• No results found

pdf bestandAanvulling en verfijning van monetaire en milieu-extensietabellen in het IO-model (2012) (845 kB)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "pdf bestandAanvulling en verfijning van monetaire en milieu-extensietabellen in het IO-model (2012) (845 kB)"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verspreiding: Algemeen

Eindrapport

Aanvulling en verfijning van de monetaire en milieu-extensietabellen van het Vlaamse milieu input-output model

Evelien Dils, Ann Van der Linden, An Vercalsteren

Studie uitgevoerd in opdracht van: OVAM 2012/TEM/R/092

Juni 2012

(2)

Alle rechten, waaronder het auteursrecht, op de informatie vermeld in dit document berusten bij de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek NV (“VITO”), Boeretang 200, BE-2400 Mol, RPR Turnhout BTW BE 0244.195.916. De informatie zoals verstrekt in dit document is vertrouwelijke informatie van VITO. Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van VITO mag dit document niet worden gereproduceerd of verspreid worden noch geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor het instellen van claims, voor het voeren van gerechtelijke procedures, voor reclame of antireclame en ten behoeve van werving in meer algemene zin aangewend worden

(3)

HOOFDSTUK 1 Inleiding

VERSPREIDINGSLIJST

OVAM Koen Smeets Kristien Huygh VITO

Evelien Dils

Ann Van der Linden An Vercalsteren Theo Geerken

(4)

HOOFDSTUK 1 Inleiding

SAMENVATTING

Gedurende de projecten die werden uitgevoerd met het Vlaamse milieu input-output model werden hiaten geïdentificeerd die de bruikbaarheid en kwaliteit van het model en analyses beperken. Om de analysemogelijkheden en het potentieel van het model verder te verhogen, zijn binnen deze opdracht enkele hiaten ingevuld.

De taken die uitgevoerd en beschreven zijn in dit rapport zijn de volgende:

• Aanvulling van de milieu-extensietabel emissies naar lucht met biogene CO2-emissies;

• Opnieuw opmaken van de consumptietabel van huishoudens, conform de nieuwe dimensie-indeling van de Vlaamse monetaire input-outputtabel voor 2007;

• Opsplitsen van de import van landbouwproducten uit het buitenland (EU en rest van de wereld) in verschillende subsectoren (tuinbouw, akkerbouw en veeteelt).

Tot nu toe waren in de milieu-extensietabel lucht enkel niet-biogene CO2-emissies opgenomen, d.w.z. de emissies gekoppeld aan de verbranding van fossiele brandstoffen of specifieke procesemissies. Er zijn geen emissie-inventarissen beschikbaar die gegevens bevatten over biogene CO2-emissies, gekoppeld aan sectoren. Om de milieu-extensietabel aan te vullen met biogene CO2- emissies is gebruik gemaakt van de hoeveelheid hernieuwbare energiedragers die de verschillende sectoren gebruiken (opgesplitst in vast, vloeibaar en gasvormig), zoals deze in de milieu- extensietabel energie (voor 2007) zijn opgenomen. Deze gegevens in combinatie met de emissiefactoren van de hernieuwbare energiedragers, leiden tot een inschatting van de hoeveelheid biogene CO2-emissie veroorzaakt door die sector. Deze berekende CO2 emissies zijn toegevoegd aan de ME-tabel lucht als een aparte lijn ‘CO2-biogeen’.

Om met het model 2007 berekeningen te kunnen maken vertrekkende vanuit consumptie door huishoudens, is het interessant om opnieuw de bestedingen van de huishoudens te koppelen aan respectievelijk consumptiedomeinen, consumptie-activiteiten en productgroepen (consumptietabel huishoudens). Hiervoor moest een herallocatie gebeuren van de finale vraag naar sectorproducten door huishoudens naar de consumptiedomeinen en -activiteiten waar deze sectorproducten precies voor gebruikt worden door huishoudens.

Uit de Vlaamse input-output tabel van 2007 kennen we de totale finale vraag (besteding) van huishoudens naar producten uit respectievelijk Vlaanderen, Brussel/Wallonië, Europa en de rest van de wereld. Voor het uitwerken van de consumptietabel huishoudens voor 2007 is gebruik gemaakt van de methodologie die ook voor het referentiejaar 2003 is toegepast. Voor het model 2003 werd een consumptietabel huishoudens opgesteld met een formaat 117 SUT-producten x 62 productgroepen. Deze werd afgeleid van een consumptietabel die oorspronkelijk bestond uit 117 SUT-producten x 380 HBE-productcategoriën1. Om de uiteindelijke 117x62 tabel te maken, is een allocatie doorgevoerd, waarbij elk van de HBE-producten aan een bepaalde productgroep wordt toegekend.

Om de consumptietabel huishoudens voor 2007 op te stellen, is gebruik gemaakt van de HBE-tabel 2003. Hiervoor moesten wel eerst enkele aanpassingen gebeuren. Om te beginnen is de totale besteding van huishoudens in 2007 verschillend van die in 2003. Daarnaast is ook de structuur van de sectoren anders voor 2007: er zijn 120 of 122 sectoren, respectievelijk met landbouw als 1 sector en landbouw opgesplitst in 3 subsectoren. Bepaalde sectoren zijn voor 2007 samengevoegd of opgesplitst in vergelijking met de structuur van 2003. Om de tabel van 2003 te kunnen gebruiken, moet dus eerst en vooral de structuur worden aangepast aan de 120/122 SUT- producten. Daarna wordt de tabel omgerekend voor de totale besteding van 2007: de relatieve

1 HBE = Huishoudbudgetenquête, data van HBE 2003

(5)

HOOFDSTUK 1 Inleiding

besteding gekoppeld aan de HBE-producten blijft dus dezelfde als in 2003, maar de absolute waarden zijn herrekend.

In de Vlaamse input-output tabellen (zowel de monetaire als de milieutabellen) is de landbouwsector momenteel opgesplitst in 3 subsectoren: veeteelt, akkerbouw, tuinbouw.

