• No results found

Jacoba aan de Waal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacoba aan de Waal"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jacoba aan de Waal

Marion, Olga. van; Brinkman, H.; Jansen, J.; Mathijsen, M.

Citation

Marion, O. van. (2008). Jacoba aan de Waal. Helden Bestaan! Opstellen Voor Herman Pleij Bij Zijn Afscheid Als Hoogleraar Historische Nederlandse Letterkunde Aan De Universiteit Van Amsterdam, 130-133. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/14311

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: Leiden University Non-exclusive license Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/14311

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

Olga van Marion, ‘Jacoba aan de Waal’. In: Helden bestaan! Opstellen voor Herman Pleij bij zijn afscheid als hoogleraar Historische Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Red. Herman Brinkman, Jeroen Jansen, Marita Mathijsen. Amsterdam, Bert Bakker, 2008, 130-133.

Jacoba aan de Waal

Olga van Marion

Het is stil rondom haar standbeeld naast de Gevangenpoort in Woudrichem, waar de weg overgaat in een pad richting het veer naar Loevestein. Verweesd staat de kleine figuur op een smalle sokkel op de uitkijk; hoe tenger in vergelijking met de weinige andere beelden van heldinnen in Nederland, de stoere Aletta Jacobs te midden van de Groningse studenten, de onverzettelijke Wilhelmina in Den Haag. Toch weten de bewoners van dit kleine Hollandse stadje aan de Waal precies waarom hier van deze vrouw enkele jaren geleden een beeld is geplaatst. ‘Ze is een voornaam iemand, landelijk bekend,’ zegt een man op een bankje aan de haven, ‘en ze heeft ons visrechten verleend.’ Een tweede man wijst op het ‘Jacobahuis’ dat boven de vestingwal uitsteekt, de gerestaureerde overblijfselen van het klooster in de

Molenstraat, waar de gravin op haar vlucht vanuit Gent tijdelijk zou zijn neergestreken nadat ze in mannenkleding uit het Gravensteen en de greep van neef Filips de Goede was ontsnapt.

Trots voegt hij toe: ‘Woudrichem is de stad van Jacoba van Beieren’.

Dat de vijftiende-eeuwse gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen - gaandeweg alleen nog in naam gravin van Holland - een echte heldin is, lijdt geen twijfel. We koesteren immers niet alleen haar standbeeld, maar ook haar vlecht, haar boog en haar ruïne. Ze was de laatste in een verbeten strijd tegen de heerschappij van het Bourgondische Huis, in staat om telkens opnieuw een Hoeks leger bijeen te krijgen. Ook talloze dichters hebben in haar figuur een belangrijk personage gezien, zij het om verschillende redenen.

In het begin van de zeventiende eeuw kiest Janus Dousa voor de strijdvaardige en trotse Jacoba, die in een verontwaardigde heldinnenbrief gericht aan Jan van Beieren (1602) het recht terugeist op haar stad Dordrecht, ingenomen door de Kabeljauwen. Wanneer Hugo de Groot enkele dagen later in elegant Latijn de pen namens oom Jan opneemt, schildert hij Jacoba af als ontoerekeningsvatbaar: ze beroept zich als enige vrouwelijke erfgename weliswaar op het ‘spilleleen’, maar met haar grillige gedrag in het kiezen van echtgenoten

(3)

toont ze aan dat ze niet in staat is ‘als een man’ te regeren. Vanaf dan staan vooral de diverse huwelijken van Jacoba centraal in de poëzie. Een verleidingsscène (ontleend aan Wouter van Gouthoevens D'oude Chronijcke ende Historien van Holland) vinden we bij Theodore Rodenburgh in het tweede bedrijf van zijn Vrou Jacoba (1638). Daar biedt de man die Jacoba’s vierde echtgenoot zou worden, Frank van Borsselen, tijdens een intiem banket bij hem thuis zijn gebiedster zijn leven en liefde aan, te midden van wilgentakken en gouden letters D van ‘Dyn will’gen dienaer’. Aanvankelijk reageert de gravin nuchter ‘’t Is

aerdighlijck bedocht’, maar tijdens een vermoeiende jachtpartij zet zij zich op Franks knie en laat ze haar staatkundige bezwaren varen.

Bij de Frans-classicisten komt Jacoba’s liefdesleven in een stroomversnelling. Zowel Cornelis Sweerts (Jacoba van Beijeren, erfgravin van Holland, 1691) als Coenraad Droste (Vrouw Jacoba van Beijeren, 1710) laten de gravin in hun vierde en vijfde bedrijven onder dwang kiezen tussen haar liefde voor haar vierde echtgenoot Frank en haar rechten op haar erfdeel; Droste voert zelfs nog een jaloerse Isabella van Portugal op. Voor liefdesintriges rond Jacoba van Beieren konden achttiende-eeuwse dichters terecht in het Historisch,

geographisch en genealogisch Woordenboek van Luïscius. Jan de Marre spant de kroon. Hij laat de titelheldin van zijn treurspel Jacoba van Beijeren, gravin van Holland en Zeeland (1736) met een leger in Vlaanderen verschijnen voor kasteel Rupelmonde, waar zij met neef Filips in discussie gaat over haar geheime huwelijk met Frank van Borsselen, die nog dezelfde dag terecht zal staan. Als in het vijfde bedrijf blijkt dat Frank toch nog leeft, is de opluchting groot. Bij Jacoba brengt dit een lichamelijke reactie teweeg. Onder het uitroepen van ‘ô Hemel!’ valt ze flauw. De toneelaanwijzing daarbij luidt: ‘Zy zwymt, op het zien van Borsselen, en valt in den stoel, die nevens de Tafel staat.’ Een afbeelding van de vallende Jacoba is ook als wervende titelprent aan sommige exemplaren van het treurspel toegevoegd.

