• No results found

RESULTAATSTURING BIJ NEDERLANDSE NON-PROFIT ZIEKENHUIZEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "RESULTAATSTURING BIJ NEDERLANDSE NON-PROFIT ZIEKENHUIZEN"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RESULTAATSTURING BIJ NEDERLANDSE

NON-PROFIT ZIEKENHUIZEN

Een kwantitatief onderzoek naar organisatiefactoren die leiden tot

resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen

Master thesis, MSc A&C, Specialisatie Accountancy Universiteit van Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

25 juni 2015

PIETER ALEX PLOEGSMA Studentnummer: 2238365 De Acht 3 9271 AM De Westereen tel.: +31 (0)511-444485 e-mail: p.a.ploegsma@student.rug.nl Supervisor Dr. B. Crom Tweede supervisor Dr. H.J. van Elten

(2)

VOORWOORD

Voor u ligt mijn scriptie die ik heb geschreven om de Master Accountancy aan de Rijks Universiteit Groningen af te ronden. Dit traject ben ik gestart in februari 2015 en eindigde in juni 2015. In deze scriptie heb ik onderzoek gedaan naar resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen. Hierbij heb ik specifiek gekeken naar welke organisatiefactoren leiden tot resultaatsturing.

Ik heb voor dit onderwerp gekozen vanwege twee redenen. Allereerst vind ik het zeer interessant om te kijken naar de bedrijfsvoering van non-profit organisaties vanwege het feit dat deze organisaties geen winstoogmerk hebben. Daarnaast vind ik het interessant om te kijken waardoor bestuurders geprikkeld worden om resultaatsturing te plegen.

Hoewel het uitvoeren van het onderzoek af en toe lastig was heb ik de centrale onderzoeksvraag van mijn onderzoek succesvol kunnen beantwoorden. Door het schrijven van deze scriptie heb ik mijn onderzoek vaardigheden en zelfstandigheid in een korte tijd kunnen verbeteren.

Bij deze wil ik graag mijn begeleider B. Crom bedanken voor de begeleiding en ondersteuning van dit traject. Daarnaast heb ik de sfeer waarin de begeleiding heeft plaatsgevonden als zeer prettig ervaren.

Ik wens u veel leesplezier. Patrick Ploegsma

(3)

ABSTRACT

Resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen: Een kwantitatief onderzoek naar organisatiefactoren die leiden tot resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen

In dit onderzoek kijk ik of organisatiefactoren leiden tot resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen. De op basis van eerder onderzoek geselecteerde organisatiefactoren zijn de organisatiegrootte, schuldenovereenkomsten, de grootte van de Raad van Commissarissen, bonusregeling van het bestuur en geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur. Resultaatsturing is gemeten met behulp van het Aangepaste Jones Model. Voor de jaren 2010 en 2011 is de data van 80 algemene non-profit ziekenhuizen in Nederland verzameld. Uit de resultaten van de multiple regressieanalyse blijkt dat er alleen een positieve significante relatie is tussen de schuldenovereenkomsten en mate van resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen. Voor de overige organisatiefactoren werd er geen significante relatie gevonden met resultaatsturing. De uitkomsten van dit onderzoek dragen bij op het gebied van resultaatsturing bij non-profit organisaties. Er is namelijk maar beperkt onderzoek gedaan naar de invloed van organisatiefactoren op resultaatsturing bij non-profit organisaties en in het bijzonder ziekenhuizen. Verder is dit onderzoek zover bekend het eerste onderzoek waarin gekeken wordt naar de relatie tussen organisatiefactoren en resultaatsturing bij ziekenhuizen in Nederland. Voor de praktijk houden deze resultaten in dat een hoge debt ratio een indicatie kan zijn van een hoge mate van resultaatsturing. Stakeholders kunnen hiermee rekening houden met het nemen van beslissingen. In toekomstig onderzoek zou er gekeken kunnen worden naar wat de gevolgen zijn van de relatie tussen schuldenovereenkomsten en resultaatsturing. Hierbij kan er gekeken worden naar zowel de financiële als niet financiële prestaties voor non-profit ziekenhuizen op de korte en lange termijn.

Kernwoorden:

Aangepaste Jones Model, Algemene ziekenhuizen, Bonusregeling van het bestuur, Geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur, Grootte van de Raad van Commissarissen, Organisatiegrootte, Nederlandse ziekenhuizen, Non-profit ziekenhuizen, Resultaatsturing, Schuldenovereenkomsten

(4)

INHOUDSOPGAVE

1. Introductie ... 5

2. Theoretisch kader ... 8

2.1. Resultaatsturing ... 8

2.2. Prikkels die leiden tot resultaatsturing ... 9

2.2.1. Prikkels die leiden tot resultaatsturing volgens de positieve accounting theorie ... 9

2.2.2. Prikkels die leiden tot resultaatsturing volgens Leone en Van Horn ... 10

2.3. Resultaatsturingspatronen... 11

2.4. Het meten van resultaatsturing ... 12

2.5. Hypothese ontwikkeling ... 13

2.5.1. Organisatiegrootte ... 14

2.5.2. Schuldenovereenkomsten ... 14

2.5.3. Grootte van de Raad van Commissarissen... 15

2.5.4. Bonusregeling van het bestuur ... 16

2.5.5. Geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur ... 16

2.5.6. Conclusie ... 17 3. Onderzoeksmethode ... 18 3.1. Sample ... 18 3.2. Variabelen ... 19 3.2.1. Afhankelijke variabele ... 19 3.2.2. Onafhankelijke variabelen ... 21 3.3. Regressiemodel ... 22 4. Resultaten ... 23

4.1. Prepareren van de dataset voor analyse ... 23

4.2. Beschrijvende statistieken... 24

4.3. Correlaties van de variabelen ... 24

4.4. Multiple regressieanalyse ... 26

5. Discussie ... 29

Referenties ... 34

Bijlage A: Lijst van algemene non-profit ziekenhuizen in Nederland ... 37

Bijlage B: Keuze resultaatsturingsmodel ... 39

Bijlage C: Coëfficiënten van het Aangepaste Jones Model... 42

(5)

1. INTRODUCTIE

In de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) staat dat Nederlandse non-profit ziekenhuizen geen winstoogmerk mogen hebben. De achterliggende gedachte van deze wet is dat non-profit ziekenhuizen het behaalde resultaat gebruiken om in het ziekenhuis zelf te investeren. Wanneer er hoge resultaten worden gerapporteerd kan dit financiële gevolgen hebben voor het ziekenhuis. Recent is er een onderzoek van BDO (2015) verschenen waarin de onderzoekers kijken naar de prestaties van algemene ziekenhuizen in Nederland. Uit het onderzoek van BDO (2015) blijkt dat bijna één op de vijf ziekenhuizen financiële problemen heeft. Financiële problemen kunnen volgens Leone en Van Horn (2005) het bestuur prikkelen om het resultaat te sturen. Het bestuur wil namelijk kosten vermijden die komen bij het schenden van de contractvoorwaarden van schuldenovereenkomsten.

Er is al uit veel onderzoek gebleken dat er resultaatsturing plaatsvindt bij non-profit ziekenhuizen (Hoerger, 1991; Leone en Van Horn; 1999; Leone en Van Horn, 2005; Bouwens, Hollander en Schaepkens, 2006; Ballantine, Forker en Greenwood, 2007; Tan, 2011; Eldenburg, Gunny, Soderstrom en Hee, 2011). Hoerger (1991) laat in zijn onderzoek zien dat het resultaat van non-profit ziekenhuizen minder variaties vertoond dan het resultaat van ziekenhuizen met een winstoogmerk. Ze verklaren dit door te stellen dat het bestuur de winst wil proberen te egaliseren omdat ziekenhuizen geen winstoogmerk mogen hebben. Leone en Van Horn (2005) bevestigen dit in hun onderzoek waarin ze kijken hoe non-profit ziekenhuizen het resultaat sturen. Ze vinden dat het bestuur het resultaat verhoogt als er een verlies wordt geleden en verlaagt wanneer er een te hoog resultaat wordt behaald. Veel voorgaand onderzoek over resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen gaat in op wat het bestuur prikkelt om resultaatsturing toe te passen. Bouwens et al. (2006) beschrijven in hun onderzoek prikkels die het bestuur motiveren om resultaatsturing toe te passen aan de hand van de positieve accounting theorie. Hierbij vinden ze dat winststuring wordt toegepast vanwege de reputatie van het bestuur, voor het verlagen van de kosten van het aantrekken van kapitaal en nieuwe vormen van financiering. Leone en Van Horn (1999; 2005) kijken daartegen in hun onderzoek specifiek naar welke prikkels het bestuur motiveren bij non-profit ziekenhuizen om resultaatsturing toe te passen. De prikkels die ze hebben gevonden die leiden tot resultaatsturing zijn gerelateerd aan de reputatie van de CEO, het vermijden van verliezen en politieke kosten die zijn verbonden met het rapporteren van een hoog resultaat.