Uiteraard heeft ook elk van deze subsectoren zijn eigen specifieke import uit Brussel/Wallonië, Europa en niet-EU. Om toe te laten in ketenanalyses ook de import van landbouwproducten op een juiste en gedetailleerde manier in kaart te brengen, is ook deze import opgesplitst in de 3 subsectoren. Dit is gebeurd in twee stappen:

- Stap 1: Opsplitsing van de monetaire gegevens

De opsplitsing van de monetaire gegevens, dus hoeveel er geïmporteerd wordt vanuit elke deelsector uit het buitenland door elk van de deelsectoren in Vlaanderen, gebeurt op basis van de statistieken van de Nationale Bank van België voor “import (en export) van ruwe producten van de landbouw”.

- Stap2: Opsplitsing van de milieu-impact

De opsplitsing van de milieu-impact van de landbouwsectoren in het buitenland gebeurt op basis van de verdeling van de milieu-impact per euro output in de Vlaamse tabellen.

Eenzelfde verhouding wordt toegepast op importgegevens  er wordt dus verondersteld dat de impact per deelsector verhoudingsgewijs dezelfde is ongeacht de plaats van de landbouwactiviteit.

(6)

HOOFDSTUK 1 Inleiding

INHOUD

Verspreidingslijst ________________________________________________________________ 1 Samenvatting ___________________________________________________________________ 2 Inhoud ________________________________________________________________________ 4 Lijst van tabellen ________________________________________________________________ 5 HOOFDSTUK 1. Inleiding _______________________________________________________ 6 HOOFDSTUK 2. Opsplitsing in biogene en niet-biogene CO2-emissies ___________________ 7

2.1. Inleiding 7

2.2. Werkwijze 7

2.3. Aannames 7

2.4. Resultaat 9

HOOFDSTUK 3. Opmaken consumptietabel huishoudens voor 2007 ___________________ 12

3.1. Inleiding 12

3.2. Werkwijze Vlaamse consumptietabel 12

3.2.1. Tabel met landbouw niet opgesplitst ____________________________________ 13 3.2.2. Tabel met 3 subsectoren landbouw _____________________________________ 13

3.3. Werkwijze tabellen voor import 14

3.3.1. Besteding op basis van NBB-cijfers ______________________________________ 14 3.3.2. Besteding o.b.v. intuïtieve verdeling HBE-producten _______________________ 15 HOOFDSTUK 4. Opsplitsing import van landbouwproducten uit 3 subsectoren __________ 16

4.1. Inleiding 16

4.2. Werkwijze 16

4.2.1. Monetaire tabel ____________________________________________________ 17 4.2.2. Milieutabel ________________________________________________________ 19 HOOFDSTUK 5. besluiten ______________________________________________________ 21 Literatuurlijst __________________________________________________________________ 22 Bijlage A ______________________________________________________________________ 23

(7)

HOOFDSTUK 1 Inleiding

LIJST VAN TABELLEN

Tabel 1 : overzicht CO2 emissiefactoren volgens IPCC 1996 en 2006 _________________________ 8 Tabel 2 : overzicht van sectoren met zowel biogene als fossiele CO2 emissies verooraken, in

kton,inclusief de verhouding tussen beide per sector _______________________________ 10 Tabel 3 : overzicht van de leveringen door de drie subsectoren aan de Vlaamse economie obv

verschillende brongegevens. __________________________________________________ 17 Tabel 4: Overzicht carbon emission factors (in T C/TJ) volgens revised IPCC workbook 1996 _____ 23 Tabel 5 : overzicht emissiefactoren in kg CO2, CH4 en N2O per TJ voor biomassafuels (IPCC workbook 2006) _____________________________________________________________________ 24 Tabel 6 : overzicht Nederlandse CO2 emissiefactoren in kg CO2/GJ (uit Vreuls, 2011) __________ 24

(8)

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

Het Vlaams milieu input-outputmodel is operationeel sinds 2008. In de voorbije jaren werden al verschillende analyses uitgevoerd met het model, gebruik makend van de monetaire en milieudata van 2003. In de loop van 2010 en 2011 werd een update doorgevoerd van de monetaire en milieugegevens in het model, namelijk voor het jaar 2007. Daarnaast werden reeds verschillende opdrachten uitgevoerd voor het vervolledigen en verfijnen van het model in zijn huidige vorm.

Gedurende de projecten die sinds 2008 zijn uitgevoerd, zowel wat betreft analyses als verdere ontwikkeling en invulling van het model, werden nog hiaten aangetoond die de bruikbaarheid en kwaliteit van het model en analyses beperken. Om de analysemogelijkheden en het potentieel van het model verder te verhogen, dienen ook deze hiaten ingevuld te worden.

De taken die in dit kader uitgevoerd en beschreven zijn in dit rapport zijn de volgende:

• Aanvulling van de milieu-extensietabel emissies naar lucht met biogene CO2-emissies;

• Opnieuw opmaken van de consumptietabel van huishoudens, conform de nieuwe dimensie-indeling van de Vlaamse monetaire input-outputtabel voor 2007;

• Opsplitsen van de import van landbouwproducten uit het buitenland (EU en rest van de wereld) in verschillende subsectoren (tuinbouw, akkerbouw en veeteelt).

De volgende hoofdstukken beschrijven elk één van deze taken in meer detail.

(9)

HOOFDSTUK 2 Opsplitsing in biogene en niet-biogene CO2-emissies

HOOFDSTUK 2. OPSPLITSING IN BIOGENE EN NIET-BIOGENE CO2-EMISSIES

2.1. INLEIDING

Momenteel zijn in de milieu-extensietabel lucht enkel niet-biogene CO2-emissies opgenomen, d.w.z. de emissies gekoppeld aan de verbranding van fossiele brandstoffen of specifieke procesemissies. Vanuit de stuurgroep is er vraag naar een inschatting van de hoeveelheid biogene CO2-emissies van de verschillende sectoren.

Voor zover bekend zijn er geen emissie-inventarissen beschikbaar die gegevens bevatten over biogene CO2-emissies, gekoppeld aan sectoren. Om hiervoor toch een aanvaardbare inschatting te maken, kan gebruik gemaakt worden van de hoeveelheid hernieuwbare energiedragers die de verschillende sectoren gebruiken (opgesplitst in vast, vloeibaar en gasvormig), zoals deze in de milieu-extensietabel energie (voor 2007) zijn opgenomen. Deze gegevens in combinatie met de emissiefactoren van de hernieuwbare energiedragers, geven een inschatting van de hoeveelheid biogene CO2-emissie veroorzaakt door die sector.