Het succes van het stuk was zo groot dat bij een van de vele opvoering in de Schouwburg de deuren waren opengezet; volgens Marten Corvers Tooneel-aantekeningen stond het volk daarachter ‘op tafels en stoelen te reikhalzen, om er slechts iets van te zien’.

Elisabeth Bekker (Betje Wolff) pakte haar heldinnenbrief eveneens groots aan (Jacoba van Beieren aan Frank van Borsselen, 1773). Veertig bladzijden lang beklaagt Jacoba van

Beieren haar leven als vaderloze erfgename, zo jong al weduwe, ongelukkig met haar tweede en derde echtgenoot, en in voortdurende strijd om haar steden en rechten met familieleden.

Het hoogtepunt is het einde van de brief waarin ze vanuit haar Slot Teylingen in de verte haar Frank hoort aankomen, maar dan - jong nog - overlijdt aan tuberculose. ‘Ik toon haar

(4)

alleenlyk: eene stervende Vorstin, ongelukkig buiten haaren schuld’, zo luidt het in de voorrede.

Is Jacoba een heldin vanwege haar ellende? Zo lijkt het soms wel. Adriaan Loosjes spint in zijn leesdrama de droevige gevoelens van de gravin wel erg breed uit (Frank van Borselen en Jacoba van Beijeren, 1790), evenals Jacob van Lennep in zijn romantisch dichtverhaal Jacoba en Bertha (1829) en in Jacobaas weeklacht op het Huis te Teylingen (1838). Een vrolijker noot wordt ten slotte gebracht door Albert Verwey in zijn historisch drama Jacoba van Beieren (1902). Daar laat de gravin op de markt in St. Maartensdijk haar hand lezen door een zigeunerin en woont ze verkleed als burgervrouw een wedstrijd vogelschieten bij. Ze blijkt evenwel in staat te zijn de zware boog te hanteren en ‘een mansschot’ te schieten, waardoor ze als ‘de Landsvrouw zelf!’ wordt herkend en vervolgens als koningin van het feest wordt gekroond. Eenmaal thuis maakt een kluizenaar het testament op van haar jeugd:

Gij leefde, en ridderschap en hoogheid streed In u vergeefs - toch zal die trots en strijd

Andren een beeld zijn voor hun schoon bestaan.

Gij streefde: één volk, één land, één vrij, inheems Bestuur en leven: weer vergeefs, een vreemd Heerst en hecht dit volk in zijn grootre rijk.

Toch niet gans vruchtloos. [...]

Deze Jacoba-figuur van Verwey, ‘wier Gedachtnis leeft’, is misschien wel de meest sympathieke tot nu toe, terwijl Ina Boudier-Bakker met de historische roman Vrouw Jacob (1935) een gooi doet naar de levendigste uitbeelding: ‘Een kleurige raket de lucht instijgend in een kring van licht – en eensklaps neerstortend, uitdoovend in duisternis. Zoo is Jacoba geweest.’

En het standbeeld? Een bewoonster van de Molenstraat weet het zeker: dat staat er omdat Woudrichem blij is met Jacoba, omdat ze een ‘kleurrijke figuur’ was die ‘wel vier of vijf mannen heeft gehad’. Een aanvulling hierop komt uit de winkel met brocante: de stadsgenote was ‘een prominente dame’ en ‘een voorvechtster van de vrouwenemancipatie’. De kleine gravin op haar sokkel naast de Gevangenpoort hoort dit allemaal aan. Waarschijnlijk droomt ze van een nieuw leger, samengesteld uit de laatste Hoeken uit Holland, die in koggen over de Waal komen aangevaren. De steiger van de veerpont ligt klaar voor gebruik.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Toen ik eens Voor 't eerst het perk zag geopend en de schaar Ridders in helm en harnas dreunde en blonk, En 't lansspel aanving en wie eerlijk streed Geen hoogren prijs dan uit

‘Zo het mogelijk is, dat gij toegang tot de Graavin J ACOBA kunt verwerven, zeg haar dan (en hier zuchte hij bitterlijk) zeg haar dan, dat ik haar tot aan den laatsten snik

De Cliëntenraad draagt volgens de Wet op de medezeggenschap in de Zorg 1 lid voor ter benoeming in de Raad van Toezicht. Dit lid van de RvT treedt op als contactpersoon voor de

Ter vergelijking: volgens cijfers van SZW worden 100.000 werknemers systematisch gepest, 1,1 miljoen heeft ooit te maken gehad met ongewenst gedrag, maar het aantal medewerkers

Indien voor het werk aan het dijktraject, het werkterrein daaronder begrepen, gebruik wordt gemaakt van een Wm-vergunningsplichtige inrichting, zal deze, voor de duur van

Of ze nu een leesboekje verder of minder ver zijn, als ze weer terugkomt, of ze wat slordiger zijn gaan schrijven, een beetje minder zuiver wijshouden bij 't zingen, met rekenen

Of ze nu een leesboekje verder of minder ver zijn, als ze weer terugkomt, of ze wat slordiger zijn gaan schrijven, een beetje minder zuiver wijshouden bij 't zingen, met rekenen

Hoe lang wij hier vertoeven zullen is mij onbekend; ik hoop dat ik toch terwijl gij te Amsterdam zult zijn u eens zal kunnen zien, schrijven is goed, maar spreken veel beter, mogt