In voorgaand onderzoek worden prikkels die het bestuur motiveren vaak gekoppeld aan de manier waarop er resultaatsturing wordt gepleegd bij non-profit ziekenhuizen (Leone en Van Horn, 1999; Leone en Van Horn, 2005; Bouwens et al, 2006; Ballantine et al., 2007; Tan, 2011). Dit houdt in dat er wordt gekeken in welke richting het resultaat wordt gestuurd op basis van prikkels die bestuurders krijgen. Echter is er beperkt onderzoek gedaan naar welke organisatiefactoren specifiek leiden tot resultaatsturing. Daarnaast is er zover bekend nog nooit onderzoek gedaan naar de invloed van organisatiefactoren op resultaatsturing in Nederland. Het doel van mijn onderzoek is om dit gat in de literatuur te vullen. Daarom zal ik specifiek kijken naar welke organisatiefactoren leiden tot resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen die in Nederland gevestigd zijn. De eigenschappen van een organisatiefactor tussen non-profit ziekenhuizen verschillen onderling. Mogelijk leiden de verschillen in de eigenschappen van een organisatiefactor tot resultaatsturing bij ziekenhuizen. Daardoor kunnen organisatiefactoren mogelijk resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen verklaren.

(6)

Voor de praktijk is dit onderzoek van belang omdat het stakeholders zoals het bestuur, de raad van commissarissen, de overheid enz. informeert welke organisatiefactoren leiden tot resultaatsturing. Hierdoor kunnen stakeholders bij het nemen van beslissingen over bijvoorbeeld de samenstelling van de raad van bestuur rekening houden met factoren die leiden tot resultaatsturing. Op deze manier kan het risico dat er resultaatsturing wordt gepleegd door het bestuur worden verminderd. Dit leidt tot de volgende centrale onderzoeksvraag:

“Welke organisatiefactoren leiden tot resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen?”

In de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) staat dat Nederlandse non-profit ziekenhuizen mogen in Nederland geen winstoogmerk hebben. Omdat non-profit ziekenhuizen geen winstoogmerk mogen hebben kan er verwacht worden dat er geen resultaatsturing wordt gepleegd. Echter bleek op de vorige pagina al dat er wel degelijk resultaatsturing plaatsvind bij non-profit ziekenhuizen (Hoerger, 1991; Leone en Van Horn; 1999; Leone en Van Horn, 2005; Bouwens et al., 2006; Ballantine et al., 2007; Tan, 2011; Eldenburg et al., 2011).

Robbins, Turpin en Polinksi (1993) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van organisatiefactoren op resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen in de Verenigde Staten. Ze vinden in hun onderzoek een positieve relatie tussen de aanwezigheid van bonussen in de contracten van bestuurders en de mate van resultaatsturing. De bonusregeling van het bestuur zal daarom ook in dit onderzoek worden opgenomen als organisatiefactor. De hoeveelheid literatuur die beschikbaar is over de invloed van organisatiefactoren bij non-profit organisaties is beperkt. Door de beperkte aanwezigheid van literatuur bij non-profit organisaties zullen de overige factoren geselecteerd worden op basis van onderzoek bij organisaties met een winstoogmerk. Non-profit ziekenhuizen verschillen met organisaties die een winstoogmerk hebben op het gebied van doelstellingen. Non-profit ziekenhuizen worden door Leone en Van Horn (2005: 819) omschreven als: “Organisaties die een sociaal doel hebben, zoals het aanbieden van gezondheidszorg aan de gemeenschap. Er wordt van ziekenhuizen verwacht dat ze de beschikbare middelen besteden om zijn doelstellingen te maximaliseren die zijn onderworpen aan een zero-profit beperking.” Shen en Chih (2007) hebben in hun onderzoek gekeken naar corporate governance en resultaatsturing in opkomende markten in Azië. Ze vinden in hun onderzoek een positieve relatie tussen de grootte van organisaties en de mate van resultaatsturing. Sweeney (1994) heeft in haar onderzoek gekeken naar de accounting reacties van het bestuur bij het schenden van schuldenovereenkomsten. In haar onderzoek vind ze een positieve relatie met de mate van resultaatsturing bij organisaties. Er is al veel onderzoek gedaan naar de grootte van de Raad van Commissarissen en de mate van resultaatsturing en hieruit komen tegengestelde resultaten. Zo oinden González en Garcia-Meca (2014) een positieve relatie tussen de grootte van de Raad van Commissarissen en resultaatsturing. Xie, Davidson en DaDalt (2003) vonden echter een negatieve relatie in hun onderzoek. Daarom zal er naast de bonusregeling van het bestuur bij non-profit ziekenhuizen ook worden gekeken naar de organisatiegrootte, schuldenovereenkomsten en de grootte van de Raad van Commissarissen. Tot slot zal er ook gekeken worden naar de invloed van geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur op resultaatsturing. Er is nog geen specifiek onderzoek gedaan naar de

(7)

invloed van geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur op resultaatsturing. Jackson, May en Whitney (1995) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van geslachtsdiversiteit in groepen. Ze vonden in hun onderzoek dat geslachtsdiversiteit leidt tot meer creativiteit. Daarnaast vonden Jackson et al. (1995) dat er betere beslissingen worden genomen door het bestuur wanneer er sprake is van geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur. Betere beslissing neming leidt mogelijk tot minder resultaatsturing bij organisaties. Ik verwacht in dit onderzoek dat er mogelijk een negatieve relatie is tussen geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur en de mate van resultaatsturing.

Om de invloed van organisatiefactoren op resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen te onderzoeken wordt er gebruik gemaakt van een sample bestaande uit Nederlandse non-profit ziekenhuizen. Hierbij zal er alleen worden gekeken naar de algemene ziekenhuizen. Er zijn in Nederland ook acht academische ziekenhuizen. Academische ziekenhuizen hebben echter in tegenstelling tot algemene ziekenhuizen ook nog een topreferentiefunctie, een werkplaatsfunctie en een ontwikkelingsfunctie1. Academische ziekenhuizen krijgen hiervoor extra subsidie en daardoor verschillen ze qua de wijze van financiering ten opzichte van algemene ziekenhuizen. Daarom worden academische ziekenhuizen niet opgenomen in de sample. Sinds 1 januari 2012 is het bekostiging systeem voor ziekenhuizen in Nederland veranderd waarbij er is overgegaan van budgetbekostiging naar prestatiebekostiging. Vanwege dit nieuwe bekostiging systeem zal er alleen data worden gebruikt uit de jaren 2010 en 2011 om ruis in de data te voorkomen. Dit heeft tot een definitieve sample van 158 waarnemingen geleid. Om de mate van resultaatsturing te meten is er gebruik gemaakt van het Aangepaste Jones Model van Dechow et al. (1995). Uit de vervolgens uitgevoerde multiple regressieanalyse bleek dat er een positieve significante relatie is tussen schuldenovereenkomsten en de mate van resultaatsturing van Nederlandse non-profit ziekenhuizen.

In de volgende sectie zal het theoretisch kader worden besproken. Hierin zal ik met behulp van eerder onderzoek ingaan op de deelvragen: Wat is resultaatsturing? Welke prikkels leiden tot resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen? Wat voor resultaatsturingspatronen zijn er? En hoe kan resultaatsturing worden gemeten? Vervolgens zal ik in sectie 2. ingaan op welke relatie ik verwacht tussen de organisatiefactoren en de mate van resultaatsturing. In sectie 3. zal ik de onderzoeksmethode bespreken die gebruikt wordt om de hypothesen te beantwoorden. Daarbij zal ik ingaan op de sample en de methode waarop de variabelen worden gemeten. Vervolgens bespreek ik in sectie 4. de resultaten van het onderzoek en zal ik de hypothesen beantwoorden. En tot slot zal ik in sectie 5. een conclusie geven op basis van het verrichte onderzoek. Daarnaast ga ik in op beperkingen van dit onderzoek en geef ik tot slot aanbevelingen voor verder onderzoek.

(8)

2. THEORETISCH KADAR

In deze sectie zal ik ingaan op vraagstukken die gerelateerd zijn aan resultaatsturing en belangrijk zijn voor mijn onderzoek. Allereerst zal ik in de eerste paragraaf bespreken wat resultaatsturing precies is en hoe resultaatsturing ontstaat bij non-profit ziekenhuizen. Vervolgens bespreek ik in de tweede paragraaf de prikkels die het bestuur motiveren om resultaatsturing toe te passen. Dit zal ik doen aan de hand van de positieve accounting theorie (Watts en Zimmerman, 1986) en onderzoek van Leone en Van Horn (1999; 2005), die onderzoek hebben gedaan naar prikkels die het bestuur motiveren om resultaatsturing te plegen bij non-profit ziekenhuizen. Daarna zal ik in paragraaf drie kijken wat voor patronen er zijn om het resultaat te sturen op basis van prikkels die het bestuur krijgt (Scott, 2012). Hierbij zal ik gaan kijken welk resultaatsturingspatroon van toepassing is op non-profit ziekenhuizen. In paragraaf vier zal ik ingaan op methoden waarop resultaatsturing kan worden gemeten. Tot slot zal in paragraaf vijf de hypothese ontwikkeling van mijn onderzoek bespreken. Hierbij zal ik ingaan op relatie die ik verwacht tussen de geselecteerde organisatiefactoren in mijn onderzoek en resultaatsturing.