2.2. WERKWIJZE

De ME-tabel lucht (voor 2007) wordt aangevuld met biogene CO2-emissies op basis van:

- Het gebruik van hernieuwbare energiedragers door de sectoren;

- Generieke emissiefactoren voor respectievelijk vaste, vloeibare en gasvormige hernieuwbare energiedragers.

Het gebruik van hernieuwbare energiedragers door de verschillende sectoren is beschikbaar in de ME-tabel ‘energiegebruik_eigen gebruik’ en dit zowel voor de x118 als x120 sectorindeling.

2.3. AANNAMES

In het ‘IPCC good practice guidance for National greenhouse gas inventories workbook’ worden

‘carbon emission factors’ gedefineerd voor verschillende types fuel. Dit guidance-document wordt beschouwd als dé referentie voor het berekenen van broeikasgasemissies. Een eerste versie van het “guidance workbook” werd gepubliceerd in 1996. Hierin wordt voor hernieuwbare brandstoffen gewerkt met generieke emissiefactoren, waarbij enkel onderscheid wordt gemaakt tussen vast, vloeibaar en gasvormig. Er wordt duidelijk vermeld dat dit in afwachting is van meer gedetailleerde factoren voor de verschillende hernieuwbare brandstoffen per categorie. In een volgende versie, die dateert van 2006, wordt wel onderscheid gemaakt naar de verschillende hernieuwbare brandstoffen. Hier zijn dus specifieke emissiefactoren vermeld voor verschillende vloeibare, gasvormige en vaste hernieuwbare brandstoffen.

In bijlage A wordt een overzicht gegeven van de in de revised 1996 IPPC guidelines opgenomen

‘carbon emission factors’. In de tabel wordt weergegeven hoeveel ‘C’ gevormd zal worden bij verbranding wanneer men uitgaat van de veronderstelling dat alle koolstof (C) die aanwezig is in de brandstof verbrandt. Op basis van deze factoren kan vervolgens de CO2-emissie van een bepaalde brandstof berekend worden. Hierbij moet rekening worden gehouden met de oxidatiefactor (welke

(10)

HOOFDSTUK 2 Opsplitsing in biogene en niet-biogene CO2-emissies

fractie van de aanwezige C effectief geoxideerd zal worden tot CO2). In de berekeningen wordt verondersteld dat deze voor de biomassafracties 1 is (alle aanwezige C wordt geoxideerd tot CO2).

Daarnaast wordt in Bijlage A eveneens een overzicht gegeven van de 2006 CO2-emissiefactoren voor verschillende brandstoffen. Deze factoren geven weer hoeveel CO2 emissies worden gevormd bij het verbranden van de specifieke brandstoffen.

Onderstaande tabel geeft een overzicht voor de verschillende hernieuwbare brandstoffen. Voor de meeste brandstoffen zien we dat het verschil tussen beide versies van de guidelines beperkt is.

Enkel voor biogas zijn de emissiefactoren uit de guidelines van 2006 slechts de helft van deze in het document van 1996. Waarschijnlijk is dit een gevolg van veronderstellingen over de gecapteerde hoeveelheid gas bij de productie ervan. De hoeveelheden niet gecapteerd biogas moeten volgens de IPCC guidance documenten immers gerapporteerd worden bij de sectoren waar ze ontstaan (bv.

afvalverwerking). Op basis van de beschikbare informatie kan echter niet achterhaald worden of deze veronderstelling inderdaad de oorzaak is van het verschil.

Tabel 1 : overzicht CO2 emissiefactoren volgens IPCC 1996 en 2006

ton CO2/TJ 1996 2006

Biogeen vast 110

hout/houtafval 112

black liquor 95

andere vaste biomassa 100

biomassa fractie HHA 100

Biogeen vloeibaar 73

bioethanol 71

biodiesel 71

andere vloeibare biobrandstoffen 80

Biogeen gas 112

stortgas 55

RWZI gas 55

ander biogas 55

Uit deze tabel blijkt eveneens dat de versie die door IPCC werd opgemaakt in 2006 meer detail bevat ten opzichte van deze uit 1996. Deze mate van detail is niet steeds beschikbaar in de ME- tabel ‘energiegebruik_eigen gebruik’.

In (Vreuls, 2011) wordt een oplijsting gemaakt van Nederlandse energiedragers en hun CO2

emissiecoëfficienten. In het document worden emissiefactoren voor verschillende types van biogas weergegeven. De factoren uit dit Nederlandse document bevinden zich in de range zoals opgenomen in de IPCC guidelines van 1996. Een overzicht van deze Nederlandse emissiefactoren wordt in bijlage gegeven.

Er moet dus gekozen worden tussen onzekerheid op de emissiefactoren (1 emissiefactor per type hernieuwbare brandstof, dus niet specifiek) indien wordt geopteerd voor de revised 1996 factoren

(11)

HOOFDSTUK 2 Opsplitsing in biogene en niet-biogene CO2-emissies

of onzekerheid op de hoeveelheden van hernieuwbare brandstoffen die worden verbrand wanneer verder wordt uitgesplitst indien wordt gekozen voor de 2006 factoren.

Voor de cijfers in de energietabel is de bron gekend. In het kader van dit onderzoek is het niet mogelijk is om deze gegevens verder op te splitsen naar de substromen zoals gedefineerd in de guidelines van 2006. Bovendien komen de emissiefactoren voor biogas uit 1996 meer overeen met de Vlaamse situatie (gebaseerd op de vergelijking met de Nederlandse factoren). Tot slot beschouwen we het IPCC-document van 1996 nog steeds als goede bron, vandaar dat ervoor gekozen is om de berekeningen van de biogene CO2-emissies te maken o.b.v. de revised IPCC factoren van 1996.

2.4. RESULTAAT

De hierboven besproken werkwijze resulteert in bepaalde hoeveelheden biogene CO2 emissies door sectoren die hernieuwbare energiedragers gebruiken. Deze berekende CO2 emissies worden toegevoegd aan de ME-tabel lucht als een aparte lijn ‘CO2-biogeen’.

