• No results found

2. Deel 1 : Het kleine visje wordt uitgegooid 3. een

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "2. Deel 1 : Het kleine visje wordt uitgegooid 3. een"

Copied!
559
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

1. Voorwoord

2. Deel 1 : Het kleine visje wordt uitgegooid 3. een

4. twee 5. drie 6. vier 7. vijf 8. zes 9. zeven 10. acht 11. negen 12. tien 13. elf 14. twaalf 15. dertien 16. veertien 17. vijftien 18. zestien 19. zeventien 20. achttien 21. negentien 22. twintig

23. Deel 2 : De grote vis wordt binnengehaald 24. eenentwintig

25. tweeëntwintig

(3)

26. drieëntwintig 27. vierentwintig 28. vijfentwintig 29. zesentwintig 30. zevenentwintig 31. achtentwintig 32. negenentwintig 33. dertig

34. eenendertig

35. tweeëndertig

36. drieëndertig

37. vierendertig

38. vijfendertig

39. zesendertig

40. zevenendertig

41. achtendertig

42. negenendertig

43. veertig

44. eenenveertig

45. tweeënveertig

46. epiloog

(4)
(5)
(6)
(7)
(8)

Voorwoord

De jonge Harry Teugels is verslingerd aan gok- en loterijspelletjes.

Hij werkt als hersteller in de familiezaak van de rijke Verdoots. Z’n baas is een onverbeterlijke controlefreak die zijn personeel constant achter de veren zit.

Als het dochtertje van Verdoot in de zaak komt werken, wordt Harry meteen stapelverliefd op haar, en hij begint haar het hof te maken. Maar de schraapzuchtige Verdoots zien een relatie van hun dochter met een arme gokker niet zitten, en de weinig assertieve jongen krijgt het zwaar te verduren...

Inmiddels heeft Harry kennis gemaakt met een man – een lottowinnaar - die beweert dat hij de lottotrekking kan “ sturen”. De man wil nog één keer een grote slag slaan: hij wil de eerstvolgende supertrekking van drie miljoen euro binnenrijven. Omdat hij echter hulp nodig heeft bij de uitvoering van z’n plannen, vraagt hij Harry om mee in de boot te stappen, en om de winst nadien te delen…

De integere Harry aarzelt, maar zijn streven om bij de Verdoots in de gunst te komen neemt uiteindelijk de bovenhand. Hij raakt echter hoe langer hoe meer verstrikt in een web van verwikkelingen ; een web dat z’n prille gevoelsleven danig op de proef stelt...

Het verhaal kent een onthutsende ontknoping.

Be langrijk om te we te n :

Sinds de opstart van het lottospel in februari 1978 zijn er bij de trekking nogal wat wijzigingen doorgevoerd. Met name het toestel waarin de ballen door elkaar worden gehutseld, wisselde nogal eens van gedaante. Het apparaat dat in deze roman wordt beschreven is de vaste lottodiamant, die een aantal jaren geleden de dienst uitmaakte,

(9)

en waarin de ballen door een luchtstroom van onder naar boven worden geblazen. Er bevonden zich hierin geen draaiende delen, maar wel een lift met een zitje ; een zitje waarop het winnende balletje opwaarts wordt getransporteerd, om vervolgens naar buiten te rollen.

Ook maakte men toentertijd gebruik van slechts 42 balletjes, in tegenstelling tot de 45 die men sinds oktober 2011 gebruikt.

De gebeurtenissen en de personages in dit verhaal werden verzonnen, alsook een aantal plaatsnamen in het Nederlandstalig landsgedeelte.

Bekkevoort, februari 2014 – Marino Vusselbrant

(10)
(11)

Deel 1 : Het kleine visje wordt uitgegooid

(12)
(13)

een

Het gammele tweedehands wagentje van Harry Teugels hobbelde het onverharde pleintje op, dat gelegen was achter het hoge kantorencomplex van de belastingen. Het pleintje zelf werd omzoomd door een aantal coniferen en wilde struiken ; het lag vlakbij het stadscentrum en omdat weinige stadsbezoekers van het bestaan ervan op de hoogte waren vond hij er meestal nog een parkeerplaats. Ook vandaag was dat het geval , al stond er, na de regen van de afgelopen dagen, een grote plas met water. Hij loodste z’n oude Toyota Corolla de modderpoel in, alwaar het roestige vehikel kreunend tot stilstand kwam, en zette de motor af. De uitlaat, die los onder de wagen bengelde, begon meteen vervaarlijk te sissen en Harry bedacht, niet voor het eerst trouwens, dat hij hier dringend wat moest aan doen.

Hij viste z’n tas met proviand van de achterbank, sloot haastig de portieren af en repte zich de binnenstad in. Het was de hoogste tijd, zo oordeelde hij, en toen hij even later zijn bestemming bereikte sloeg de klok in de toren van de oude St. Pieterskerk net negen uur. De dagelijkse drukte in de winkelstraat begon al aardig op gang te komen.

Geheel buiten adem - want hij had de ganse tijd gelopen - duwde hij de glazen toegangsdeur van een grote winkelzaak open, en stapte vervolgens rustig doorheen de winkelruimte naar het atelier, zijn dagelijkse werkplaats. Dat atelier lag diep in de buik van het gebouw verscholen en om aldaar te geraken kon hij niet anders dan doorheen de kantoorruimte lopen, langs de ene schuifdeur naar binnen, en langs de andere weer naar buiten.

Harry, vriendelijk als hij was, groette iedereen met een opgewekte

“ goedemorgen!”

Zijn groet bleef zoals gewoonlijk onbeantwoord, en vanuit een ooghoek zag hij dat Verdoot senior ook nu niet kon nalaten om een

(14)

blik op z’n polsuurwerk te werpen, terwijl zijn zoon, die bezig was met schrijfwerk, zich niet eens verwaardigde om op te kijken, laat staan om de groet te beantwoorden...

Geen van beide constateringen verontrustte de goedmoedige Harry : het was hier op de zaak de gewoonte om aldus te reageren. Het zou hem zelfs sterk hebben verbaasd moest men hem vriendelijk hebben toegesproken. Toch bleef hij het iedere dag weer opnieuw doen, dat groeten. Het was een soort automatisme dat hij had overgehouden aan zijn verblijf in het weeshuis, jaren geleden. De pateropvoeder aldaar, die ’s ochtends de rij met keurig in het gelid staande jongentjes inspecteerde, placht eenieder die vergat te groeten een stevige draai om de oren te verkopen...

Toen Harry even later het atelier betrad zag hij al meteen dat de videorecorder, die hij daags tevoren had klaargezet en ontmanteld (om thans te herstellen) van zijn werkbank was verwijderd. In de plaats ervan stond een oud audiotapedeck, dat deels uit elkaar lag.

Ook deze constatering verontrustte Harry niet in ‘t minst. Wie bij Verdoot werkte moest de term “ flexibiliteit” zeer eenzijdig (en uitsluitend ten gunste van Verdoot) interpreteren, en zich vooral niet te veel vragen stellen over het hoe en waarom. Harry had er zich inmiddels al mee verzoend. Hij wist ook perfect wat er nu ging gebeuren : de ouwe Verdoot - hoor, daar klepperden reeds zijn voetstappen! - zou zo dadelijk tekst en uitleg komen geven.

Verdoot senior - of Kleppermans, zoals het personeel hem noemde - was een man van omstreeks zestig jaar, eerder klein van gestalte, met een zeer verzorgd uiterlijk. Hij droeg meestal een keurig gesteven hemd met bijpassende das, en hierover een stijlvolle pull-over met een decoratieve halsuitsnijding in V-vorm.

In z’n oogjes twinkelde veelal een vonk van geamuseerdheid, een soort voorpret, die zelden verflauwde, en hij scheen het leven als een fantastische uitvinding te beschouwen ; een uitvinding waarin hijzelf

(15)

onomstootbaar een hoofdrol vertolkte.

Hij had een weelderig golvende haarbos, die doorheen de jaren van pikzwart naar sneeuwwit was geëvolueerd, en die thans een zilverkleurige glans had gekregen ; een haarbos die enigszins begon uit te dunnen op het achterhoofd. Dit laatste - dit begin van kaalheid - kon Verdoot uiteraard niet zien, en dat was maar goed ook, want de aanblik zou hem zeer zeker veel verdriet hebben gedaan ; hij was namelijk bijzonder fier op die haarbos. Men betrapte hem geregeld, staande voor een spiegel of een raam, terwijl hij stiekem zijn weelderige haarbos aan ‘t bewonderen (of aan ‘t kammen) was.

Hij bewoog zich voort met korte, klepperende pasjes - hij rolde eigenlijk, als haast vanzelf - en het probleem was dat hij dat veelvuldig deed, en vrijwel de ganse dag , zonder ooit moe te worden, zodat zijn personeel al snel de indruk kreeg dat hij tegelijk overal, en toch ook weer nergens was ; een soort Godheid als het ware, met comfortabel schoeisel aan de voeten.

Wie z’n verschijning , en vooral die glinsterende oogjes en die weelderige, zilveren haarbos, voor het eerst aanschouwde, moest onwillekeurig denken aan een sierlijke, kristallen kroonluchter, met tal van armen en versiersels, en ook deze gedachte was al onmiddellijk bij Harry opgekomen toen hij een half jaar geleden hier was beginnen werken. Maar Harry wist inmiddels uit ervaring wat de meeste mensen niet wisten : dat het licht dat deze kroonluchter verspreidde, op technisch vlak althans, beperkt bleef tot een zeer klein pitje ; een pitje dat dan nog alleen maar zichtbaar werd op zeer zeldzame momenten.

