• No results found

Gerard Walschap, Tor · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gerard Walschap, Tor · dbnl"

Copied!
150
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gerard Walschap

bron

Gerard Walschap, Tor. Met illustraties van André Billen. Snoeck Ducaju en Zoon, Gent 1943

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/wals004tor_01_01/colofon.php

© 2016 dbnl / erven Gerard Walschap / André Billen

(2)

[1]

Al wat groeit of geboren wordt kent kwade jaren: patatten, tarwe, fruit, wijn, n'importe wat. Idem mislukt al eens een kind in den schoot van de beste vrouw. Bij ons kreeg die van de Muys, een armen zwingelaar van aan den boschkant, negen blokken van jongens en meisjes en één klein petieterke dat niet te leven had, maar niet stierf en vier van de anderen wel. Voor zulk verdriet gingen vrouwen in dien tijd nog om troost bij de mères en masoeurkens die geen eigen familieleed hebben en dus kunnen deel nemen in dat van anderen. Mizerie met den vent vertelden ze aan getrouwde vriendinnen die dat kunnen verstaan, maar hoe troostend kunnen die zusterkens spreken over het engelken in den hemel. Als Nel van de Muys dan een half uur van huis tegen de deur van de bewaarschool ging staan schreien, bracht een oud, braaf mèreken Tresia haar aan het verstand dat geschied was Gods ondoorgrondelijke wit dien wij met ons menschelijk begrip niet kunnen verstaan. Een ziekelijk kind mag de mensch houden, een gezond moet hij afgeven, ge moet gij met nederig hart zeggen:

Lieven Heerken, ik begrijp het niet, maar uw wil geschiede.

Dat nederig hert is het moeilijkste, het begrijpen, wat zal

Gerard Walschap, Tor

(3)

ik u zeggen? Er is zoo veel dat de mensch niet begrijpt, hij went daar aan. Maar toen Nel het vierde verloor, een schoon kloek meisje van vijf jaar dat in den beerput liep, moest ze mèreken Tresia rechtuit bekennen dat het hert van de drie vorige

sterfgevallen niets nederiger geworden was. 't Was leelijk het te zeggen, maar ze was opeens razig woest geworden op haren kleinen Tor.

't Een met 't ander gezegd, er zijn moeders van minder van haar verstand gegaan.

Die beerput had geen uur open gelegen, het kind was geen vijf minuten alleen gebleven. In die vijf minuten viel het er in, riep twee drie keeren om hulp zonder dat iemand het hoorde en nog kwamen er blaaskens op de walgelijke brei toen de Muys er de zware balken weer over legde. Seffens valt er een kind in, zei de Muys en dan is het te laat. En hij legde het graf van zijn eigen kind toe. Het donker viel, de Muyzen werden ongerust. Het kind lag er al vijf uren in. Ze dachten zoo weinig aan den put dat ze eerst in vier verschillende richtingen uit trokken, zoekend, roepend tot middernacht. Toen sprongen Nel's oogen haar uit den kop, ze gilde: de beerput. Ze stak haar vingeren in haren mond en trok hem zoo breed open dat het geen mond meer geleek, maar een kloof dwarsdoor het gezicht tot op den nek. Zoo bleef ze staan in een bibberende kramp tot ze het wist. Dat duurde niet lang. Daar de put maar half vol stond, sprong de Muys er direct in om niet lang onzeker te moeten tasten met een stok en te twijfelen. Hij had Augustineken cito.

Nel waschte het lijkje, minstens tien keeren. Dan legde ze het proper in haar eigen bed, ze ging er naast zitten, de Muys, aan den anderen kant, alle twee moe en onnoozel,

Gerard Walschap, Tor

(4)

Gerard Walschap, Tor

(5)

schreien konden ze niet. Opeens, mèreken Tresia, ziet ze op, ze weet niet waarom.

Mijn ziel, het is alsof haar geest het getuigd heeft. Vóór haar, in een hoek, zit dat ziekelijk jongsken, dat zweren heeft als het eens niet ziek is, groen overgeeft als het eens niet groen afgaat, altijd iets. Het is blijven zitten, de anderen zijn een voor een slapen gegaan onder het wasschen en plassen. O gij doodsbleeke konijnensmoel, gij krijten vlek, gij doodskop met twee kolen oogen, het gemoed van uw moeder wentelt zich om. Mè reken Tresia, zoo waar als ik hier sta, ik heb hem willen pakken en in den beerput smijten.

Maar Nel toch, hoe durft ge 't uitspreken!

Zoo verdoemelijk krikkel en kwaad was ik, mèreken Tresia, omdat hij niet verdronken is in de plaats van Augustieneken.

Zwijg, ge zijt een christene moeder en vreesde gij niet dat God u hoort en uwen wensch vervult?

Ja, mèreken Tresia, ik kander niet aan doen, maar 't is de waarheid.

Zwijg, stout masken, want ge moest beschaamd zijn. En ge moet dat biechten.

Dat zal ik doen, mèreken, maar ik zeg u nog: het is de waarheid.

De waarheid is ook dat Nel den vreemden wrok tegen haar kind niet meer kwijt geraakt is. Hij is integendeel gegroeid. Die moeder had een vreemde

vooringenomenheid tegen haar eigen vleesch en bloed.

Gerard Walschap, Tor

(6)

2

Neem het eerste beste boek van een kinderdoktoor, maar een goeie, en lees het hoofdstuk over het neuropathisch kind. Dat is overgevoelig, moeilijk op te voeden, het deugt langs geen kanten. Maar het is te contrarie waarlijk verbazend hoeveel edele, groote mannen op elk gebied neuropatische kinderen zijn geweest. Het in den beerput omkomen van een Augustieneken grijpt zoo'n zenuwlijderken dieper aan dan zijn broers en zusters. Die voelen den slaap, hij blijft star staren naar den dood in die viezigheid. Maar zwingelaars lazen bij ons in dien tijd nog geen boeken. Een ziekelijk kind, dat niet het geluk had te sterven, bleef tien tegen een kramakkelijk heel zijn leven en dat was God's heilige wil die moet geschieden. Op een lastig kind legden zij de zweep. Loopt het dan later nóg verloren, wij hebben toch onzen plicht gedaan.

Nel en de Muys deden dien plicht goed. Zij troefden zoo bovenarms op Tor dat de moeder soms niet kon slapen van medelijden: stout kind, braaf kind, het is ùw kind, ge blijft gij moeder. Dan bedacht Nel hoe dikwijls en hard zij den kleine de laatste veertien dagen geslagen had, vooral dat ze hem had laten slaan door den Muys omdat mannenhand

Gerard Walschap, Tor

(7)

een part harder peest. Dan benijdde ze dien Muys die geen twijfel kende. Ne vent heeft geen hart. Mijn kruis, dat is die loeder, zei de Muys en bleef er op kloppen.

Dan moest Nel zich voorhouden dat ze troefde uit plicht, en voor zijn eigen welzijn.

En nog werd ze dan week. Eens is ze tegen middernacht opgestaan, boordevol liefde, deernis, wroeging. Ze heeft Tor opgezocht om hem toe te dekken, hem in zijn slaap een kus te geven. Maar hij ligt wakker. Krijtwit. En met die groote oogen. Zie maar na, dat staat ook in die boeken: neuropathen schrikken panisch. Angst, wroeging, verdriet, heimwee naar liefde, wilde tegenstrijdigheden verwarren dien kleinen Tor.

Hij steekt zich een vuist in den mond, hij snikt dat hij zal braaf zijn. Maar zijn moeder verstaat het niet wegens die prop. Zij mag hem haar liefde niet toonen. Zij moet tegenwoordigheid van geest hebben en niet verraden dat zij gekomen is uit zwakheid.

Ligt ge nu nog altijd wakker, gij leelijke hartefretter?

En zij gaat naast den snorkenden Muys liggen, zich opwindend tegen den knaap.

Die knaap ligt halve nachten wakker. Die bij hem slapen zeggen dat hij dan eendelijk zijn tanden doet kraken, ge denkt dat ergens een rat iets kapot bijt. Volgens de Muys kan hij niet slapen van deugnieterij en dat bijten is het knagen van zijn slechte conscientie, begot.

O gij eenvoudig vlaamsch volk, simpel leven van te lande, uren en uren dubt dat zwingelaarskind over zijn onontraadselbare slechtheid. Het vergelijkt zich diepzinnig met een zeventigjarig Nolleken van een vuist hoog, dat nog met den kruiwagen knol komt koopen en bluft als kleine gast de grootste deugniet van het dorp te zijn geweest.

In de school

Gerard Walschap, Tor

(8)

is een ander soort deugniet: die liegt, steelt, bedriegt, mishandelt; zijn broer zit al in 't kot. Tor echter is anders en hij weet niet hoe. Door een onbegrijpelijke, diepe ontevredenheid denkt hij dat hij elders gelukkig zou zijn, maar hij weet niet waar.

Soms gaat hij weg, zoo maar. Als hij honger krijgt, of het wordt donker, gaan zijn oogen open: onbereikbaar is zijn geluk. Hij keert terug, een droom kwijt. Met grooten angst ziet hij de toekomst: strenge menschen omringen hem, woedend om kwaad dat hij niet wil doen maar niet kan laten en zij zetten het hem betaald. Maar hij droomt 's nachts dat iemand hem daaruit verlost, hem in de armen neemt en wegdraagt. Ook als hij een kwartier op zijn rug ligt en in de lucht kijkt, weet hij met den besten wil niet meer of het nu droom of waarheid is dat alle menschen hem gaarne zien en hij nooit meer moeilijkheden zal hebben.