De totale hoeveelheid CO2 emissies (som fossiel en biogeen) die geëmitteerd worden in Vlaanderen bedraagt 59.597 kton. 56.969 kton hiervan bestaan uit fossiele CO2 emissies die hiermee een aandeel van 96% vertegenwoordigen. De overige 2.628 kton CO2 emissies zijn van biogene oorsprong en vertegenwoorden een aandeel van 4%.

In onderstaande tabel (Tabel 2) wordt een overzicht gegeven van de sectoren waarvoor biogene CO2-emissies werden berekend. Enkel de 25 sectoren waar biogene CO2 emissies voor in rekening worden gebracht zijn opgenomen in de tabel. Voor een aantal sectoren is het aandeel biogene emissies beperkt (< dan 1%), deze sectoren zijn collectief opgenomen in onderstaande tabel (‘overige sectoren’). Het totaal van de (fossiele) CO2-emisises zoals opgenomen in de tabel, vertegenwoordigt het totaal voor alle sectoren in Vlaanderen.

Voor de sectoren in de tabel wordt de verhouding van deze biogene CO2-emissies ten opzichte van de totale CO2 emissies van deze sectoren weergegeven. Deze verhouding varieert van <1% tot 52%. De grootste verhouding van biogene emissies tov fossiele CO2-emissies komt voor in de houtverwerkende industrie (20A1).

Daarnaast wordt in de tabel het aandeel van de biogene emissies van de betreffende sectoren ten opzichte van het totaal aan biogene emissies weergegeven. Hier zien we dat 4 sectoren verantwoordelijk zijn voor meer van 85% van deze emissies. De electriciteitssector vertegenwoordigt het grootste aandeel van de biogene emisses met 40%, gevolgd door de afvalverbrandingssector met een aandeel van 27%. Op de derde plaats vinden we de houtverwerkende sector terug met een aandeel van 12%, gevolgd door de papierindustrie met een aandeel van 7%.

(12)

HOOFDSTUK 2 Opsplitsing in biogene en niet-biogene CO2-emissies

Tabel 2 : overzicht van sectoren met zowel biogene als fossiele CO2 emissies verooraken, in kton,inclusief de verhouding tussen beide per sector

Industries Landbouw, jacht en aanverwante diensten - tuinbouw Landbouw, jacht en aanverwante diensten - veeteelt Produktie en verwerking van vlees en vleesprodukten Overige voedingsmiddelen Verwerking en conservering van groenten en fruit Maalderijen en vervaardiging van zetmeel en zetmeelprodukten, vervaardiging van diervoeders Vervaardiging van suiker, chocolade en suikerwerk Vervaardiging van dranken Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk - Papier- en kartonnijverheid Vervaardiging van chemische basisprodukten Vervaardiging van overige chemische produkten Vervaardiging van produkten van kunststof

Polluenten Eenheden 01A1b - tuinb 01A1c - veet 15A1 15BJ1 15C1 15FG1 15I1 15KL1 20A1 21A1 24A1 24F1 25B1

Carbon dioxide, fossil kton 512 377 82,01 84,03 250 85,82 167 212 303 275 6.738 181 307

Carbon dioxide, biogenic kton 87,29 0,36 7,41 14,91 26,23 9,49 2,93 1,10 322 197 21,28 32,06 9,40

verhouding fossiel/biogeen

Carbon dioxide, fossil % 85% 99,9% 92% 85% 91% 90% 98% 99% 48% 58% 100% 85% 97%

Carbon dioxide, biogenic % 15% 0,1% 8% 15% 9% 10% 2% 1% 52% 42% 0,3% 15% 3%

aandeel in totaal biogeen

Carbon dioxide, biogenic % 3% 0,01% 0,28% 1% 1% 0,36% 0,11% 0,04% 12% 7% 1% 1% 0,36%

Industries Oppervlaktebehandeling en bekleding van metaal; algemene metaalbewerking - Vervaardiging van machines voor algemeen gebruik Vervaardiging en assemblage van auto's Vervaardiging van meubels Produktie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en warm water Algemene bouwkundige en civieltechnische werken, dakbedekking en bouw van dakconstructies Afwerking van gebouwen, en verhuur van machines voor de bouwnijverheid met bedieningspersoneel Vervoer per spoor, personenvervoer te land volgens een dienstregeling, taxis, overig vervoer van personen te land Goederenvervoer over de weg en verhuisdiensten en vervoer via pijpleidingen Maatschappelijke dienstverlening, markt Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging, markt Overige diensten overige sectoren

Polluenten Eenheden 28B1 29B1 34A1 36A1 40A1 45B1 45E1 60AB1+60B3 60C1 85C1 90A1 93A1

Carbon dioxide, fossil kton 38,55 4,81 148 52,88 17.691 10,73 1,50 217 5.303 316 1.332 63,35 22.215,51

Carbon dioxide, biogenic kton 0,01 0,11 2,54 32,99 1.057 0,80 0,67 1,95 68,04 4,53 716 11,51 0,00

verhouding fossiel/biogeen

Carbon dioxide, fossil % 100,0% 98% 98% 62% 94% 93% 69% 99% 99% 99% 65% 85% 100%

Carbon dioxide, biogenic % 0,0% 2% 2% 38% 6% 7% 31% 1% 1% 1% 35% 15% 0%

aandeel in totaal biogeen

Carbon dioxide, biogenic % 0,00% 0,00% 0,10% 1,26% 40% 0,03% 0,03% 0,07% 3% 0,17% 27% 0,44% 0,00%

(13)

HOOFDSTUK 2 Opsplitsing in biogene en niet-biogene CO2-emissies

Het gebruiken van de generieke emissiefactoren zal leiden tot een over- of onderschatting van de biogene CO2-emissies van bepaalde sectoren. Zo zal er bij de sectoren waar de vaste hernieuwbare brandstof hoofdzakelijk uit hout bestaat (zoals bijvoorbeeld bij de houtsector, 20A1) een beperkte onderschatting van de biogene CO2-emissies gemaakt worden. In andere sectoren waar een andere vaste hernieuwbare brandstof wordt gebruikt, zoals bijvoorbeeld slib, organische fractie van het huishoudelijk afval, e.d., zullen de emissies overschat zijn.