Verdoot had inmiddels de werkplaats bereikt en Harry, die zich over z’n werkbank had gebogen en trachtte de werkbon te ontcijferen (wat konden die Verdoots toch allemachtig creatief schrijven) voelde een hand op z’n schouder.

‘Neemt niet op, jongske.’ sprak Verdoot, zich op de tenen

(16)

verheffend en een blik over Harry’s schouder werpend. ‘De signaalmetertjes klapperen in ’t rood bij ‘t indrukken van de opnametoets... ’t Zullen de schuifschakelaars wel zijn... Soldeer ze er maar uit… Ondertussen ga ik ‘s kijken beneden in het magazijn ; er ligt daar volgens mij nog zo’n deck.’

En zoef, weg rolde hij, net zo snel als hij was verschenen. Maar hij scheen zich plots te bedenken, keerde gezwind op z’n stappen terug en haalde wat uit z’n broekzak te voorschijn.

‘Kijk ‘s jongske,’ zo sprak hij, ‘kijk ‘s wat ik vanmorgen gevonden heb ik de vuilnisemmer onder je bank.’

Hij stak een drietal losse eindjes van iets wat sterk op oude ijzerdraad geleek (maar wat zijn technieker terstond herkende als restjes soldeertin) onder de verbaasde neus van Harry en vervolgde, terwijl hij de inhoud van zijn handpalm op de werkbank deponeerde :

‘Alles nog perfect bruikbaar, jongske... Zeker tien centimeter… Je mag dat zomaar niet weggooien ; tin is daarvoor te duur.’

En andermaal lichtte hij z’n hielen, na ze kwiek een halve slag gedraaid te hebben, en klepperde weg. Het leek wel of hij speciaal schoeisel droeg , met ingebouwde castagnetten...

Harry loosde een diepe zucht – de eerste van die dag - en stopte de eindjes verweerde tin in z’n broekzak. Hij knipte vervolgens drie nieuwe stukjes van gelijke lengte van de rol, en legde deze op de rand van zijn werkbank, zodat Verdoot ze zeker zou opmerken.

Toen deed hij iets wat hij al langer van plan was geweest, had Verdoot hem niet zo snel komen storen : hij diepte uit z’n broekzak een aantal krasloten op die hij nog haastig was gaan kopen die ochtend (vandaar dat hij zo laat was geweest), knipte de grote loeplamp aan, en begon met een muntstuk z’n loten één na één af te krassen. Blijkbaar ving hij bot over de ganse lijn, al tekende zich op z’n gelaat geen teleurstelling af, eerder berusting. Hij frommelde het stapeltje loten tenslotte tot een bal bij elkaar en gooide deze in de

(17)

vuilnisemmer onder z’n werkbank.

Vervolgens boog hij zich voorover om z’n eerste herstelling van die dag te inspecteren : de aftandse taperecorder. En nog maar net had hij hoofdschuddend vastgesteld dat het ding zo oud moest zijn als de straat, en dat de herstelkosten hoger zouden oplopen dan het toestel drie keer waard was, of hij hoorde alweer het aanzwellende hielengeklak van Verdoot.

‘’t Is wel niet krek hetzelfde,’ zo sprak deze, terwijl hij een nog afgeleefder exemplaar, dat schuilging onder een laagje stof, op de werkbank neerkwakte, ‘maar de schuiven zijn wellicht identiek... Haal ze ’r maar uit... Maar wees voorzichtig, jongske, en warm niet te lang met de bout, want ‘t zijn dunne pennetjes die gemakkelijk afbreken.’

Na dit gezegd te hebben hees hij zich met z’n achterwerk kwiek op de rand van de werkbank, blijkbaar om een beter overzicht te hebben op de komende werkzaamheden…

‘Kijk eens, jongske,’ zo vervolgde hij, terwijl Harry de kast uit elkaar begon te schroeven, ‘kijk ’s hoe stevig die dingen vroeger in elkaar staken. Toen werd er nog kwaliteit gemaakt… Maar ja, de mensen betaalden dan ook voor kwaliteit. Tegenwoordig mag het niks meer kosten en wordt het allemaal haastig en gauw in elkaar geflanst...’

Hij had onder het praten werktuiglijk een aantal schroevendraaiers, die Harry had klaargelegd voor onmiddellijk gebruik, terug in de bakjes gelegd, om vervolgens de temperatuurinstelling van het soldeerstation een eind lager te draaien. Toen kreeg hij de drie eindjes tin in de gaten, schraapte deze tot Harry’s verbazing van tafel, en gooide ze in de vuilnisemmer onder de werkbank…

Dit alles volbracht hij in minder dan een handvol seconden, met veel zwier, en zonder er klaarblijkelijk bij na te denken, waarna hij, zonder nog een woord te zeggen een blik op z’n polsuurwerk wierp, van de werkbank wipte en zich al klepperend verwijderde.

(18)

Het geratel van z’n hielen stierf langzaam weg en Harry loosde z’n tweede zucht...

Al snel bleek dat er met het audiotapedeck veel meer aan de hand was dan Verdoot had vermoed. Bovendien verschilden de onderdelen van beide decks op essentiële punten. Zulks gebeurde wel vaker als Verdoot een zogenaamd “ identiek exemplaar” uit zijn onuitputtelijk magazijn van afdankertjes opdiepte. Maar hij scheen dit nooit in de gaten te hebben en het kostte meestal heel wat moeite om hem van zijn ongelijk te overtuigen.

Terwijl Harry de losse spullen weer haastig in elkaar schroefde, wierp hij een blik op het rek van de inkomende herstellingen : het stond weer lekker vol vandaag ; haast allemaal videorecorders.

Hij slaagde erin, nadat hij de oude rommel van zijn bank had verwijderd, een eerste exemplaar aan te sluiten en te testen, en hij stond net op ‘t punt om een defecte modeswitch uit de gedrukte kring te solderen, toen hij het gevreesde hielengeklak opnieuw waarnam.

‘Al klaar met het tape deck?’ zo verbaasde zich Verdoot. ‘Da’s snel.’

‘Niet meer te redden.’ sprak Harry, zonder van z’n werk op te kijken, en hij vervolgde : ‘Schuifschakelaars zijn niet identiek...

drukrollen ontbreken... koppen uitgesleten…defecte potentiometers…

hopeloos geval...’

‘Dan was je er beter niet aan begonnen!’ zo merkte Verdoot hatelijk op. ‘Allemaal tijdverlies en verloren kosten!...’

‘Het ding stond hier wel op mijn bank vanmorgen… en ik heb het er niet op gezet...’ zo kaatste Harry de bal terug. ‘Ik kan pas weten wat er mis is met een toestel, nadat ik het heb nagekeken...’

Verdoot ging hier niet op in. Hij scheurde een envelop open, trok er een vel papier uit te voorschijn en begon te lezen. Het was blijkbaar een brief die net was toegekomen.

(19)

Hij las geruime tijd, waarbij zich gaandeweg een flauwe glimlach op zijn lippen aftekende. Tenslotte vouwde hij de brief dicht en stak hem weer in de envelop.

‘Alweer een sollicitant voor de betrekking van technieker.’ zo sprak hij, terwijl hij zich weer op de rand van de werkbank hees: ‘Een ingenieur van Matsuhati-Belgium...Van de vestiging in Schildegem, die pas is gesloten... De man heeft pas een huis gekocht, zo schrijft hij, heeft twee kinderen en een zieke vrouw... Hij is bereid om tegen een zeer schappelijk loon te komen werken... Enfin, hij noemt geen bedrag... En wat is schappelijk?...’

‘Zo...’ sprak Harry, die maar halvelings had geluisterd, want hij voelde dat z’n handen begonnen te trillen. Hij had wel meer last van trillende handen als Verdoot hem nauwlettend observeerde, vooral als hij met een fijn karwei bezig was.

‘Maar ik heb zo mijn twijfels.’ vervolgde Verdoot, terwijl hij schamper snoof en de sollicitatiebrief aan stukken scheurde. Hij neeg even zijwaarts om het papier in de vuilnisemmer te gooien, maar hij bedacht zich en stak de stukken in zijn broekzak.

‘Die ingenieurs zijn me toch zo eenzijdig theoretisch gevormd. Ze hebben toch zo verdomd weinig voeling met de praktijk...

Ik heb er ‘s eentje gehad, een aantal jaren geleden. Kwam van Electronics Projects uit Pieperkerke. Man man!... Een verdraaid slimme kerel, dat wel. Vooral als ‘t erop aankwam om de sociale wetten te interpreteren... Maar kon de druk van ‘t beroep niet aan...

Had reuzegrote aanpassingsproblemen... Kon ook slecht overweg met gezag en toezicht…’

- hier gekomen vatte hij Harry plots bij de schouder - ‘Jongske, kijk toch uit! Als die ragfijne printbaantjes afbreken ben je nog niet thuis!…Wees voorzichtig en laat de punt van je bout zo niet heen en weer zwiepen…

(20)

Ja, dat was me er wel eentje, Henk!... Op een keer zet ik ‘m ‘s avonds een tv voor met een witte lijn. Verticale afbuiging kapot.

