Havo 4 Hoofdstuk 4 Toets A
© ThiemeMeulenhoff bv Pagina 1 van 2
Opgave 1
Een kar met massa 2,50 kg wordt met behulp van een gewichtje in beweging gebracht.
Zie figuur 1. Neem aan dat alle wrijving te verwaarlozen is, evenals de massa van het touwtje. De kar en het gewichtje voeren samen een eenparig versnelde beweging uit. De kar heeft vanuit stilstand na 1,58 s een snelheid van 1,14 m/s.
Figuur 1 Figuur 1
1 3p Toon aan dat de spankracht in het touwtje 1,81 N is. Bereken daartoe eerst de versnelling van het karretje.
De versnelling wordt veroorzaakt door de cilinder B.
2 2p Leg uit waarom de zwaartekracht die op cilinder B werkt, groter moet zijn dan de spankracht in het touwtje.
3 1p Stel een vergelijking op voor de resulterende kracht die op de cilinder B werkt.
4 3p Bereken de massa van de cilinder B.
Opgave 2
Een kar zit vat aan de trekhaak T van een fiets. Zie figuur 2.
Figuur 2
De massa van de kar is 18 kg. Het zwaartepunt van de kar is aangegeven met Z2. De fiets met kar staat stil.
5 4p Bepaal de grootte van de kracht in T op de kar.
Havo 4 Hoofdstuk 4 Toets A
© ThiemeMeulenhoff bv Pagina 2 van 2
Opgave 3
Een auto met caravan rijdt met een constante snelheid van 60 km/h over een horizontale weg. De massa van de auto is 1,0·103 kg en de massa van de caravan is 8,5·102 kg.
De stuwkracht van de motor is op dat moment 1,2·103 N. De kracht waarmee de caravan aan de auto trekt, is 2,0·102 N.
6 2p Bereken de weerstandskracht (luchtweerstandskracht en rolweerstandskracht samen) op de auto.
De chauffeur geeft nu meer gas. Op dat moment krijgen de auto en caravan een versnelling van 0,60 m/s2.
7 3p Bereken de stuwkracht die de motor hiervoor minimaal moet leveren.
Vervolgens houdt de chauffeur het gaspedaal in dezelfde stand, de stuwkracht blijft gelijk. Toch wordt de versnelling steeds kleiner totdat de versnelling uiteindelijk 0 m/s2 is.
8 3p Leg uit wat er met de rolweerstandskracht, de luchtweerstandskracht en de resulterende kracht op de auto gebeurt tijdens dit gedeelte van de rit.