2.1. Resultaatsturing

Resultaatsturing wordt door Healy en Wahlen (1999: 368) in hun onderzoek als volgt gedefinieerd: “Resultaatsturing treedt op wanneer managers hun beslissingsrecht gebruiken in financiële verslaggeving en in het structureren van transacties om financiële rapportages te wijzigen om ofwel belanghebbenden te misleiden over de onderliggende economische prestaties van de vennootschap of om contractuele uitkomsten die afhankelijk zijn van de gerapporteerde boekhoudkundige cijfers te beïnvloeden.” Deze definitie geeft een negatieve lading aan het woord resultaatsturing maar het is de vraag of resultaatsturing altijd slecht is. Resultaatsturing kan immers ook worden toegepast ten gunste van een organisatie. Leone en Van Horn (2005) stellen dat resultaatsturing onder andere wordt toegepast door bestuurders om extra kosten te voorkomen. Bij extra kosten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan kosten die komen bij het schenden van de contractvoorwaarden van schuldenovereenkomsten. Wanneer er resultaatsturing wordt gepleegd kunnen de extra kosten worden gebruikt om bijvoorbeeld te investeren in het ziekenhuis zelf. Hieruit blijkt dat resultaatsturing ook positief kan uitpakken. Resultaatsturing ontstaat doordat er sprake is van informatie asymmetrie tussen het bestuur van een organisatie en belanghebbenden. Dit probleem beschrijven Jensen en Meckling (1976) aan de hand van de agency theorie waarbij er sprake is van een agent-principaal relatie. Ze definiëren de agency relatie als “een overeenkomst waarbij een of meer personen (de opdrachtgever [s]) een andere persoon (de agent) in dienst nemen om een aantal diensten namens hen uit te voeren waarbij er enkele beslissingsbevoegdheden naar de agent worden gedelegeerd.” (Jensen en Meckling, 1976). Hierbij kan de agent door zijn beslissingsrecht acties ondernemen die niet altijd in het belang hoeven te zijn van de principaal. De principaal is vervolgens niet in staat om het handelen van de agent volledig te controleren doordat hij niet over de benodigde informatie beschikt die de agent wel heeft. Het missen van informatie bij de principaal om de agent te controleren wordt gezien als het agency probleem. In het geval van ziekenhuizen houdt dit in dat stakeholders niet in staat zijn het bestuur te controleren. De belangrijkste stakeholders van non-profit ziekenhuizen zijn de werknemers, de financiers

(9)

(zorgverzekeraars, banken, overheid), de ontvangers van de dienst (patiënten), de leveranciers en de organisatorische partners (Caers, De Bois, Jegers en Van Puyvelde, 2012).

2.2. Prikkels die leiden tot resultaatsturing

Nu besproken is wat resultaatsturing is zal ik ingaan op de prikkels die leiden tot resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen. Prikkels die leiden tot resultaatsturing zijn incentives die het bestuur motiveren om het resultaat in een bepaalde richting te sturen in een gegeven situatie. Allereerst zal ik prikkels bespreken die leiden tot resultaatsturing aan de hand van de positieve accounting theorie (Watts en Zimmerman; 1986). Volgens deze theorie hebben worden managers incentives om resultaatsturing te plegen door contractuele, kapitaalmarkt gerelateerde en politieke motivaties. Vervolgens zal ik prikkels bespreken die leiden tot resultaatsturing met behulp van onderzoeken van Leone en Van Horn (1999; 2005). In hun onderzoek hebben ze onder andere specifiek gekeken naar welke prikkels leiden tot resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen.

2.2.1. Prikkels die leiden tot resultaatsturing volgens de positieve accounting theorie

De positieve accounting theorie probeert te voorspellen wat voor accounting methodes, zoals waarderingsgrondlagen, bestuurders zullen toepassen wanneer er een hoog of laag resultaat wordt behaald om het resultaat te sturen (Watts en Zimmerman, 1978). Door het resultaat te sturen proberen bestuurders een voordeel voor zichzelf of de onderneming te creëren. Watts en Zimmerman (1986) beschrijven in hun onderzoek drie hypotheses waarop de voorspellingen van de positieve accounting theorie voornamelijk zijn gebaseerd. Dit zijn de bonus plan hypothese, de schuldovereenkomst hypothese en de politieke kosten hypothese.

Volgens de bonus plan hypothese zullen bestuurders van organisaties toekomstige winsten naar voren schuiven om de te ontvangen compensatie te maximaliseren (Watts en Zimmerman, 1986). Bestuurders kunnen namelijk bepalingen in hun contract hebben waarbij ze een bonus ontvangen bij het behalen van een vooraf bepaalde resultaat. Nederlandse non-profit ziekenhuizen hebben echter geen winstoogmerk. Dit is ook in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) opgenomen. Door deze wet kunnen eventuele bonussen niet worden gerelateerd aan het maximaliseren van het resultaat van non-profit ziekenhuis. In de contracten van bestuurders kunnen echter wel voorwaarden worden opgenomen waarbij het bestuur een bonus ontvangt als er geen verlies wordt geleden of het ziekenhuis financieel gezond is. Dit houdt in dat bestuurders van non-profit ziekenhuizen prikkels krijgen om resultaatsturing te plegen op basis van contractuele motieven.

Bij de schuldenovereenkomst hypothese worden de toekomstige winsten ook naar voren geschoven. Deze hypothese stelt echter dat organisaties op deze manier proberen om aan contractvoorwaarden te voldoen die zijn afgesloten bij het aantrekken van kapitaal. Aan het schenden van deze contractvoorwaarden zijn namelijk extra kosten verbonden (Watts en Zimmerman, 1986). Ziekenhuizen verkrijgen onder andere kapitaal door het aantrekken van vreemd vermogen. De kosten van het aantrekken van kapitaal zullen toenemen wanneer er verliezen worden geleden. Kapitaalverstrekkers zullen namelijk een hogere compensatie willen voor het hogere risico dat het geleende vermogen niet wordt terugbetaald. Daardoor kunnen kapitaalmarkt gerelateerde motieven het bestuur prikkelen om het resultaat te sturen.

(10)

De politieke kosten hypothese stelt in tegenstelling tot de andere hypotheses dat bestuurders winsten naar toekomstige jaren proberen te sturen. Op deze manier proberen organisaties de politieke kosten van het rapporteren van een hoge winst te beperken (Watts en Zimmerman, 1986). Het bestuur heeft in zo’n geval politieke motieven om resultaatsturing te plegen. Het niet voldoen aan bijvoorbeeld wettelijke verplichtingen kan namelijk kosten met zich meebrengen. Zojuist bleek bij de bonus plan hypothese al dat er in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) een verbod opgenomen is waarin staat dat non-profit ziekenhuizen geen winstoogmerk mogen hebben. De achterliggende gedachte van dit verbod is dat non-profit ziekenhuizen de behaalde winst investeren in het ziekenhuis zelf. Non-profit ziekenhuizen mogen namelijk geen winsten behalen en uitkeren. Dit kan het bestuur stimuleren om de winst naar toekomstige jaren te sturen om zo het resultaat te laten dalen.

2.2.2. Prikkels die leiden tot resultaatsturing volgens Leone en Van Horn

Leone en Van Horn (1999) tonen in hun onderzoek aan dat er sprake is van resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen. Daarnaast kijken Leone en Van Horn (2005) in een later verricht onderzoek in welke richting non-profit ziekenhuizen het resultaat proberen te sturen. In beide onderzoeken gaan ze ook in op prikkels die bestuurders motiveren om resultaatsturing te plegen bij non-profit ziekenhuizen. De prikkels die ze geven houden verband met de reputatie van de CEO, het vermijden van verliezen en politieke kosten die komen bij het rapporteren van een te hoog resultaat.

Leone en Van Horn (1999) beschrijven in hun artikel dat de reputatie van de CEO een belangrijk motief is voor resultaatsturing bij non-profit organisaties. Ze stellen in hun onderzoek dat de CEO compensatie bij non-profit organisaties minder gebaseerd is op bonussen en voor een groter deel bestaat uit een vaststaand bedrag. De CEO verhoogt in zo’n situatie de compensatie door over te stappen van een kleiner ziekenhuis naar een groter ziekenhuis die een hogere compensatie betaald. Om de compensatie te verhogen is het belangrijk voor de CEO om een goede reputatie te creëren. Door een goede reputatie te creëren is de kans groter dat hij eerder een overstap kan maken naar een ziekenhuis die een hoger compensatie betaald.

Een andere reden die Leone en Van Horn (1999; 2005) in hun onderzoeken beschrijven is het vermijden van verliezen. Het behaalde resultaat kan worden meegenomen in de evaluatie van de CEO en een negatief resultaat kan mogelijk leiden tot het wegsturen van de CEO. De kans om te worden weggestuurd kan een CEO motiveren om resultaatsturing toe te passen zodat er geen verliezen worden gerapporteerd. Dit komt overeen met de resultaten van een onderzoek van Burgstahler en Dichev (1997) In hun onderzoek vonden ze dat organisaties die een winstoogmerk hebben resultaatsturing toepassen om verliezen te vermijden. Daarnaast stellen Leone en Van Horn (2005) dat het rapporteren van een verlies tot gevolg kan hebben dat de kosten van het aantrekken van kapitaal omhoog gaan. Dit komt overeen met de zojuist beschreven schuldenovereenkomst hypothese van de positieve accounting theorie (Watts en Zimmerman, 1986).