Doodsimpele fout. Henk raakte er niet uit wijs. En maar zoeken! En maar meten! En alle lassen maar over solderen!... En maar op het schema kijken!... Alles bij mekaar wel drie kwartier aan een stuk!...

Enfin, ‘t wordt zes uur, en wat dacht je?... Henk naar huis natuurlijk!

Nu wilde het toeval : hij was nog maar net weg , of er kwam een identiek toestel binnen met een kapotte netzekering. Nu, zo’n kans kon ik uiteraard niet laten liggen. Zekering snel vervangen, en direct aan de slag met het uitwisselen van de modules...

Eerst de verticale module... Noppes! ...Toen de synchronisatie module... Noppes! ...Power supply.... Noppes!... Middenfrequent...

Noppes!... Nog een aantal componenten gecontroleerd en uitgewisseld... Allemaal noppes!...

Onder de loep de zaak dan maar ‘s nader onderzocht , en raad ‘s, jongske : omstreeks tien uur ‘s avonds krijg ik toch wel in de gaten dat er op de gedrukte schakeling van de basisprint een eilandje was afgeknapt!... Stomweg , door toevallig de soldering op te warmen, kreeg ik ‘t in de gaten!... ‘t Hing verdorie aan de punt van mijn bout!...

Man man!... Dat had hij niet gezien!... Ongelooflijk!... En dat noemt zich ingenieur!...

Ik heb hem kort nadien moeten ontslaan... Was niks mee aan te vangen… Ik zeg het nog eens, jongske: die ingenieurs zijn veel te theoretisch gevormd…’

De waarheid was evenwel iets genuanceerder. De waarheid was dat de man in kwestie, na een zoveelste hoogoplopende ruzie met Verdoot, en na maandenlang diens bemoeizucht en betutteling te hebben verdragen, zelf ontslag had genomen…

‘Je weet wellicht,’ vervolgde Verdoot, zonder z’n blik van Harry’s

(21)

handen af te slaan, ‘dat ik voorzitter ben van de bestuursraad van de groep “ Perfection”; de groep waarvan mijn zaak deel uitmaakt...’

Harry knikte slechts. Want hij had het te druk met z’n werk ; te druk ook, om zijn bevende handen onder controle te houden. Nadat hij zuchtend de temperatuur van het soldeerstation wat hoger had ingesteld, gelukte het hem om zonder verwikkelingen de defecte modeswitch uit de gedrukte kring te solderen.

‘Welnu,’ vervolgde Verdoot, die vol spanning had toegekeken en zich weer wat ontspande, ‘we hebben onlangs besloten om de dienst na verkoop in onze winkels drastisch te hervormen. We weten nog niet precies hoé we ‘t gaan doen, maar alleszins zal er gecentraliseerd moeten worden. De kosten moeten hoe dan ook naar beneden...

Eén van de pistes is de volgende : iedere zaak spaart z’n herstellingen een aantal dagen op, een week zeg maar. We sturen er dan technici op af, die gespecialiseerd zijn in één ding ; zeg maar video, of tv, of hifi apparatuur. Zo’n specialist gaat dan vandaag aan de slag in winkel A, morgen in winkel B, enzovoort...

De grote voordelen hiervan zijn, dat hij steeds gaat, daar waar voldoende werk is, dat hij tevens snel en efficiënt kan werken - omdat hij goed is op zijn eigen terrein - en dat er een kans bestaat dat we ons van de verplaatsingskosten kunnen afmaken... Dit laatste wordt thans nog volop onderzocht, jongske, en er komt meer bij kijken dan je wel zou denken... Het is mogelijk dat we nieuwe contracten zullen moeten opmaken, of dat we nieuwe technici zullen moeten aanwerven, op basis van zelfstandigheid... Ik zie anders niet goed in hoe we de verplaatsingstijden buiten de normale arbeidsregeling kunnen houden...’

Als Verdoot één van z’n lievelingsonderwerpen behandelde - zoals thans het geval was - praatte hij met consumptie : hij was zo vervuld van zijn onderwerp dat het sproeiwater letterlijk uit z’n keel opborrelde en rijkelijk uit z’n mond spatte.

(22)

‘Een andere piste,’ zo vervolgde hij, nadat hij wederom de temperatuur van het soldeerstation naar beneden had bijgesteld, ‘is om de toestellen te verplaatsen naar centrale herstelpunten, zodat de technici een vaste stek hebben. Maar het zal heel wat voeten in de aarde hebben om een vervoersdienst op poten te zetten, die én snel is, én iedere winkel voldoende frequent aandoet... Persoonlijk geloof ik niet dat zulks mogelijk is. Bovendien is het risico op beschadiging tijdens het transport te groot...Tenzij we die schade natuurlijk kunnen afwentelen op de transporteur... Mogelijk kunnen we hiervoor goedkope buitenlandse arbeidskrachten inhuren...

Neen, ik geloof eerlijk gezegd toch sterker in die eerste piste... Als het op besparen aankomt, valt daar het meest te rapen...

Nog een andere maatregel is om oudere werknemers, vanaf vijfenveertig zeg maar, af te stoten. En weet je waarom?... Neen, jongske?...Omdat het meestal gaat om bedienden met lange opzegtermijnen... En daar willen we nu ‘s eindelijk paal en perk aan stellen... En tevens omdat jongere werknemers meer gemotiveerd zijn om te werken dan oudere...’

‘Is dat zo?’ vroeg Harry. ‘Zijn ouderen echt minder gemotiveerd om te werken?’

Hij nam weer plaats op zijn stoel, nadat hij zich had verwijderd om in de schappen achteraan een nieuwe modeswitch te gaan halen. Hij had inmiddels al geleerd dat Verdoot het stellen van vragen hooglijk apprecieerde ; dat hij tevens op zo’n momenten zijn waakzaamheid enigszins liet verslappen.

Verdoot vervolgde, met een gezicht, alsof hij in een zure appel had gebeten, en met de blik even afgewend :

‘Het probleem met ouderen is dat ze mettertijd financieel onafhankelijk worden... In plaats van hun geld op te kopen, zodat de handelaars er wat aan hebben, zetten ze het liever op de bank... En vergaren ze ieder jaar intresten... En inkomsten uit beleggingen...

(23)

Waarvoor ze niks hoeven te doen...

Let op mijn woorden, jongske : als de regering niet snel gaat inzien dat ze de lonen van oudere werknemers naar beneden moet halen, zodat deze gedwongen worden om hun spaarreserves aan te spreken, dan gaat het land op termijn failliet...

Ik heb gisteren nog een reportage gezien over de opkomende Aziatische industrieën. Wist je dat een volwassen Chinese arbeider werkt voor een zakje rijst per dag , net voldoende om zijn gezin in leven te houden? In Bangladesh hebben ze ’t nog beter geregeld : daar slapen de textielarbeiders ’s nachts in de fabriek waar ze werken, in een soortement van konijnenhokken ; hokken die ze daar allemaal boven elkaar plaatsen om ruimte te winnen… En niemand denkt eraan om hierover te klagen. Je hoort daar niemand morren, als ze die mensen interviewen ; je ziet er alleen maar tevreden en lachende gezichten… Die mensen zijn al blij dat ze werk hebben, en maken zich niet druk om zulke bijkomstigheden.

Maar hier, jongske, hier hebben ze nooit genoeg ; hier sparen ze zich te pletter... En iedere euro die ze opzij zetten, betekent verlies voor de kleinhandel en de zelfstandigen... Want dat geld wordt aan de economie onttrokken, en daarmee maken ze later, als ze gepensioneerd zijn, dure buitenlandse reizen... ’

‘Heb ik voorlopig nog geen last van… van geld opzij zetten, bedoel ik.’ sprak Harry, terwijl hij tevergeefs wat tin trachtte te smelten op de punt van z’n soldeerbout.

‘Neen, jongske?’

Verdoot was weer één en al belangstelling. Z’n kleine kraaloogjes glommen als nooit tevoren, en hij keek z’n jonge slaaf enige ogenblikken taxerend aan.

‘Ik merk dat je nogal wat geld vergokt de laatste tijd...’

‘Ik hoop ooit de lotto te winnen.’ verzuchtte Harry, terwijl hij de

(24)

temperatuurknop van het soldeerstation weer wat hoger draaide. ‘En liefst zo snel mogelijk...’

‘De kans daarop, als je ‘t mij vraagt, is eerder klein...’

‘Toch hoop ik ‘m ooit winnen...’

Verdoot scheen zich vervolgens te verliezen in ondoorgrondelijke bespiegelingen ; z’n blik dwaalde af en bleef rusten op de betegelde vloer, net voor de punten van zijn glimmende klepperschoenen.

Mogelijk vertoefden zijn gedachten op dat moment bij die arme Chinezen, die na een vermoeiende dagtaak met hun zakje rijst huiswaarts strompelden, en die niet eens de kans kregen - of het geld hadden - om op de lotto te spelen...

En na enige tijd wipte hij van tafel en verdween al klepperend in de diepte van de donkere gang , zonder nog een woord te zeggen...

* * *

Die dag herstelde Harry, onder het waakzaam oog van Verdoot senior, niet minder dan acht toestellen, wat als een hele prestatie mocht worden beschouwd.

