• No results found

Anton van de Velde, Lotje · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Anton van de Velde, Lotje · dbnl"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lotje

Anton van de Velde

bron

Anton van de Velde, Lotje. Met illustraties van Alfred Ost. Leeslust / Lecturis, Antwerpen / Eindhoven 1926

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/veld003lotj01_01/colofon.php

© 2017 dbnl / erven Anton van de Velde

(2)

Aan Juffrouw Therezia Thuysbaert, regisseur, hoogachtend en vriendschappelijk opgedragen.

Antwerpen, December 1926.

(3)

7

Anton van de Velde, Lotje

(4)

In dit verhaaltje spelen:

LOTJE, de musch,

De negen zusjes van Lotje, FLIK VAN FLOOI, de pauw, JAN, broer,

AN, zus,

KATO, de kokin,

BELLEFLEUR, prinses van Muizeland, GRISPIK, 'n spinnekobbe,

Spinnen en spinnetjes, Bellefleurtjes, PIEREWIE, de baas van de poppenkast, en Pierewie's poppen:

DE NEUS, JASMIENTJÉ, DE TURK,

GODFRIED VAN BOELJON, MAAIKE,

STEKKEBEEN,

Prins HERFST met z'n hovelingen.

(5)

9

Lotje.

Eerst wordt er 'n mooie dans uitgevoerd door

W

INTER

, L

ENTE

, V

RIESMAN

, S

TORM

, S

NEEUW

, H

AGEL

, D

OOI

, Z

ON

.

En wat ze dansen? Luister:

Winter vocht wanhopig tegen

Lente die 'r blommen vlocht.

Razend joeg ie wind en regen, wekte Vriesman, huilde wild om z'n vrienden op te ruien.

Storm vocht mee met woeste buien;

Sneeuw wierp wit en wattig vilt om heel de aarde dicht te dekken...

Hagel wou de slapers wekken, kletterde z'n kralen neer.

Winter kreet: Ik ben de heer!

Maar opeens kwam jonker Dooi...

Hoflijk lei ie warmer vachten zacht en

stil in elke plooi

Anton van de Velde, Lotje

(6)

van der Lente blije tente.

Winter vloekte... blies den strijd, koud van nijd.

Met geen vree was ie te paaien.

Ei! Zijn scepter wou ie zwaaien!

En wijl Lente blommen vlocht, kwam daar in de wijde locht koninklijk 'n hofstoet nader (Winter riep z'n heir te gader).

In 'n vermiljoenen damp, uitgerust voor fellen kamp, schitterend van kleur en kleeren, waaierend als gouden veeren, kwamen Lente's vrienden daar...

Winter vreesde 't nieuw gevaar, rilde en klampte vast z'n wapen.

Hier! Trawanten! Hier! M'n knapen!

En het vechten herbegon...

Wie het won?

De Zon!

Na z'n neerlaag, is Winter huiverend verdwenen met z'n kille volgelingen. Nu blijven alleen nog Zon en Lente. Kijk, hoe alles herleeft rondom ons...

Timied pinken boterblommen in 't zoetrokige gras. Paaschklokken wiegen hun eerste goeiedag na winterslaap. Honderd zijn er, of duzend... 'n Greep uit milde zaaiershand. De haag is dik,

(7)

11

zeker twee meter, dik van overstroelend sap en bot en blad en nieuwe twijgen.

Boomen staan preutsch te dodeinen: ‘Hoe vin je me? Zóó is m'n kleed mooist... Fijn, 't licht in m'n satijn, he?...’

Preutsch als nufjes in vacantie.

De wijngaard lacht als de oude die weet dat ie niet zoo gauw sterft.

't Is nu juist de één-en-zeventigste bloei. 't Kunnen er makkelijk twee honderd worden, denkt ie. Hij voelt de kitteling van jongsten wijn in z'n vezels. Wijn! Wijn! De rijkdom in de zon!...

En de zon?

De zon is vrijgevig, koninklijk-vrijgevig. Ze giet goud, goud, goud! Over gansch de weergeboren wereld, maar bizonder over 't wereldje van dit hof. Zonnegoud druipt vonkelend van tak en blad en muur en hage, spelemeit in gras en bloembed, ringt rondom den ouden waterput, spettert over de trappen van 't rustige heerenhuis, vernist het leien dak, spoelt en kronkelt langs alle paadjes van den tuin, klaroent door de wijd-open hofpoort en schicht wild en zot-zalig weg, naar buiten, veld en wei over, dronken van eigen weelde, vol genade en goedjongstig jong levenslustig geweld!

De zon! De zon! De zon! De lente!!

Maar nu begint het spel!

Van de trappen daalt majestatisch Sinjeur Flik van Flooi. Draait z'n kop rechts, draait 'm links, langzaam, bewust zijner grootheid. Stapt nog 'n trap lager, blijft even op één poot staan, bekijkt z'n nagels, zet den tweeden poot voorzichtig

Anton van de Velde, Lotje

(8)

neer... Nog 'n stap... Z'n sleep volgt breed-uitgespreid. Regenboogtinten streelend in 't zonnelicht.

Sinjeur Flik van Flooi wéét zich mooi en denkt zich waarachtig 'n afstammeling uit héél oude nobele familie. De éénige zuivere adel van uren in 't ronde. De échte Van Flooi's zijn allen gestorven, behalve hij die naam en geslacht hoog houdt. Nu is ie op de voorlaatste trede stil gebleven. Draait z'n kop rechts, draait 'm links. Heeft tijd genoeg. Komt 'n morgenluchtje scheppen... In zijn hof.

Flik strijkt voorzichtig met den bek 'n plooi van z'n mantel glad, bekijkt de lucht, bekijkt z'n glinsterende borst... en besluit verder te gaan.

Reeds heft ie kalm 'n poot op... maar daar vlerkt opeens brutaal het hof op: Lotje, de musch, de kwajongensmusch.

Lotje heeft lol. Vooral nù: de wintermizerie is weer achter den rug. Er is overal weelde, en overal is ze thuis. God schept den dag, denkt Lotje, en we gaan er door. 't Leven is kort, de zon is warm, en er is eten genoeg. Vivat 't plezier!

Lotje trippelt zottebollig rond, pikt hier en daar wat op, slaat 'n polka met snelle vleugels, loopt even te verzinnen met 'n rups in den bek...

Daarop zegt

FLIK:

A.bo.mi.na.ble...

LOTJE:

schrikt heel even, springt 'n eind verder, laat de rups vallen:

B'jour, sinjeur! B'jour!

FLIK:

Ongehoord, zoo'n vrijpostigheid! Wat kom jij hier doen, mùsch?

(9)

13

LOTJE:

Zoeken wat me toekomt.

FLIK:

In mijn hof?

LOTJE:

Jij mag hier ook wandelen, sinjeur.

FLIK:

Er staat 'n bordje: Verboden toegang!

LOTJE:

'k Kan nie lezen. Nooit naar school geweest.

FLIK:

A.bo.mi.na.ble.

LOTJE:

Heel natuurlijk. Toen m'n vader stierf, ging moeder ook gauw dood. Bleef ik alleen met negen zuigelingen. Lotje was de oudste. Vooruit, Lotje! Negen zusjes eten geven.

FLIK:

Negen?

LOTJE:

Plus ik: da's tien. Daar staat ie te zien.

FLIK:

De Van Flooi's hebben gestudéérd.

LOTJE:

Rijke lui.

FLIK:

Ik leef...

LOTJE:

...om te eten. Wij eten om te leven.

FLIK:

Je bent 'n straatmusch.

LOTJE:

Op de straat is 't meest te zien.

FLIK:

Schooiersvolk.

LOTJE:

Allen gelijk onder God's lieve zon. Jij behoeft amandelnootjes...

Anton van de Velde, Lotje

(10)

LOTJE:

Wij hebben paardevijgen.

FLIK:

A.bo.mi.na.ble.

LOTJE:

Kwestie van smaak. Dit hof hier was vroeger, nog

(11)

14

vóór jouw komst, heel triestig... Alleen de ouwe heer en de ouwe freule. 'k Weet 't van vader zaliger. Die heeft hier toen nog in 'n klem gezeten. Vijf dagen hospitaal.

Kruk en houten been. Nadien kwam 't jonge paar. 't Oude stierf... En toen werden er nieuwe blommen gezaaid. Op 't graf en in dezen tuin. Sinjeur de pauw was 'n kado van 'n suikertante. Men heeft u eerbiedig in 'n kooi gezet...

FLIK:

'n Kooi! Weet ik niets van!

LOTJE:

Je was nog te jong, sinjeur! Je werd grooter, kreeg 'n staart...