Een ander motief voor resultaatsturing is het verlagen van de winst vanwege politieke kosten. Hiervoor geven Leone en Van Horn (1999; 2005) drie redenen in hun onderzoeken. Allereerst zal er meer druk op ziekenhuizen worden uitgeoefend door derde partijen wanneer er hoge resultaten worden gerapporteerd. Stakeholders zoals zorgverzekeraars en patiënten zullen bij een hoog resultaat namelijk willen dat de prijzen van de zorgdiensten worden

(11)

verlaagd. Ten tweede stellen Leone en Van Horn (2005) dat de ontvangen donaties teruglopen wanneer er een hoge winst wordt gerapporteerd. Dit wordt ondersteund door een onderzoek van Frank, Salkever en Mitchell (1990). In hun onderzoek stellen ze dat het resultaat van ziekenhuizen wordt meegenomen in het maken van een donatie beslissing. Ze vonden in hun onderzoek een negatieve relatie tussen de hoogte van de financiële prestaties en de mate van ontvangen donaties. Tot slot stellen Leone en Van Horn (2005) dat het rapporteren van een te hoge winst tot extra kosten kan leiden door de van toepassing zijnde regelgeving in een land. Het motief om resultaatsturing te plegen om de winst te verlagen vanwege politieke kosten komt overeen met de politieke kosten hypothese van de positieve accounting theorie (Watts en Zimmerman, 1986). Volgens deze hypothese leidt het rapporteren van een te hoge winst tot mogelijke politieke kosten.

2.3. Resultaatsturingspatronen

Veel eerder onderzoek naar resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen richt zich op hoe bestuurders het resultaat sturen op basis van prikkels die ze krijgen (Leone en Van Horn, 1999; Leone en Van Horn, 2005; Bouwens et al., 2006; Ballantine et al., 2007; Tan, 2011). In de vorige paragraaf heb ik besproken welke prikkels leiden tot resultaatsturing bij het bestuur van non-profit ziekenhuizen volgens de positieve accounting theorie (1986) en onderzoek van Leone en Van Horn (1999; 2005). Deze prikkels zal ik in deze paragraaf koppelen aan de manier waarop het resultaat wordt gestuurd volgens Scott (2012). Scott (2012) beschrijft in zijn boek vier patronen van resultaatsturing. Deze patronen zijn inkomen maximalisatie, inkomen minimalisatie, ‘taking a bath’ en winst egalisatie.

Inkomen maximalisatie heeft een winst verhogend effect waarbij het resultaat zo wordt gestuurd dat het inkomen wordt gemaximaliseerd. Dit komt overeen met de bonus plan hypothese waarbij gesteld wordt dat bestuurders van non-profit ziekenhuizen geprikkeld worden om de winst te maximaliseren tot net boven nul (Watts en Zimmerman, 1986). Daarnaast zullen bestuurders geprikkeld worden om de winst te maximaliseren tot een punt waar de contractvoorwaarden van schuldenovereenkomsten niet worden geschonden (Watts en Zimmerman, 1986; Leone en Van Horn, 2005).

Inkomen minimalisatie houdt in dat de winst omlaag wordt gestuurd vanwege politieke redenen. Dit komt overeen met de politieke kosten hypothese van Watts en Zimmerman (1986). Volgens deze hypothese hebben bestuurders politieke motieven om het resultaat naar beneden te sturen om politieke kosten te verminderen. Leone en Van Horn (2005) stellen in hun onderzoek ook dat bestuurders van non-profit ziekenhuizen prikkels krijgen om het resultaat omlaag te sturen om de politieke kosten te verminderen.

‘Taking a bath’ houdt in dat wanneer er een verlies wordt geleden er ook meteen een vors verlies wordt geleden om goede resultaten in toekomstige jaren te verzekeren. Dit houdt voor bestuurders van non-profit ziekenhuizen in dat ze geprikkeld worden om bij een verlies meteen een groot verlies te nemen. De prikkel om bij een verlies meteen een groot verlies te nemen is nieuw en werd zowel door Watts en Zimmerman (1986) als Leone en Van Horn (1999; 2005) niet benoemd in hun onderzoek.

Het laatste patroon dat Scott (2012) beschrijft is winstegalisatie. Bij winstegalisatie wordt er in jaren dat het resultaat hoog is het resultaat naar beneden gestuurd en wanneer het resultaat in een jaar laag is wordt het resultaat naar boven gestuurd. Op deze manier wordt het

(12)

resultaat door de jaren heen geëgaliseerd. Het valt te verwachten dat er sprake is van winstegalisatie bij non-profit ziekenhuizen door de prikkels die bestuurders krijgen. Leone en Van Horn (2005) stellen in hun onderzoek dat het bestuur geprikkeld wordt om de winst te egaliseren om een goede reputatie te creëren. Verder stellen ze in hun onderzoek dat non-profit ziekenhuizen de winst maximaliseren tot net boven nul en minimaliseren tot een punt waar er weinig politieke kosten zijn. Tussen deze twee punten zal het bestuur proberen de winst te egaliseren.

In tabel 1 zijn de prikkels die bestuurders krijgen, de resultaatsturingspatronen volgens Scott (2012), en het effect van de prikkels en resultaatsturingspatronen op het resultaat weergegeven.

TABEL 1

Prikkels, winststuringspatronen en het effect op de winst Prikkels

Resultaatsturings-patronen

Effect op de winst Auteur Maximaliseren van de

compensatie

Inkomen maximalisatie

Winst verhogend Watts & Zimmerman, 1986

Het verbeteren van de reputatie van de CEO

Inkomen maximalisatie

Winst verhogend Leone & Van Horn, 1999

Het vermijden van verliezen

Inkomen maximalisatie

Winst verhogend Watts & Zimmerman, 1986; Leone & Van Horn, 1999; 2005 Het vermijden van

politieke kosten

Inkomen minimalisatie

Winst verlagend Watts & Zimmerman, 1986; Leone & Van Horn, 2005

Er wordt een verlies geleden

‘Taking a Bath’ Winst verlagend Scott, 2012 De vier eerste prikkels

gecombineerd

Inkomen egalisatie Winst verhogend of winst verlagend

Watts & Zimmerman, 1986; Leone & Van Horn, 1999; 2005

2.4. Het meten van resultaatsturing

In de vorige paragraaf ben ik ingegaan op resultaatsturingspatronen bij non-profit ziekenhuizen. In deze paragraaf zal ik ingaan op methoden waarmee resultaatsturing kan worden gemeten. Vander Bauwhede (2003) gaat in haar artikel in op methoden om resultaatsturing te meten. Uit haar artikel blijkt dat er twee methoden zijn die vaak worden toegepast om resultaatsturing te meten. Deze twee methodes zijn de keuze van accountingmethoden en accruals. Daarnaast bespreekt Vander Bauwhede (2003) in haar onderzoek nog een paar minder bekende methoden om resultaatsturing te meten. Deze methoden zullen niet worden besproken omdat nog niet is bewezen dat deze methoden goed in staat zijn om resultaatsturing te identificeren.

Bij het meten van resultaatsturing met behulp van de keuze van accountingmethoden wordt er gekeken naar de accountingmethoden die organisaties toepassen. Vander Bauwhede

(13)

(2003: 98) definieert in haar artikel de keuze van accountingmethoden als “Ondernemingen die hun accountingmethoden systematisch zo kiezen of wijzigen, of hun politiek inzake het boeken van voorzieningen en dergelijke, systematisch zo aanpassen om hun winst te sturen.” Door het kiezen van accountingmethoden worden de grondslagen voor de waardering van activa en passiva en resultaatbepaling beïnvloedt om voordelen te behalen. Het beïnvloeden van de grondslagen kan leiden tot resultaatsturing vanwege de voordelen die door de organisatie behaald kunnen worden. Bij het meten wordt er gekeken of bestuurders systematisch hun accountingmethoden wijzigen. Wanneer blijkt dat bestuurders van organisaties systematisch van accountingmethode veranderen kan er sprake zijn van een hogere mate van resultaatsturing. De bekendste manier om resultaatsturing te meten is het kijken naar accruals. Healy (1985: 86) definieert accruals in zijn onderzoek als “het verschil tussen de gerapporteerde winst en kasstromen uit bedrijfsactiviteiten”. Hierbij kun je onderscheid maken in discretionaire accruals en niet discretionaire accruals. Het verschil tussen beide is dat niet discretionaire accruals het resultaat zijn van normale bedrijfsvoering en discretionaire accruals dat niet zijn. Discretionaire accruals zijn een gevolg van beslissingen genomen door het bestuur. Een post die bijvoorbeeld gebruikt kan worden om de winst te sturen en onder discretionaire accruals valt is de post voorzieningen (Hoogendoorn, 2004). Doordat discretionaire accruals een gevolg zijn van acties door het bestuur is de accruals methode een goede en veel gebruikte manier om resultaatsturing te meten bij organisaties. Dit houdt in dat een hoge mate van discretionaire accruals bij organisaties een teken kan zijn dat het bestuur resultaatsturing heeft toegepast.

De definitieve keuze voor een methode om resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen te meten zal in sectie 3.2.1. worden besproken. Hierbij zal ik ingaan op de keuze van een methode en hoe het meten van resultaatsturing bij organisaties volgens de geselecteerde methode precies werkt.

2.5. Hypothese ontwikkeling

Zoals al in de introductie is vermeld is het doel van dit onderzoek om te kijken of organisatiefactoren leiden tot resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen. In deze paragraaf zal ik de geselecteerde organisatiefactoren bespreken en zal ik de organisatiefactoren koppelen aan prikkels die bestuurders krijgen. Vervolgens zal ik kijken naar de relatie die er kan worden verwacht tussen de organisatiefactoren en de mate van resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen wat resulteert in de uiteindelijke hypotheses. De organisatiefactoren selecteer ik op basis van eerdere literatuur waarin ik zal kijken welke factoren leiden tot resultaatsturing bij organisaties. Onderzoek naar de invloed van organisatiefactoren op resultaatsturing richt zich vooral op organisaties met een winstoogmerk. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar organisatiefactoren die leiden tot resultaatsturing bij non-profit organisaties. Omdat er weinig onderzoek is gedaan naar factoren die leiden tot resultaatsturing bij non-profit organisaties zal ik de factoren voornamelijk selecteren op basis van onderzoek bij organisaties met een winstoogmerk. De op basis van literatuur geselecteerde factoren zijn organisatiegrootte, schuldenovereenkomsten, de grootte van de Raad van Commissarissen, bonusregeling van het bestuur en geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur. Deze organisatiefactoren zal ik eerst bespreken in komende paragrafen. Tot slot zal ik in de laatste sub paragraaf het hele onderzoekmodel samenvatten en nogmaals weergeven.