Degene waarvan hij vermoedde dat ze geen problemen meer gingen veroorzaken, omdat er een duidelijk gebrek aan het licht was gekomen, plaatste Harry onmiddellijk in het rek van de uitgaande herstellingen.

Maar ze stonden er nog maar nauwelijks, of ze werden door Verdoot op een vrije bank neergekwakt, en aangesloten om proef te spelen.

De toestellen daarentegen, waarvan Harry het raadzaam achtte om ze een tijdje te testen, sloot hij wijselijk aan om proef te spelen.

Maar andermaal viel hier één constante op te merken : dat Verdoot

(25)

ze één na één ontkoppelde en in het uitgaande rek plaatste...

Omstreek twee uur in de namiddag kreeg hij het aan de stok met Verdoot, omdat hij was begonnen met het herstellen van een al wat oudere videorecorder. Omdat Verdoot vermoedde dat de eigenaar wel een nieuwe zou kopen...

En exact een half uur later kreeg hij het opnieuw aan de stok met Verdoot, omdat hij een al wat oudere video onaangeroerd aan de kant had gezet... Omdat Verdoot vermoedde dat de eigenaar géén nieuwe zou kopen...

Toen Harry die avond, omstreeks zes uur, uit de bovengrondse, betonnen bunker te voorschijn trad, en weer tussen de normale mensen belandde, wist hij twee dingen zeker : dat hij met de beste wil ter wereld op honderd eenheden na niet kon zeggen hoeveel zuchten hij die dag had geventileerd, en dat hij onmogelijk kon aannemen dat hij slechts één dag had gewerkt - het moesten er ongetwijfeld meerdere zijn geweest...

(26)
(27)

twee

Gerard Verdoot was een selfmade man van het zuiverste water.

Onderwijs had hij nauwelijks genoten, en dat hij het op materieel gebied zo ver had geschopt, had hij uitsluitend te danken aan z’n brutaliteit, z’n koppigheid en z’n doorzettingsvermogen. Van elektrotechniek had hij zoveel benul als een Engelse koe van Franse grammatica en al wat hij hierover wist (of vermeende te weten) was hij via zijn technici aan de weet gekomen.

Jaren geleden, nog voor hij getrouwd was, had hij een tijdje in Kongo verbleven, later in het door Mobutu herdoopte Zaïre, in dienst van een Belgische handelsmaatschappij, en van daar had hij waarschijnlijk de gewoonte geïmporteerd om z’n personeel te behandelen als knechten, al sprak hij ze niet aan met “ boy”, zoals destijds gebruikelijk was onder de kolonialen , neen, Verdoot zei meestal “ jongske”.

Mensen die met hem hadden samengewerkt beweerden dat hij het moeilijk had om z’n plaats in de hiërarchie te bewaren, en dat hij hoegenaamd geen gezag van bovenaf duldde.

Toen in 1973 de ondernemingen door Mobutu werden genationaliseerd (iets wat hij later noodgedwongen weer ongedaan maakte) had Verdoot pertinent geweigerd om onder het bevel van een Zaïrees te werken, en hij had z’n klepperende voeten weer op Belgische bodem gezet, vastbesloten om voortaan als zelfstandig ondernemer door het leven te gaan. Maar omdat hij op dat moment nog niet over voldoende eigen middelen had beschikt, mogelijks ook omdat hij niet was ontsnapt aan de lokroep van het testosteronhormoon, was hij op zoek gegaan naar een “ geschikte partij”. En het was hem gelukt het nuttige aan het aangename te

(28)

paren, al had hij, wat het aangename betreft (de lokroep der hormonen) op visueel gebied zekere concessies moeten doen...

Toen hij kort na zijn huwelijk zijn eerste, bescheiden tv winkeltje opstartte, had hij een tijdje z’n herstellingen uitbesteed aan een servicecentrum in de buurt, maar al snel was hij tot de slotsom gekomen dat hij zijn speciale capaciteiten en z’n aangeboren leiderschap pas ten volle kon benutten als hij zelf een hersteller in dienst nam, en een eigen servicewerkplaats opstartte. Sindsdien had hij al heel wat mensen ongelukkig gemaakt.

Wie bij Verdoot werkte, moest één ding goed voor ogen houden : dat hij ‘s ochtends, alvorens te beginnen, aan de glazen toegangsdeur twee zaken moest achterlaten : z’n waardigheid en z’n eigenheid. Wie dan ook nog zo slim was om de mentale knop in z’n hoofd van

“ gevoelsmatig” op “ automatisch” te zetten, kon het in principe wel een poosje uithouden bij hem. Maar wie écht slim was, bleef weg bij Verdoot.

Meestal had hij twee verkopers en een hersteller in dienst (zijn vrouw noemde deze laatste “ tekkenikker”). De verkopers stonden uiteraard in de winkelruimte vooraan, en de technieker zat in het atelier, diep in de buik van de bunker, en aan het einde van een lange gang , zodat het een hele klus was voor meneer Verdoot om z’n aandacht gelijkelijk tussen beide categorieën te verdelen.

Hij klepperde dan ook menig kilometer af op een dag , en als men hem nodig had was het steeds een hele klus om hem te vinden.

Verdoot immers had meerdere wegen die hij bewandelde. Z’n zaak was in de loop der jaren zo uitgebreid en onoverzichtelijk geworden, en bestond uit zo’n doolhof van gangen en doorsteken, dat menig nieuweling er een maand voor nodig had om hieruit wijs te geraken.

(29)

Het beste wat men kon doen als men Verdoot nodig had, was gewoon blijven staan waar men stond : hij kwam na een paar minuten toch vanzelf aanrollen. Er reden in de grootsteden trams en bussen rond die er waarschijnlijk een veel losser tijdschema op nahielden.

Het personeel van Verdoot wisselde bijna zo vaak als de koninklijke wacht voor Buckingham Palace. Maar het werd allicht slechter betaald. Er gingen weinig weken voorbij of in de plaatselijke kranten stond wel één of andere personeelsadvertentie van Verdoot. Want hij was constant op zoek naar personeel. En menig ex-werknemer kon inmiddels getuigen dat men het regeltje “ zelfstandig kunnen werken”

in zo’n advertentie het best kon interpreteren als een sinistere grap.

Als verkopers het langer dan drie maand uithielden, dan mochten ze beschouwd worden als volkomen afgestompte geesten, die nog niet met de ogen zouden knipperen als mevrouw Verdoot haar rokken optilde en haar achterwerk liet zien. En als ze dat deed sloeg zelfs meneer Verdoot op de vlucht... Ze dropen allen, zonder uitzondering , na korte tijd af, en niet enkel omwille van Verdoot’s bemoeizucht, maar ook omwille van de eigengereide manier waarop hij de sociale wetten interpreteerde, en menigeen onthield waar hij recht op had.

Het aardige evenwel was, dat meneer Verdoot nadien steeds beweerde (en overal luidop verkondigde) dat hij op het punt had gestaan om de betrokkene zelf te ontslaan, moest deze hem niet te snel af zijn geweest. En dit omdat de man in kwestie niet meer voldeed aan de verwachtingen...

Verdoot was een blaaskaak ; een zwetser die zijns gelijke niet kende.

Hij was, als je ‘m mocht geloven, voorzitter van een handvol bestuursraden en verenigingen, hij had op tal van strategische plaatsen uit het zakenleven een kwabbige vinger in de pap, en als hij bedrijven uit zijn sector bezocht, wat gelukkig voor z’n personeel tijdens de kantooruren diende te geschieden, dan werd de rode loper al meteen uitgerold als men hem zag stoppen voor de hoofdingang. Hij verdween

(30)

vervolgens al klepperend in de muil van de onderneming, alwaar z’n reisweg regelrecht naar de hoogste top leidde…

Hij glimlachte voortdurend, maar wie hem beter kende wist dat die glimlach niet zozeer de uitdrukking was van een onbevangen, menslievende gemoedstoestand. Die glimlach drukte veeleer uit : probeer me niks te flikken, jij, want ik voél me niet alleen superieur, ik bén het ook, en ik trek hier uiteindelijk aan het langste eind.

Was meneer Verdoot een keurig heertje met een onberispelijk voorkomen, mevrouw Verdoot was precies het tegendeel.

Ze was een halve kop kleiner dan haar man, die zelf al niet groot was, maar in omvang moest ze geenszins onderdoen. Haar uitstulpende buik, die overschaduwd werd door twee grote, afhangende borsten werd ondersteund door een enorm breed bekken ; een bekken dat op zijn beurt ondersteund werd door twee kromme, ver uit elkaar staande staakjes van benen. Wie haar voor het eerst aanschouwde voelde meteen de neiging opwellen om inderhaast een stoel tussen die twee kromme staken te schuiven (want die ging er vanzelf tussen) uit angst dat het staketsel het volgende ogenblik in elkaar zou klappen.

Haar slonzige, haast grappige verschijning was zo compleet in tegenspraak met de standing van de zaak, en met het verzorgde uiterlijk van meneer Verdoot zelf, dat menig nieuwe klant haar hield voor een soort poetsvrouw ; een poetsvrouw wellicht, die ooit door Verdoot was ontslagen, maar die hardnekkig weigerde om op te stappen, en die thans uit verveling op de uitkijk stond, om te zien of de klanten niet met vuil schoeisel de zaak betraden - of dingen meenamen zonder te betalen…

Haar halflange, onverzorgde haren werden door een zwarte, hoornen kam op haar bovenhoofd enigszins in goede banen geleid, naast haar kromme neus prijkte een grote, behaarde wrat, en haar kleren werden (althans volgens Richard – een van de verkopers) speciaal voor haar op maat gemaakt in een jutezakfabriek, en nadien

(31)

op een scheepswerf donker gekleurd met teer of zwarte vernis. Het was werkelijk een soort wereldwonder in (jute)zakformaat...