FLIK:

Staart? M'n sleep, bedoel je?

LOTJE:

...en werd vrijgelaten in den tuin. De lui hadden eindelijk plezier voor hun senten.

Je bekijken tot 't nieuwe er af was.

FLIK:

Schoonheid is ééuwig, musch! Mijn waarde...

LOTJE:

Jouw waarde? Vijf stuvers aan den koetsier om je hierheen te voeren. Nu weet je presies hoeveel je waard bent. Sinjeur! Sinjeur! Mooi is je staart; de mijne armzalig.

Maar ik spring het leven door; jij kan niet springen. Je moet slepen met je sleep...

sleep... sleep...

Hopsa! musschen van straat en dak!

't Nest in de goot en 'n kers op zak, den kop in den wind en den bek in 't gras, alsof er geen eind aan den zomer was!

Meteen slaat Lotje 'ne flikker.

Anton van de Velde, Lotje

(12)

FLIK:

'k Verzoek je vriendelijk dit hof te verlaten.

LOTJE:

Tjillip! Tjillip!

FLIK

komt, den kop in den nek, dreigend af:

Je zàl aanstonds...

LOTJE:

Tjillip! Daar krijg je ze alle negen... Tjillip!

En de negen zusjes van Lotje komen aangevlerkt, elkaar verdringend.

LOTJE

tot 'r zusjes:

Daar ligt 'n doode rups. Elk z'n paart. De negen zusjes:

Tjil.willewil.tril.pril.pil.dril.pjillipjil.tjil...

FLIK

is woedend:

Als jullie nu niet gauw...

LOTJE:

Pjillipjil... Stil!!!

FLIK:

Of 'k ga den hond halen!

LOTJE:

Wà-àt?

De negen zusjes: Wà-àt?

LOTJE:

Zou jij den hond...?

De negen zusjes: Zou hij den hond...?

LOTJE:

We pikken 'm de ooren af!

De negen zusjes: Pikken 'm de ooren af!

LOTJE:

Hi.wirjewie..hihi...wiwi. hihihi...

(13)

tateren oorverdoovend:

Hihihi...wirjewie...dril. ....hihihi.tjil....tjil.millemil....pik.prik....prilleprik...pik.

pik.wie.li.tjie....hihihihi...hilliwitjiprilliwilliwirbrrrril!

Anton van de Velde, Lotje

(14)

FLIK:

Wacht, janhagel!

't Wordt 'n herrie van belang. Flik staat opeens in den sirkel der negen musschen gesloten. Op maat pikken ze 'm in den staart. Lotje gaat ondertusschen op onderzoek de trappen op.

De negen zusjes, terwijl ze in den staart pikken:

Pik-prik, meneer Flik.

Té mooi, té mooi, meneer Flooi!

Mij 'n pluim, Flik!

Te dik, -prik- je staart, Flooi!

'k Wil m'n paart van de fooi!

Pik prik prooi!!

Flik verliest z'n veeren en wordt tot aftocht gedwongen. 't Roezemoezend kluwen van pauw en musschen verdwijnt.

LOTJE

staat op den hoogsten trap, op 'r strakgeheven pooten, kijkt het huis binnen, nieuwsgierig, spits-loerend, voor-

(15)

17

zichtig, steeds 'n vlerk tot vlucht klaar. Daar heeft ze wat in 't oog gekregen!

Hummm... Roomtaart... Room-in-een-taart... Hum... 'n Taart met room... In Turkije noemen ze 't ‘mammam’... 'n Beroomde roomtaart, 'n dikke dikke dikke roomtaart...

Zou me dàt geen dessert zijn...? Als 'k nou 's gauw binnenstreek en...één hap deed?

Eén hap...één maar...in die roomtaart...die heerlijke zoete zachte roomtaart... Als 'k nou... Eén, twee...

Klap! zegt de musschenklem, en Lotje zit gevangen.

LOTJE

in de klem: Aïe...Tjillip...tjillip...tjilp...tjilp...tjiltjiltjil...tjil...lip...

Op Lotje's gekwetter komen Jan en An, broer en zus, toesnellen.

JAN en AN:

Ha! We hebben 'r een... We hebben 'r een! En wat 'n dikke! Wat 'n groote!

LOTJE:

Tjillip...

JAN:

'n Wondermusch.

AN:

't Is 'n arend!

LOTJE:

'k Wou dat 't waar was... Tjillip!

JAN:

't Is 'n musch.

LOTJE:

Helaas...

JAN:

'n Vette. Gaan we ze opeten, An?

Anton van de Velde, Lotje

(16)

AN:

He? Heerlijk!

LOTJE:

Opeten? Kan je denken! Ik ben niet eetbaar! Tjil...

JAN:

Niet? Kato maakt 'r soep van...

AN:

Musschesoep? Bestaat toch niet?

JAN:

Dan denk je maar dat 't kip is...

LOTJE:

Kip of kap, kipkap... M'n arrem zieltje...

(ze vlerkt woest)

'k Zeg jullie dat 'k niet eetbaar ben. 'k Heb rheumatiek...

JAN:

Geeft niks.

LOTJE:

'k Ben ziek... mank... stijf... mizerabel!

AN:

Nee... als 't zóó is...

JAN:

Ziek? Geeft niks. Als ze gekookt is, is ze gezond.

LOTJE:

Maar, lieve jongeheer, d'r is erger nog! 'k Heb te veel gegeten...

JAN:

Wat dan?

LOTJE:

Nou ja... hm. Wat eet 'n musch zooal? Arme familie, he? Pikken 'n beetje overal...

Straat... mesthoop... Tjillip... Overschotjes...

AN:

Nee... We zullen ze liever niet...

JAN:

Nee.. e...

AN:

(17)

Laten ze vliegen, Jan?

JAN:

Nooit! Gevangen en de kooi in.

LOTJE:

Levenslang... Tjillip... Stoof me dan liever op. Hemel! hemel! Levenslang achter de tralie. Korte pijn, asjeblief. 'k Ben musch en zal als musch sterven. Als

Anton van de Velde, Lotje

(18)

'k dood ben, kan je me fezant noemen, dan hoor 'k 't toch niet meer. Jullie liegen makkelijk... Stoof op!

AN:

'k Heb 'n plan!

JAN:

Ja?

LOTJE:

't Zal wat wezen!

AN:

We zetten de musch...

LOTJE:

Ik heet Lotje.

JAN:

Lotje?

AN:

...zetten de musch op den zolder...

LOTJE:

Goddank! da's wat ruimer.

AN:

Daar kan ze vliegen.

JAN:

Ja, An, maar de kat!

LOTJE,

vol ontzetting:

Stoof me op! Allemachtig! 'n Kat bij mij? Nooit in m'n leven! Ofwel eten jullie de kat op, ofwel mij. Noem 'r konijn...

AN:

We zetten poes in den kelder.

JAN:

Musch... Lotje... Je gaat mee... Jij zorgt voor de pret.

LOTJE:

Adieu, m'n dierbaar vaderland...

AN:

Wat zegt ze?

(19)

De heele wereld was mijn... Nù hou ik nog 'n plankenvloer en 'n dak en den schrik voor de kat... Tjillip... Haal me asjeblief uit de klem...

JAN

verlost haar:

Ziezoo.

LOTJE:

En zet nooit geen roomtaart... geen dikke dikke roomtaart...

Anton van de Velde, Lotje

(20)

AN:

Wat?

LOTJE:

...op de tafel...

Ondertusschen is Flik terug verschenen, deerlijk gehavend. Z'n staart is geheel uitgepikt. 't Is nog 'n wrak van 'n pauw. 'n Gek lijf met sprieten van enkele schamele pluimen.

FLIK:

Wat hoor ik? Musch gevangen? Goed, goed. Doe ze dood! Gauw!

LOTJE:

Hihihi... Tjilp! Nee... die is te gek... gek! Hihihi... Kijk z'n staart... Hihi... Z'n heele nobele lijf... hihihi... Ik heb lol, sinjeur! 'k Heb 'n reuzeplezier... Kijk... tjilp! z'n staart... hihi... z'n wonderlijke staart...

FLIK:

Doe ze dood!

JAN:

Flik! Waar heb je uitgehangen??

AN:

Wat is 'r met 'm gebeurd?

JAN:

Je bent afschuwelijk!

AN:

Afschuwelijk!

LOTJE:

Presies! De rok is gaan vliegen...; daar loopt de kapstok... hihihi...

FLIK:

Zwijg! Ik dank m'n ongeluk, m'n schande aan jouw bloedverwanten! Ik moet gewroken of 'k bijt mezelf den kop af!