Wat opvalt bij het berekenen van de biogene CO2-emissies van de afvalverwerkende sector (90A1 en 90A3) is dat er voor deze sector voor het gebruik van vaste biomassa (biomassa fractie in het afval) geen biogene CO2-emissies worden berekend. Dit komt omdat in de energiebalans de elektriciteit die door afvalverbrandingsinstallaties wordt geproduceerd mee in rekening wordt gebracht bij de elektriciteitsproducenten. Dit wordt aangepast in de ME-tabel energie. Deze aanpassing heeft dan tot gevolg dat aan deze secor ook een deel biogene emissies zullen worden berekend voor vaste biomassa. De totale hoeveelheid biogene emissies bij de elektriciteitsproducenten (40A1) zal afnemen aangezien aan deze sector een kleinere hoeveelheid vaste biomassa zal worden toegekend.

Hetzelfde geldt voor sectoren waar de vloeibare hernieuwbare biomassa die wordt gebruikt hoofdzakelijk uit bioethanol of biodiesel bestaat (zoals bijvoorbeeld in de transportsector, 60AB).

Voor deze sectoren zal er door het gebruiken van de generieke factoren een overschatting van de biogene CO2-emissies gebeuren. Voor de sectoren waar vooral plantaardige oliën worden gebruikt wordt een onderschatting van de emissies gemaakt.

Tot slot voor de sectoren die gebruik maken van biogas wordt tussen de installaties onderling geen onder- of overschatting gemaakt van de emissies aangezien de IPCC 2006 emissiefactoren hetzelfde zijn voor alle types biogas. Maar omdat de emissiefactoren van 2006 maar de helft bedragen van de in de berekeningen gebruikte factoren van 1996 is het mogelijk dat er in het geheel van de emissies een overschatting gebeurt.

Uit de IPCC guidance documenten kan niet worden afgeleid waarom de emissiefactoren voor 2006 slechts de helft bedragen dan deze van het document van 1996. In het document van 1996 staat wel dat de emissiefactor voor biogas gebaseerd is op de veronderstelling dat 50% van de in de biomassa aanwezige koolstof wordt omgezet naar methaan en de overige 50% komt vrij als CO2. Wanneer dit biogas vrij komt in de atmosfeer en niet wordt verbrand, moet 50% van de koolstofinhoud in rekening worden gebracht als methaan. Het is mogelijk dat in het document van 2006 deze voorwaarde reeds in rekening werd gebracht bij het bepalen van de CO2-emissiefactor voor de verbranding van biogas. Maar zoals ook eerder gezegd, dit kan niet worden achterhaald op basis van de beschikbare gegevens.

Voor onze berekeningen is het echter zo dat we willen achterhalen hoeveel CO2 er effectief vrij komt bij de verbranding van biogas. We houden hierbij geen rekening met de hoeveelheden CO2

die rechtstreeks worden gevormd bij de productie van het biogas. Voor onze berekeningen is enkel de totale hoeveelheid CO2 die vrij komt na verbranding van het biogas van belang. Vandaar dat we veronderstellen dat we geen fout maken door gebruik te maken van de emissiefactor uit het 1996 IPCC guidance document. Dit wordt bevestigd door het feit dat ook in Nederland een emissiefactor wordt gehanteerd die dicht in de buurt ligt van de 1996 IPCC emissiefactor voor biogas.

(14)

HOOFDSTUK 3 Opmaken consumptietabel huishoudens voor 2007

HOOFDSTUK 3. OPMAKEN CONSUMPTIETABEL HUISHOUDENS VOOR 2007

Om met het model 2007 berekeningen te kunnen maken vertrekkende vanuit consumptie door huishoudens, is het interessant om opnieuw de bestedingen van de huishoudens te koppelen aan respectievelijk consumptiedomeinen, consumptie-activiteiten en productgroepen. Om dit mogelijk te maken dient er een herallocatie te gebeuren van de finale vraag naar sectorproducten door huishoudens naar de consumptiedomeinen en -activiteiten waar deze sectorproducten precies voor gebruikt worden door huishoudens.

3.1. INLEIDING

Uit de Vlaamse input-output tabel van 2007 kennen we de totale finale vraag (besteding) van huishoudens naar producten uit respectievelijk Vlaanderen, Brussel/Wallonië, Europa en de rest van de wereld. Voor analysedoeleinden is het interessant dat al deze producten die huishoudens kopen ook gerelateerd kunnen worden aan een bepaald consumptiedomein (bv. voeding), een bepaalde consumptie-activiteit (bv. voedingswaren) en een bepaalde productgroep (bv. groenten

& fruit). Indien dit mogelijk zou zijn, kan bijvoorbeeld beleid gericht op consumptie beter ondersteund worden met analyseresultaten uit het IO-model.

Voor het model 2003 werd deze tabel ook opgesteld. Voor het uitwerken van de tabel voor 2007 wordt dan ook gebruik gemaakt van eenzelfde methodologie.

3.2. WERKWIJZE VLAAMSE CONSUMPTIETABEL

Voor het model 2003 werd een consumptietabel huishoudens opgesteld met een formaat 117 SUT- producten x 62 productgroepen. Deze werd afgeleid van een consumptietabel die oorspronkelijk bestond uit 117 SUT-producten x 380 HBE-productcategoriën2. Om de uiteindelijke 117x62 tabel te maken, is een allocatie doorgevoerd, waarbij elk van de HBE-producten aan een bepaalde productgroep wordt toegekend.

Om de consumptietabel huishoudens voor 2007 op te stellen, is gebruik gemaakt van de HBE-tabel 2003. Hiervoor moeten wel eerst enkele aanpassingen gebeuren.

Om te beginnen is de totale besteding van huishoudens in 2007 verschillend van die in 2003.