(14)

2.5.1. Organisatiegrootte

Er is al veel eerder onderzoek gedaan naar de invloed van de grootte van de organisatie op resultaatsturing. Zowel Trombley (1989) als Shen en Chih (2007) vonden in hun onderzoek een positieve relatie tussen de grootte van de organisatie en resultaatsturing. Jensen en Meckling (1976) stellen in hun onderzoek dat organisaties die groter zijn eerder geneigd zijn om de winst omlaag te sturen. Ze verklaren dit door het feit dat grotere organisaties zichtbaarder zijn waardoor ze meer publieke aandacht krijgen wat gepaard gaat met meer druk van stakeholders. In het geval van non-profit ziekenhuizen valt er te denken aan de overheid, zorgverzekeraars en patiënten. Om de politieke druk te verminderen is het aantrekkelijk voor bestuurders om winstegalisatie toe te passen. Shen en Chih (2007) stellen in hun onderzoek ook dat vanwege politieke druk grotere organisaties eerder geneigd zijn de winst te sturen door middel van het egaliseren van het resultaat. Dit komt overeen met de politieke kosten hypothese van de positieve accounting theorie van Watts en Zimmerman (1986) en dat bestuurders volgens Leone en Van Horn (2005) politieke kosten willen vermijden. Volgens deze prikkels zijn bestuurders gemotiveerd om behaalde winsten naar de toekomst te sturen.

Lee en Choi (2002) vonden in hun onderzoek dat kleinere organisaties eerder geneigd zijn om het resultaat te sturen omdat ze angst hebben om een verlies te lijden. Dit komt overeen met de schuldenovereenkomst hypothese van de positieve accounting theorie (Watts en Zimmerman, 1986) en onderzoek van Leone en Van Horn (2005). Beide stellen in hun onderzoek dat bestuurders geprikkeld worden om het resultaat te sturen om verliezen te vermijden. Dit verklaren Lee en Choi (2002) door te stellen dat kleinere organisaties eerder de mogelijkheid krijgen om het resultaat te sturen. Kleinere ziekenhuizen krijgen namelijk minder publieke aandacht waardoor het toepassen van resultaatsturing minder snel wordt opgemerkt. Recent is er door BDO (2015) onderzoek gedaan naar de prestaties van algemene ziekenhuizen die in Nederland gevestigd zijn in 2013. Uit de resultaten van het onderzoek van BDO (2015) bleek dat vooral kleinere ziekenhuizen in financiële nood verkeerden. Een mogelijke oorzaak voor het feit dat juist kleinere ziekenhuizen vaker in financiële nood verkeren is dat kleinere ziekenhuizen minder in de publiciteit komen waardoor ze resultaatsturing kunnen plegen. Doordat kleinere ziekenhuizen minder aandacht krijgen kunnen slechte resultaten pas laat werden opgemerkt.

Uit voorgaand onderzoek, literatuur en de positieve accounting theorie blijkt dat de relatie tussen de organisatiegrootte en resultaatsturing zowel positief als negatief kan zijn. Dit resulteert in de volgende richtingloze hypothese:

Hypothese 1: “De grootte van het ziekenhuis heeft een effect op de mate van resultaatsturing binnen Nederlandse non-profit ziekenhuizen”

2.5.2. Schuldenovereenkomsten

Eerder in mijn onderzoek heb ik de schuldenovereenkomst hypothese van de positieve accounting theorie beschreven. Volgens deze hypothese krijgen bestuurder prikkels om resultaatsturing toe te passen als de contractvoorwaarden van schuldenovereenkomsten dreigen te worden geschonden (Watts en Zimmerman, 1986). Dit komt overeen met onderzoek van Leone en Van Horn (2005) die hebben gekeken naar prikkels die leiden tot resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen. De debt ratio van een organisatie is een veel gebruikte ratio die wordt

(15)

opgenomen in de contractvoorwaarden van schuldenovereenkomsten van non-profit organisaties. DeFond en Jiambalvo (1993) vonden in hun onderzoek dat wanneer een organisatie van auditor verandert, de kans toeneemt dat de partijen het niet eens zijn over het schenden van contractvoorwaarden van schuldenovereenkomsten. Daarnaast vinden ze ook dat het waarschijnlijk is dat de debt ratio hoger is wanneer de kans dat de contractvoorwaarden van schuldenovereenkomsten worden geschonden toeneem. Het feit dat schuldenovereenkomsten voor veel discussie zorgt tijdens de audit kan een indicatie zijn dat het bestuur resultaatsturing heeft toegepast. Eerder onderzoek naar schuldenovereenkomsten bevestigd dat het management bij een hoge debt ratio eerder resultaatsturing toepast. Zo vond Sweeney (1994) in haar onderzoek dat er een significante relatie is tussen schuldenovereenkomsten van organisaties en resultaatsturing. Verder tonen Becker, DeFond, Jiambalvo en Subramanyam (1998) in hun onderzoek aan dat het resultaat strategisch wordt gestuurd door middel van discretionaire accruals. Bestuurders proberen namelijk het resultaat te sturen om de contractvoorwaarden van de schuldenovereenkomsten niet te schenden.

Op basis van de resultaten van eerder onderzoek bij organisaties met een winstoogmerk en de positieve accounting theorie, verwacht ik dat er een positieve relatie is tussen de debt ratio en de mate van resultaatsturing. Dit resulteert in de volgende hypothese:

Hypothese 2: “De debt ratio heeft een positief effect op de mate van resultaatsturing binnen Nederlandse non-profit ziekenhuizen”

2.5.3. Grootte van de Raad van Commissarissen

Een belangrijke taak van de Raad van Commissarissen is het toezicht houden op de Raad van Bestuur van een organisatie. De grootte van de Raad van Commissarissen kan van invloed zijn op de mate van resultaatsturing omdat de leden door de grootte beter in staat zijn het bestuur te controleren. Eerder onderzoek naar de invloed van de Raad van Commissarissen op resultaatsturing levert tegenstrijdige resultaten op. González en García-Meca (2014) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van interne mechanismen van Corporate Governance op resultaatsturing onder Latijns Amerikaanse non-profit organisaties. Hierbij vonden ze een significante positieve relatie tussen de grootte van de Raad van Commissarissen en de mate van resultaatsturing. Jensen (1993) geeft in zijn onderzoek een mogelijke verklaring voor deze negatieve relatie. Hij stelt namelijk dat een grote Raad van Commissarissen niet efficiënt werkt door slechte communicatie en beslissing neming. Het is mogelijk dat door de slechte communicatie en beslissing neming de Raad van Commissarissen niet goed staat is om acties van bestuurders die verband houden met resultaatsturing juist en tijdig op te merken.

In tegenstelling tot González en García-Meca (2014) vonden Xie et al. (2003) een significante negatieve relatie tussen de grootte van de Raad van Commissarissen en de mate van resultaatsturing. Een mogelijke verklaring voor deze relatie is dat een grotere Raad van Commissarissen beter in staat in om de verkregen informatie te verwerken. Dit komt overeen met recent onderzoek van Pirson en Turnbull (2011). Zij stellen in hun onderzoek dat de recentste financiële crisis onder andere is ontstaan doordat de Raad van Commissarissen van organisaties niet instaat waren om alle informatie te verwerken. Een grotere Raad van Commissarissen is daardoor wellicht beter instaat om alle informatie te verwerken wat kan leiden tot het nemen van betere beslissingen door de Raad van Commissarissen. Betere

(16)

beslissing neming door de Raad van Commissarissen kan mogelijk weer leiden tot minder resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen.

Omdat eerdere onderzoeken tegenstrijdige resultaten laten zien kan de relatie tussen de grootte van de Raad van Commissarissen en mate van resultaatsturing bij ziekenhuizen zowel positief als negatief zijn. Dit leidt tot de volgende richtingloze hypothese:

Hypothese 3: “De grootte van de Raad van Commissarissen heeft een effect op de mate van resultaatsturing binnen Nederlandse non-profit ziekenhuizen”

2.5.4. Bonusregeling van het bestuur

Volgens de bonus plan hypothese van de positieve accounting theorie worden bestuurders geprikkeld om resultaatsturing toe te passen om de ontvangen beloning te maximaliseren (Watts en Zimmerman, 1986). Er is al veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen de bonusregeling van het bestuur en resultaatsturing. Bergstresser en Philippon (2006) vonden dat resultaatsturing vaker voorkomt bij organisaties waarbij de beloning voor een groter gedeelte bestaat uit bonussen die aan aandelenkoersen zijn gekoppeld. Het kijken naar aandelenkoersen is voor profit ziekenhuizen echter niet mogelijk omdat Nederlandse non-profit ziekenhuizen volgens de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) geen winsten mogen behalen en uitkeren. Bonussen kunnen voor bestuurders van non-profit ziekenhuizen wel gekoppeld worden aan de financiële gezondheid van het ziekenhuis. Een bekende maatstaaf voor de financiële gezondheid van non-profit organisaties is dat ze break-even draaien. Dit kom overeen met onderzoek van Leone en Van Horn (2005). In hun onderzoek stellen ze dat het doel van non-profit ziekenhuizen niet het maken van winst is maar om op zijn minst break-even te draaien. De contractvoorwaarden van bonussen kunnen daarom verbonden zijn aan het behaalde resultaat waarbij het resultaat op zijn minst break-even moet zijn. Robbins et al. (1993) vonden in hun onderzoek dat er een positieve relatie is tussen de aanwezigheid van bonusregelingen in de contracten van bestuurders en de mate van resultaatsturing. Dit onderzoek vond plaats bij in de Verenigde Staten gevestigde non-profit ziekenhuizen.