JAN:

Nee, zachtjes wat...

(21)

21

AN:

Jij ziet er ellendig genoeg uit om...

LOTJE:

Presies! presies! Met boter en kruidnoot en beschuit... Lekker! 'k Kan 't u

‘rikkemandéren’!

FLIK:

Mùsch! In naam van m'n edel geslacht, ik veracht je!

LOTJE:

Hartelijk dank! Je gaat de pan in, ouwe jongen! Smakelijk! Rust in vrede!

FLIK:

Musch!

LOTJE:

O-ré-mùs!

LOTJEwordt meegevoerd door Jan en An. Flik kijkt de gevangen musch na met geweldige zelfvoldaanheid. Dan wandelt ie, belachelijk preutsch, verder.

Hoor! Daar nadert KATO, de kokin. Ze heeft de stem van 'n appelwijf, 'n korten adem en 'n rond lijf.

Van uit de verte roept ze al:

Nee... als ie d'r zóó uitziet als u zegt, jongeheer... Afijn... we zullen zien dat we d'r potagie van maken, al heb ik - lieve deugd! - nooit van pauwesoep gehoord!

En Kato komt te voorschijn.

Hehe! mosjeu Flik... Pardoes! hoe ziet die d'r uit! Heb je weer gevochten? Niet netjes voor je ‘repe-

Anton van de Velde, Lotje

(22)

tasie’, Flik! Nou, 't kan je niet schelen, he? Jouw uren zijn toch geteld. Wat zie je d'r misselijk uit. En hebben ze zoo maar je staart?... Wat jammer. 'k Had zoo graag wat van je pluimen op m'n hoed gehad... Kom hier, kale jonker! Wat? Ga je er vandoor?

Moet je niet gelooven! Zal me niet voor den aap houen. Hier! Rap wat! Doe me nu asjeblief niet loopen... Lieve heer! wat 'n hitte... Als dàt lente is... Net als in den Kongo... Flik! Hier!... Kom, lieve Flikje... kom, schattebout... Wacht! 'k Zal je troeven!... Je gaat zoo sito de keuken in...

Ineens draait de rennende Flik zich om en zet zich schrap. Kato blijft geschrokken staan.

FLIK:

Ik ben Flik van Floooooi!

Kato hervat zich. 't Is 'n streek van Flik geweest. Ze denkt 'm met één armzwaai te pakken, doch Flik telt geen drie en is de hofpoort door, de wijde wereld in.

KATO:

Jij, kale jonker! Jij lobbes!... Luie leelijke lobbes! Lobbes!

En Kato loopt Flik hijgend achterna.

(23)

23

LOTJE

had 't gebeuren afgekeken door de tralie van 'n soort duivenhok op den zolder. Met 'r spitse leuke bek snatert ze 'r pret uit:

Die is goed! De dikke achter de magere, 't Diner is op de vlucht en de kokin loopt 't na. Tjillip...

Opeens hoort ze 'n zonderling gesis:

Fiss...tiss....fiss...tiss....Tjoekketjoektjoekketjoekketjoekketjoek...

Fiss....tiss...Tjoekkefis...tjoekketis.

Onverwacht vliegt er 'n stuk van den hofmuur tegen den grond. Nu zien we in de verte het gouden zonneland. Door de muurbres stoomt Pierewie binnen met z'n eigen trein. Achter de lokomotief 'n wagen met zes deurtjes. Boven op den wagen zit Pierewie gezapig z'n pijp te rooken.

Tjoekketjoektjoek... Karraboem!

't Konvooi staat stil. Pierewie springt op vasten grond.

LOTJE:

Wat zou dat beduiden? Waarachtig 'n trein, geloof ik? Lotje, uitkijken!

Anton van de Velde, Lotje

(24)

PIEREWIE

roept zonder ademhalen en zoo snel als alleen 'n foorkramer dat kan:

Ziehier, dames en heeren, het wereldvermaard gezelschap van Pierewie's theater dat bij den Tsaar en den Keizer en den Paus en de Mamelukken en de Britten en Fransozen en de negers met of zonder bengaalsch vuur met of zonder muziek den roemrijksten bijval heeft behaald in zijn repertorium van de grootste dramas waarin de tranen loopen door de beste schrijvers van alle landen en van alle kanten geschreven spesiaal voor mijn theater waarvan wij de achtbare dames en heeren in de verschillende personages voor de spelen ofte esbattementen zullen komen voor te stellen aan het geacht publiek:

DENEUS!

('t eerste deurken van den wagen vliegt open. De neus verschijnt).

Versch in de verf gestoken. Zóó'n neus bestaat er niet meer op de wereld. Hij speelt de walvisch in tienduzend mijlen onder zee en is opnieuw gepolitoerd en van koperen haken voorzien...

JASMIENTJE!

('t tweede deurken open. Jasmientje verschijnt)

De jongste die voor gravin speelt in stukken uit de hooge wereld. Kan buigen als 'n

echte noblesse en danst wals en polka naar keus op aanvraag. Voor den dans, kost 't

tien sent meer...

(25)

25

DETURK!

('t derde deurken open. De turk verschijnt).

Is de verrajer die in Jeruzalem tegen de kristenen vecht. Hier roep ik de aandacht van 't geacht publiek op het schoon tafereel van de folterkamer dat we straks zullen komen te vertoonen in den kelder van 't paleis van den sultan, en hoe de kruisvaarders vreeselijk werden vermoord. Voor de folterkamer vijf sent meer, en met rood licht erbij: tien senten.

GODFRIED VANBOELJON!

('t vierde deurken open. Godfried verschijnt).

De verlosser van Jeruzalem met nieuwe staaldraden en zilveren harnas. Heeft 'n oog kwijtgespeeld. Onderweg verloren.

MAAIKE!

('t vijfde deurken open. Maaiken verschijnt).

De meid die in 't blijspel 't porseleinen servies laat vallen. Lacht zoo natuurlijk dat ge zoudt zweren: 't is echt en waar. Kan buigen en reverensies maken. Is sinds twintig jaar in dienst zonder verslijten...

STEKKEBEEN!

('t zesde deurken open. Stekkebeen verschijnt).

Of Lange Wapper! Speelt voor poëet. Hij kan zingen op 'n mandolien in den maneschijn en doet den hoed af onder 't balkon van Jasmientje waarop de heks 'n vloek heeft komen te leggen. Voor den hoed van Stekkebeen, vijf sent meer.

Anton van de Velde, Lotje

(26)

Allo dan, dames en heeren. Wij zullen de voorstelling van al onze varieteiten in komiek en triestig beginnen. Spoedt u voor 'n plaats want 'k moet nog naar

Konstantinopel en we hebben niet veel tijd. Battez, tambours... Komt binnen! Binnen!

We beginnen! We geven de historie van...

We hooren Pierewie niet meer, want de tamboer begint ineens te roffelen: Brrrrrrrrr...

Na den roffel slaat de trommel 'n dansmaat en 'n klaroentje doet mee. Op die aardige muziek danst het poppengezelschap z'n ballet. Na alles afgekeken te hebben, ging Lotje van 't zolderraampje weg. Het verhaaltje gebeurt verder op den zolder.

Draai het blad om, en we zijn er.

(27)

27

Tweede deel De zolder.

Schier 'n eiland, zoo groot. In den avond die nu alom z'n blauwe nevelen weeft, is de zolder geheimzinnig geworden. Door 'n venster in den achterwand gooit de verre heengaande zon 'n klets hevig-rood licht naar binnen, vlak op de plaats waar Bellefleur troont.

De zolder is muizenland, en Bellefleur (van de familie der edele appelen) is er prinses.

Vóóraan heeft Grispik, de hofdame ('n spinnekobbe), 'n groot web gesponnen. Ze noemt het

‘heur kantwerk’. In 'n hoek zit Lotje en leest voor uit 'n dik oud boek.

LOTJE

geeuwt:

...En toen hebben ze'm opgesloten in 'n kerker voor acht-en-veertig jaren... Toen dan die acht-enveertig jaren voorbij waren, kwamen daar gevaren groote scharen barbaren met lange nare haren... en de baren waren niet te bedaren omdat die barbaren over die baren gevaren waren...

(ze geeuwt weer)

Nee, daar zou je waarachtig...

(ze geeuwt opnieuw)

Ekskuus, prinses, ekskuus, Bellefleur...

Anton van de Velde, Lotje

(28)

BELLEFLEUR:

schrikt wakker:

He?... Waar was je ook weer?...

GRISPIK:

Barbaren die op nare baren aan 't varen waren.