Zwart was ook de kleur van haar gemoedstoestand. Ze was de stellige overtuiging toegedaan dat de mensheid zich tot doel had gesteld om haar en haar man te bedriegen en te bestelen, en ze spendeerde het grootste deel van haar tijd in de winkel, alwaar ze verdekt stond opgesteld om met haar loensende blik alles in de gaten te houden. Als Verdoot zich ook maar even liet zien (wat hij veelvuldig deed) dan begon ze meteen aan z’n hoofd te zeuren, veelal om te klagen over het feit dat ze niet tegelijk drie kwibussen in de gaten kon houden, maar Verdoot placht zich van haar gebrabbel zoveel aan te trekken als een drieste stier van een lamme vlieg. Hij zei dan meestal slechts “ Ach menske toch...” en rolde rustig verder...

Ze heette Bertha (al zei Verdoot altijd “ menske”) en ze stamde uit een familie van foorreizigers. Omdat ze in haar jeugdjaren geen vaste verblijfplaats had gekend, en bijgevolg onderhevig was geweest aan de invloed van verschillende streektalen, bediende ze zich van een onduidelijk mengelmoestaaltje ; een taaltje dat vrijwel niemand begreep. Ze werd door het personeel meestal “ Bertha Brabbel”, of gewoon dikke Bertha genoemd.

De Verdoots hadden slechts twee kinderen : een dochter - dewelke eigenlijk een nakomertje was - en een zoon.

De dochter werd nooit waargenomen op de zaak ; ze zat nog volop in haar opleiding en was op internaat. Maar een verkoper van Verdoot, die inmiddels weer was verdwenen om z’n geluk elders te beproeven, en die haar eens had gezien tijdens een opendeurweekend, wist te vertellen dat het een “ allemachtig interessant natuurverschijnsel” was, het hiermee aan de verbeelding van z’n toehoorders overlatend, in welke richting , gunstige of ongunstige, dit natuurverschijnsel zich uitstrekte...

Wat ze precies studeerde wist niemand, maar mevrouw Verdoot, die

(32)

liever had gezien dat ze voor “ assetek” of “ avvecuut” studeerde (zodat ze haar vader kon bijstaan) meende te weten dat ze haar verpleegsteropleiding had gestaakt en thans voor “ sikketresse”

studeerde...

De zoon van Verdoot, Verdoot junior dus, was dan weer een ander paar mouwen. In tegenstelling tot z’n vader had hij wél elektrotechniek gestudeerd. Maar hij hield zich niet bezig met die dingen, en hij liet zich dan ook nauwelijks zien in de werkplaats. Hij zat meestal te werken op het bureel. Regelmatig gebeurde het ook dat hij klanten bezocht met de bestelwagen van de zaak, om nieuwe spullen (zoals tv ’s) af te leveren en in te stellen, of om defecte zaken op te halen voor herstelling , en nadien weer terug te brengen.

Hij was een mager man, halverwege de dertig , met een vrij lang postuur. Hij had een erg bleke gelaatskleur, alsof er door zijn aderen alleen maar zuiver water stroomde, en hij had kort, zwart stekelhaar.

Hij zweeg meestal, ook als men hem aansprak of groette, zodat men al snel de indruk kreeg dat hij constant in een nukkige bui verkeerde.

Mogelijk was dit ook werkelijk het geval, want z’n vrouw, die deeltijds op het bureel werkte (en die haar dunne, purperen lippen al evenzeer stijf op elkaar hield) zat voortdurend in zijn gezichtsveld en haar aanblik was nu niet bepaald van aard om het tanende humeur van een man op te krikken. Jenny heette ze, en het was een brandmagere, onaantrekkelijke vrouw, die zich kleedde als een man.

Vertegenwoordigers die de zaak bij Verdoot voor het eerst betraden spraken haar steevast met “ mijnheer” aan… Het leek wel of er een vloek rustte op de Verdoots, en dat ze één na één gedoemd waren om met lelijke vrouwen door het leven te gaan...

Als Verdoot junior - Henri, zo heette hij - zich toch verwaardigde om wat te zeggen, dan deed hij dat langzaam, en met een getemperd stemvolume, haast fluisterend. Er ging evenwel een dreiging van dit gefluister uit, die bij menig toehoorder de fijne nekhaartjes ten berge deden rijzen ; een indruk die nog versterkt werd door een paar koude,

(33)

expressieloze ogen, die veelal strak over de schouder van de toegesproken persoon heenkeken, als waren die ogen niet berekend op menselijk contact.

In welke gemoedstoestand de heer Verdoot junior ook verkeerde, opgewekt of neerslachtig , zijn gelaat stond steeds even strak. Het weerspiegelde net zoveel emotie als een brok graniet bij min vijfendertig graden Celsius ; het was onder alle omstandigheden een gesloten boek. En vandaar dat iedereen van het personeel hem “ Hein Beton” noemde.

Op het bureel hield hij zich bezig met de dagelijkse papierwinkel, alsook met het navlooien van de reclamefolders van de concurrentie.

In dit laatste werd hij volop gesteund door z’n vader.

De Verdoots hadden er namelijk een sport van gemaakt om iedere concurrent, die uitpakte met een promotieaanbieding , de week nadien de mond te snoeren door hetzelfde artikel nog nét iets goedkoper aan te bieden. En om vanzelfsprekend de kopers, die inmiddels van de aanbieding hadden geprofiteerd, het gevoel te geven dat ze zich in ‘t zak hadden laten zetten, en dat ze in ‘t vervolg beter moesten uitkijken... Kosten noch moeite werden door de Verdoots gespaard om dit te doen, in zo opvallend mogelijke advertenties. En gebeurde het - wat helaas al eens voorviel - dat ze onder de bewuste prijs niet mochten (of konden) duiken, dan werd hemel en aarde bewogen om de oorzaak hiervan te achterhalen. Leveranciers en invoerders werden dan opgebeld en afgesnauwd, vertegenwoordigers werden luidruchtig herinnerd aan gemaakte beloftes, commerciële diensten werden bestookt met vragen en verwensingen, en verketterd tot hel en verdoemenis, of bedreigd met economische zaken ; directiesecretaressen, die niet snel genoeg hun bazen konden bereiken en doorschakelen werden tot tranen toe bewogen en uitgescholden en beledigd...

Uren aan een stuk zaten de Verdoots dan op hun bureel, met rode

(34)

koppen en gesloten schuifdeuren, blaffend, snauwend, dampend en snuivend, hierin gesteund door mevrouw Verdoot, die de winkel geregeld verliet en die met haar gebrabbel, dat ze gelijkelijk verdeelde tussen haar man en haar zoon, de gemoederen nog wat ophitste...

Want de zon mocht dan wel voor iedereen schijnen, zolang ze maar eerst uitgebreid en royaal de verenigde hoofden van de Verdoots had beschenen, alvorens haar afgezwakte stralen te laten neerdalen op de rest van de mensheid...

Deze zeldzame uitspattingen hadden wel voor gevolg dat het heen en weer geklepper van Verdoot senior voor een tijdje werd lamgelegd, zodat het personeel even opgelucht kon ademhalen.

Het nadeel ervan was dan weer, dat diezelfde meneer Verdoot senior nooit kon nalaten om daags nadien, aan ieder om beurt, de voor hem gunstige afloop toe te lichten, hierbij overvloedig gebruik makend van pittige details en sprankelend mondvocht.

Zo ook die dag - de dag dat Harry ruimschoots de gelegenheid had gehad om z’n krasloten te ontcijferen (en wederom met droeve berusting had vastgesteld dat deze hem niks hadden opgeleverd).

Verdoot was al een tijdje uit circulatie verdwenen, nadat mevrouw Verdoot met een pagina uit een lokaal advertentieblad was komen aanwaggelen. Ze was haar man, die in zeven haasten was vertrokken, wauwelend achterna gestrompeld, en de verenigde Verdoots hadden zich een tijdlang achter gesloten deuren teruggetrokken om oorlog te voeren.

Het rumoer, ofschoon het bureel dertig meter verderop lag aan ‘t eind van een lange gang , was op bepaalde ogenblikken doorgedrongen tot in de werkplaats ; de twee verkopers van Verdoot waren inmiddels al drie keer bij Harry geweest om met wapperende handen, onheilspellende gezichten en opgeblazen kaken, de ernst van de toestand aan te geven ; men had het gekrijs van mevrouw Verdoot herhaaldelijk horen weerklinken, alsook het gebonk van vuisten op de

(35)

bureau’s van de onderscheiden heren Verdoot, maar gaandeweg had de toestand zich weer gestabiliseerd, en thans was het in zoverre kalm, dat de dreiging van naderend geklepper als een zwaard van Damocles boven Harry’s hoofd hing.