Op basis van de positieve accounting theorie en eerder onderzoek verwacht ik dat bonussen positief gerelateerd zijn aan resultaatsturing. Dit resulteert in de volgende hypothese:

Hypothese 4: “Het uitkeren van bonussen heeft een positief effect op resultaatsturing binnen Nederlandse non-profit ziekenhuizen.”

2.5.5. Geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur

Er is al veel onderzoek gedaan naar de invloed van geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur op de prestaties van organisaties. Bij veel organisaties is er geen sprake van geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur en zijn het vooral mannen die zitting nemen in het bestuur. Uit recent onderzoek onder non-profit organisaties blijkt echter dat geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur leidt tot betere prestaties (Harris, 2014). Weinig onderzoek is er echter gedaan naar de invloed van de aanwezigheid van vrouwen in de Raad van Bestuur op resultaatsturing. Srinidhi, Gul en Tsui (2011) tonen aan dat de aanwezigheid van vrouwen in de Raad van Bestuur gepaard gaat met een hogere kwaliteit van de gerapporteerde winst. Een hoge kwaliteit van de gerapporteerde winst houdt in dat er relatief weinig accruals zijn. Dit zou

(17)

betekenen dat een diverse Raad van Bestuur leidt tot minder resultaatsturing bij organisaties. Verder blijkt uit onderzoek dat geslachtsdiversiteit binnen groepen leidt tot meer creativiteit en betere beslissing neming door groepen (Jackson et al., 1995). Betere beslissing neming leidt mogelijk tot minder resultaatsturing bij organisaties. Dit kan betekenen dat geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur mogelijk leidt tot minder resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen. Over het algemeen hebben mannen en vrouwen andere eigenschappen en mogelijk zorgen vrouwen voor andere inzichten in de Raad van Bestuur. Campbell en Minuez-Vera (2008) tonen in hun onderzoek aan dat vrouwen een positieve invloed hebben op de creativiteit en innovatie van de Raad van Bestuur.

Kijkend naar de literatuur over geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur verwacht ik dat het zowel aanwezig zijn van een man als een vrouw in de Raad van Bestuur zal leiden tot minder resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen. Dit resulteert in de volgende hypothese:

Hypothese 5: “Geslachtsdiversiteit in de raad van bestuur heeft een negatief effect op de mate van resultaatsturing binnen Nederlandse non-profit ziekenhuizen”

2.5.6. Conclusie

Uit eerder onderzoek is gebleken dat er resultaatsturing plaatsvind bij non-profit ziekenhuizen. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de organisatiefactoren die hiertoe leiden. Daarom kijk ik in dit onderzoek naar wat de invloed is van organisatiefactoren op de mate van resultaatsturing bij Nederlandse non-profit ziekenhuizen. De geselecteerde organisatiefactoren zijn in figuur 1 opgenomen inclusief de verwachte relatie met resultaatsturing. Dit leidt tot het onderzoekmodel wat hieronder is weergegeven.

Resultaat-sturing (+/ -) Organisatie-grootte (H1) Schulden- over-eenkomsten (H2) Grootte Raad van Commissa-rissen (H3) Bonusrege-ling van de bestuurders (H4) Geslachts-diversiteit in Raad van Bestuur (H5) FIGUUR 1 - Onderzoekmodel

(18)

3. ONDERZOEKSMETHODE

In deze sectie zal ik de methode van onderzoek bespreken. Allereerst zal ik ingaan op de sample waarin ik de opbouw van de sample beschrijf. Vervolgens zal ik de variabelen in dit onderzoek gaan bespreken waarin ik zal ingaan op de manier waarop de variabelen worden gemeten. Tot slot zal ik het regressiemodel van dit onderzoek weergeven.

3.1. Sample

Ik zal de hypothesen gaan testen met behulp van de data van 80 algemene non-profit ziekenhuizen die in Nederland gevestigd zijn. Academische ziekenhuizen zijn buiten de sample gehouden. De reden om academische ziekenhuizen buiten de sample te houden is omdat ze extra functies hebben ten opzichte van algemene ziekenhuizen. Academische en algemene ziekenhuizen worden op site van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als volgt gedefinieerd: “Een algemeen ziekenhuis is een concentratie van voorzieningen ten behoeve van onderzoek, behandeling en verpleging. Daarnaast worden in een algemeen ziekenhuis zowel aanstaande artsen als verpleegkundigen opgeleid. Een academisch ziekenhuis heeft een aantal functies dat overeenkomt met de algemene ziekenhuizen, namelijk de reguliere patiëntenzorg, de topklinische zorg en de opleidingsfunctie voor medisch specialisten. Daarnaast heeft het universitair medische centrum nog een topreferentiefunctie, een werkplaatsfunctie (wetenschappelijk onderzoek en onderwijs voor de medische faculteit) en een ontwikkelingsfunctie (ontwikkeling van nieuwe medische technologieën en behandelwijzen)2.” Voor de zojuist genoemde extra functies die academische ziekenhuizen

hebben krijgen ze onder andere meer subsidie om deze extra functies te financieren. De financiering van academische ziekenhuizen verschilt dus ten opzichte van algemene ziekenhuizen. Omdat de functie en financiering wijze verschillen zou het opnemen van academische ziekenhuizen in de sample de validiteit van mijn onderzoek kunnen schaden.

In 2012 is er een nieuw bekostigingssysteem ingevoerd bij Nederlandse ziekenhuizen. Het invoeren van het nieuwe systeem houdt in dat ziekenhuizen voor elke zorgprestatie die ze leveren apart betaald worden door de overheid. Bij het oude systeem ontvingen ziekenhuizen een vast bedrag per jaar. Het invoeren van het nieuwe bekostigingssysteem betekent dat de data van de recentste jaren niet kan worden gebruikt. Bij het meten resultaatsturing moet er namelijk ook worden gekeken naar de veranderingen in de financiële cijfers ten opzichte van het voorgaande jaar. Doordat er in 2011 een ander bekostigingssysteem werd gehanteerd kan de data van 2012 niet worden gebruikt. Er zit namelijk mogelijk ruis in de data. Alleen gebruik maken van de beschikbare data uit het jaar 2013 kan ook niet. Er zijn in Nederland namelijk niet genoeg algemene non-profit ziekenhuizen om een sample te verkrijgen die groot genoeg is. Het gebruik maken van de data uit de 2012 en 2013 zal de validiteit van dit onderzoek in gevaar brengen. Om de validiteit van dit onderzoek te waarborgen heb ik de data verzameld over de jaren 2010 en 2011. In bijlage A is een lijst opgenomen waarin alle algemene non-profit ziekenhuizen die in Nederland gevestigd zijn staan weergegeven. Dit leidde tot een uiteindelijk sample van 160 waarnemingen.

(19)

De data van dit onderzoek zal ik zelf verzamelen met behulp van data uit de DigiMV bestanden van ziekenhuizen. In Nederland gevestigde medische instellingen zijn wettelijk verplicht om opgave te doen van de gegevens die gebruikt worden in mijn onderzoek. Deze gegevens zijn terug te vinden op de site www.jaarverslagenzorg.nl. Daarnaast kun je via deze site vrijwel alle jaarverslagen van Nederlandse zorginstellingen verkrijgen. Wanneer ik de data niet kon verkrijgen via de DigiMV bestanden van ziekenhuizen heb ik gebruik gemaakt van de jaarverslagen van ziekenhuizen om aan de data te komen. In totaal kon er van twee ziekenhuizen in een jaar niet de volledige data worden gevonden wat heeft geleid tot een uiteindelijke sample van 158. In tabel 2 is de opbouw van de sample weergegeven.

TABEL 2 Sample opbouw

Aantal ziekenhuizen sample 80

Aantal Jaren sample 2 (x)

Bruto grootte sample 160

Aantal waarnemingen uit sample gehaald vanwege ontbreken data 2 (-)

Netto grootte sample 158

3.2. Variabelen

Nu de sample is besproken zal ik ingaan op de operationalisatie en meetwijze van de variabelen die gebruikt worden in mijn onderzoek. In de eerste sub paragraaf zal ik de afhankelijke variabele bespreken. Zoals al eerder vermeld is de afhankelijke variabele in dit onderzoek de mate van resultaatsturing. Vervolgens zal ik de onafhankelijke variabelen die de afhankelijke variabele beïnvloeden bespreken. De onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn organisatiegrootte, schuldovereenkomsten, grootte van de Raad van Commissarissen, Bonusregeling van het bestuur en geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur.