LOTJE

tot Grispik:

Ben jij werkelijk wakker, Grispik?

GRISPIK:

Ik werk.

LOTJE:

Vliegen vangen.

GRISPIK:

En waarom niet?

BELLEFLEUR:

Lotje vangt liever 'n uil...

LOTJE:

Arme heerlijke vrijheid! Afschuwelijk gevang, die zolder.

BELLEFLEUR:

Ga je nu al klagen? Hoelang ben je hier al?

LOTJE:

'n Eeuwigheid!

GRISPIK:

Je raast, musch.

LOTJE:

Wat zeg je?

BELLEFLEUR:

Kalm, Lotje. Lees voort.

LOTJE:

Geen kwestie van. 'k Ga vluchten.

BELLEFLEUR, ongeloovig:

(29)

Nee?

GRISPIK:

Kàn niet. Je zit op-ge-slo-ten. Stil! Daar is 'n vlieg...

LOTJE:

Tjillip... tjillip!

GRISPIK:

Ga je zwijgen?!

LOTJE:

Tjillip... 'k Wil geen doode vlieg meer zien.

BELLEFLEUR:

Vrede asjeblief. Ieder z'n werk.

LOTJE:

Maar dat...

Anton van de Velde, Lotje

(30)

GRISPIK:

Nou is ze weg (de vlieg)...

LOTJE

tot Bellefleur:

Kan jij 't hier wennen?

BELLEFLEUR

met 'n zucht:

Moet wel.

GRISPIK:

Ik ken geen verveling.

LOTJE:

Ja, jij kan weg als je wilt. 'n Spleetje tusschen twee planken en je bent er door...

Prinses Bellefleur is te dik.

GRISPIK:

Musch, je bent galant!

BELLEFLEUR

met 'n beetje weemoed:

Voor mij is ie te laat gekomen...

LOTJE:

Wie?

BELLEFLEUR:

Prins Herfst...

LOTJE:

Moest die...

BELLEFLEUR:

Me meevoeren in 'n dwarrelwind... in 't najaar. Dat is voorbij, al zoolang. Ik werd geplokken. Nu is 't uit. Zolder en stilte. Donker en stof.

GRISPIK:

Stil. Weer 'n vlieg!

LOTJE tot Bellefleur:

Wat ben je triestig, prinses...

(31)

Nu dààr, buiten in de zon, m'n zusters, wiegewagend op 'n tak, turend naar de verte, verwachtend den roep van den prins... En die hoop: met hém mee, het onbekende tegemoet...

LOTJE

voelt ook dien weemoed:

Ja... ja... de verte... de vrijheid...

BELLEFLEUR:

Ik hier in de sel... Dat noemen de menschen ‘provizie maken voor den winter’... Ik ril ervan.

Anton van de Velde, Lotje

(32)

GRISPIK:

Ssst! Ssst!

LOTJE:

Wirjitjie! 'k Kan geen vlieg in je net zien, Grispik! Je bent 'n kannibalenspin!

GRISPIK:

Weer weg! Musch, als je nou nog ééns...

LOTJE:

Weet je wat 'n musch gewoonlijk doet met 'n spin?... Kom, kom, 'k wil genadig zijn, want je bent 'n zéér handige juffrouw. 'k Heb 'n gedacht.

GRISPIK:

't Zal wat wezen!

BELLEFLEUR:

Wat bedoel je, Lotje?

LOTJE:

De poppenkast, dààr, op 't hof. 't Spel is afgeloopen... Als jij nou, Grispik, de poppen 's verzoeken ging, vriendelijk verzoeken ging...

GRISPIK en BELLEFLEUR:

Wàt?

LOTJE:

Hier te komen spelen voor ons. Ons gezelschap houden... Hoorde je niet van Neus en Turk en Jasmien... en de heele familie?

GRISPIK:

Nee, jij bent makkelijk. Hoe zou ik?...

LOTJE:

Spin 'n draad, daal naar 't hof en kruip in den poppenwagen.

BELLEFLEUR:

En dan?

LOTJE:

Dan? Wel dan is 't in orde. De spelers volgen juffrouw Grispik, en...

GRISPIK:

'k Doe 't niet.

LOTJE:

As-je-blief!

BELLEFLEUR:

Grispik, 'k verzoek je...

(33)

31

GRISPIK:

Niet.

BELLEFLEUR:

'k Geef m'n bevel.

LOTJE:

Zoover moest 't komen.

GRISPIK:

Die musch is gek.

LOTJE:

Prinses Bellefleur, doe ze zwijgen, of...

BELLEFLEUR:

Grispik, spin je draad.

Grispik spint 'r draad naar 't venster en verdwijnt er door.

BELLEFLEUR

tot Lotje:

Je bent 'n schat van 'n musch.

LOTJE:

Jij 'n musschenschat.

Tjillip... tjilp... tjilp... pie-iep... klinkt het schril buiten tegen 't venster.

LOTJE:

Wa's dat? Wel allemachtig! Daar heb je ze alle negen.

(tot Bellefleur)

M'n zusjes, prinses! m'n zusjes.

En negen musschenkoppen verschijnen achter 't glas.

LOTJE

tot 'r zusjes:

Goeie genade! Hebben jullie honger? 'k Kan niet helpen. Ben gevangen! Willen jullie hierin? Blijft gerust buiten. Ik trek m'n plan wel... Ei, 'n gedacht! Beneden staat er 'n wagen. Kruipt er in. Dat is 'n goeie slaapstee voor dezen nacht.

De negen zusjes:

Anton van de Velde, Lotje

(34)
(35)

32

LOTJE:

Maar opgepast voor de musschenklem! En niet aan de roomtaart!

De negen zusjes vlerken weg.

LOTJE:

Ziezoo. Dat is in orde. Als de poppen weg zijn, heeft de baas musschen in de plaats.

Eerlijk is eerlijk.

BELLEFLEUR:

Zou je denken dat die poppen?...

LOTJE:

Stellig, prinses. Die komen hier voor jou... en voor mij.

BELLEFLEUR:

Dan moet ik 'n beetje toilette maken.

LOTJE:

Naar 't je lust.

BELLEFLEUR:

Wil je m'n sleep even dragen?...

LOTJE:

Je nederige meid, prinses...

Bellefleur gaat heen, gevolgd door Lotje die haar sleep draagt.

't Blijft 'n poosje stil op den zolder. En dan treedt Pierewie binnen, zich voorlichtend met 'n stallantaarn.

PIEREWIE:

Hebben me gezeid: Meneer Pierewie, ga op den zolder slapen. Voor mij goed genoeg...

Hm. 't Ruikt hier naar appelen. Zullen 't venster open zetten, he?

(hij opent vierkant het zolderraam).

Nu de rust. O.L. Heer, heb dank voor den

Anton van de Velde, Lotje

(36)

voorbijen dag, en maak asjeblief dien van morgen nóg mooier... als 't kan. Pierewie, slaap nu op je twee ooren... De lantaarn hier aan den nagel... Hm... Daar is hooi genoeg voor zes Pierewies...

(Hij legt zich neer)

. Slaap wel, Pierewie... Slaap wel, ouwe jongen... Goeien nacht, Pierewie...

Goeien...na...nacht ... Pierewie... wie... wie...

Ergens begint 'n kontrabas te snorken: Roeng... roeng... roeng... roeng... En wanneer Pierewie fijn en fraai ingeslapen is, verschijnt terug voor 't venster: Grispik, gevolgd door Pierewie's automatische artiesten.

GRISPIK

tot de poppen:

Nou, dames en heeren, zachtjes wat. 't Spel is gevaarlijk, want jullie baas kon merken dat z'n poppen op wandel zijn... En dan?

De poppen komen stram, elkaar vasthoudend, met houten voetgeklop op den zolder aan.

GODFRIED VAN BOELJON:

Dan? In Jeruzalem heb ik alleen tegen honderdduzend Turken gevochten. Zou 'k bang zijn voor één baas?

(Hij zwaait hoekig z'n zwaardje links en rechts)

.

De kontrabas snorkt: Roeng... roeng...

(37)

34

GODFRIED VAN BOELJON:

Selderment! Daar ligt ie!

Allen schrikken geweldig en blijven verstard staan, besluiteloos.

Lotje en Bellefleur treden terug den zolder op. Bellefleur bloost nog meer dan tevoren.

LOTJE:

Plaats! Tjillip! Plaats voor prinses Bellefleurrrr!

De poppen blijven roerloos.

GRISPIK:

Ze zijn verloren!

LOTJE:

Wat is er?

BELLEFLEUR:

Wat is er?