Eens zit hij braaf op een driepikkel naar zijn moeder te kijken die werkend over en weer loopt. Opeens schreeuwt ze: ik zal u leeren mij tergen en ze slaat er hem radicaal af. Zijn wang gloeit als verbrand, binnen in zijn oor steekt iets en fluit als een trein. Hij heeft zich halfdood geschrokken en toch heeft die wilde ontlading hem verlicht. Sindsdien begrijpt hij het ondragelijk ongeduld dat zijn tanden doet knarsen als het te lang kalm en stil is. Hij gaat dan ergens staan of zitten en kijkt naar iemand tot die woest uitvaart. Dat ontspant hem. Zoo wordt Thor met den dag ingewikkelder:

schuldbewust en toch verontrecht, sentimenteel en toch onverzoenlijk. En Nel van de Muys, nochtans een moederhart gelijk een ander en ze wil haar kind absoluut niet achteruitzetten, Nel wordt al krikkel alleen van hem te

Gerard Walschap, Tor

(9)

zien. Ze zegt dat zijn oogen over den grond scheren gelijk bij een valschen hond die zoekt. Wat voor een jongen is dat? Heeft die den duivel in, of wat is dat? Ik vraag mij af of dat een kind van mij is. Ze rost Tor eens af, in een furie, niemand weet waarom, en schreeuwt met kopstem dat ze hem nog eens zal kapot maken, let op wat ik zeg. De Muys hoort dat. Hij zegt dat als Nel het niet doet, Tor Nel nog eens zal kapot maken. Let op wat ik u zeg.

Ik zeg nóg eens, de Muyzen zijn brave menschen en eerder aan den zachten kant.

En de psycho-analyse, de neuropathie en zoo, meneer, ons volk is Goddank nog gezond.

Gerard Walschap, Tor

(10)

3

School en catechismus zijn vacanties voor dat gehaat kind. Al wat er geleerd wordt vindt hij schoon en plezant. Hij doet zijn best, zou er willen blijven eten en slapen, en dat Torreken heeft een welgemanierdheid, een welgemanierdheid! Hoe is 't mogelijk in een zwingelaarshut. Volgens Nel is dat schijnheiligheid. Ze trekt er op af om zijn boeksken open te doen bij de mères, daarna bij de meesters. Dien tweeden keer ziet Tor zijn moeder hartstochtelijk pleiten bij meester Troch, zijn afgod, hij ziet meester Troch omkijken, hem met de oogen zoeken en op dat ééne oogenblik verandert Tor. Tot dan toe heeft hij schuldbewust alle straf ondergaan, nu erkent hij geen schuld meer: dat moeder hem heeft neergehaald in de oogen van meester Troch, is erger dan al wat hij haar heeft misdaan. Hij wendt zich van haar af. In de les over het vierde gebod, vader, moeder zult gij eeren, legt de onderpastoor uit hoe erg het is wees te worden. Tor bedenkt dat hij daar geen traan zou voor laten.

Die meester Troch is teekenaar, schilder, tooneelspeler. Hij heeft Tor een nieuwe wereld gewezen. In de eerste vijf lijnen van zijn eerste teekening met krijt heeft Tor een specie van vizioen gezien: dat kan ik ook. Hij heeft gelezen

Gerard Walschap, Tor

(11)

eerste leesboek, eerste les: ‘De Muis en de Leeuw’. Dat kan ik ook, dat kan ik ook, dat kan ik ook. Hij heeft in de lucht gekeken gelijk in een spiegel en tot zichzelf altijd maar gefluisterd: dat kan ik ook. Hij heeft zijn rechterhand bezien, verbaasd en ontroerd. Die kan dat. Thuis heeft hij ‘De muis en de leeuw’ met eigen woorden herschreven. In die dagen is 's nachts een hoeve afgebrand. Hij is er met vader en drie broers naartoe geloopen. Wat ligt hier nu? vroeg vader in den donker. Zij deden de sergie open en er lag het lijk in van den ouden boer. Die was 's morgens gestorven, de zonen hadden zijn lijk het eerst gered, in een sergie gerold en tegen de haag gelegd.

Daarop stormde losgesneden vee uit den stal, loeiend, vol brandwonden. Tor beschrijft dat. Door zijn eigen woorden ziet hij het spookachtig vuur duidelijker dan gisteren met zijn oogen. De stank van drie verbrande koeien keert terug in zijn neusgaten als hij zijn bladzijden herleest.

Tor weet nu wat hem ongelukkig heeft gemaakt, ongedurig en ontevreden. Hij miste dàt. Dat is van de wieg af in hem geweest gelijk een woord dat men op de lippen heeft en toch niet kan uitspreken, gelijk een moedertaal die men in veertig jaar niet heeft gesproken: acht dagen en ge spreekt ze weer.

Zoo ver is Tor als zijn moeder hem ontmaskert. Hij denkt dat hij nu zal bewijzen dat het niet waar is, maar het is sterker dan hemzelf, hij wordt wat zij gezegd heeft.

Zij heeft gezegd dat hij heimelijk tergt en spot en hij tergt en hij spot. Dat ligt in zijn oogen als zij hem aankijken. Nooit content, heeft ze gezegd en hij wordt malcontent.

Is het weeral niet goed, Muys? Opvliegen voor nen ijlen niet,

Gerard Walschap, Tor

(12)

Gerard Walschap, Tor

(13)

heeft Nel gezegd en in al die misverstanden verstrikt, roept hij plots dat ze hem maar moeten straffen en schreit nijdig.

Enfin, die Nel heeft gelijk gehad, de meesters zien dat in, die vrouw heeft hun oogen geopend. Een heimelijk en contrarie karakter heeft die jongen. En dat bleek zien en dat bijten van dat kaaksbeen. Expressieve oogen, dat wel, maar fanatiek, een wilde kop. Allee, ze vreezen voor dat manneken later.

Soms doopt Tor zoo vast, dat hij snakt naar den dood. Op andere dagen wil hij weten wat hem hapert en dat veranderen. Dan vindt hij niets, dan dunkt hem dat alle jongens zoo zijn, maar de meesters verdragen niets van hem. Gedrukt, vereenzaamd vlucht Tor in zijn liefhebberijen.

Op zekeren dag komt de onderpastoor. Op de groene deur, op den rooden vloer, op een lei, een papieren zak uit den winkel, den achterkant van affiches, op alles heeft Tor iets geteekend. Aan den muur hangt een kartonnen harlekijn door hem gemaakt. Dat is een manneken dat geest heeft, zegt de onderpastoor, daar zit iets in.

Ja, roept Nel, hoe grooter geest hoe grooter beest. Heel haar leven heeft ze dat blijven zeggen. Ze heeft veel goeds over hem gehoord later. Ze heeft niet gelezen wat hij geschreven heeft, want lezen kon ze niet. Maar het is haar voorgelezen. Er is ook veel goeds over hem geschreven. Zijn faam was wijd verbreid. Ze heeft dat allemaal geweten. Maar altijd heeft ze onveranderlijk geantwoord: Hoe grooter geest hoe grooter beest.

Tor gaat op uit de klas van meester Troch, maar zijn liefhebberijen blijft hij beoefenen. Het wordt tijd dat hij zijn eerste communie doet en uit de school kan blijven.

Gerard Walschap, Tor

(14)

En dan het gareel in, manneke lief, of peisde gij heel uw leven te blijven lezen en teekenen. He? Luierik?

Tor kijkt in een toekomst van niets dan werken en vuil zijn: een groot donker hol met het opschrift van Dante's hel. Vooral vaders stinken naar den rootput schrikt hem af.

In dien tijd bouwt meester Troch een huis, Tor kan er zich verdienstelijk bij maken.

Het materiaal komt van afbraken uit de stad. Van af den aannemer, een schoonbroer, tot den glazenmaker, nonkel Wannes, zijn het allemaal Trochs of aangetrouwden die er aan werken. De schilder is een broer van den meester, een schoone meneer met een baardje. Hij schildert op de deuren een gouden biesje, gouden palmtak, gouden blazoen met de letters T-E, Troch-Es. Bevangen, hijgend, vraagt Tor waar meneer dat geleerd heeft.

De mirakelen komen pas als meneer al fluitend op het muurken van de verandah een vijver met lisch en zwanen toovert. In een maandblad van den H. Antonius heeft Tor gelezen van ‘anch' io son pittore’. In het open veld, op weg naar huis, herhaalt hij die Italiaansche woordjes met de oogen vol tranen, den krop in de keel, nu eens kwaad, dan jammerend, dan trotsch, dan geruststellend en troostend.

Sinte Pieter zorgt voor het weer, de heilige Apollonia neemt de tandpijn af, voor elke miserie een heilige of een kapelleken, God geeft elken mensch wat hem zalig is en alles gaat, alles groeit. Tor groeit met den hoop mee, in jaren goed, minder goed in gestalte, in wijsheid niet. Hij wordt dwazer. Als de bovenmeester eens vertelt dat de verschrikkelijke dwangarbeid van vroeger veranderd is in tefferen: speelgoed maken, teksten afschrijven, boeken

Gerard Walschap, Tor

(15)

inbinden, er zijn er zelfs die teekenen en schilderen, loopt Tor weken lang met het voornemen rond iets te doen waarvoor hij levenslang krijgt. De kwestie is te weten wat.

Gerard Walschap, Tor

(16)

4

Als oud ventje van zeven maanden werd hij door moeder op den arm meegenomen om de pacht te betalen bij den koster, die jaarlijks inde voor een onzichtbaren graaf van een leeg kasteel. Veertien dagen later bracht de koster het geld terug en als ze het kind naar een kliniek in de stad wilden brengen, moesten ze het maar weten te zeggen, het zou niets kosten. Een kliniek, dat riskeerde Nel niet, maar ze bleef Tor elken tweeden Kerstdag meenemen. Haar laatste grief tegen het verloopen jaar was telkens dat deze hier weeral zoo ziek was geweest. Dan deed er de koster zelf wat af, hij wist dat het bij meneer goed was.