Toen Verdoot eindelijk arriveerde, bleek uit niets in zijn gedrag dat hij een paar hachelijke momenten had beleefd. Zijn oogjes glinsterden als nooit tevoren, de glimlach om z’n lippen was volkomen intact gebleven, en zijn superioriteitsgevoel was niet in het minst aangetast ; het leek wel of hij even was weggeweest om met een reiziger een praatje te maken over het weer. Het slagschip, mevrouw Verdoot geheten, mocht dan wel ernstige averij hebben opgelopen (later zou blijken dat ze, onderhevig aan de gevolgen van een “ verzinking” het strijdperk had moeten verlaten nog voor de strijd was beslecht) meneer Verdoot daarentegen was niet in ‘t minst uit het lood geslagen.

‘We hebben ‘m eronder gekregen,’ zo begon hij, terwijl hij glunderend – en handenwrijvend - plaatsnam op de rand van de werkbank, en haast automatisch de temperatuur van het soldeerstation een eind lager draaide, ‘hij zal ‘t geen tweede keer doen...’

‘Eronder?’ mompelde Harry, zonder van z’n werk op te kijken.

‘En wie dan wel?’

‘Zeker, jongske, eronder...Vandeplas uit de Stationsstraat... Weet je wat hij geflikt had, hm?...

Weet je wat de onderkruiper ‘m nu had geleverd!?... Geadverteerd met een klokradio aan 24 euro 95 cent, terwijl de minimum adviesprijs, de prijs waaraan ik - en iedereen - ‘m moet verkopen 24 euro 99 cent bedraagt!... Lager kan niet!... Lager mag niet!... Nergens goedkoper, zet hij er dan ook nog bij!... Stuntprijs!... Man man!...

Blijkt bij rondvraag op de firma’s dat hij ‘t materiaal bij Inter- Verstrepen heeft aangekocht, en dat ze, bij de berekening van z’n korting , het tweede cijfer na de komma naar boven hebben afgerond,

(36)

in plaats van naar onder, zoals bij een 4 gebruikelijk is!... Man man!...

Je houdt het niet voor mogelijk, wat er bij die firma’s allemaal gebeurt!...

Vandeplas natuurlijk in de wolken! Ja, zo is hij wel! Niemand mag onder de prijs verkopen, maar Vandeplas vertaalt z’n korting naar zijn winkelprijs, en niemand kan daar iets aan doen... enfin, dat denkt hij tenminste...’

‘Vergissinkje op de facturatiedienst?’ zo gewaagde Harry, terwijl hij tevergeefs wat tin trachtte te smelten op de punt van z’n soldeerbout.

‘Vergissinkje!?’ sprak Verdoot, op honende toon, en hij maakte een verwerpelijke armzwaai. ‘Vergissinkje!? ... Laat me niet lachen, jongske!... Een bewuste strategie om klanten te lokken, ja! Vandeplas betrekt z’n materiaal al jaar en dag bij Elektro-Simpsen uit Hossebeke!... En nu, uitgerekend de eerste keer dat hij bij Inter- Verstrepen een bestelling plaatst, krijgt hij zogezegd toevallig een grotere korting dan ieder ander die al jàren klant is!... Normaal!?

Toeval!?... Dag Jan!’

‘Geen toeval?’ zuchtte Harry, terwijl hij de knop op het soldeerstation wat hoger draaide.

‘Vergeet het maar, jongske!...Maar ik ben natuurlijk ook niet van gisteren, en ik dus maar doorbomen aan de telefoon, om aan de weet te komen wélke medewerker hiervoor verantwoordelijk is... Man man! De paraplu’s vlogen open, sneller dan een hoop mussen die uit elkaar stuift!...

... Enfin, na veel vijven en zessen, en na een half uur gepalaver en tijdrekken, voeren ze ‘n toneeltje op met een jong ding ; een ding dat er nog maar pas zou werken, en die geeft huilend toe - zogezegd huilend eh, luister goed! - dat zij de fout heeft gemaakt, en ze zegt er nog bij dat ze even onoplettend is geweest, en dat het niet meer zal gebeuren ; dat het haar slechts twee keer is overkomen...

(37)

Op mijn vraag of Vandeplas dan twéé keer een onterecht hoge korting heeft gekregen, op twéé van z’n facturen, weet ze zo aanstonds niet wat te antwoorden, maar ze geeft iemand anders door, en die antwoordt met vervormde stem - blijkbaar met de vingers over de neusgaten gedrukt! - dat zulks vertrouwelijke informatie is die ze niet mogen doorgeven.

Ik hoor aldoor gedempt gelach op de achtergrond, en omdat ik vind dat de maat nu toch wel écht vol is, vraag ik om doorgeschakeld te worden naar meneer Versnip, de commercieel directeur, en ik voeg eraan toe dat meneer Versnip en ik geregeld op stap gaan...

Nu gaan we ook geregeld op stap, ik en meneer Versnip , maar nooit tezamen, of beter, nooit in elkaar ’s gezelschap, dus gelogen was het niet...enfin, ze trappen in die onzin : het gegrinnik op de achtergrond verstomt meteen, en ze weten zich plots wél te herinneren wie die tweede klant was...’

Hier staakte Verdoot z’n woordenvloed heel even om z’n rechterhand op Harry’s schouder te leggen en lichtjes te schudden, teneinde de jongen uit z’n verdoving te wekken, zodat hij niets zou missen van de gigantische onthullingen die nu gingen volgen.

‘En raadt eens wie die andere verdeler was!?’ zo vervolgde hij, terwijl Harry wat speeksel uit een ooghoek wreef, ‘Raadt eens!?’

‘Verbol uit Rammelkerke?’ gewaagde Harry.

Hij had geen flauw idee wie Verbol uit Rammelkerke was, en het interesseerde hem ook geen zier, maar Harry was een beleefde jongen, en de namen Verbol en Rammelkerke had hij al een paar keer in één adem horen vernoemen.

‘Verbol!? Ben je gek!? Ik zie Verbol al bestellingen plaatsen bij Inter-Verstrepen!...Jacobs uit Brollegem! ...Uitgerekend Jacobs! Eén van de grootste winkels uit onze groep!... Ik ken Jacobs beter dan wie ook! Hij zit altijd schuin voor me op de vergaderingen! Half onderuit

(38)

gezakt! Meestal zit hij ongeïnteresseerd in z’n neus te peuteren! Maar vergis je niet : hij ziet en hoort alles, beter dan wie ook! En uitgerekend hij zou ook zo’n korting hebben gekregen!... Enfin, ik zeg tegen ‘t kind dat ik er geen barst van geloof, en hang in...’

‘Verstandige beslissing.’ zei Harry, en hij had er het volgende ogenblik al spijt van, want hij wilde Verdoot niet voor het hoofd stoten, en het was er uit voor hij er erg in had.

Verdoot echter, ging zozeer op in z’n onderwerp, dat het leek alsof hij dit niet had gehoord.

‘Maar als je dacht dat ik het daarbij zou laten,’ zo tufte hij vrolijk verder, letterlijk en figuurlijk, ‘dan kennen ze meneer Verdoot nog niet!... Ik natuurlijk direct naar Jacobs gebeld. Toch wel eens benieuwd of ‘t kind van Inter-Verstrepen gelijk had gehad. En raadt eens!?’

‘Meneer Jacobs was niet thuis?’

‘Toch wel! Toch wel! Jacobs was thuis!... Maar de facturen, waaronder die van z’n bestelling bij Inter-Verstrepen, lagen bij de boekhouder...

En de boekhouder, zo zei z’n vrouw, was weg naar de kapper... ja, Jacobs en ik kennen mekaar al jaren; we hebben geen geheimen voor elkaar!... En de kapper wist te vertellen dat meneer Verdessel - zo heet die boekhouder - net de zaak had verlaten, en weer op weg was naar huis... En toen ik meneer Verdessel even later te pakken had, en uitlegde waarover ’t ging , voelde hij zich verplicht om eerst contact op te nemen met meneer Jacobs, want hij vond dat zulks vertrouwelijke informatie was. En toen hij even later terugbelde om te zeggen dat meneer Jacobs gezegd had dat hij hierin geen graten zag - nu ja, hij moest eens wat anders beweerd hebben! We lachen en we zwansen wat af, daar op die vergaderingen! - toen bleek, nu ja, gok eens, jongske...’

‘Geen extra korting?’

(39)

‘Exact, jongske! Geen extra korting!... Man man! Ongelooflijk!...

Ze dissen je bij Inter-Verstrepen gewoon een verhaaltje op - goed geacteerd, dat wel! - om te verdoezelen dat ze hun nieuwe klanten meer korting geven dat hun oude! En weet je wie hier nu uiteindelijk als overwinnaar uit te voorschijn is gekomen?...’

Harry had zo’n flauw vermoeden dat dit de telefoonmaatschappij moest zijn, doch zweeg wijselijk.

‘Meneer Verdoot.’ zo sprak de man, die zich die naam mocht toe- eigenen, terwijl hij met de rechterwijsvinger op z’n borst tikte, net onder de sierlijke halsuitsnijding van z’n peperdure pull-over. Z’n oogjes glinsterden als diamantjes, en hij produceerde een raadselachtige, half spottende, glimlach.

‘Och kom...’ zei Harry, terwijl hij een tape in het videotoestel duwde en de monitor aanzette.

‘Zeker jongske... Ik zou natuurlijk economische inspectie op Vandeplas kunnen afsturen, want de zaak lijkt me niet helemaal zuiver op de graat, maar ik weet iets véél beter... Volgende week zet ik identiek hetzelfde product in de etalage, aan 24 euro 90,- in plaats van aan 24 euro 99,- en ik zal er nog veel geld aan verdienen ook...’