GRISPIK

wijst Pierewie aan:

Dààr... kijk...

LOTJE:

De baas! Grispik, dat moet jij redden. Let op! Als ik 'n teeken doe, weef je 'n net rond 'm. Dan zit ie vast.

De poppen:

Dan zit ie vast!

Krik-krak doen ze. Er komt terug beweging in.

GRISPIK:

'k Hou m'n draad gereed!

Ondertusschen heeft Flik Kato kwijtgespeeld en is, om wat uit te rusten, op 't kozijn van 't zoldervenster komen zitten. Zwijgend heeft ie Lotje's doening en 't zonderlinge volkje nagekeken.

In hem rijst 'n wraakplan.

Anton van de Velde, Lotje

(38)

LOTJE:

Heeren en dames! Artiesten van de poppenkast! Ik stel u voor: Bellefleur, prinses van dezen zolder. Ze verveelde zich en verlangde u te zien. Weest dan zoo vriendelijk voor haar te dansen of te spelen...

De poppen:

Krak!

(en ze buigen allen te saam vóór Bellefleur.)

DE NEUS:

Zal 't hare majesteit de hoogheid mammezel de prinses believen ons te zeggen...

GODFRIED VAN BOELJON:

't Gevecht met den Turk doe 'k het liefst!

DE NEUS:

Is 't zóó dat ge spreekt tegen hare majesteit mammezel de prinses? Nee, dan heb ik beter manieren, ridder Godfried van Boeljon!

JASMIENTJE en MAAIKE:

Wij spelen met Stekkebeen...

STEKKEBEEN

buigt en stottert:

Met Stek.ke.been. Dat.ben.ik.

DE TURK:

Ik wil vechten!!

BELLEFLEUR:

Lieve hemel! Nee!!

LOTJE:

Hier wordt niet gevochten.

GRISPIK:

Denk aan Pierewie.

STEKKEBEEN:

Jas.mien.tje.kan.pol.ka.dan.sen.

LOTJE:

Laat ze dansen dan!

BELLEFLEUR:

Allen te saam!

(39)

Wàt gaan we dansen? Van ‘sa, pater’? Nee: ‘Van de reuskens’!

STEKKEBEEN:

Denkt.aan.den.baas.

Anton van de Velde, Lotje

(40)

De poppen dansen:

En zoo rijen de reuskens van Borgerhout, en ze draaien 's om want hun voetjes zijn koud.

...

En de boeren die maken de pap zoo dik, en elke lepel dat is 'ne slik...

FLIK VAN FLOOI

roept opeens zoo luid ie kan:

Pa-ouw! Pa-ouw!

De poppen vallen stil. Pierewie wordt wakker.

PIEREWIE:

Roeng! Sakkerloot! Wat beteekent dat lawaai? Zijn er muizen?

(hij wrijft z'n oogen uit)

He? He? Droom ik? Pierewie!

(hij nijpt zich in den arm)

'k Ben toch wakker...!

Nog vakerig kijkt Pierewie vóór zich uit, niet begrijpend wat er gebeurt.

FLIK VAN FLOOI:

Hou op met dat vervaarlijk snorken!

Pa-ouw! m'n kreet heeft je doen horken naar wat er in je slaap geschiedt!

Waak, dwaze ronker! Zie je niet hoe al je poppen,

op de proppen, je foppen?

Ik, Flik van Flooi, lig nooit in 't hooi...

maar 'k kan 't niet kroppen hoe dat schoppen

en kloppen je kop en

(41)

37

je ooren niet kan ontstoppen!

Slapen is geen groote kunst, maar waken! Dank me om de gunst:

'k Heb je gered voor onheil, man.

Trek je plan, als je kan!

En hak die musch in de pan!

Zij is 't geweest - 't leelijk beest - die den geest

van je poppen beleest.

Eens heeft die musch me bespot.

Die musch heet Lot.

Ze is bot en zot;

heeft de mot in 'r kleed, en krot in 'r kot!

Groote bek, leege pot!

Doe geen bod voor 'r lot, of je bent bedod!

Al heeft ze den schijn van fijn

te zijn, 'r dieren- manieren ontsieren de naam en faam

Anton van de Velde, Lotje

(42)

van gansch 'r geslacht!

Wie 't laatste lacht...

Je bent in m'n macht,

musch, leelijke musch! Ik ben gewroken!

Nu zal jij in de soep gaan koken met prei en selder en savooi!

Zoo triomfeer ik, Flik van Flooi!

Heel eventjes blijft 't stil op den zolder. Dan spreekt:

LOTJE:

Mooi, van Flooi!

Maak je niet dik, Flik!

Meen je zo gauw

'n musch vervaard van 'n pauw?

Weet je, sinjeur van Flooike-Flik, wie van de twee 't zal winnen? Ik!

FLIK,

woedend tot Pierewie:

Nu is het genoeg! Geef 't beest 'n kneep!

LOTJE:

Goênacht, sinjeur. Pas op je sleep...

FLIK:

Bah! Kan 'k je niet doen zwijgen dus?

LOTJE:

't Laatste woord heeft Lotje, de musch!

Na 'n vernietigenden blik trekt Flik zich terug.

De poppen:

Krrrak!

PIEREWIE:

Pierewie, ben je nuchter? Denken ze dat ik...?

(43)

39

(tot z'n poppen)

. Wat komen jullie hier doen?

(tot Lotje)

En jij, musscheverdriet? 'k Zal je kràken!

Hij wil recht. Lotje geeft 'n teeken aan Grispik; op 'n ommezien is 'n net over Pierewie gegooid.

PIEREWIE:

Ha... sippersapperelementen toch! Wat nu? Wat, selderment, wat nu?

De baas zit gevangen! De poppen beginnen 'n tragen wiegenden dans... Hun stramme ledematen komen in beweging met 'n licht geluid. ‘Krak’ doen ze, op de maat van hun dans.

BELLEFLEUR:

Mooi! Mooi!

GRISPIK:

Ze verjagen al m'n vliegen!

LOTJE:

Zwijg, Grispik. Je weet niet wat mooi is.

PIEREWIE:

Helaas! helaas! 'k Heb de nachtmerrie. Hulp! hulp!

LOTJE:

Nu wordt ie gevaarlijk!

PIEREWIE:

'k Gooi met m'n muts!

GRISPIK:

Kan je niet. Probeer 't maar.

Opeens maakt ‘De Neus’ 'n groot gebaar. 't Gedans vertraagt, houdt op.

Anton van de Velde, Lotje

(44)

DE NEUS:

Kameraden, hoort! Genoeg gedanst! Pierewie zit gevangen. Profijtige gelegenheid.

Wie heeft me zoo dikwijls in 'n hoek gegooid?

Klak! Hij geeft Pierewie 'n oorveeg. Dat is 'n plezierig voorbeeld, geweest voor de andere poppen. Beurtelings gaan ze nu Pierewie begroeten...

GODFRIED VAN BOELJON:

Hij heeft me voor ‘halfhout’ gescholden!

Godfried klakt met z'n zwaardje op Pierewie's rug.

PIEREWIE:

Aie mij...

DE TURK:

Hij maakte me leelijk met 'n bult!

Klak! op Pierewie's buik...

PIEREWIE:

Erbarmen...

MAAIKE:

Eens heeft ie me in de kachel gestoken!

Klak! op Pierewie's armen...

PIEREWIE:

O wee, o wee!

JASMIENTJE:

Hij brak m'n beenen...

PIEREWIE:

'k Heb zo toch weer gelijmd!

JASMIENTJE kletst op Pierewie's kuiten:

Ja, maar 't achterste voren!

(45)

41

MAAIKE:

'k Heb ik ze nog recht gezet, anders liep ze altijd verkeerd...

STEKKEBEEN:

H..hij..hee..heeft..me..sla.sla.sla...

Stekkebeen troeft er duchtig op los. Nu beginnen ze allemaal te roffelen zoodat het stof uit Pierewie's kleeren stuift.

PIEREWIE:

Aie... wee... erbarm... aie... sappersipper... 'k zal... oei... och... ach... ik ben dood...

'k ben stiekem-stokkedood...

BELLEFLEUR:

Genoeg! Zoo'n vreeselijk lawaai...

LOTJE:

Ssst! 'k Hoor den trap kraken... Bezoek! Weg! Rap!

De zolderdeur vliegt open. 'n Tiende van 'n sekonde blijven allen beweegloos. Dan opeens rennen al de poppen recht naar 't venster. Ze duiken allen achtereen naar buiten. Jan en An verschijnen in 't deurgat.

PIEREWIE:

Hul... hulp!!... Ik word begraven... M'n poppen!