Afgelegen wonen, eenzelvig leven en niet kunnen lezen of schrijven, dan gebeurt er veel dat ge niet weet. Zoo werd eens al wat de Muyzen bewoonden en bewerkten verkocht en zij wisten het niet. Tor vergezelde moeder voor den tienden keer, toen naast den koster hun nieuwe eigenaar zat. Wie we daar hebben! Witten Dhert, een schatrijke vlaskoopman van twee uren verder, een vent die Witten wilde blijven genoemd worden omdat hij van niets voortkwam en godverdommen een volksman wilde blijven. Nel smeekte den nieuwen meester niet, Muys deed er affaire mee, ze

Gerard Walschap, Tor

(17)

schold. Kon hij het ook over zijn hart krijgen hun het vel over de ooren te stroopen zooals de graaf? Witten was dat gewoon, hij schold nog harder, maar was royaal, ge moet om kunnen met de boeren. Van 't jaar wilde hij van de Muys geen geld, godverdomme en wat voor nen bleekeschijter had ze daar bij, waarom gaf ze dien geen levertraan? Zij vroeg ongeloovig of dat wel zoo goed was als ze zeggen. Hij stond recht. Hoe groot schatte zij hem en hoe zwaar? Welnu toen hij geboren werd kon hij in een koffiepot, toen hij 18 maanden was kon hij nog niet zitten, tien jaar en ge kondt hem nog omver niezen. Geen pillekens of fleschkens genomen, niks van al die klooterij, levertraan, niks als levertraan, maar hectoliters en hectoliters. Nel zuchtte dat het allemaal goed en wel was voor menschen die hectoliters en hectoliters kunnen koopen, maar Witten liet haar kiezen: de pacht betalen die hij kwijtgescholden had, of op haar woord van moeder beloven dat de jongen van morgen af zijn drie volle soeplepels traan per dag zou nemen. Kom hier, snotneus. Hij gaf Tor een groot fortuin, vijf frank en binnen zes maanden komt ge u laten zien.

Nel koopt een halven liter traan. Daarmee moet Tor een jaar toekomen. Zij is zoo moederlijk als andere moeders, maar de wet der armen zegt: geen extra's. Wie niet groot kan worden met den hoop mee, moet er van tusschen uit vallen. Juist omdat de traan hem geweigerd wordt, strijdt Tor ervoor als om zijn leven. Hij eischt zijn drie lepels. Hij mompelt onbarmhartig dat ze hem zeker liever laten sterven dan te geven wat hij noodig heeft. Gedwongen zou hij het natuurlijk niet kunnen afslikken, nu loopt het er in als stroop. Ze vragen hem kwaad hoe hij die smeerlapperij

Gerard Walschap, Tor

(18)

binnen krijgt. Hij zegt: ik drink dat geren. Die flesch daar, schreeuwt Nel, zal haar nog eens stapelzot maken. Tor dreigt Witten te vertellen hoe weinig hij er van krijgt.

Dan worden ze allemaal stil razend, ze haten hem, ze zouden hem ik weet niet wat doen. Wegens dien traan heeft Nel den jongen onder de Muys zijn handen moeten uithalen of hij had hem een ongeluk gedaan.

Dag op dag zes maanden na den betaaldag loopt Tor gansch alleen twee uren ver naar Witten om zich te laten zien. Zoo is hij als kleuter naar den horizon getrokken, zoo heeft hij altijd geweten dat zijn geluk elders lag, nu weet hij eindelijk waar juist.

Hij staat voor Witten met oogen groot van geloof en hoop.

Hebben ze thuis gezegd dat ge moest komen'?

Neen meneer.

Waren ze 't vergeten?

Ik peis het, meneer.

Zijt ge alleen gekomen?

Ja meneer.

Hier is vijf frank. Nog meer traan drinken, ge ziet nog te bleek. De goeien dag thuis, loop dat ge weg zijt.

Tor neemt zijn klompen in zijn handen om barvoets sneller te starten, Witten wordt door een genegen medelijden omgewoeld. Hij roept den jongen terug en belooft hem in dienst te nemen zoo gauw hij zijn eerste communie zal gedaan hebben en uit de school mogen blijven. Goedkoope belofte en hij vergeet ze.

Maar op een schoonen dag ziet hij ver in de velden het huizeken van de Muys staan en stuurt er zijn paard naartoe, hij weet niet waarom. Hij rijdt in zoo een klein luxebaksken

Gerard Walschap, Tor

(19)

op caoutchouc wielen, ze noemen dat bij ons een landauken. Hij vult dat gelijk een mossel van Philippine haar schelp. Aan Tor denkt hij als die hem een hand komt geven, broers en zusters verroeren niet. Hij vergeet naar het huizeke te kijken dat hij gekocht heeft zonder zien, hij begint over den levertraan. De hoeveelste flesch is dat nu? Nel durft niet liegen in presentie van Tor. Ze babbelt, spreekt zich tegen, plots lucht ze haar bitterheid. Traan heeft die niet noodig, maar een beetje hart. Wat voor een jongen dàt is, dat weten zij zelf niet. Zij toont zijn teekeningen, cahiers en tefferij alsof een kwade tooverij die gaven verspild heeft aan een zwingelaarszoon tot zijn verderf. Die jongen komt nog op 't schavot, dat zulde zien.

Witten herinnert zich zijn belofte. Ik neem dat vent mee. Hij heeft zijn eerste communie gedaan en zij weten toch niet wat ermee beginnen. Maar dat is de schuld van den jongen niet: hij is nog kind, maar gij moet verstand hebben. Roep niet, zwijg en maak zijn paksken. Ik zal u laten zien wat ik van dien jongen zal maken. Zit het in hem om meer te worden, dat zàl hij dat worden, 't mag kosten wat het wil. Woord van eer, ge zult nog eens spijt hebben dat ge hem gegeven hebt, ge zult nog eens opzien tegen hem, allemaal.

Ver waren ze al gereden, al lang kon Tor zijn ouders huizeke niet meer zien, als hij het nog altijd niet kon gelooven, nog altijd verwachtte dat zijn oudste broer Mus hen loopend zou inhalen en hem terugeischen. Hij babbelde lief opdat Witten van hem zou houden en hem niet meer afgeven. De dikke. reus amuseerde zich, voerde hem een beetje dronken. Zoo groot werd Tor's geluk, dat hij de

Gerard Walschap, Tor

(20)

hand van zijn weldoener kuste.

Wat doede gij nu, snotneus?

Ik zal het niet meer doen, meneer.

Is dat van blijdschap?

ja meneer.

Hewel, 't is goed, zie dat ge altijd braaf zijt.

Gerard Walschap, Tor

(21)

5

Verandering van midden volstaat volgens de specialisten niet altijd om een

neerslachtig neuropaath herop te beuren. Er zijn er die zich van Pontius naar Pilatus laten sleepen, overal wegloopen, of de beest uithangen tot ze worden weggehaald.

Het geluk van Tor is duurzaam, oogenblikkelijk, opgetogen, schaduwloos. Dat komt niet van Witten, dat komt van uit het landauken in de armen te springen van Mieke.

Hoe ze verder nog heet weet ik ook niet. Ze dient hier dertig jaar zonder familienaam, ze heeft er nooit een willen aannemen van een man. Zij wordt de moeder die Tor in Nel gemist heeft, zij geeft hem een thuis, liefde, warmte. Witten geeft hem haar.

Maak daar eens een goede van. Zij neemt hem in ontvangst. Zij brengt hem naar boven. Zij sorteert zijn in een handdoek geknoopte kleerkens. Hij zal slapen in een bed op haar kamer. Daar sliep tot nu toe het jongste meidje, een kind dat zij opleidt tegen dat de grootere meid trouwt, om dan weer met een schoolkind te herbeginnen.

Nu moeten die twee meiden op één kamer slapen, nu heeft zij dezen zoon. 's Avonds moeten de twee vroeg naar bed. Dan sleurt zij een grooten zinken bak achter de cuisinière, vult hem met water, pelt Tor af, zet

Gerard Walschap, Tor

(22)

Gerard Walschap, Tor

(23)

er hem naakt in, schrobt hem van onder tot boven. Hem overmant een diepe weelde.

Als zij elk mager putje gezien en gestreeld heeft, hem kent van binnen en van buiten, hem gewikkeld heeft in haar zorg gelijk een zuigeling in zijn doeken, geeft ze hem hartelijk een klets op zijn billen. Ge zult gij gauw ne goeie zijn.

Dien avond al ligt het gesloten karakter in het donker confidenties te doen van bed naar bed. Hij legt haar uit dat arme moeders den tijd niet hebben zich met haar kinderen bezig te houden. Een arm kind heeft om zoo te zeggen geen moeder. Ik heb van de mijne niets dan slagen gekregen, maar ik moet er bij zeggen dat ik ook niet braaf was.

Maar jongen toch, is dat waar? Zijde gij niet braaf?

Zij wordt diep gelukkig. Gelijk een broedzuchtige hen op keien, biljartbollen en kalken eieren blijft zitten, zoo is Mieke niet getrouwd geraakt door te moederen vóór ze kinderen had. Eerst over den vader van Witten. Toen die sukkelachtig werd verzorgde zij hem tot hij in haar armen stierf alsof het haar vader was en niet die van haren meester. Dan werd de moeder van Witten's vrouw kindsch. De vrouw haalde ze in huis. Ons Mieke is toch zoo goed voor oude menschen. Mieke herbegon.

Tusschendoor brengt ze Witten's twee kinderen groot. Nu, op kanonieken leeftijd, krijgt ze een kind voor haar alleen. Niemand kijkt er naar om, niemand betwist het haar, het is van haren stand, het zal haar later niet ontvreemd worden.

Er is eens vroolijke ruzie. De meiden beweren dat zij niet meer tellen sinds Tor er is. Mieke verzekert dat zij als moeder geen verschil maakt tusschen haar drie kinderen.

Gerard Walschap, Tor

(24)

De meisjes blijven haar veertien dagen moeder noemen. Tor ontwent het niet meer.

Soms kan zij haar geluk niet op. Nu en dan komt Nel van de Muys kwansuis zoo eens zien. Dan wil Tor bewijzen dat hij een andere jongen geworden is, maar Nel kent hem: voor vreemden een engel en thuis een duivel. Koppig herhaalt zij dat Mieke gerust mag zeggen wat al last hij verkoopt. Tor is blij dat ze weg is, hij pakt Mieke: gij zijt mijn moeder. Wat zegde gij daar, stoute jongen? Maar bloeien, stralen, gloeien doet haar hart.

De eerste maal dat zij in de slaapkamer vertrouwelijk zucht van zorgen en vraagt of hij haar later ook zoo'n verdriet zal doen, zweert hij met hartstocht dat hij haar veel liever ziet dan zijn eigen moeder, nooit of nooit iets zal doen dat zij niet wil en dat hij bij haar blijft zoo lang zij leeft. Ja, dat zegt ge nu, zucht ze, om het hem nog eens te doen zweren.