Daarnaast is ook de structuur van de sectoren anders voor 2007: er zijn 120 of 122 sectoren, respectievelijk met landbouw als 1 sector en landbouw opgesplitst in 3 subsectoren. Bepaalde sectoren zijn voor 2007 samengevoegd of opgesplitst in vergelijking met de structuur van 2003. Om de tabel van 2003 te kunnen gebruiken, moet dus eerst en vooral de structuur worden aangepast aan de 120/122 SUT-producten. Daarna wordt de tabel omgerekend voor de totale besteding van 2007: de relatieve besteding gekoppeld aan de HBE-producten blijft dus dezelfde als in 2003, maar de absolute waarden zijn herrekend.

2 HBE = Huishoudbudgetenquête, data van HBE 2003

(15)

HOOFDSTUK 3 Opmaken consumptietabel huishoudens voor 2007

3.2.1. TABEL MET LANDBOUW NIET OPGESPLITST

Om de tabel op te maken met dimensie 120 SUT-producten x 62 productgroepen kan eenvoudig vertrokken worden van de aan de structuur en totale besteding aangepaste SUT-HBE tabel.

Eens deze tabel is opgemaakt dient enkel de allocatie gemaakt te worden van de verschillende HBE-producten aan productgroepen. Uiteindelijk beschikken we over 4 tabellen:

• Consumptietabel huishoudens – producten uit Vlaanderen

• Consumptietabel huishoudens – producten uit Brussel/Wallonië

• Consumptietabel huishoudens – producten uit Europa

• Consumptietabel huishoudens – producten uit de rest van de wereld

3.2.2. TABEL MET 3 SUBSECTOREN LANDBOUW

Zoals gezegd is in het model 2007 een opsplitsing gemaakt van de landbouwsector in drie subsectoren: akkerbouw, tuinbouw en veeteelt. Deze opsplitsing is tot nu toe enkel gemaakt in de aanbod- en gebruikstabellen, de input-outputtabel en de milieutabellen. De consumptietabel moet uiteraard, om een koppeling te kunnen maken met deze tabellen, ook worden opgesplitst. Dit wil concreet zeggen dat de oorspronkelijke rij voor het SUT-product 01A1 moet worden opgesplitst in 3 rijen, namelijk 1 voor elke subsector (01A1a, 01A1b en 01A1c).

De opsplitsing gebeurt in 3 stappen. (referentie: nota OVAM, april 2012) Stap 1: Verdelen van de totale besteding in de landbouwsector

Eens de totale besteding in de landbouwsector voor 2007 over de HBE-producten is verdeeld, a rato van de procentuele verdeling uit de consumptietabel huishoudens van 2003, is het zaak om de verkregen cijfers te verdelen over de drie deelsectoren. Er zijn hierbij twee belangrijke randvoorwaarden, namelijk

i) De rijtotalen, welke de totale besteding HH aan producten van elk van de deelsectoren weergeeft;

ii) De kolomtotalen, welke de totale besteding HH aan elk HBE-product weergeeft.

In de eerste stap worden, voor de producten waar relatief gezien minder aan besteed wordt (vanaf HBE-product 02A01) alsook voor product 01A10 (diensten i.v.m. de landbouw), de totalen verdeeld over de 3 deelsectoren volgens de verhouding van de totale besteding aan elk van de deelsectoren ten opzichte van het totaal:

- Akkerbouw: totale besteding HH = 66,6 miljoen euro

 7,5% van totale HH besteding aan landbouwproducten - Tuinbouw: totale besteding HH = 525,0 miljoen euro

 58,8% van totale HH besteding aan landbouwproducten - Veeteelt: totale besteding HH = 301,1 miljoen euro

 33,7% van totale HH besteding aan landbouwproducten Stap 2: Aanpassing van verdeling uit stap 1 voor bepaalde producten

Er zijn een aantal producten waar de verdeling op basis van stap 1 (zie deel 1) geen realistisch beeld geeft. Ook al gaat het om producten die slechts een klein aandeel in het totaal hebben, is het kolomtotaal alsnog intuïtief verdeeld. Het gaat hier over volgende HBE- producten:

- 15A01+15A02(p2)+15A05(p4): volledig toegekend aan veeteelt;

- 15A05a t.e.m. 15B01b+15A06(p2)+15C03(p9): volledig toegekend aan de veeteelt;

(16)

HOOFDSTUK 3 Opmaken consumptietabel huishoudens voor 2007

- 15E01 t.e.m. 15E03: volledig toegekend aan de veeteelt.

Uiteraard heeft deze intuïtieve verdeling een effect op de rijtotalen: deze kloppen niet meer met de randvoorwaarden, namelijk de totale besteding door huishoudens aan de SUT- producten van elk van de deelsectoren. In stap 3 wordt gezorgd dat deze totalen toch zullen kloppen.

Stap 3: Verdelen van besteding aan producten waar relatief meer aan wordt besteed Het doel van stap 3 is voornamelijk om de totale besteding aan de landbouwproducten (HBE 01A01 t.e.m. 01A09b) te verdelen over de drie deelsectoren. Na verdeling van totalen in stap 1 en 2, werd een deel van de rijtotalen al toegekend aan HBE-producten. De resterende besteding per deelsector, moet nu nog worden verdeeld over de HBE-landbouwproducten.

Uiteraard op een manier die ervoor zorgt dat naast de rijtotalen ook de kolomtotalen kloppen.

1. Wat nog te verdelen valt voor de akkerbouw (60,5 miljoen euro), wordt volledig bij product 01A01 geplaatst. Het totaal voor de rij van akkerbouw klopt nu.

2. Voor het product 01A01 is het kolomtotaal nog niet in orde: dit wordt aangevuld bij veeteelt zodat het kolomtotaal klopt.

3. De kolomtotalen voor producten 01A04 t.e.m. 01A10 kan intuïtief allemaal de veeteelt toebedeeld worden.

4. Om voor producten 01A02a t.e.m. 01A03 de verdeling te maken, vertrekken we van de intuïtieve toekenning hiervan aan tuinbouw. Omdat het rijtotaal van tuinbouw in dat geval te hoog zou zijn, en dat van veeteelt te laag, wordt een deel ervan verschoven naar veeteelt. Dit gebeurt op basis van de procentuele verdeling van de kolomtotalen van de 3 producten ten opzichte van het totaal van de 3 producten.

De kolom- en rijtotalen kloppen nu.