JAN en AN:

Wat is er, Pierewie?

PIEREWIE:

M'n poppen...

JAN en AN:

Je poppen?

Anton van de Velde, Lotje

(46)

PIEREWIE:

...hebben me afgeranseld...

JAN en AN:

We zien niets.

JAN:

Je hebt gedroomd.

AN:

Maar dat gerucht op den zolder?

PIEREWIE:

Presies. De poppen...

JAN:

Je hebt 't zelf gedaan, Pierewie.

PIEREWIE:

Ik? Zou ik werkelik?... Nee, want d'r was ook 'n musch...

AN:

Musch?

JAN:

Lotje! Waar ben je?

AN:

Lotje! Lotje!

LOTJE

staat bij 't open venster:

Weet je wat mooist is, Grispik? De vrijheid! Adjuus!

(ze wipt het venster door)

.

JAN en AN

loopen naar 't venster:

Ze is weg! Wie heeft dat venster opengedaan?

PIEREWIE:

Ik... geloof 'k... 't Rook hier zoo muf naar appelen...

GRISPIK:

Hm. hm.

(47)

Hm. hm.

AN:

Pierewie, 't is jouw schuld dat Lotje weg is.

JAN:

Dan kan je ook zorgen dat ze terugkomt!

PIEREWIE:

Jongelui, 'k ben suf! Blauw van 't slagen, groen van 't schrikken, wit van den vaak, en zwart van 't stof... En m'n poppen... m'n fortuin... Die liggen nu zeker allen gebroken in den tuin!

Anton van de Velde, Lotje

(48)

JAN:

En de musch!

PIEREWIE:

Jullie musch? De pijp uit!

JAN en AN

beginnen beiden te huilen:

Lô-ô-otje...

PIEREWIE

gaat ook aan 't snikken:

En m'n poppen, helaas!

JAN en AN:

Lotje!

PIEREWIE:

M'n Turk

met z'n kop van kurk!

JAN en AN:

Lotje...

PIEREWIE:

Jasmien,

rond als 'n appelsien!

JAN en AN:

Lotje...

PIEREWIE:

De Neus, kurieus!

JAN en AN:

Lotje...

PIEREWIE:

Godfried van Boeljon, schoon als de zon!

JAN en AN:

Lotje...

PIEREWIE:

Stekkebeen...

- met z'n magere leên - die viel zeker vaneen!

(49)

Lotje...

PIEREWIE:

Maaike

zoo zoet als 'n vlaaike!

JAN en AN:

Lotje...

PIEREWIE:

Afijn, 'k ben gerenuweerd.

Anton van de Velde, Lotje

(50)
(51)

45

JAN en AN:

Helaas... helaas...

Pierewie droogt z'n tranen, zucht nog eens heel diep en begint het leven weer plezierig te vinden.

PIEREWIE:

Wat? Zitten jullie nog te huilen? Nee, weg die tranen... 'k Word er beroerd van... 'k Ga 'n deun spelen voor 't plezier. 't Is kans dat de spinnen aan 't dansen gaan.

Hij speelt op z'n harmonika.

AN

wijst Jan 't net van Grispik aan waarvan één draad als 'n lus neerhangt:

Kijk 's, Jan! Net 'n schommel!

JAN:

Leuk! Ga je d'r in, An? 'k Zal je helpen... 'k Vaar mee!

Ze helpen elkaar de lus in en beginnen te schommelen, dodeinend op den tragen gang van Pierewie's deuntje.

GRISPIK:

Bellefleur! om de narigheid van dezen zolder te verdrijven, roep ik m'n hofdames op!

Ze loopt links en rechts, wuivend hoog en laag. Spinnen en spinnetjes allerhande, van alle kleur en vorm, komen te voorschijn en dansen rond de schommelende Jan en An, terwijl Pierewie half slaperig begeleidt.

Anton van de Velde, Lotje

(52)

Ondertusschen geniet Lotje van 'r vrijheid, en lacht ons uit, buiten, in de heerlijke zon...

Die lollige musch lokt ons weg van de dansende spinnetjes. Haar snaterbek tatert vanuit 'n hoogen populier: He! Daar komt nog wat! Zoo je m'n verhaaltje mooi vindt, luister, want nu zal 't prettigste gebeuren!...

(53)

47

Derde deel.

Weer in den tuin.

Er zijn vele, vele dagen voorbijgegaan. De zonne, die zacht de Lente streelde, ging nadien langsom heviger stoven, en rijpte de vrucht van elken boomgaard...

Nu ligt alles in nazomersche weelde.

Op 'n grooten appelaar zit, schitterend tusschen 'r zusjes, 'n tweede prinses Bellefleur. De oude prinses bleef op den zolder, en op den boom kwam 'n nieuwe jonge in de plaats. En dat is zoo het liedje van ieder jaar... Vooraan, ergens aan 'n dikken tak, weeft Grispik 'r net.

Pierewie's poppenwagen staat nog steeds op het hof. Er zijn klimopranken over heengegroeid, en tusschen de wielen wuift het hooge gras.

Pierewie zit, op den grond, vóór den wagen, z'n poppen te herstellen.

PIEREWIE:

Hoe geuren tijm- en boterblomme wijl 'k het kromme poppenlijf

weer stijf en vaster lijm...

Anton van de Velde, Lotje

(54)
(55)

49

Hoe alles bloeit en groeit voor O.L. Heer...

En Pierewie verknoeit z'n tijd met houten poppen.

Straks gaan ze op en neer

gelijk het touwtje port...

tot Pierewie zélf eens wordt 'n stijve marjonet

en, met 'n eindje koord, tot aan de hemelpoort omhoog vaart voor de pret van duzend serafijnen...

Ja, 't poppenspel is fijn, en onze groote Baas

houdt goed de touwtjes vast van iederen Jan Klaas...

Het gaat de pop niet aan of er aan 't hout wat scheelt;

het komt er maar op aan te weten hoe je speelt!

Hij plaatst z'n poppen, 't bovenlijf overeind, tegen den wagen.

Jan en An komen de trappen van 't heerenhuis afhollen.

JAN en AN:

Pierewie! Zijn ze haast klaar? Ga je straks spelen?

Anton van de Velde, Lotje

(56)

PIEREWIE:

Alleen nog Stekkebeen... Die is te mager om 'm nog fatsoenlik ineen te krijgen...

AN:

En nà je spel?

PIEREWIE:

Weer de wijde wereld in...

JAN:

Kom je dan gauw terug?

PIEREWIE:

Zoo 't God belieft.

KATO,

de kokin, roept door 't venster:

Pierewie!!

Dat ‘wie’ klinkt als de hoogste noot die je gillen kan.

PIEREWIE, JAN en AN

antwoorden tesaam:

Kato??

KATO:

Dee-sjeu-nee!

PIEREWIE:

Hoogedelgeboren keukenster! Ik begroet u met allen eerbied! Ontferm u over m'n schreeuwende maag.

Jan en An gaan aan 't lachen.

KATO:

Dat klinkt te geleerd!

PIEREWIE:

Mag ik hooren wat er zooal op je menu staat?

KATO:

Melk en broodjes.

PIEREWIE:

Daarna?

(57)

Broodjes en melk.

PIEREWIE:

Geen pauwevleesch?

KATO:

Nee. Flik heeft de gal...

PIEREWIE:

Zoo?

Anton van de Velde, Lotje

(58)

KATO:

Van koleire!

En Kato's hoofd verdwijnt uit het venster.

JAN:

Maar zeg's, Pierewie... Heb je nog geen nieuws van Lotje?

AN:

Van Lotje, ja?

PIEREWIE:

Wacht... dat had 'k vergeten... Dat duurt niet lang... Als die hier in de buurt is, loopt ze d'r gauw in.

AN:

Geen klem asjeblief.

JAN:

Nee, dat kneep 'r te hard den eersten keer...

PIEREWIE:

Ga je gang... 'k Zal 'r voor zorgen.

KATO

steekt 'r hoofd weer door 't venster:

Dee-sjeu-nee!!!

JAN en AN:

Ja, Kato! Hier zijn we!

Jan en An rennen het huis in.

Terwijl Pierewie, prakizeerend, in z'n zakken tast, is Lotje zacht op den hofmuur verschenen.

Daar zit ze nu alles na te zien. Pierewie haalt 'n touwtje uit z'n zak, windt het om 'n stukje brood en hecht het vast aan 'n wiel van z'n wagen.

PIEREWIE bromt intusschen stil:

(59)

52

Daarna gaat ie het huis in.