Hij groeit dat het een lust is. Dat slecht karakter van thuis is hij kwijt. Zijn levertraan op de schouw neemt hij uit eigen beweging. Maar ook zonder levertraan zou hij gedijen: hij vindt alles even lekker, eet van alles even veel. Wat kan hem vroeger toch gemankeerd hebben, want dien jongen kan ik vet mesten met een handvol hooi. Vol liefde nijpt zij hem in de wangen, den arm: wat vast vleesch!

Gerard Walschap, Tor

(25)

6

Zorgen heeft zij om den jongen en het meisje van Witten, meneer Jean en juffra Suzanne. Daar mankeert aan dat hun moeder kleingeestig is. Het ergste is braaf zijn, zegt Witten, en een kwezel is nog veel erger. Zij is een Tas. Er zijn tienderlei Tassen, allemaal te lomp om al ware 't maar voor koster te leeren, maar boeren kan er niemand tegen. Daarbij om ter rijkst en gierigst en het schoonste is dat ze geen reden hebben om iemand de les te lezen want in elk huis der heilige Tassen woont, als het geen onwettig kind is, een zwart schaap, of een ander schandaal. De Tassen weten dat ze niet deugen, zegt Witten en daarom bidden ze zooveel. Toen hij met zijn Adèle Tas trouwde was hij al rijk, maar zij nog rijker. Hij is blijven stijgen, zij de zuinige, stroeve boerin gebleven. Haar kinderen zijn niet slechter dan de uw of de mijn, maar in haar oogen zijn ze bedorven. Een stomme, verbaasde ontzetting staat in die oogen.

Zoolang Suzanne, Jean of Witten uit het huis zijn, sloft zij tragisch door de kamers, heimelijk biddend aan den paternoster in haren moederkenszak tegen het kwaad dat ze aan 't doen zijn of dat hun gaat overkomen. Bij Witten kan ze haren nood niet klagen. Gij nondegodenzoovoortsche kwezel, moet

Gerard Walschap, Tor

(26)

ik u dit en loop naar dat. Ze zucht dus bij Mieke. Die neemt haar leed in dubbel over, niet uit bekrompenheid, absoluut niet, maar liefde moet mee lijden. Als Jean een nacht uitblijft, doet Mieke geen oog dicht, kan 's morgens niet eten en herademt eerst als hij terug is. Dan heeft hij doorgaans de doodzonde gedaan zijn trein te missen en deftig te logeeren bij familie of kennis.

Hetzelfde met Suzanne. In haar vriendennekens ziet de moeder een troep hoeren.

Als Mieke die blijde jeugd verdedigt, loopt de kwezel over en weer als een rat die geen hol vindt. Ja, ik weet het, de moderne jeugd is zoo, maar het kan toch niet goed zijn. Dan zucht Mieke maar mee, eenvoudig en goedhartig. Ze gelooft dat de kinderen op den slechten weg zijn en dat hun moeder overdrijft. Ze gelooft dat Witten niet goed is voor zijn vrouw en de vrouw niet goed voor hem. Ze is mee en tegen.

Hoe meer Jean en Suzanne op het tart trappen, des te liever ziet ze Tor, die niet eens op het kleed trapt, des te secuurder waarschuwt ze tegen de twee slechte voorbeelden. Het is een vrouw waar kruim in zit. Haar beschrijvingen van wat er met haar zou gebeuren indien hij later op den slechten weg kwam, snijden den fijngevoeligen Tor door merg en been. Hij heeft eens, in een volksspel, een gans den kop zien afzagen met een houten zaag. Dat gevoel heeft hij als Mieke op zijn gemoed werkt. Moeder, zwijg alstublieft. Dikwijls bidden zij in de slaapkamer hardop een rozenhoedje voor meneer Jean, dan een rozenhoedje voor uffra Suzanne en nu nog een rozenhoedje opdat mijn goeie, brave, allerliefste joeng zoo braaf zou blijven als hij vandaag Goddank nog is. Of opdat onze lieve Heer mijnen

Gerard Walschap, Tor

(27)

oogappel zou beschermen en bewaren. Dan krijgt hun gebed een mystieke, tragische opgetogenheid.

Nog onvergetelijker zijn de zondagnamiddagen. Dan is het erf zonder werkvolk, het huis zonder bewoners, in de groote witte keuken regeert een stille, uit al het koper en nikkel stralende innigheid. Mieke behoedt er Tor voor het bederf van Jean en Suzanne, de uithuizigheid: ze leert hem thuis blijven. Ze koopt hem daarom wat een schilder en teekenaar kan noodig hebben, prima kwaliteit. Lezen heeft zij zelf altijd veel gedaan, dat doen zij samen in hetzelfde boek. Als het blad omgedraaid wordt, legt zij soms liefderijk haar wang aan zijn slaap. Soms roept een zondagleurder in de stilte krabben en garnalen, dan eten zij er een half pond al lezend. Zulke uren vergeet men nooit meer. Oud en totaal veranderd denkt men er nog aan terug. Men meent de klok nog te hooren, den koperen moor te zien met zijn bluts, de stofjes die dansen in het zonlicht. Hebt dank omdat ik dit heb gekend. O wereld waarop ik zoo moe ben geworden, dit heb ik ten minste gehad.

Op een snikheeten dag gaat Jean met een zoon van burgemeester Celis zwemmen in 't Solt, een grooten vijver, niet diep en vol zwemmers. Om ter eerst aan den overkant, Jos, zegt hij, springt in het water en blijft onder. Jos ziet hem aan den overkant niet opdagen, veronderstelt dat hij zich onderweg met anderen amuseert, amuseert zich ook en vergeet hem.

De smart van Mieke kerft in Tor vroegrijpen levensernst, gewetensvolle kalmte.

Overdag bewaakt Mieke de moeder die suf zit te mompelen, en Witten die soms dronken zwijmelt en murmelt van alles in brand te steken. Er is

Gerard Walschap, Tor

(28)

niets aan Mieke te merken tot die twee te bed zijn. Dan wordt ze zoo moe dat ze niet meer naar boven kan zonder te steunen op Tor, Tor die struischer wordt dan een van zijn broers en alle Muyzen zijn groot van stuk. Dan sluit ze langs binnen, valt al snakkend op het bed en heeft moed noch kracht om zich uit te kleeden. Soms, en dan wordt Tor nog angstiger, steekt ze de handen uit als een blinde en spreekt wartaal.

Ware het Mieke van Witten Dhert niet, ge zoudt zweren: een groote tragédienne.

Als dat niet betert rijpt in Tor het plan de belofte af te leggen broeder te worden bij de trappisten indien moeder dit verdriet mag te boven komen. Mieke herhaalt dikwijls het gezeur van moeder Dhert dat God het ongeluk misschien heeft toegelaten om Jean te behoeden voor het verderf waarheen hij op weg was, maar dat men nooit gerust kan zijn omdat hij zonder sacramenten is gestorven. Daarom neemt Tor zich voor zijn kloosterleven op te dragen voor de zielerust van zijns meesters eenigen zoon. Als hij zijn passer- en schilderdoos mag meenemen zal hij het er wel gewoon worden. Hij deelt Mieke het plan mee. Is hij nog zoo een kind in het dragen van leed.

Van dien dag af beheerscht ze zich bij hem zooals bij haar meesters. Joengske, we zullen vanavond stil bidden en ieder apart. Dan duwt ze zich een prop laken in den mond en snikt onder het deksel.

Rond dien tijd verminderen Tor's brieven aan thuis en hun bezoeken. Mieke heeft zorgen genoeg, zij houdt er niet meer de hand aan dat hij regelmatig schrijft en Tor vergeet het. Ook zijn thuis laat hem los. Hij wordt door de Muyzen ontheven van zijn verplichtingen omdat niemand meer dan

Gerard Walschap, Tor

(29)

één thuis kan in eere houden. Deze arme familie trekt zich nederig terug voor die hem gemaakt hebben wat hij is. Zij kan dat: zij heeft in zijn bekeering nooit geloofd, zij heeft altijd gemeend dat hij zich met zijn talent in de hooge wereld beter heeft kunnen voordoen dan hij is.

Tor Muys was negentien jaar toen hij toevallig thuis kwam en zijn twee jongste broers kenden hem niet meer. Ik moet er bij zeggen dat hij gekleed was als koetsier:

ze meenden dat 't ne gardeville was of nen officier. De Muys, tikte vol ontzag aan zijn muts bij het naderen van zijn eigen zoon.

Gerard Walschap, Tor

(30)

7

De mensch wikt vlaskoning te worden, milliardair, gij, o God, beschikt dat hij zijn eenigen zoon verliest en breekt zijn ijver: milliardair worden zegt hem niets meer, ik heb geld genoeg. Ge herkent dien Witten niet meer. Vroeger dacht hij aan zijn gemak niet, nu steekt hij zich in den kop den boer op te sjeezen zooals in die jaren negentig alleen doktoors en kasteelvolk: 's winters een gesloten koets, 's zomers een opene. Landau of koets, 't verschil is klein, maar 't is groot tusschen een man die in een open baksken met een koerspaard rijdt van erop en erover en een die zit te slapen in een toe doos met een knecht boven op. Meneer, we zijn er. Tor moet hem soms een beetje schudden. Meneer wordt dom wakker, zijn zaken doet hij lusteloos.

Meneer drinkt ook veel meer. Of hij kan er niet zoo goed meer tegen. Dronken lult hij over een Rosane waarnaar hij niet meer omziet. En van dien dag af leef ik gerust, Tor. En dat is gekomen. Tor, door de dood van Jean. Ik had een beetje wroeging en ik geloof pertang aan niets. En nu zie ik Rosane niet meer, nu doe ik mijn affaire, ik drink mijn glas en foert.

Gerard Walschap, Tor

(31)

Koetsieren heeft Tor aangetrokken: het is zijn eerste echte stiel, tot dan toe was hij zoo maar wat hulp bij de meesters, bij Mieke, bij de meisjes en had hij bij die eens niets te doen, dan stuurden ze hem naar het werkvolk. Hij heeft Mieke niet lang moeten smeeken om het te mogen worden: Witten zou goed bewaard zitten in een koets gestuurd door hem, en dat hij haren Tor zou leeren drinken of nog erger, och Heere, dat bestond niet.