3.2.1. Afhankelijke variabele

De mate van resultaatsturing van non-profit ziekenhuizen die in Nederland zijn gevestigd is de afhankelijke variabele in dit model. Resultaatsturing heb ik in dit onderzoek gemeten met behulp van de accruals methode. In sectie 2.4. is er ingegaan op manieren om resultaatsturing te meten. Daarbij is er zowel ingegaan op de keuze van accountingmethoden als de accruals methode. Bij de keuze van accountingmethoden wordt gekeken of bestuurders van organisaties systematisch van accountingmethoden veranderen en bij de accruals methode wordt gekeken naar de discretionaire accruals van organisaties. De keuze om resultaatsturing te meten is op de accruals methode gevallen. De reden hiervoor is omdat de effecten van de keuze van accountingmethoden ook worden gemeten bij de accruals methode (Vander Bauwhede, 2003). Verder tonen Dechow et al. (1995) en Bartov et al. (2001) aan dat de meeste accruals modellen succesvol zijn in het meten van resultaatsturing. De mate van resultaatsturing zal worden gemeten met behulp van het door Dechow et al. (1995) ontwikkelde Aangepaste Jones Model. In bijlage B wordt er ingegaan op het keuzeproces van het selecteren van een model om de accruals te meten. Hierin kijk ik naar de methode van meten van het Healy Model, het Jones Model, het Aangepaste Jones Model en het Industrie Model. Uit de analyse van de

(20)

modellen komt naar voren dat het Aangepaste Jones Model het beste in staat is om resultaatsturing te identificeren. Daarom heb ik het Aangepaste Jones Model gebruikt om resultaatsturing te meten bij non-profit ziekenhuizen.

Bij de accruals methode wordt er gekeken naar de grootte van discretionaire accruals (𝐷𝐴𝑡) om de mate resultaatsturing te meten. Omdat de discretionaire accruals zelf onbekend

zijn en daardoor niet kunnen worden berekenend wordt er gebruik gemaakt van een proxy. De discretionaire accruals van een organisatie kunnen worden bepaald door eerst de totale accruals (𝑇𝐴𝑡) en niet-discretionaire accruals (𝑁𝐷𝐴𝑡) van ziekenhuizen te bereken. Vervolgens moeten

de totale accruals gedeeld worden door de totale activa van het voorgaande jaar (𝐴𝑡−1) en moeten de niet-discretionaire accruals ervan af worden gehaald. Zowel de totale accruals als de niet-discretionaire accruals worden gedeeld door de totale activa van het voorgaande jaar om de heteroscedasticiteit te verminderen. Heteroscedasticiteit houdt in dat de variantie van de residuen in de dataset niet onafhankelijk zijn van de afhankelijke variabele. Dit leidt tot de volgende vergelijking voor discretionaire accruals:

𝐷𝐴𝑡= 𝑇𝐴𝑡⁄𝐴𝑡−1− 𝑁𝐷𝐴𝑡

De totale accruals in een jaar worden berekent door de verandering in de vlottende activa (∆𝐶𝐴𝑡) en de aflossingsverplichtingen van langlopende leningen onder kortlopende schulden (∆𝐷𝐶𝐿𝑡) te verminderen met de verandering in de liquide middelen (∆𝐶𝑎𝑠ℎ𝑡), verandering in

de kortlopende schulden (∆𝐶𝐿𝑡) en de afschrijvingen (𝐷𝐸𝑃𝑡). Dit leidt tot de volgende

vergelijking voor de totale accruals:

𝑇𝐴𝑡= ∆𝐶𝐴𝑡− ∆𝐶𝑎𝑠ℎ𝑡− ∆𝐶𝐿𝑡+ ∆𝐷𝐶𝐿𝑡− 𝐷𝐸𝑃𝑡

De niet-discretionaire accruals worden berekent door de gemiddelde totale accruals, de verandering in de opbrengsten (∆𝑅𝐸𝑉) te verminderen met de verandering in de nog uitstaande vorderingen (∆𝑅𝐸𝐶) en de omvang van de vaste materiële activa (𝑃𝑃𝐸) te delen door de totale activa van het voorgaande jaar. Dit leidt tot de volgende vergelijking in jaar t:

𝑁𝐷𝐴𝑡= 𝛼1(1 𝐴⁄ 𝑡−1) + 𝛼2[(∆𝑅𝐸𝑉𝑡− ∆𝑅𝐸𝐶𝑡) 𝐴⁄ 𝑡−1] + 𝛼3(𝑃𝑃𝐸𝑡⁄𝐴𝑡−1)

Waarbij de specifieke organisatie coëfficiënten 𝛼1, 𝛼2 en 𝛼3 worden geschat met behulp

van de volgende vergelijking uit het originele Jones Model (Jones, 1991):

𝑇𝐴𝑡⁄𝐴𝑡−1= 𝛼1(1 𝐴⁄ 𝑡−1) + 𝛼2(∆𝑅𝐸𝑉𝑡⁄𝐴𝑡−1) + 𝛼3(𝑃𝑃𝐸𝑡⁄𝐴𝑡−1) + 𝜀

In deze vergelijking is 𝜀𝑖 de residual die de bedrijfsspecifieke discretionaire deel van de totale accruals representeert. Een residual is een geobserveerde waarde wat het verschil is tussen de geobserveerde en geschatte functie waarde. De residual is gelijk aan de discretionaire accruals.

In dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van een cross sectioneel model van het Aangepaste Jones Model. Bij cross-sectionele modellen worden de coëfficiënten geschat door

(21)

middel van de data van een industrie in een jaar in plaats van de specifieke gegevens van een organisatie, zoals bij time-series modellen wordt gedaan.

3.2.2. Onafhankelijke variabelen

In dit onderzoek heb ik gekeken naar de invloed van een vijftal organisatiefactoren op de mate van resultaatsturing bij non-profit ziekenhuizen in Nederland. De onafhankelijke variabelen zijn organisatiegrootte, schuldenovereenkomsten, grootte van de raad van commissarissen, bonusregeling van het bestuur en geslachtsdiversiteit in de raad van bestuur. In deze sub paragraaf zal ik ingaan om de manier waarop de onafhankelijke variabelen worden gemeten in dit onderzoek.

De organisatiegrootte van Nederlandse non-profit ziekenhuizen heb ik gemeten door gebruik te maken van een proxy. De precieze grootte van een organisatie is moeilijk te meten omdat voor de grootte van organisaties naar meerdere variabelen kan worden gekeken. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het aantal werknemer, het balanstotaal en het totaal aantal bedden van een ziekenhuis. Om de grootte van non-profit ziekenhuizen te meten heb ik gekeken naar de behaalde omzet van een ziekenhuis in een jaar. Het kijken naar de omzet is een veel gebruikte manier om de grootte van het ziekenhuis te berekenen. Het kijken naar de behaalde omzet van organisaties wordt onder andere gebruikt door Patten (2002) om de organisatiegrootte te meten.

Schuldenovereenkomsten heb ik gemeten door te kijken naar de debt ratio van Nederlandse non-profit ziekenhuizen. Bij de debt ratio wordt de totale schuld gedeeld door het balanstotaal van het ziekenhuis. Ghosh en Moon (2010) gebruiken in hun onderzoek ook de debt ratio om schuldenovereenkomsten te meten.

De Grootte van de raad van commissarissen (grootte RvC) heb ik gemeten door te kijken naar het totaal aantal commissarissen dat zitting neemt in de Raad van Commissarissen aan het eind van het jaar. Dit komt overeen met de onderzoeken van González en García-Meca (2014) en Xie et al. (2003).

Robbins et al. (1993) kijken in hun onderzoek of in de contracten van bestuurders ook bonussen zijn opgenomen om de bonusregeling van het bestuur te meten. Deze data is voor Nederlandse non-profit ziekenhuizen echter niet beschikbaar. Omdat de data niet beschikbaar is heb ik de bonusregeling van het bestuur gemeten door te kijken of er ook bonussen waren uitgekeerd aan bestuurders tijdens het jaar. Hierbij heb ik gebruik gemaakt van een dummy variabele. Waarbij zittende bestuursleden die geen bonus hadden ontvangen als 0 werden geclassificeerd en bestuursleden die wel een bonus hadden ontvangen als 1.

Ook de geslachtsdiversiteit in de raad van bestuur heb ik gemeten met behulp van een dummy variabele. Wanneer er alleen maar mannen of vrouwen zitting namen in de Raad van Bestuur werd geslachtsdiversiteit als 0 geclassificeerd. De classificatie was 1 wanneer er zowel mannen als vrouwen zitting namen in de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Deze methode werd onder andere door Harris (2014) gebruikt in haar onderzoek.

De data van de onafhankelijke variabelen heb ik verzameld uit jaar t net zoals is gedaan in de onderzoeken van onder andere Trombley (1989) en Robbins et al. (1993). De achterliggende gedachte van deze onderzoekers was dat resultaatsturing een gevolg zou moeten zijn van de situaties in dat jaar en dat deze handelingen vervolgens uit de verslaggeving van dat jaar moeten blijken.

(22)

3.3. Regressiemodel

Ik heb het onderzoek uitgevoerd met behulp van een multiple regressiemodel. Hierbij waren 𝛽𝑖 de coëfficiënten en was 𝜀𝑖 de error term van het regressiemodel van mijn onderzoek.