LOTJE wipt van den muur af:

Gauw neemt ze 't touw in 'r bek, wipt terug den muur op, laat 't stukje brood op den grond glijen terwijl ze 't touweindje vasthoudt. 't Blijft 'n poosje stil. Dan worden, één voor één, de poppen terug wakker.

DE TURK:

Salem Aleikum! Zijn we hier in Konstantinopel?

Daarop ontwaakt Godfried van Boeljon. Hij wrijft z'n oogen uit, brengt z'n horentje aan den mond

Anton van de Velde, Lotje

(60)

en schettert met overtuiging. Er vallen blâren uit de boomen, en 'n paar appelen kletsen op de koppen der poppekast-artiesten.

Nu volgt Stekkebeen...

STEKKEBEEN:

Wa.wa.wa... Zie 's! Ap.ap.appelen!...

Maaike droomde dat ze juist 'n porseleinen servies liet vallen; ze schrikt wakker.

MAAIKE:

Sjezes! Madam... 't servies is gevallen...

STEKKEBEEN:

Nee.nee... Maai.. Maaike...

(hij geeft haar 'n appel)

Zie, 't zijn gemaaide...

DE NEUS

ontwaakt ook:

Presies gelijk in den ‘poesje’. D'r moet toch iets gebeurd zijn... want 't is hier te stil...

En eindelijk is de slaap van Jasmientje ook gevlucht. Ze babbelt nog voort gelijk ze in haar droom dacht te spreken tot 'n mooien ridder.

JASMIENTJE:

Och, meneer de ridder... merci voor die schoon bloem... Ik zal ze eeuwig...

Maar opeens knettert de lach uit den mond van alle poppen. Ze zijn te blij elkaar weer wakker te zien en beginnen allen tegelijk te spreken, zoodat je er niet meer wijs uit worden kan.

(61)

54

DE TURK

zegt:

Nee, maar zoo'n aardige toeren speel 'k niet alle dagen.

en GODFRIED:

De kruisvaart is in 't water gevallen...

en STEKKEBEEN:

Na.na.na.natte grond voor m'n ji.ji.jicht!

en MAAIKE:

Wat is er toch met ons gebeurd? Wat is er toch?

en DE NEUS:

Wat 'n geluk dat m'n neus nog in z'n gelid staat!

en JASMIENTJE:

Spijtig dat die droom zoo ineens uit is...

En wanneer de heertjes zwijgen, razen de dametjes nog voort, snel, snel als eksters.

MAAIKE:

Och, kind lief, m'n grootmoeder zei dat 'n prinses honderd jaar lang sliep en 'k dacht dat ik het was, en opeens 't servies kapot, en de droom kapot... en lachen en huilen....

'k Draai en keer... Heerejee! M'n kleed is uit de mode...

JASMIENTJE:

Maaike, 't was juist zóó schoon, want die ridder (een met veel diamant aan z'n raren frak) gaf me 'n roos die rook... rook... rook naar o-de-kolon, en ik zei ‘merci’ want ge moet beleefd zijn... en naar 't balkon riep hij: bonswaar... Schoon! schoon!

Godfried van Boeljon schettert op z'n horen.

Anton van de Velde, Lotje

(62)

DE NEUS:

Tatata! Uit! Uit met droomen. We leven opnieuw!

DE TURK:

'k Zie ze vliegen!

STEKKEBEEN:

Da.da's turks!

DE NEUS:

Laat ons 'ne flikker slaan van Pierlala!

GODFRIED:

Te paard! Nog vóór vanavend de zee over!

DE NEUS:

Kunde gij zwemmen? Ik nie! Vooruit 't plezier!

De poppen dansen in 't ronde al zingend:

En Pierlala lag in de kist met beî z'n billekens bloot...

en niemand die het beter wist of Pierlala was dood.

De klokken die luidden van bim-bam-bom!

De dooden komen niet weerom...

Ik wel! zei Pierlala-sasa...

Ik wel! zei Pierlala!

STEKKEBEEN:

Ssst! Sst! D'r komt 'ne ra.rare vo.vogel!

Ze blijven allen beweegloos. Flik van Flooi, de kale sinjeur, komt preutscher dan ooit het hof opgestapt. Er zijn 'm drie nieuwe veeren aan den staart gewassen. De poppen kijken 'm stijf aan.

(63)

56

FLIK VAN FLOOI:

Waar ik verschijn

lijkt 't wel of er geen musschen meer zijn!

Kijk het satijn

van m'n nieuwe veeren...

De musschenbende zou misschien van nijd verteeren

kon ze me zien!

Zóó viert m'n nobele glorie toch steeds viktorie.

Pa-ouw! Pa-ouw! Ik ben wat mans, in m'n adelglans

ongerept, en stellig dus boven die verslagen musch!

Hij wandelt verder, pikt hier en daar achteloos rond, ziet opeens 't stukje brood.

Dàt is festijn voor m'n holle maag!

'k Krijg van Kato niks meer dan slaag...

Ben ik te fier om eten te vràgen, wat ik hier vind, is graag en gauw, ongezien, verheeld,

en op één-twee-drie naar binnen gespeeld!

Hij eet 't stukje brood op en zit aan 't touw gevangen.

LOTJE:

Tralalalala!

Viktoria!

FLIK:

Pa-ouw! Pa-ouw!

Anton van de Velde, Lotje

(64)

LOTJE:

M'n Flikje, wat lik je!

M'n Flooike, heb je 'n vlooike?

M'n pauwke,

hier staat Musch, 't rabauwke!

Vivat 't plezier!

jij bent gevangen! De baas zit hier!

FLIK:

Pa-ouw! Pa-ouw! Pa-ouw! Pa-ouw!

Pierewie, Jan en An komen, op de herrie, toegesneld.

LOTJE:

Tjirrrrp! Tjirrrrp!

PIEREWIE:

Da's de musch! We hebben ze!

JAN en AN:

Ja? Ja?

Ze loopen naar den wagen waar ze de musch meenen te vinden.

Niets!

Ze merken Flik's beweeg en Lotje's gelukte list.

Oooo! Kato! Kato! Flik zit gevangen!

KATO,

binnenshuis:

Wat zeg je?

En Kato steekt 'r kop door 't venster.

PIEREWIE:

Allemachtig! Okkerakkersakker! Dat is 'n heksenmusch! 'k Blijf hier niet langer!

Dat beest is...

(65)

58

LOTJE:

Onsterfelijk!

KATO:

Wel, heb je van m'n leven! Sinjeur en de musch...

FLIK:

Pa-ouw! Pa-ouw!

De poppen zingen in koor:

Pa-ouw! Pa-ouw!

Aan 'n eindje touw!

Flooike zit gevangen!

Zie je'm hangen?

Zie je'm staan?

't Is met Flik, Pierewik, 't is met Flooi, Pierewooi, gedaan!

PIEREWIE

kijkt stom-verbaasd z'n poppen na:

Nu die nog? Word ik gek?

De poppen zingen voort:

Pa-ouw! Pa-ouw!

Akte van berouw!

Zie je Flooike duiken als 'n kuiken

aan den strik?

Trek de lus, kleine musch!

Onvervaard nu te paard op Flik!

Anton van de Velde, Lotje

(66)

Lotje wipt den muur af, trippelt naar voren, trekt Flooi aan 't touw met zich.

PIEREWIE

tot z'n poppen:

Ha! Donderkrakelingen! Jullie maken revolutie! Hier! De doos in!

Hij trekt aan 'n klink van den wagen; de deurtjes springen open en de negen zusjes van Lotje wippen den wagen uit.

De negen musschen:

Wirjiwilliwirjiwilliwilliwirrrjiljiljilwilliwil...

JAN en AN gieren van de pret.

PIEREWIE:

M'n oogen! M'n ooren! Alles bibbert... 'k Ga m'n testament schrijven...

GODFRIED VAN BOELJON

toetert op z'n horentje:

Tètètètètè!!

'n Verre weergalm beantwoordt: Tètètètètè...

Er vallen blâren van de boomen.

GODFRIED:

Hoort! De Sarazenen!

FLIK:

Pa-ouw! Pa-ouw!

LOTJE:

Hou je snater, bles...

BELLEFLEUR,

van op 'r tak:

Hoort! Prins Herfst!

JASMIEN en MAAIKE:

'ne Prins? 'ne Prins?

DE TURK:

(67)

Vivat de Turken!

DE NEUS:

Stil, want d'r komt iets schoons... ik voel het.

Anton van de Velde, Lotje

(68)

BELLEFLEUR:

Wees willekomen, ridder Herfst!

Du, lieflik minnekyn, du erfst

dat herte myn...

STEKKEBEEN:

Bra.bra...