Onder zijn kussen op den bok steekt altijd lectuur. Terwijl Witten parlesant en zuipt zit Tor te lezen, stil, deftig, aandachtig. De boeren zeggen dat hij meer

geleerdheid heeft dan Witten en betere manieren. En als ge met dien jongen spreekt, wat een verschil! Die vloekt nooit en 't een woord niet harder dan 't ander. Ze roepen hem binnen, laten hem een oud boek zien dat al lang ligt te rijen. Kan hij daar iets mee doen? Er is niets waar letters op staan of Tor is er blij mee. Hij leest alles. Een Anatomie van het Hoornvee, een Reekenboek met de oude maten, munten en gewichten, het vierde deel van de verzamelde werken van Jacob Cats. Zijn geest is spons. Uit almanakken en Annalen copieert hij 's Zondags de Aanbidding der Herders van Rubens, Madonna's van Murillo en Botticelli. Mieke laat de schoonste inlijsten.

Als hij een maand gekoetsierd heeft passeert hem een curieuse collega, een éénarm.

Hij snuit met zijn vingers, heeft een baard van veertien dagen, grijnst als een boef op oude platen en spuwt nog gauw bruin tusschen koets en lantaren. Tor: ik ben maar een koetsier. Hoeveel beter was het bij moeder. Goed gekleed, goed verzorgd, rijke tafel, van elf uur af snoepen aan alle potten en pannen op de

Gerard Walschap, Tor

(32)

Gerard Walschap, Tor

(33)

stoof. Belachelijk dat koetsier willen spelen, dat grootemenschenwerk. Waarom?

Omdat moeder gezegd had: voor mij is hij niet groot, hij heeft mij nog altijd noodig.

Tor Muys schaamt zich, maar durft Mieke niets zeggen.

Elken dag harder vreten de molmen van het malcontentement, maar Tor denkt aan zijn broers, zusters, schoolmakkers. Niemand heeft zooveel geluk gehad als hij. Tor, zucht Witten, wat lig ik nog te rijen en rotsen? Voor wie? Tor vertelt dat aan Mieke, legt er een vage uitnoodiging in om zelf in de zaak te komen, er in elk geval meer in te worden dan koetsier. Hij weet niet waarom hij de waarheid verdraait, want hij verlangt niet in de zaak te komen. Liever arm en kunnen wat die broer van meester Troch kan, dan rijk en vlas verhandelen gelijk Witten. Mieke vraagt hem of hij den handel niet zou leeren en later voor eigen rekening beginnen, Witten zal hem helpen met raad, daad en kapitaal. Ten minste als ge wilt. Tor wil niet.

In 1902 wordt de koets aan den ingang van het dorp bestormd door schoolkinderen.

Uit den weg, hij komt! Ze springen zelf bang achteruit, ze drukken zich tegen de muren alsof de heele straat niet breed genoeg is voor hem die komt. Hard en vernederend voor Witten, hij moet voor iemand uit den weg. Dedju, Tor moet pal voort rijden, volle vitesse, en godverdomme voor niemand plaats maken, nog voor den koning niet. Maar Tor rijdt bedaard het kerkplein op, wacht daar en laat hem vloeken tot voorbij is de auto van den hertog. Heel het dorp staat er voor in de deur, verder riskeeren ze 't niet. Met een vaart van twintig kilometer stormt de auto het dorp binnen. Volk en kinderen juichen den edelen hertog toe langsheen zijn zegerijken terugtocht

Gerard Walschap, Tor

(34)

van de senaatszitting, waar hij in vijf en dertig jaar geen bakkes heeft open gedaan.

Zijn eerbiedwaardige baard groet en glimlacht links en rechts, koning en paus doen zoo plechtig niet.

Diezelfde week bestelt Witten ook een automobiel. De dorpen moeten bij zijn nadering uiteenstuiven als een troep musschen, de boeren hem begroeten met een onderlip bibberend van eerbied en schrik. Het lawaai wordt geleverd met den man erbij die er kan mee rijden en die niet meer zal weggaan vóór hij zijn zwarte kunst heeft voortgeleerd aan een anderen, dat is Tor.

Gerard Walschap, Tor

(35)

8

Een machine die werkt jaagt nen eenvoudigen mensch angst aan. Een botermolen gaat met een hond, een dorschmolen met een paard, maar iets dat van zijn eigen begint te brieschen, het doet maar vies. Ik kocht ne radio en als hij begon te ruischen ging ik met al mijn geleerdheid toch twee stappekens achteruit tegen het ontploffen.

Ontploffen, motors doen niets anders. Tegenwoordig rap achtereen en niet hard, die van Witten ontplofte nog op zijn gemak, maar elke slag kon tellen. De eerste lessen kreeg Tor op het erf zelf van den Duvel, zoo noemden de werklieden den vreemden chauffeur. Zoolang het knallen duurt, leven Witten's vrouw en Mieke niet. Zij bidden op haar knieën tot het gedaan is. Houdt het op, dan naderen zij angstig het venster en houden elkaar vast. Na de les, kunnen ze niet opstaan: haar beenen zijn zoo zwaar dat ze een kwartier moeten rusten. De twee meidjes die 's avonds soms trotsch een uur roerloos in den auto gaan zitten en Tor bidden en smeeken dat ook eens te mogen terwijl de motor werkt, doen prachtig na hoe Mieke na de les driemaal pathetisch roept: Oh Ons Lievrouwke van Lourdes, ik bedank u. En begint te schreien van verlichting. En besluit dat Tor weg

Gerard Walschap, Tor

(36)

moet vóór alles in de lucht vliegt en er van haar kind ergens op een muur nog een vlekje bloed overblijft met wat spatjes vleesch er rond. Hij tracht haar gerust te stellen.

Hij teekent haar voor hoe een motor ineensteekt en werkt, hij lacht haar soms vierkant uit om haren angst, en dat kalmeert nog het best. Want Tor is niet meer die

pariakoetsier. Over de nieuwe koets zonder paard schrijft en dicht ‘De Volksvriend’, weekblad. En over

‘de chauffeur zeer serieus, kalm en sterk als een reus’

... ‘de chauffeur

die nog nooit had een malheur’.

Tor wordt beroemd door een soort open brief aan Witten Dhert, den dapperen man die elken dag zijn leven waagt, maar wel moet bedenken dat hij dat leven elken dag te danken heeft aan den ‘knuistigen’ jongen die de machine ‘kent en ment’ en dat woest en gevaarlijk ‘gedrocht’ weet te ‘temmen en beheerschen’. Geteekend Jan Ferguut, deknaam van den drukker zelf. Dien lezen de menschen graag. Die schrijft drama's en blijspelen, speelt er zelf de hoofdrol in en treedt dan in de pauze nog op met liedjes zelf gedicht en getoonzet. Als het kiezing is mag komen spreken wie wil, Helleputte, Schollaert of nog hoogers, als Jan Ferguut ook spreekt komen de menschen en anders niet. Een man met zoo'n talent kan jaren over een automobiel schrijven:

Tor wordt iemand. Ze zeggen dat rijke heeren groote sommen bieden om hem als chauffeur te hebben. De beste chauffeur van de wereld overrijdt al eens iets, botst ergens op, of rijdt op een draai dwars door den muur een herberg binnen. Die Tor heeft nog geen

Gerard Walschap, Tor

(37)

kip overreden, die heeft nooit serieus stukken gehad. De hertog staat met zijn auto eens in volle veld, niet weg willen, kapot. Zijn chauffeur prutst en duvelt er overal aan, uren lang, niets te doen. Moustache genoeg, air genoeg, maar dààr rijdt een auto niet van. Van armoe moet die groote man Tor halen, peist eens, de chauffeur van den hertog en dat moet dien boerenjoeng schoon woorden geven. Tor neemt een toernavisken mee en een engelschen sleutel, meer niet. Een kwartier later is de hertog daar. Tor zit neven den chauffeur. Het dorp ziet den hertog vriendelijk tegen Tor spreken en geloof het of niet, hij heeft Tor een hand gegeven, goed gezien. Ze noemen zelfs een kasteelheer uit den omtrek die onmiddellijk een wagen zou koopen als hij Tor kon krijgen om er mee te rijden, maar zonder hem riskeert hij het niet. Tor wordt geraadpleegd als expert door rijke menschen die een auto gaan koopen, gelijk zoo'n volk raad vraagt aan een notaris voor zijn placementen. Ze zeggen dat dàt alleen al dien Tor sommen opbrengt. Want het volk denkt dat de rijkste menschen het best betalen. Wat peisde gij niet dat Tor verdient als hij weer een verbetering aan den motor heeft uitgevonden en die verkocht aan een fabriek. Als hij soms een motor uit elkaar haalt, staan werklieden rond hem, geslagen van eerbied. Ze durven niet spreken om het bovennatuurlijk verstand niet te storen dat die honderden moeierkens, schroeven en God weet wat voor nen bazar op den grond neveneen legt en onthoudt waar, hoe en wanneer het er terug in moet.

Er komen dagen waarop Tor, door die vereering gedragen, vrede neemt met zijn stiel en er aan denkt een garage te openen, autos te verkoopen, zich de kunst af te wennen

Gerard Walschap, Tor

(38)

en amusement te vinden in de mechaniek.