‘Toe maar...’ zuchtte Harry, die een geeuw onderdrukte en stiekem op z’n polshorloge keek.

‘Zeker weten! Als ze denken dat ze meneer Verdoot ongestraft belachelijk kunnen maken aan de telefoon, dan zijn ze verkeerd! ...

Als gerechtigheid niet kan geschieden langs de rechte weg , dan maar langs de kromme weg!...

Ik ga morgen zélf naar Inter-Verstrepen, en overhandig de magazijnier de advertentie van Vandeplas, waarop, in rode stift omlijnd, de bewuste klokradio staat afgebeeld, met het verzoek mij hiervan twaalf stuks te leveren. Ik geef hem uiteraard ook een bestelbon, en wel zodra hij mij de goederen overhandigt, niet eerder.

(40)

Maar wat de man niét weet is, dat op die bon het goedkopere type geprint staat ; het type dat vijf euro minder kost! Het typenummer hiervan verschilt nauwelijks, eigenlijk slechts één cijfer, geheel achteraan...

Als nadien de factuur gepresenteerd wordt, betaal ik automatisch het goedkopere model, omdat de facturatiedienst zich zal baseren op mijn bestelbon, en niet op de advertentie, die inmiddels al lang is weggegooid. Ik sla meteen twee vliegen in één klap: ik kan onder de prijs van Vandeplas duiken, en ik verdien er geld aan...’

‘En als ze de vergissing meteen bemerken?...’

‘Maar jongske,’ sprak Verdoot, half lachend, half spottend, ‘ze staan daar onder zo’n grote werkdruk, die stumpers van magazijniers, dat ze gewoon de tijd niet hebben om alles naar behoren te controleren. Ik blijf gewoon op de parking staan wachten tot de zaak lekker vol staat, en eens ik binnen ben laat ik uitschijnen dat ik erg gehaast ben... Als je zelf een bestelbon meebrengt, zoals ik dus zal doen, dan laten ze je gewoon je eigen bon aftekenen bij ontvangst van de goederen... ’t Zijn ongelooflijke pummels op dat gebied, en moesten ze voor mij werken, ik zou ze onmiddellijk aan de deur zetten...’

‘Is dat allemaal wel wettelijk?’ zo vroeg een verbaasde Harry zich luidop af.

‘Volkomen in orde.’ sprak Verdoot, zo zelfzeker als maar enigszins mogelijk was. ‘Geen speld tussen te krijgen, jongske... Ze moeten de goederen leveren die je vraagt ; doen ze dat niet, en leveren ze duurdere spullen in de plaats, dan mag je die houden... En als je slim bent en ze onmiddellijk verkoopt, dan hebben ze helemaal geen poot om op te staan.’

‘Maar... je liet toch die advertentie zien...’

‘Geen belang , jongske! Het gesproken woord is ondergeschikt aan

(41)

het geschreven woord... Ik heb hierover al uitgebreid overleg gepleegd met mijn raadsman... Denk niet dat ik in zo’n zaken over slechts één nacht ijs ga... Ze moeten maar denken achteraf, dat ze ‘t zelf hebben gezocht… àls ze het tenminste al ontdekken!’

Meneer Verdoot was zo in verrukking over deze vondst, dat hij in een schalkse opwelling drie dingen gelijktijdig afzette: de loeplamp, het soldeerstation en de tv monitor.

Mevrouw Verdoot, die inmiddels weer wat gerecupereerd was van haar “ verzinking”, kwam aangewaggeld, met haar armen gekruist over haar borsten, en gaf al brabbelend als haar mening te kennen dat meneer Verdoot vooral moest blijven zitten waar hij thans zat, als hij wilde dat er vanavond geen enkel toestel meer in de winkel stond.

Want vijf “ zwette sakossepakkers”, zo zei ze, waren gelijktijdig binnengekomen... En als meneer Verdoot misschien dacht dat ze twaalf ogen had, waarvan zes op haar gat, dan moest hij toch eens goed kijken naar dat hoofd... en naar dat gat!... Want als dat werkelijk het geval was, dan moest hij dat zeggen, onmiddellijk, want dan kon ze beter op de foor gaan staan als kermisattractie ; daar zat ze niks mee in, want dat had ze vroeger nog gedaan. Ze zou dan allicht wat meer verdienen, en wat meer respect krijgen dan hier...

‘Ach menske toch...’ snauwde Verdoot nijdig. En hij liet zich de bank glijden, negeerde haar gekwebbel en ratelde winkelwaarts.

(42)
(43)

drie

Het patrimonium van Verdoot bestond uit een aaneengesloten huizenrij en was gelegen langs een drukke winkelstraat, de Hoogstraat in Goorzele. Het waren oorspronkelijk gewone privé-woningen geweest, maar Verdoot had ze in de loop der jaren één na één aangekocht en omgebouwd tot meer winstgevende handelspanden. Hij verhuurde die panden, alsook de erboven gelegen appartementen.

Het blok waar hij zelf winkel hield was een reusachtige, betonnen kubus, waarvan de gelijkvloerse etage volledig in beslag werd genomen door z’n zaak, de eerste etage door z’n privé appartementen, en de twee bovenste etages door huurappartementen. Al deze appartementen, ook dat van Verdoot, hadden een ingang langs de Hoogstraat. Bovendien stond het appartement van Verdoot via een private trap (met onderaan een schuifdeur) rechtstreeks in verbinding met zijn winkelruimte beneden.

De zaak beneden was niet alleen ruim, maar tevens erg donker.

Verdoot had, toen hij het gebouw had laten ontwerpen (mogelijk door een militair strateeg) het aantal raampjes (behalve de etalages langs de straat) beperkt tot een strikt minimum. In zijn bunker viel nauwelijks wat daglicht te bespeuren. Hier en daar was weliswaar een spaarzaam raampje in een buitenmuur aangebracht, maar het ving nauwelijks wat licht op, en de raampjes waren alle veel te hoog geplaatst om doorheen te kunnen kijken. Het mocht duidelijk zijn dat Verdoot geen pottenkijkers duldde. Wie op een stralende zomerdag ‘s ochtends opgeslokt werd door het gebouw en pas ‘s avonds weer buitenkwam, zoals zijn werknemers, verwonderde zich steeds opnieuw over dat gulle, vriendelijke daglicht waarin hij plotseling terecht was gekomen, en moest meestal een tijdje met de oogleden knipperen en wennen aan het vriendelijke klimaat en de opgewekte mensen...

(44)

De kubus - of de bovengrondse bunker - van Verdoot stond aan de rechterzijde van die huizenrij, en werd slechts gescheiden van een zijstraat (de Sint Barbarastraat) door één pand. Het was een smal, verwaarloosd pand ; een pand waarop Verdoot nooit z’n klauwen had kunnen leggen, om de eenvoudige reden dat de huidige bewoonster nooit op z’n smeekbede tot verkoop was ingegaan.

Dit pand nu, was een doorn in het oog van meneer Verdoot. Z’n eigendommen waren keurig op orde, en alle voorzien van eenzelfde zandkleurige voorgevel, zodat de mensen als haast vanzelf de conclusie trokken dat dit alles samen hoorde, en slechts het werk kon zijn geweest van één man : de grote meneer Verdoot.

Dit laatste pand echter, dit smalle pand, stak verschrikkelijk af met Verdoot’s eigendommen : het was een lelijk, roodbakstenen gedrocht met versleten ramen en deuren ; ramen en deuren waarvan de verf overal begon af te bladderen. Het hing daar, op een vreselijk wansmakelijke wijze tegen z’n keurige kubus aangeplakt, en als Verdoot over straat wandelde en er z’n sombere blik liet op rusten, dan leek het wel alsof dat smalle onding hem spottend en uitdagend scheen toe te lachen, en er zich halvelings op beroemde dat het zijn bunker overeind moest houden, in plaats van het omgekeerde. Tot overmaat van ramp sprong dit pand al meteen in het oog als stadsbezoekers de drukke eenrichtingsstraat – die de Hoogstraat was - kwamen ingereden, en alsof dit al niet erg genoeg was waren opstoppingen en stilstaand verkeer in deze straat legio, zodat autobestuurders uitgebreid gelegenheid kregen om dit ellendige, krakkemikkige pand in ogenschouw te nemen.

Bovenaan de zijgevel van dit pand, de zijgevel die uitgaf op de Sint Barbarastraat, en die eveneens al van ver in ‘t oog sprong als men de winkelstraat kwam ingereden, hing een reuzegroot reclamepaneel. Het was een vloek voor het oog , dat paneel, en er stond een idioot op afgebeeld die een gat in de lucht sprong , en wiens zakken uitpuilden met bankbiljetten. Het moest een man voorstellen die pas de lotto

(45)

had gewonnen, en de tekst eronder raadde eenieder aan om ook z’n geluk op dit kansspel te beproeven.

Verdoot echter, was veel te nuchter en te zakelijk om op die schreeuwerige uitnodiging in te gaan. De lotto, zo oordeelde hij, was iets voor slappelingen en mislukkelingen ; voor mensen die niet in staat waren, ja, die eigenlijk te week waren, om via het harde zakenleven rijkdom te verwerven.