3.3. WERKWIJZE TABELLEN VOOR IMPORT

Ook voor de consumptietabellen van producten afkomstig van buiten Vlaanderen (Brussel/Wallonië, Europa of de rest van de wereld) dient de rij van landbouwproducten te worden verdeeld over de drie deelsectorproducten. Belangrijk hierbij is dat we, voor het kennen van de randvoorwaarden zoals in de werkwijze voor Vlaanderen, afhankelijk zijn van taak 3 van dit project, althans voor de rijtotalen. We moeten namelijk de totale finale besteding door huishoudens kennen voor elk van de drie deelsectoren. Hoe dan ook kan dezelfde werkwijze voor het doen kloppen van de kolom- en rijtotalen gebruikt worden als bij de Vlaamse consumptietabel.

Hieronder wordt getoond welk resultaat wordt bekomen, afhankelijk van de gevolgde methode voor het berekenen van de totale besteding door huishoudens aan elk van de deelsectorproducten.

3.3.1. BESTEDING OP BASIS VAN NBB-CIJFERS

Vanuit de statistieken beschikbaar bij de Nationale Bank van België, kan bepaald worden hoeveel we van bepaalde materialen importeren. Ook voor landbouwproducten is deze informatie beschikbaar. Indien deze bron gebruikt wordt voor het bepalen van de relatieve verdeling van de totale import door huishoudens van elk van de deelsectoren, worden volgende totalen bekomen:

(17)

HOOFDSTUK 3 Opmaken consumptietabel huishoudens voor 2007

Procentuele verdeling ~ NBB: Totale besteding HH:

46% akkerbouw 162,8 miljoen euro

42% tuinbouw 148,5 miljoen euro

11% veeteelt 39,6 miljoen euro

Indien we nu dezelfde methode toepassen voor het invullen van de drie rijen, rekening houdend met de randvoorwaarden, krijgen we volgend resultaat voor de landbouwproducten (de enige HBE- producten die worden geïmporteerd door HH):

Omdat het nogal vreemd lijkt dat het meeste van de groenten & fruit, planten en noten etc.

(producten 01A02a t.e.m. 01A03) uit de akkerbouw zou komen, is er gekeken naar een eventuele alternatieve aanpak. Deze is beschreven in volgende paragraaf.

3.3.2. BESTEDING O.B.V. INTUÏTIEVE VERDELING HBE-PRODUCTEN

Indien we gewoon kijken naar de landbouwproducten die verdeeld zouden moeten worden over de drie deelsectoren, kan intuïtief ook een verdeling gemaakt worden: we hebben hier immers geen rijtotaal waar we ons noodzakelijkerwijs aan moeten houden zoals bij de Vlaamse tabel. Als we dat doen, dus de producten toekennen zoals het ons ‘logisch’ lijkt, krijgen we volgend resultaat:

In samenspraak met opdrachtgever wordt ervoor gekozen om te werken volgens de tweede methode. Dit wil zeggen dat, ook voor het opsplitsen van de gebruikstabellen import kolom “finale vraag huishoudens”, de opsplitsing gebeurt op basis van een logische allocatie van de HBE- producten aan de verschillende subsectoren. We bepalen met andere woorden het rijtotaal na allocatie, in plaats van te vertrekken van dit cijfer.

Granen en andere gewassen Groenten, tuinbouwspecialiteiten en kwekerijprodukten Planten Fruit, noten, specerijgewassen en gewassen bestemd voor de Runderen, levend en produkten daarvan uitgezonderd rauwe koemelk/Varkens, levend/Pluimvee, levend Rauwe koemelk Eieren in de schaal Overige levende dieren en produkten daarvan (honing) Overige levende dieren en produkten daarvan (huisdieren) 01A01 01A02a 01A02b 01A03 01A04+01A06+01A07 01A05 01A08 01A09a 01A09b 14,9637 180,792 146,345 139,17888 0,2027 0 9,25409 2,53798 2,682752 10,58901888 127,937 103,561 98,489529 0,143440067 0 6,54863 1,796 1,8984417

3% 36% 30% 28% 0% 0% 2% 1% 1%

Verschil nog te verdelen 10,589019 127,9 103,6 98,4895 0,143440067 0 6,549 1,796 1,89844 akkerbouw 162,796326 10,58901888 59,0112 47,7676 45,42856

veeteelt 39,62633541 11,3364 9,1764 8,7270667 0,143440067 0 6,54863 1,796 1,8984417

tuinbouw 148,5396836 57,5892 46,6165 44,333903

Granen en andere gewassen Groenten, tuinbouwspecialiteiten en kwekerijprodukten Planten Fruit, noten, specerijgewassen en gewassen bestemd Runderen, levend en produkten daarvan uitgezonderd rauwe koemelk/Varkens, levend/Pluimvee, levend Rauwe koemelk Eieren in de schaal Overige levende dieren en produkten daarvan (honing) Overige levende dieren en produkten daarvan (huisdieren) 01A01 01A02a 01A02b 01A03 01A04+01A06+01A07 01A05 01A08 01A09a 01A09b 14,9637 180,792 146,345 139,17888 0,2027 0 9,25409 2,53798 2,682752 10,58901888 127,937 103,561 98,489529 0,143440067 0 6,54863 1,796 1,8984417

3% 36% 30% 28% 0% 0% 2% 1% 1%

Verschil nog te verdelen 10,589019 127,9 103,6 98,4895 0,143440067 0 6,549 1,796 1,89844 akkerbouw 10,58901888 10,58901888

veeteelt 10,38650656 0,143440067 0 6,54863 1,796 1,8984417

tuinbouw 329,9868196 127,937 103,561 98,489529

(18)

HOOFDSTUK 4 Opsplitsing import van landbouwproducten uit 3 subsectoren

HOOFDSTUK 4. OPSPLITSING IMPORT VAN LANDBOUWPRODUCTEN UIT 3 SUBSECTOREN

4.1. INLEIDING

In de Vlaamse input-output tabellen (zowel de monetaire als de milieutabellen) wordt de landbouwsector momenteel opgesplitst in 3 subsectoren: veeteelt, akkerbouw, tuinbouw. Hierdoor zijn de stromen van en naar de landbouwsectoren in Vlaanderen meer gedetailleerd in kaart gebracht, wat een belangrijke toegevoegde waarde biedt in ketenanalyses voor voeding met het IO-model.