En dat zou ook gebeurd zijn, maar juist als Mieke er zich stilaan gaat in schikken dat Tor in dien automobiel zijn leven blijft wagen voor Witten, wordt ze krikkel en dwars tegen haar meesteres. Het moeten vieze contraire meesters zijn die Mieken kwaad maken, maar die van Witten lukt er in. Dat mensch was tegen alles. Die kon niet verdragen dat iemand een beetje gepresseerd was. De dood haalt u toch in, waarom loopen. Lawaai kon ze niet uitstaan. Ja, die was tegen dorschmolens. In den ouden tijd, toen de menschen nog christelijk waren, hadden ze dat niet vandoen, toen dorschten ze met den vlegel. Ze hoorde een dorschmolen ronken en zuchtte: dat is de hoogmoed van den mensch; en daar was ze niet van af te brengen. Witten was van jongsaf een fameuze wipschieter geweest en had zich daar nooit te goed voor geacht. 's Zondags stond hij in zijn hemdsmouwen tusschen de boerkens te

godverdommen en te schieten dat de pluimen in de geburen vlogen. Zegde ge zijn vrouw dat hij den hoogvogel had afgeschoten, dan schudde ze het hoofd, dat was hoovaardij. Wat dat mensch had weet ik niet. Ik geloof dat ge niet naar omhoog mocht schieten, omdat daar de hemel is. Als Tor den motor aanzette, pakte dat sutteken met twee handen naar heur hert en begon rond te sleffen, gelijk de zielkens ih het vagevuur, mompelend dat Witten nog niet geleerd was door de dood van Jean, dat hij nog altijd overmoedig lawaai maakte, dat hij moest ophouden met ons Heer te tergen, dat het geld hem verleidde tot die goddeloosheid. Die goddeloosheid: de auto. Dat smerig geld, en de bollekens van haar mutsken tikten bevend tegeneen. En Mieke zou zien hoe ze er zou

Gerard Walschap, Tor

(39)

mee uitmeten als ze Tor niet van dien wagen weghield. Ze spreken dikwijls van uitvindingen van den duivel. Hewel Mieke, dàt is er een.

Maanden, jaren lang hoort Mieke dat passief aan en opeens is het te veel. Opeens krenkt het haar dat madam niet verstaat welk offer zij elken dag brengt als zij haren oogappel in den auto laat stappen, enkel en alleen om den baas veilig te laten reizen.

Opeens moet het gedaan zijn met mijn kind slecht te maken omdat hij auto rijdt. Zeg kwaad van wie ge wilt, madam, maar niet van mijn kind, ik ben ook moeder. Als de joeng fout heeft, tot daar, ik heb hem nooit bedorven en zal er nu niet meer mee beginnen, maar als hij braaf is moet het ook gezegd worden en God zij geloofd, dat is hij. Ik wil niet meer, madam, dat ge hem te na spreekt en als het zoo slecht is dat hij met dien automobiel rijd, hewel hij zal 't niet meer doen, hij zal naar iets anders uitzien.

Gerard Walschap, Tor

(40)

9

De verslagenheid is diep als Tor de chauffeur zijn betrekking opzegt om champetter te worden. De politiecommissaris gaat op pensioen, de veldwachter volgt hem op.

Tor Muys vraagt de plaats van dien veldwachter, op twee dagen is dat beslist. Witten is van den donder geslagen, alleman vraagt of Tor turlut is. Niemand denkt dat Mieke indertijd gevrijd heeft met den champetter die commissaris wordt. Daar hebben het er wel tien geprobeerd met dat welgevuld meisje, aangenaam van karakter en model huisvrouw. Ze heeft er maar eenen een beetje moed gegeven, den champetter Sel Benoit, ne paus, nooit in een staminee komen en altijd spreken met groote woorden:

administratief, dossier, kadastraal, lezislatief. Mieke heeft altijd een beetje van hem gehouden, maar nooit genoeg om de meesters in den steek te laten die haar niet kunnen missen. Hij heeft haar gesproken over zijn studies op zijn eentje om eenmaal commissaire de police te worden, hij doodarme jongen uit een gehuchtje. Lezislatief mag dat. Zij heeft hem gevolgd met stille genegenheid, hij is jongman gebleven, nu is bereikt wat hij altijd noemde zijn levensideaal. Zij heeft Tor altijd op het voorbeeld van Sel Benoit gewezen.

Gerard Walschap, Tor

(41)

Die wordt nu beloond voor een leven van ernst en studie, wil Tor ook niet dien weg op?

Tor wil. Het chauffeursleven laat hem onverschillig. Wat hij in den handel of de mechaniek meer kan worden dan politiecommissaris, zegt hem niets. Lezen, schrijven en schilderen leiden tot geen betrekking, maar Benoit is er toch commissaris mee geworden. Ze vraagt hem of hij er nooit spijt zal over hebben. Moeder, spijt? Nooit of jamais! Het is Zondagnamiddag, de moor stoomt, de zon schijnt binnen. Negentien jaar geleden fluisterde Sel Benoit hier zijn levensideaal. Nu Tor. Moeder, ik trouw nooit, ik blijf altijd bij u. Een vaste pree, licht werk, veel vrijen tijd, haar portret levensgroot schilderen, gedichten maken, een boek schrijven zoo schoon en zoo dik als ‘De leeuw van Vlaanderen’. Vóór dat moeder zestig is politiecommissaris worden, en dan huren we een schoon huis. Sel, zeggen ze, is een echte geleerde. Hewel, Tor zal wijd en zijd bekend staan als kunstenaar, dichter. Hij zal daarvoor leeren, studeeren dag en nacht. Zij zegt hem dat hij dat allemaal zal vergeten zoo gauw hij zal verkeeren.

Hij zweert van niet. Zij denkt met medelijden aan Benoit die zijn belooning al verdiend heeft en ze niet krijgt. Indien hij nu binnen kwam en haar vroeg, zij zou ja zeggen. Zij legt haar wang aan Tor's slaap. Joengske, als zij dàt mag beleven geeft zij een groot feest voor de meesters en al het werkvolk en 's anderendaags nog ne groote koffie.

Tor houdt de toekomst in het oog en wankelt niet. Witten laat hem roepen in een bureau, waar hij nooit zit. Hij buldert, Tor houdt stand. Adèle Dhert-Tas besermoent hem fezelend: rijden zal Witten toch, het is dus beter dat hij

Gerard Walschap, Tor

(42)

Gerard Walschap, Tor

(43)

dezen voorzichtigen chauffeur houdt. Als Tor niet begeeft beginnen haar dunne lippekens te knabbelen aan Mieke gelijk een konijn aan een kool. Zoo dikwijls heeft ze het autorijden vervloekt en verdoemd, nu is het plots ne gewetensplicht chauffeur te blijven. Mieke wordt week, Tor niet. Juffrouw Suzanne moeit er zich mee. Die geraakt niet getrouwd, dat maakt zoo'n meisjes ruw en zuur. Ze is gekrenkt omdat die knecht, behandeld als van den huize, de machtige familie Dhert verlaat om veldwachter te worden en daarbij nog beweert aan zijn toekomst te mogen denken.

Heeft een veldwachter meer toekomst dan iemand die hun familie dient? Ze doet Mieke schreien met nijdig vragen of zij zich ook beklaagt zoo lang te zijn gebleven, of zij ook aan haar toekomst had moeten denken. Dat gaat dwars door dat hart. Ik heb nooit aan mijn toekomst gedacht. U allemaal gediend, dat heb ik, van 's morgens tot 's avonds. Het meisje koel: Kan hij dat dan ook niet? En Mieke trotsch: Neen!

Hij niet. Hij wordt vrij.

Nu er niets aan te doen is, veranderen de Dherts: uit trots helpen zij. Witten zou de benoeming kunnen beletten, hij staat er nu op dat ze doorgaat. Het moest er nog bij komen dat die champetter in het gemeentehuis zou vertellen hoe zij op hun knieën gesmeekt hebben hem te mogen houden. Godverdomme, nu zàl hij champetter worden, nu wil ik het.

Als Tor benoemd is en met Mieke in de eetkamer moet komen, allee proficiat alle twee, hier, drinkt een glas wijn, vraagt Suzanne opeens waar Tor nu gaat wonen.

Mieke staart haar aan. Suzanne herhaalt de vraag. Waar gaat Tor wonen? Bij wie gaat Tor in den kost? Verstaat ge niet

Gerard Walschap, Tor

(44)

wat ik vraag? Ik spreek toch vlaamsch. Mieke antwoordt, haar stem beeft, dat Tor bij haar blijft. Suzanne vraagt of Mieke hier dan ook weggaat. Mieke kan haast niet meer spreken. Mag Tor dan niet bij haar blijven? Moeder Dhert, Presidente van de Christene Moeders, zegt zoet als siroop dat de vroegere champetter hier toch ook niet in den kost was, niet waar Mieke. Mieke verlaat de kamer snikkend, zij als moeder!

En Tor haalt haar terug. Daar zit ook Witten die nog niets gezegd heeft. Meneer, vraagt Tor bleek, is dat ook uw gedacht. En Witten: Vaneigens! Als een knecht weggaat gaat hij weg, hij blijft niet. Hij vloekt dat Tor toch Mieke's zoon niet is, maar voor haar een vreemde jongen.

Zij als moeder beziet hem met strak vlammende oogen. Jaren en jaren dient zij deze menschen. De jongen dien zij liever ziet dan 't is eender welke moeder haar kind, moet zij om hunnentwil als een vreemde de deur uit jagen. Een plaatsje op haar kamer voor zijn bed, een stoel aan haar keukentafel heeft zij voor hem niet verdiend.

Haar hart geeft een kreet: de menschen verdienen niet dat men er goed voor is. 's Anderendaags om half zes herbegint zij goed te zijn voor de menschen. En Tor moet uit het huis. Goed. Hij zal zijn leven maken zonder hen en gij, zegt die Sara Bernhardt, als gij binnen kort onder een boom in compote zult liggen, zult ge weten wie ge de deur uitgejaagd hebt zonder merci te zeggen.

Heb ik hem niet betaald?

Ge kunt ne knecht betalen, zoo ne joeng niet.

Gerard Walschap, Tor

(45)

10

Tor gaat in de kost in ‘De Kroon’ bij de kinderen Cnuts. Het jongste van die kinderen is 56 jaar. Vroeger hebben zij een boerderij gehad en koetsen verhuurd. Dan hielde zij knechten, die sliepen boven de poort, een kamer van drie op zeven met een trap naar den scheerzolder. Die huurt Tor. Hij moet ze maar naar zijn zin maken, op onzen ouderdom gaat dat niet meer. Meester Troch had zich in zijn oud huurhuis een geplafoneerd zolderken gezellig ingericht. Dat bootst Tor na tot en met de Goudasche en duitsche pijpen en de oliekoppen en hij rookt niet. Hij moet Mieke maar zeggen wat hij noodig heeft, later is toch alles voor u. Bescheiden vraagt hij slechts boeken, zij koopt alsof het niet op kan, zij laat met de kar den schoolbazar van Jean en Suzanne naar ‘De Kroon’ voeren.