‘Zak toch in mekaar.’ zo dacht hij dan steeds, als hij van op straat dat lelijke reclamebord en het bijbehorende, miserabele gebouw in ogenschouw nam. ‘Zak toch in godsnaam in mekaar...’

Doch het wankele gebouw, zo het de verzuchting van Verdoot al bemerkte, scheen geenszins geneigd hierop in te gaan : het bleef rustig hangen waar het hing , comfortabel leunend tegen zijn eigendom.

En wat Verdoot nog het méést stoorde : al meermaals hadden klanten hem hierop aangesproken. Sommige mensen schenen te denken dat hij ook dit pand in eigendom had, en dat hij, na al z’n middelen te hebben opgesoupeerd aan z’n eerder verworven eigendommen, geen geld meer voorhanden had om dit laatste stukje te renoveren.

Dat was natuurlijk verschrikkelijk! De gedachte dat er mensen waren die zulks in volle ernst konden denken, kwelde meneer Verdoot enorm.

Pogingen om in het bezit te komen van dit pand, teneinde z’n patrimonium de finishing touch te kunnen geven, die pogingen dus, had Verdoot lang geleden opgegeven. Met de bewoonster - een kranige weduwe van negenenzestig jaar, die er alleen woonde - viel niet te praten. Het was, zo oordeelde hij, een nurkse vrouw, waar de redelijkheid geen vat op scheen te hebben ; een vrouw die krampachtig vasthield aan haar woning , omwille van de belachelijke reden dat ze er te zeer aan gehecht was, en dat ze het waarschijnlijk voor onmogelijk hield dat ze nog ergens anders zou kunnen aarden. Ze

(46)

had slechts één zoon, die weduwe, maar die zoon had ze vele jaren geleden het huis uit gepest. Omwille van het feit, zo werd althans beweerd, dat het een wildebras was geweest, die alleen maar geld verkwiste, en die voor de rest geen klap uitrichtte.

Voor Verdoot bewees dit eens te meer wat een onhandelbaar en onredelijk mens de weduwe wel was. Eén na één had ze z’n smeekbeden tot verkoop van de hand gewezen. Hij had zijn bod - waarvan z’n raadsman had gezegd dat het al veel te hoog was! - gaandeweg opgevoerd tot een nooit geziene hoogte, in aanmerking nemend wat voor een soort pand het was, en welke kosten hij zou moeten maken om het in harmonie te brengen met z’n overige bezittingen. Maar het was allemaal boter aan de galg gesmeerd ; de weduwe bleef onverzettelijk bij haar besluit om in haar krot te blijven wonen...

Dat iemand aan een woonhuis een soort van misplaatste sentimentele waarde toekende, vond Verdoot op z’n zachtst gezegd merkwaardig. Voor hem was een woonhuis in het verleden nooit meer geweest dan een dood gebouw, en een zoveelste pennentrek op een afgesloten verkoopovereenkomst. Hij had de panden die hij tot nu toe had verworven even in ogenschouw genomen, om ze vervolgens op te kopen en te laten opknappen.

In een laatste wanhoopspoging , om alsnog in het bezit van dit pand te komen, had hij mevrouw Verdoot ingeschakeld. Mevrouw Verdoot bleek in deze materie al enige ervaring te hebben. Ze was er al eerder in geslaagd om een pand - een pand, gelegen aan de linkerzijde van de bunker - te “ deblokkeren”.

Het was een oud, ziekelijk heertje geweest, dat daar had gewoond, en mevrouw Verdoot had zich er weten binnen te werken, gebruik makend van haar speciale charmes (het heertje zag blijkbaar niet zo goed meer) alsook van haar kookkunsten. Ze had dit mannetje een tijdlang opgepast, z’n was en z’n plas gedaan, alsook z’n schaarse

(47)

boodschappen. Zo was ze ondermeer een ontelbaar aantal keren naar de apotheek gewaggeld, want het aantal pillen dat het heertje dagelijks moest slikken was gigantisch groot geweest. Ze was er een tijdlang zo intensief voor in de weer geweest, en haar zelfverloochening en haar onbaatzuchtige inzet waren zo groot geweest, dat meneer Verdoot, uit bewondering en respect, er dikwijls tranen van in de ogen had gekregen…Vooral omdat de toestand zolang aansleepte…

Uit dank voor deze nobele bekommernissen had het heertje, die geen nakomelingen had, beloofd om mevrouw Verdoot te “ gedenken”

middels een zeker geschrift ; een geschrift dat gewoonlijk in verzekerde bewaring bij een notaris wordt gelegd…

Niet zodra had het ziekelijke heertje deze belofte ook daadwerkelijk vervuld, of mevrouw Verdoot begon te last te krijgen van “ verzinkings” en “ verstrooidheidaanvallen”. De “ verzinkings”

hadden voor gevolg dat ze alle lust tot fysieke activiteiten verloor ; dat ze tevens draaierig werd van de penetrante geur van vers gekookte soepgroenten, zodat het heertje, die bijzonder gesteld was geweest op vers gekookte soep, voortaan kon teren op z’n herinnering (en op kleine slokjes water). De aanvallen van verstrooidheid dan weer, hadden als nare bijwerking dat de toediening van de juiste medicatie op het juiste moment - iets wat het heertje zelf niet kon, omdat hij slecht zag en bovendien bedlegerig was - ernstig in gevaar werd gebracht. Het ging dan ook in sneltreinvaart achteruit met de gezondheid van het oude mannetje, en korte tijd nadat mevrouw Verdoot was beginnen sukkelen met voornoemde kwalen werd het heertje, onder het plengen van enige schaarse krokodillentranen van de familie Verdoot, ten grave gedragen...

De weduwe nu, waarop meneer Verdoot in een laatste wanhoopspoging de bijzondere kwaliteiten van mevrouw Verdoot had willen loslaten, hoorde op zekere dag de deurbel rinkelen, legde haar krant terzijde en slofte de gang in.

(48)

Nu wilde het toeval twee dingen : vooreerst dat ze in haar haast om de deur te gaan openen haar goede bril was vergeten op te zetten, en vervolgens dat ze daags voordien met de plaatselijke vrouwengilde een reis naar de zoo in Antwerpen had ondernomen, en geestelijk nog zeer doordrongen was van al hetgeen ze daar had gezien. Vooral de struisvogels, met hun lange, dunne poten, hadden een diepe indruk op haar nagelaten ; ze kon maar niet begrijpen dat dergelijke dunne poten zo’n omvangrijk lijf konden torsen.

Toen ze de voordeur opende en een creatuur aanschouwde waarin ze zo’n vogel meende te herkennen, slaakte ze dan ook meteen een kreet en sprong verschrikt twee stappen achteruit.

Maar nadat ze met een bang kloppend hart haar goede bril was gaan zoeken en tot het inzicht was gekomen dat struisvogels zich niet verplaatsen op zwarte pantoffels, schuifelde ze weer behoedzaam voorwaarts, om te vernemen wat haar buurvrouw, die ze inmiddels had herkend, te vertellen had.

‘Rosa, maske,’ zo brabbelde mevrouw Verdoot, terwijl ze verschrikkelijk loensend (en zenuwachtig) de donkere gang inkeek,

‘agge sumtets iet nudig et fen d’appeteek, en ‘t must zen dagge slegt te puut set, wet et mur te segge... ‘t es gere geholt...en agge sumtets gusting et vur nen tloer goei legummesup, ‘t es gere gekokt, en mé plesier gegefe...’

De weduwe had evenwel vriendelijk bedankt voor het aanbod en gezegd dat ze godzijdank nog steeds kerngezond was - en het nog lang hoopte te blijven... Of deze laatste woorden een bedekte toespeling hadden bevat, of integendeel oprecht waren gemeend, is niet geweten, maar bij het horen ervan keek mevrouw Verdoot verschrikt op, om zich vervolgens, onder het uiten van een stortvloed aan verontschuldigen, op haar twee kromme staken terug te trekken.

En het leek erop dat de Verdoots hun plannen in de kast hadden opgeborgen, en zich bij het onvermijdelijke van de situatie hadden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

KVB= Kortdurende Verblijf LG= Lichamelijke Handicap LZA= Langdurig zorg afhankelijk Nah= niet aangeboren hersenafwijking. PG= Psychogeriatrische aandoening/beperking

En Constance, nu deze dagen toch al als een geluk van voldaanheid rustig door hare ziel vloeiden, was ook ontvankelijk voor de teederheid van dat oogenblik, toen Henri met zijn

VRST Oplossen vraagstuk met behulp van een (eerstegraads)vergelijking Vermeerder je het dubbel van een getal met 11,. dan bekom

[r]

Denk eerst 5 minuten individueel na over de volgende vraag: Wat is de kracht van formele werkers/organisaties en welke aspecten hiervan zijn voor mij(n organisatie/werk met

Het rechtvaardigend geloof is, volgens de Catechismus, Vraag 21 „niet alleen een zeker weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, hetgeen God ons in

Maar, kind'ren, wilt niet vergeten Te oefenen ook uwen geest, Hoe kostbaar ook zijn uwe leden, Uw zieltjes zijn 't toch allermeest.... 's Zomers uitrijden, Met u te gaan Zal

Op elk hokje stond een naam: Godsdienst-strijd, Partij-strijd, Klassen-strijd, en als Johannes door een klein raampje naar binnen keek zag hij één enkel mannetje, dat zeer rood