Uiteraard heeft ook elk van deze subsectoren zijn eigen specifieke import uit Brussel/Wallonië, Europa en niet-EU. Momenteel (anno 2011) wordt dit onderscheid naar geïmporteerde producten nog niet gemaakt: er wordt nog steeds verondersteld 1 uniforme landbouwsector te zijn in het buitenland en dus ook maar 1 landbouwproduct dat wordt geïmporteerd.

Om toe te laten in ketenanalyses ook de import van landbouwproducten op een juiste en gedetailleerde manier in kaart te brengen, is het nodig ook deze import op te splitsen in de 3 subsectoren. In wat volgt wordt de hiertoe gevolgde werkwijze besproken.

4.2. WERKWIJZE

De gevolgde werkwijze bestaat uit twee stappen:

- Stap 1: Opsplitsing van de monetaire gegevens

De opsplitsing van de monetaire gegevens, dus hoeveel er geïmporteerd wordt vanuit elke deelsector uit het buitenland door elk van de deelsectoren in Vlaanderen, gebeurt op basis van de statistieken van de Nationale Bank van België voor “import (en export) van ruwe producten van de landbouw”.

- Stap2: Opsplitsing van de milieu-impact

De opsplitsing van de milieu-impact van de landbouwsectoren in het buitenland gebeurt op basis van de verdeling van de milieu-impact per euro output in de Vlaamse tabellen.

Eenzelfde verhouding wordt toegepast op importgegevens  er wordt dus verondersteld dat de impact per deelsector verhoudingsgewijs dezelfde is ongeacht de plaats van de landbouwactiviteit.

(19)

HOOFDSTUK 4 Opsplitsing import van landbouwproducten uit 3 subsectoren

4.2.1. MONETAIRE TABEL

Er zijn verschillende opties mogelijk om de monetaire data op te splitsen. De opsplitsing kan gebeuren op basis van het aandeel dat de verschillende subsectoren vertegenwoordigen in de :

-VL IO tabel;

-VL use tabel;

-gegevens NBB ‘import in Vlaanderen’ voor niet bewerkte stromen;

-gegevens NBB ‘import in Vlaanderen’ voor niet bewerkte stromen + minimale bewerking.

In onderstaande tabel wordt een vergelijking gemaakt van de aandelen die de verschillende subsectoren vertegenwoordigen qua ‘leveringen’. We maken een vergelijking van enerzijds het gebruik van Vlaamse landbouwproducten door Vlaanderen (totale finale vraag naar producten van deze drie subsectoren) met anderzijds de invoer van landbouwproducten naar Vlaanderen. We maken deze vergelijking op basis van import gegevens beschikbaar bij de nationale bank van België (NBB). Er wordt onderscheid gemaakt tussen ‘vers’ en ‘vers+minimale bewerking’. Onder ‘vers’

worden die producten ingedeeld waarvan verondersteld wordt dat er geen andere bewerkingen op gebeuren andere dan ze eventueel verpakken. Onder minimale bewerking worden die producten ingedeeld waarvan verondersteld wordt dat er enkel bewerkingen op gebeuren die op landbouwbedrijven zelf zouden kunnen plaatsvinden (zoals bijvoorbeeld koelen, vriezen, maar ook stomen, koken en drogen van groenten en fruit). Dit onderscheid wordt intuïtief gemaakt op basis van expertenbeoordeling.

Tabel 3 : overzicht van de leveringen door de drie subsectoren aan de Vlaamse economie obv verschillende brongegevens.

Leveringen door de verschillende subsectoren aan de Vlaamse economie Akkerbouw tuinbouw veeteelt

obv IO tabel Vl 10% 26% 65%

obv use tabel Vl 9% 26% 66%

obv NBB import 'vers' 46% 42% 11%

obv NBB import 'vers + minimale bewerking'

41% 43% 16%

Op basis van bovenstaande tabel wordt in overleg met de opdrachtgever geopteerd om voor de opdeling van de monetaire importgegevens gebruik te maken van de percentages die berekend worden op basis van de NBB gegevens ‘vers’.

Deze gegevens worden vervolgens gebruikt om de monetaire use tabellen ‘EU’ en ‘ROW’ verder op te splitsen. Ook hiervoor zijn verschillende opties mogelijk, de berekende percentages kunnen worden toegepast op :

1. Alle finale vraagcategorieën én intermediaire vraag

Deze optie is het gemakkelijkst toe te passen maar zal leiden tot een grote fout. Er wordt immers verondersteld dat alle sectoren en finale vraag categorieën dezelfde mix aan landbouwproducten gebruikt. Zo zal de vleesverwerkende sector slechts 11% producten van de veeteelt gebruiken, en 80% overige landbouwproducten. Anderzijds zullen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

&#34;We willen met ons beleid sturen op talent- en kennisontwikkeling door te onderzoeken hoe we topsporters in de stad het best in onze sportaccommodaties kunnen

Daarmee is met gezegd dat andere bestuursorganen, zoals de gemeenteraad ofde biirgerneester, geen rol meer hebben Voor de raad gaat het dan om de grotere/ingnj- pendere afwijkmgen

In een andere studie die werd uitgevoerd door ILVO in opdracht van VMM-MIRA (ILVO, 2007) wordt per type water en voor verschillende deelsectoren van de landbouw het

Deze indirecte emissies verbonden aan de invoer schatten we door gebruik te maken van de ratio van de monetaire waarde van de ingevoerde producten en diensten ten opzichte

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

Voor deze werkproces- sen geldt dat gegevens niet of nauwelijks onnodig bij de aanvrager worden opgevraagd en dat de ge- bruikers bij de uitvoering van de werkprocessen geen

Ouders verwoorden verschillende essentiële aspecten in de grondhouding die zij verwachten van professionele hulpverleners: de vragen en wensen van ouders ernstig

De centrale vraagstelling van dit onderzoek was: ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben ouders van een kind met een handicap op vlak van opvoeding en op welke wijze kan daar zowel