Zij kan niet slapen zonder Tor. Tor slaapt des te beter tusschen zijn boeken. 't Is schande, maar hij is blij om de wraak van de Dherts.

In het gemeentehuis heeft hij twee dikke vrienden: Sel en Michelleken. Sel is Mieke nog niet vergeten, hij zal haar een dezer dagen vragen, ze zal natuurlijk ja zeggen. Want dat meisken moet spijt hebben nu ze ziet dat hij

Gerard Walschap, Tor

(46)

geworden is wat hij haar heeft voorspeld. Maar toch ziet Benoit een beetje op tegen het eerste weerzien, na zeventien jaar opnieuw een gesprek hervatten. Nu kan hij beginnen over Tor dien hij opleidt in den politiedienst en het intellectueel leven met goeden raad en aanmoediging. Sel Benoit en Muys Victor, de twee geleerden van het gemeentehuis, verdiepen zich in Histoire nationale en Cours d'Arithmétique. Ge ziet hoe ver het Sel Benoit gebracht heeft, hij is nu commissaire de police. Het principaalste is goed Fransch kennen.

Michelleken is de jonge gemeentesecretaris, een zoon van Jan Ferguut. Hij heeft gestudeerd. Benoit en Tor zijn autodidacten en een autodidact betrouwt geen anderen zoolang er één gestudeerde in de geburen is. Daarbij geeft Benoit den raad de dichtkunst af te zweren, niet dat ze niet schoon is, iets dat rijmt is altijd jeugdiger, maar het brengt toch zoo weinig op.

Dat valt bij Tor op slechten grond, hij hecht zich meer aan Michelleken, of Michelleken aan hem. Dat zit in zijn familie. Jan Ferguut is van letterzetterke, drukker-uitgever geworden met een goede pen, tooneelspelen, wat schamoteeren, maar bovenal met vleien en klagen. Die meesterkomiek heeft een gezicht als een elf-urenlijk. Ge vraagt hem hoe het gaat, hij plooit in twee van de maagpijn en kreunt dat het leven niet genadig is voor hem, dat de katholieke partij hem niet dankbaar weet te zijn voor zijn diensten, dat hij in zijn drukkerij met verlies werkt en dat kan zoo niet blijven duren. Gij bestelt hem iets, of hij smeert u iets aan, hij verlaat u steenend zonder merci te zeggen, en gij denkt niet dat gij iets voor hem gedaan hebt,

Gerard Walschap, Tor

(47)

maar dat gij pressé iets voor dien armen man moet doen. En ge vraagt den eersten vriend dien ge tegen komt of hij toch niets kan laten drukken bij Ferguut, ge doet er mij plezier mee.

Michelleken doet zich beklagen omdat hij arm is, ziek is, tegenslag heeft, mistrouwd is. Dat is heel zijn leven, de menschen van dienst zijn, iedereen plezier doen en stank voor dank krijgen. Wat wilt ge er aan doen, hij zal altijd dezelfde arme idealist blijven, hij wordt er thuis genoeg voor uitgescholden, maar ik ben nu zoo.

Hij laat verstaan dat hij zoo nog meer geworden is door thuis het ware geluk niet te vinden. Niet verkeerd verstaan! Hij heeft een braaf vrouwke en zijn schoonmoeder is ook een goed mensch. Maar allee. Verstaat ge? En dichten? Hij heeft in zijnen tijd zooveel gedicht, maar het werkelijk leven, en als uw vrouw zoo niets van poëzie verstaat. Ja hij was als student buitengewoon begaafd voor poëzie. Als hij op dezen moment geen dichtersreputatie heeft, komt dat door die wouw en schoonmoeder, doorbraaf maar zóó terribel bourgeois!

Sel Benoit waarschuwt discreet dat het ventje niet zwaar weegt. Hij kent heel de familie, ze is van zijn kanten. Die verkoopen vader en moeder voor vijf frank het stuk. Die doen niets voor u of ze weten waarom. Gij ziet het niet, maar zij wel en betalen zult ge. Het is de eerste keer van mijn leven dat ik dat uitspreek, ge verstaat dat ik er mij niets dan tort kan mee doen, maar uit genegenheid voor u...

Uit genegenheid voor hem snijdt die brave commissaris den dunnen draad van zijn geluk door. Tor immers vertelt Mieke dat hij gemakkelijk kwaad spreekt, en hoog in den

Gerard Walschap, Tor

(48)

bol heeft hij het ook, want hij kan precies niet verdragen dat de secretaris hem zoo wat den weg wijst in de studies. 's Zondags doet Benoit zijn aanzoek, plechtig, zeker van zijn stuk. Mieke denkt niet aan ja omdat Tor niet te best met hem overeenkomt.

Uw antwoord, zegt Sel Benoit, verwondert mij. Ze spreken nog wat over het weer.

Thuis schrijft hij haar nog een brief, hooge taal. Door met hem te trouwen zou zij Tor een thuis geven, zou hij Tor elken avond kunnen helpen, en hij zou vroeg ontslag nemen ten voordeele van Tor. En heb ik inmiddels de eer te verblijven, beminde Mieke, van Ued. de dw. dn. Sel Benoit. Ernstig kijkt zij haren Tor aan. Als dat waar is, als Tor het wil, als Tor een thuis mist, wil zij subiet trouwen. Tor mist minder dan ooit een thuis.

Michelleken helpt, geeft uitleg, moedigt aan, bezorgt boeken, spreekt ten beste bij burgemeester Celis, die zegt: ge moet vanavond maar eens komen na zes uur, er liggen nog zooveel boeken bij ons op zolder, breng een kruiwagen mee. Michelleken verbetert Tor's gedichten, leert hem de techniek: voeten, jamben, sonnetten,

kwatrijnen, terzinen, rondeelen, de schoonheid van beelden, bij voorbeeld bij Homeros en Virgilius, en van een verrassend rijm.

Michelleken brengt hem bij Theo Roeckx, onzen veelbelovenden jongen toondichter, eerste prijs van het conservatorium. Michelleken vat het plan op het zilveren ambtsjubileum van burgemeester Celis te vieren met een cantate, gedicht door Victor Muys, getoonzet door Theophiel Roeckx, uitgevoerd door de Koninklijke Harmonie ‘Sinte Cecilia’, de harmonie ‘Katholieke burgerskring’, een achtstemmig koor van 130 mannen, vrouwen en kinderen met solo's.

Gerard Walschap, Tor

(49)

Michelleken brengt dat tot stand. Tor dicht, Michelleken verbetert, Theo componeert.

Dat wordt een onvergetelijk feest. Iedereen behaalt er roem mee, behalve Michelleken. De burgemeester zegt wel in zijn bedanking dat hij ook niet vergeet onzen ijverigen en schranderen gemeentesecretaris, die zooveel gedaan heeft voor het welgelukken van dezen schoonen festival, maar wat beteekent dat, vraagt Michelleken zelf. Binnen het jaar krijgt hij een schoone plaats in het Ministerie van ik weet niet wat voor affairen. Nu beteekent het iets. Zacht en zelfgenoegzaam zegt de commissaris: Tor, weet ge nú voor wie ge die cantate gemaakt hebt?

Gerard Walschap, Tor

(50)

11

Maar Tor heeft ook niet te klagen over de cantate. Ze brengt hem op eerst en vooral een groote faam als dichter. De serieuse jongen, de weergalooze chauffeur en mecanicien krijgt een derde kroon in zijn haar: het dichterschap. Onvergefelijk was het applaus voor bakkers' Fiel, onzen grooten componist. Zweetend wierp hij zijn manen achterover en boog, boog. Toen wenkte hij Tor die nederig zijn

champetterswerk verrichtte en weigerde, maar het zelfvergeten Michelleken duwde hem op het verhoog. Ik kan u dat allemaal zoo niet beschrijven, ge moet dat lezen in ‘De Volksvriend’ daar staat het schoon in, van Jan Ferguut zelf. Mieke zal het nooit vergeten. Tor boog niet zooals de componist, hij sloeg militair aan. Toen haalde Theo de Maagd der Gemeente, de soliste. Dien nachtegaal hadt ge moeten hooren, zie. Tegen drie volledige kooren van kinderen, mannen en vrouwen in zingen en nog kwam ze er hoog boven uit. Maar dat was er een uit de stad. Zoo iets vindt ge hier niet. Dat was een zangeres van beroep. Theo zette ze tusschen hem en den dichter en die engel was gezonden voor Tor.

Niemand kende haar toen. Meer dan vijf en dertig jaar

Gerard Walschap, Tor

(51)

geleden had haar vader het dorp verlaten om metsersknaap te gaan spelen aan 't nieuwe kanaal, waar toen fabrieken opschoten gelijk paddestoelen. Zijn baas stuurde geen werkvolk weg in 't slap seizoen en kocht daarom voor een appel en een ei oude huizen die hij 's winters liet oplappen. Susken Eetvelt trouwde en ging in de stad werken omdentwil van de hooge pree. Want hij was werkzaam, spaarzaam en zijn vrouw nog veel meer. Den eersten winter viel hij zonder werk. Hij dacht aan zijn gewezen baas, kocht een krotje, lapte het op en was eigenaar. Ge moet gij zoo geleerd of zoo machtig bij de grooten niet zijn om er te komen: Susken Eetvelt was jarenlang een klein meestermetserken met nooit meer dan vier gasten en niemand vermoedde dat hij rijk geworden was, tot hij opeens de helft van een gansch nieuwe straat vol villa-huizen bouwde. Hij had daar twintig jaar tevoren bouwgrond gekocht voor eenige centiemen per meter en er nu drie vierden zoo duur van verkocht, dat hij met de opbrengst de villa's bouwde. En Susken Eetvelt was machtig rijk.

Hij en zijn vrouw hadden de nagelen van hun vingeren gewerkt, ze besloten het er nu van te nemen, niet voor ons maar voor het kind. Dat wordt nu groot. Ze betrokken een Tan hun veertig villas en stuurden Vera naar het conservatorium.

Leeren had ze nooit gekunnen, maar een stem had ze, allee... zei Susken, kolossaal.

Het kind werd een heel klein beetje lichtzinnig. Anders een schat van een meisje.

Maar opeens rijk zijn, het gezelschap van artisten, 't jeugdig bloed van de familie, want Susken zelf is met al zijn oppassendheid altijd jong van hart geweest.

