niet spreken over socialisatie van de produktiemiddelen zonder rekening te houden met de veranderingen, die zich in onze maatschappelijke instellingen hebben

dent van Skooluitsaailesse te Kaapstad. Aspekte wat in die vraelyste beklemtoon is, het weer op Britse beinvloeding gedui; die gehalte van die radiokommentator

Het scheelde weinig of Nieuw Links had zich in de jaren zestig afgesplitst van de PvdA, en het scheelde misschien ook weinig of er was in de jaren zeventig een partij voor de

Maar gaandeweg ontstonden er steeds meer irritaties bij de confessionelen, vooral omdat de minister- president bij het zoeken naar oplossingen meer partijpoliticus bleek