ALLEN:

Bravo!!

PIEREWIE:

'k Trek eruit... En route! Den bak in!

De poppen:

Rijd voorop, Pierewie!

PIEREWIE:

Zoo dient de baas de knechten...

JAN en AN:

Mogen we mee, Pierewie?

PIEREWIE:

Stapt in! Heden betalen, morgen voor niet!

Jan en An gaan schrijlings op de lokomotief zitten. Pierewie erachter, op den wagen, met pijp en harmonika.

De musschen:

Tjil.wirjiwil...tjirrrrp...pjillipjil...

LOTJE:

Stil!

en ze zingt:

Wie m'n edel ros wil leiden naar de maische frissche weiden, zij voorzichtig, want dit beest is niet altijd paard geweest!

Terzelfdertijd lachen de musschen: Tjil, tjil... bij elke lettergreep.

(69)

61

LOTJE

springt te paard op Flik's rug:

't Is 'n wonderdraak met vleugels!

Hop! en bijt maar op je teugels.

Wie te hoog vliegt, valt ook laag...

Vieren we triomf vandaag!

Nu gaan de poppen aan 't spotten: Flik, flik... bij elke lettergreep. Allen hebben zich stoetsgewijs opgesteld. Terwijl ze heengaan, de hofpoort door, zingen ze:

Hopsa! musschen van straat en dak!

't Nest in de goot en 'n kers op zak...

Den kop in den wind en den bek in 't gras, alsof er geen eind aan den Zomer was!

Godfried van Boeljon zingt niet mee, maar blaast ontzettend op z'n horen.

In den stoet gaan Pierewie, Jan en An voorop, met de lokomotief en den wagen... Dan Godfried van Boeljon. Dan Lotje op Flik, omringd door de negen musschen. Dan de poppen... Achteraan hinkt Stekkebeen.

Wanneer de stoet verdwenen is, komt Kato de trappen af, met bezem en poetslap.

Anton van de Velde, Lotje

(70)
(71)

63

KATO:

Oef! de herrie is uit! Kato blijft alleen...

(ze begint te vagen)

Als ik nu 's ‘fiezelefeeren’ wou, zou 'k zeggen:

Stel je nooit hooger dan je buur en denk aan onzen Flik...

Die liep gevangen op den duur:

hij maakte zich te dik.

Ik, keukenmeid Katoken, vind de arme musschen goed.

Ze zijn... als ik... 'n voorbeeld van veel needrigheid en moed!!

Dat ‘moed’ heeft ze uitgekreten met opengezwaaide armen. Daar ziet ze opeens hoe Grispik met 'n enorm spinneweb (met groote vrijdoorzichtige mazen) vóór de tooneelopening daalt.

Sjezes! 'n spin! 'n spin!

Kato laat 'r bezem in den steek en rent weg zoo hard ze kan. Bellefleur lacht er hartelijk om.

Blâren vallen uit de boomen.

GRISPIK:

Ik zie den hofstoet! Juich, prinses!

Er toetert 'n horen dichterbij, en de sinfonie zet in, geleidelijk verruimend.

Anton van de Velde, Lotje

(72)

BELLEFLEUR:

Heere Herfst! Heere Herfst! Kom! Kom!

Prins Herfst treedt de hofpoort door, gevolgd van z'n hovelingen. Over alles streelen nu purpertinten. In 'n mooien slotdans zien we hoe Herfst Bellefleur begroet en hoffelijk uitnoodigt aan z'n zij te gaan naar z'n verre misterievolle paleizen. Grispik spant 'r net, helpt Bellefleur - als langs 'n touwladder - omlaag... Bellefleur's zusjes dalen langs den boomtronk of langs de takken neer.

Prins Herfst omarmt Bellefleur en, omgeven door de juichende hovelingen, gaan ze de wereld in.

(73)

65

...EN ER KWAM EEN...VARKEN MET EEN LANGEN SNUIT...

...EN'T VERTELSEL IS UIT.

Anton van de Velde, Lotje

(74)

Aan de Groten die de Kleinen leiden!

'n Kwajongensmus en 'n preutse pauw leveren in dit spelletje 't konflikt. Daarrond de fantasie van honderd andere dingen.

Er worden geweldig-geleerde boeken geschreven over pedagogiek. M'n angstig respekt daarvoor!

Maar in hoever wordt er rekening gehouden met de verbeeldingsrijkdom die in elk kind, als het heerlikst element van z'n ontwakend begrip, te wachten ligt op de zó verlangde evokasie? We zetten broerke - drie oud - 'n bril op de neus. Wij lachen;

't kind niet. 't Vindt er werkelik niets plezierigs in en beseft gelukkiglik evenmin dat wij ons tegenover hem idioot aanstellen. Zó vaart gewoonlik onze averechtse fantazie!

In onze materietijd zijn we niet sensitief genoeg om de fijne broze kinderpsyche aan te voelen in 'r subtiele roerselen.

Dààrin zijn de groten de minderen van de kleinen. De redeneerwereld doodt het spontane. Rimpels in 't voorhoofd. Ons denken wordt oud. En indien de toekomst - geschat naar 'n makkelike pronostiek - aan 't kind-van-heden minstens even zware zorgen als ónze huidige voorbehoudt, moeten we dit kind, zoolang het nog kind zijn zal, in 't onbegrensde rijk der fantazie binnenleiden, opdat 't later (wanneer broerke misschien de bril dragen moet!) de herinnering aan z'n mooie jeugd met zich voere als 'n zegen voor gans z'n verdere leven. Waar wij reeds slaven geworden zijn van allerlei konvensies, is 't kind de vrije blije koning!

Zo dan: kinderlektuur en kindertoneel. Beiden reiken, voor het kind naar geestelike ontspanning en ontwikkeling. En modern (kinder-) toneel beoogt zelfs lichamelike kultuur... 'n Leesboek (met prentjes asjeblief!) zal Jan verslinden zo er in gerakkerd wordt, Mieke zo er tere dingen in verhaald zijn. Beiden bouwen de lektuur om tot werkelikheid. Nu is de vraag: Kunnen toneel en lektuur niet verenigd? 'n Eenvoudige vormfuzie. De lektuur doet, zonder waardeverlies, afstand van enige woordballast, en toneel geeft meteen de leidraad om het verhaal om te zetten in ‘praktijk’. Na lezing van de mussenfratsen, in voornoemde vorm beschreven, dragen we - en ook het kind - de duidelike wakker-geroepen fantazie! Dekortjes, plunjes, zang, spel en dans, alles groeit spontaan. In kindertoneelmiddens wordt 't verhaal gemonteerd naar 't peil van het hoog te houden prestige; in de huiskring gaat 't er op los met moeder's rekwizieten en dubbel-gespannen verbeelding. Er komt leven! leven! Dàt behoeft het kind tussen studie en tucht door! Niet het leven-in-blikjes, maar 't leven in de zon! De zon van Gods genade, de zon van ons mild wijd-open hart!

Lotje, nu is 't jouw beurt.

A.

V

.

D

.V.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hiervan gaf gemelde Kommandant op den 4 September in de Vergadering van Heeren Burgemeester en Wethouders kennis, namentlijk dat hij speciale order had ontvangen van den Admiraal

Frans Lion Cachet, Tien dagen te Brighton. Brieven aan een vriend.. Sesuto, zoodat een iegelijk in zijne eigene taal, des Heeren lof verkondigde. Wij wenschen u in 's Heeren naam

Waer door des Heeren gramschap gans verbolgen Keert over den mensch sijnen toorne straf, Maer sijn beloft van goetheyt men siet

Ten versoeke van Vroetschap der Stadt Utrecht hebben heeren Deken en Capitule der Kercke (S ) Peters t'utrecht, doen afgraven t lege choor haerde (k)ercke, twelck omtrent vier

- Op genoemde dagen (25 Maart en 18 April), werd een exemplaar van het van de pers gekomen boek aan de heeren werkende en briefwisselende Leden gezonden, alsook aan den Z. S

op den naam der Gendsche Edelen, * aanzienlyken en gemeente, een Geschrift in 't licht, waarin, de gevangen' Heeren beschuldigd werden ‘dat zy den Prins van de Ruwaardy over

Dieses Etwas, das den Rhythmus in meinem Elternhaus bestimmte: die unermüdliche Aktivität meines Vaters, der durch seine Arbeit für das materielle Wohl einer zahlreichen Familie

(onvruchtbaarheid) ingaan, hoe interessant en hoe gewichtig het onderwerp ook zijn moge, - doch er slechts den nadruk op leggen, dat veel, op schijnbare geslachtelijke