Als het muitje gemaakt is, gaat de vogel vliegen: vrouw

Gerard Walschap, Tor

(52)

Eetvelt sterft eer de villa goed droog is. Susken de metser is blij. Ik begin opnieuw.

Ik leef nu voor mijn plezier, lang genoeg geploeterd en geluisterd naar mijn vrouw.

Hij maakt koelbloedig zijn plan, nooit of jamais hertrouwen, goed eten, goed drinken, nu en dan naar een chic bordeel gaan gelijk Mesieu Charel, een groot aannemer. Het kost duur, maar alles bijeen gerekend is dat ver uit het goedkoopst, Suske. En ik zal u nog iets zeggen. Als ge twintig jaar zijt denkt ge dat het die vrouw moet zijn en geen ander. Complimenten, een vrouw is een vrouw.

Die van Susken Eetvelt heeft gehuishoud met een werkvrouw omdat in de keuken toch zooveel verkwist wordt als daar een vreemde regeert. Suske neemt een volle meid. Hij betaalt goed, dus hij kan kiezen. Hij kiest met verstand: niet te jong, opdat ze zou blijven, niet te leelijk omdat het een gezicht is dat hij heel den dag moet zien en de leelijke zijn niet goedkooper. Zoo goed kiest hij zijn gerief dat hij aan 't fikfakken is, voor hij het zelf weet. Voor zijn princiepen is het zoo erg niet, maar voor zijn dochter. Op haar sterfbed heeft zijn vrouw hem doen zweren streng te waken op haar deugd en hij moest maar raad en hulp vragen aan de paters van 't kloosterken achter den hoek. Ze weten al van de kwestie. Maar Susken voelt zich de man niet om met paters over zijn dochters deugd te confereeren. Ziet ge hem terechtkomen bij den biechtvader van Rosalie?

Hij ziet dien Theo Roeckx effenaf met plezier komen. Het is een jongen uit zijn geboortedorp, de Roeckxen zijn goei bakkers, huis gesticht in 1858, specialiteit van krakelingen, de lekkernij van de streek, Leopold II at ze geren. Die jongen spreekt over een cantate, repeteeren, logeeren

Gerard Walschap, Tor

(53)

bij hem thuis. Doe gij dat maar, Vereken.

Als 't God belieft zal er iets van komen. De jongen heeft wel geen positie, maar dat is niet noodig, ik heb centen genoeg als het daar op aankomt.

Gerard Walschap, Tor

(54)

12

Op algemeen aandringen’ wordt de cantate nog eens uitgevoerd, zooveel werk, kosten en schoonheid mogen niet verloren gaan gelijk een vuurwerk in eenen keer. Susken Eetvelt vergezelt zijn dochter niet om zijn dorp nog eens terug te zien, daar geeft hij niet om. Ook niet om muziek of zang, dat zegt hem niets. Hij wil de Roeckxen laten zien wie hij is en eens weg zijn van Rosalie. Hij heeft zich aan dat meisken mispakt.

Hij geraakt in geen bordeel en bij haar, och, eerst lang niet willen en bots daarna wroeging. Ge zijt gij toch maar nen ouwe mensch, zegt ze hem in zijn gezicht en dat ze voor hem haren jongen heeft laten staan, zoo nen braven, netten, goeien stielman.

Dus het moet rap gaan tusschen Vera en dien Theo, want zoolang hij zich moet inhouden voor zijn dochter, kan hij Rosalie niet aan de deur zetten en het leven is kort.

Na de cantate wordt Susken voorgesteld aan burgemeester Celis. Hoe kan hij anders laten hooren wie hij is, hij spreekt over huizen, villas genre ‘cottits’. Hier is met villas niets te doen, zegt Celis, ik heb er eens een gezet in den tijd toen het kanaal gegraven werd en iedereen riep dat grond en huizen omhoog moesten, maar ik heb er nooit de huur voor

Gerard Walschap, Tor

(55)

gekregen die ik er zou moeten voor vragen percentsgewijs.

Ja, ik ken uw villaken, burgemeester, mijn vrouw heeft het nog willen koopen, maar nu kan ik er niets meer mee doen. En een uur later, in de bestuursvergaderzaal van den Katholieken Burgerskring, koopt hij het. Daar zijn de Roeckxen en al de andere notabelen. Het is een placement gelijk een ander, zegt Susken nederig maar steekt zijn duimen in zijn armsgaten en paft formidabel aan zijn dikke Vieux Mexique.

Vera roept dat ze hier dan den zomer komen doorbrengen, ik ga niet meer naar zee.

Susken Eetvelt ziet licht. Hij stuurt Rosalie met Vera om het huis in orde te brengen.

Al wat ze doen is goed, de kosten komen er niet op aan, zoolang ze maar weg blijven.

De toondichter, artistieke leider en bezieler der cantate blijft niet staan bij één vluchtig succesje. O neen, stellig niet. Hij wil een systematische werking op het getouw zetten om het vlaamsche kunstlied, gebied waarop wij helaas nog zoo arm zijn, op hooger peil te brengen, het ruimer ingang te doen vinden bij ons volk. Zij hebben met de cantate een basis gelegd, ziet u. Als zij voortgaan met uitvoeringen van zulken omvang, zullen zij binnen kort moeten vervlakken, toegeven aan den bourgeois-smaak. U zoudt niet gelooven wat last hij nu al gehad heeft met papa en zijn twee broers. Och, U moet dat begrijpen. Zij zijn de muzikale grootheden van de streek, dirigenten van vijf zes fanfare's en harmonies, componisten van hoopen succes-pas-redoublés en die menschen denken dat dàt het summum is. Ze hebben hem nu schoorvoetend gevolgd, maar den volgenden keer zou hij al veel water in zijn wijn moeten doen. Daarom moeten zij drieën het ijzer smeden terwijl het heet is en hun succes

Gerard Walschap, Tor

(56)

Gerard Walschap, Tor

(57)

uitbuiten. Daarom heeft hij Tor een keus uit zijn beste gedichten gevraagd die hij zal toonzetten en laten zingen door Vera. Hoogstaande kunstliederavonden. Geen kooren of harmonie, geen bluf, misschien hoogstens een kwartet, alles gedistingeerd, kunst enfin.

Hij geeft een pensionaat-poëzie-album van Suzanne Dhert terug waarin Tor voor hem zijn beste gedichten heeft overgeschreven. Luister, Tor, hij moet eens

doorspreken. Als ik niet zeker wist dat ge talent hebt zou ik het niet doen. Dat zijn karamellenverzen. Dat trekt niet op poëzie.

Tor knikt instemmend, zijn hart krimpt ineen.

Ik vind het verdomd spijtig u pijn te moeten doen, maar het moet. Die cantate was niks, als poëzie minder dan niks. Dat is voor een cantatie niet erg, ik heb er muziek op gemaakt en niets gezegd. Maar als ge later goeie gedichten zult maken, zult ge beschaamd zijn dat gelapt te hebben. Ge moet daar uit, ge moet hooger op. Ik heb hetzelfde moeten doen met de fanfaremuziek van vader en mijn broers. Als ge zoo doorgaat zult ge heel uw leven schijtrijmkens blijven maken met veel succes bij onontwikkelde menschen en bourgeois die niet weten wat kunst is, maar

potverdomme, het is toch dat niet wat ge wilt, he Tor, ge wilt toch kunst maken he?

Tor knikt, hoorbaar ja zeggen kan hij niet, zijn hart scheurt.

Wel, steek dan dat poëziealbummeken goud op snee in de stoof, vergeet alles en begin te lezen. Kent ge Gezelle?

Tor, fluisterend: een beetje.

Ge moet den heelen Gezelle van buiten kennen, zeven deelen. Vondel gelezen?

Ook niet? Van a tot z! Beatrijs?

Gerard Walschap, Tor

(58)

Lezen! Elcerlyc? Lezen! Kent ge Kloos, Van Eeden, Verwey, Swarth, Perk, Gorter, Brom, Binnewiertz, Roland Holst, Boutens? Allemaal lezen!

Terwijl Tor papier neemt, een punt aan zijn potlood maakt, er aan likt en opschrijft:

Willem Klaus, Van Heeden, Verwei, Zwart, Roland Olst, leest Vera over zijn schouder en wordt plots zoo verliefd dat zij haast de handen niet van hem af kan houden.

Zij beweert in het donker bang te zijn, hij moet haar naar huis brengen. Onderweg zegt zij hem, dat zij die pretentie van Theo niet kan uitstaan. Tor verzekert dat hem een dienst is bewezen, ik weet dat ik nog niets kan, jufvrouw. Opeens begint ze hem schreiend te kussen. Hij heeft u pijn gedaan, de leelijkaard, vergeet het, ik hou van u, hij kan zelf niets. Ze loopt weg. Tor staat daar in den donker, van den donder geslagen. Hij denkt dat groote artisten zoo doen.

Gerard Walschap, Tor

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Taal actief • Instaplessen spelling • groep 5 • © Malmberg

Taal actief • Instaplessen spelling • groep 5 • © Malmberg

Moeders met kinderen zijn nog altijd minder vaak aan het werk dan vaders, maar de voorbije tien jaar zijn ze wel steeds actiever ge- worden op de arbeidsmarkt (niet in figuur).

de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolde vrouwen en mannen ligt in Vlaanderen nóg lager dan het reeds lage Europese gemiddelde; de Vlaamse midden- en hooggeschoolden daarentegen

In de Bijbel vinden we niet alleen de maatstaven voor een echte moraal, in plaats dat we het zouden moeten stellen met sociologische gemiddelden, maar we krijgen ook inzicht om

Gemeenten in de regio Nijmegen werken sterk samen in het sociaal domein, hebben een gezamenlijk inkoop- en contracteringsbureau ingericht en wij zijn er trots op dat Beuningen

In bed had hij 't weer goed willen maken, maar haar harde kop bleek niet van hem gediend, daarop liet hij met geweld zijn recht van man gelden en hij wist nou niet meer of ze zich

Bij de achtste of tiende regel schoot mij de krop in de keel, sprak ik de woorden uit met bevende lippen en begreep ik wat ik aan het doen was: niet meer anderen naschrijven, maar