Dit leidde tot de volgende weergave van het multiple regressiemodel:

𝐷𝑖𝑠𝑐𝑟𝑒𝑡𝑖𝑜𝑛𝑎𝑖𝑟𝑒 𝑎𝑐𝑐𝑟𝑢𝑎𝑙𝑠 = 𝛽0+ 𝛽1∗ 𝑂𝑚𝑧𝑒𝑡 + 𝛽2∗ 𝐷𝑒𝑏𝑡 𝑟𝑎𝑡𝑖𝑜 + 𝛽3 ∗ 𝐺𝑟𝑜𝑜𝑡𝑡𝑒 𝑅𝑣𝐶 +

𝛽4∗ 𝐵𝑜𝑛𝑢𝑠 + 𝛽5∗ 𝐷𝑖𝑣𝑒𝑟𝑠𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 + 𝜀𝑖 Waarbij:

𝜀𝑖 ~ 𝑁(0, 𝜎2)

In tabel 3 zijn zowel de afhankelijke variabele als onafhankelijke variabelen van dit onderzoek opgenomen. In deze tabel wordt de verwachte relatie van de onafhankelijke variabelen met de mate van resultaatsturing die in sectie drie is besproken en de gehanteerde maatstaaf weergegeven.

TABEL 3 Variabelen

Variabelen Verwachte relatie Maatstaaf

Mate van resultaatsturing Aangepaste Jones Model

Organisatiegrootte +/- Omzet

Schuldenovereenkomsten + Debt ratio (totale schulden gedeeld door het balanstotaal) Grootte van de Raad van

Commissarissen

+/- Aantal commissarissen in de Raad van Commissarissen

Bonusregeling van het bestuur + Bestuurders ontvangen een bonus Geslachtsdiversiteit in de Raad

van Bestuur

- Zowel man als vrouw aanwezig in de Raad van Bestuur

(23)

4. RESULTATEN

In de vorige sectie ben ik ingegaan op de methodologie van mijn onderzoek. In deze sectie zal ik ingaan op resultaten die uit de analyse van de data zijn gekomen. Allereerst zal ik ingaan op de noodzakelijke bewerkingen die moesten worden gedaan op de data voordat ik de dataset kon analyseren. Vervolgens zal ik de beschrijvende statistieken van de variabelen bespreken. Daarna heb ik gekeken of er ook sprake was van multicollineartiteit tussen de variabelen aan de hand van een correlatie analyse. En tot slot heb ik aan de hand van een multiple regressieanalyse de hypothesen in mijn onderzoek beantwoord.

4.1. Prepareren van de dataset voor analyse

Voordat ik de data kon analyseren moest ik eerst de dataset prepareren voor analyse. Allereerst moest ik de coëfficiënten voor het Aangepaste Jones Model berekenen voordat ik de verzamelde data kon gaan analyseren. Deze coëfficiënten heb ik nodig om de niet-discretionaire accruals te berekenen die nodig zijn om de discretionaire accruals te berekenen. In bijlage C ben ik ingegaan op de methode waarop de drie coëfficiënten zijn berekend. De coëfficiënten heb ik berekend met behulp van een multiple regressieanalyse. De waardes van de coëfficiënten die uit de regressieanalyse kwamen zijn in tabel 4 weergegeven.

TABEL 4

Coëfficiënten Aangepaste Jones Model

Coëfficiënt Waarde

𝛼1 -,039

𝛼2 -,110

𝛼3 ,071

Dit leidde tot de volgende vergelijking waarmee ik de niet-discretionaire accruals kon gaan berekenen volgens het Aangepaste Jones Model:

𝑁𝐷𝐴𝑡= −,039(1 𝐴⁄ 𝑡−1) + −,110[(∆𝑅𝐸𝑉𝑡− ∆𝑅𝐸𝐶𝑡) 𝐴⁄ 𝑡−1] + ,071(𝑃𝑃𝐸𝑡⁄𝐴𝑡−1)

Nadat ik de coëfficiënten voor het Aangepaste Jones Model heb berekend moest ik eerst de outliers uit de dataset halen. Outliers zijn uitschieters in de dataset die vanwege hun omvang de uitkomsten van de analyses kunnen beïnvloeden. De outliers heb ik uit de dataset gehaald door middel van “winsorizing” van de continue variabelen. Bij winsorizing worden positieve outliers die groter zijn dan het gemiddelde plus drie keer de standaard deviatie verminderd tot het gemiddelde plus drie keer de standaard deviatie. Bij negatieve outliers wordt hetzelfde gedaan maar dan min in plaats van plus en verhoogd in plaats van verminderd. Vervolgens heb ik op de continue variabelen een ln transformatie toegepast. Bij een ln transformatie wordt er een normale distributie van de data verkregen om de heteroscedasticiteit van de variabelen te verminderen. Heteroscedasticiteit houdt in dat de variantie van de residuen in de dataset niet onafhankelijk zijn van de afhankelijke variabele. De ln transformatie heb ik niet toegepast op de discretionaire accruals. De reden hiervoor is dat er tijdens het berekenen van de discretionaire accruals al rekening is gehouden met de heteroscedasticiteit. Bij discretionaire

(24)

accruals wordt de heteroscedasticiteit verminderd door de variabelen door de totale activa van het voorgaande jaar te delen.

4.2. Beschrijvende statistieken

In tabel 5 zijn de beschrijvende statistieken van de variabelen weergegeven. De beschrijvende statistieken heb ik gebaseerd op de data voordat ik een ln transformatie op de continue variabelen heb toegepast. Ik heb gekeken naar de data van de beschrijvende statistieken voor de ln transformatie omdat deze data nog niet getransformeerd was. De data had na de ln transformatie namelijk geen betekenis meer die van beschrijvende aard was. Dit hield in dat ik na de ln transformatie niks meer kon zeggen over het gemiddelde, standaard deviatie, enz. van de continue variabelen. In tabel 5 zijn het gemiddelde, de standaard deviatie, het minimum en het maximum van alle variabelen in mijn onderzoek weergegeven.

TABEL 5

Beschrijvende statistieken

Variabele Gemiddelde Standaard Deviatie Minimum Maximum

Discretionaire accruals -,11 ,11 -,42 ,31 Omzet 174088902,10 90167733,21 5524103 442411098 Debt ratio ,85 ,07 ,54 1,16 Grootte RvC 6,19 1,09 3 9 Bonusregeling ,14 ,35 0 1 Geslachtsdiversiteit ,30 ,46 0 1

Uit tabel 5 blijkt dat Nederlandse non-profit ziekenhuizen een gemiddelde omzet hadden van 174 miljoen euro. De debt ratio van Nederlandse non-profit ziekenhuizen was 85 procent. Dit houdt in dat gemiddeld 85 procent van de totale vermogen van Nederlandse non-profit ziekenhuizen uit vreemd vermogen bestond. Het gemiddeld aantal commissarissen dat zitting nam in de Raad van Commissarissen van Nederlandse non-profit ziekenhuizen was net iets hoger als 6. Waarbij de kleinste Raad van Commissarissen uit 3 leden bestond en de grootste raad uit 9 leden bestond. Voor zowel de variabele bonusregeling van het bestuur als geslachtdiversiteit in de Raad van Bestuur heb ik gebruik gemaakt van een dummy variabele. Uit de beschrijvende statistieken blijkt dat gemiddeld 14 procent van de Nederlandse non-profit ziekenhuizen een bonus uitkeerde aan één of meerdere bestuurders gedurende het jaar. Verder blijkt uit de statistieken dat 30 procent van de Nederlandse non-profit ziekenhuizen zowel een man als vrouw in de Raad van Bestuur had zitten. In bijlage D zijn de uitkomsten van het totaal aantal waarnemingen en percentages van de dummy variabelen, bonusregeling van het bestuur en geslachtsdiversiteit in de Raad van Bestuur, in een tabel weergegeven.

4.3. Correlaties van de variabelen

Een volgende belangrijk stap in mijn onderzoek is dat ik heb gekeken of er ook sprake was van correlatie tussen de variabelen in mijn onderzoekmodel. Correlatie houdt in dat variabelen elkaar kunnen verklaren. Bij een waarde van 0 verklaren de variabelen elkaar niet en bij een waarde van -1 of 1 verklaren de variabelen elkaar volledig. Hierbij heb ik ook

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit is een aanwijzing dat er discretionaire accruals gebruikt worden binnen Nederlandse non-profit ziekenhuizen om het resultaat naar het nulpunt te sturen, dit is bij lage

In het kader van dit onderzoek wordt verondersteld dat een Raad van Toezicht transparant is in zijn verantwoording, indien wordt voldaan aan de eisen zoals deze zijn uitgewerkt in

Ook blijkt dat, binnen de Nederlandse publieke sector, gemeenten de eerder genoemde instrumenten uit het NPM-model (strate- gische planning, prestatiemeting en -beloning) veel

De diverse goederen blijken elk door verschlllende (en soms door dezetfde) organ(saties te worden voortgebracht. Op basis van deze combinatie wordt besloten het onderzoek

arbeidsproduktiviteit op de loonquote geweest7 Deze vraag zal in eerste instantie behandeld worden door te kijken in hoeverre het verschil tussen het reële loon en

Gecombineerde verslaggeving moet verplicht worden gesteld voor organisaties die via een gemeenschappelijke leiding of op een andere manier aan elkaar zijn verbonden of waar­ bij

Wij zouden dan ook de opvatting willen huldigen dat de huidige verhouding tussen eigen en vreemd vermogen voor een bedrijf als de PGEM op zijn minst gehandhaafd dient

Het bestuur van Partij van de Arbeid is verantwoordelijk voor het opmaken van het financieel verslag en de overzichten in overeenstemming met de Wet financiering politieke