CONCEPT B1MGZ K8 A2
Q2 DE GEZONDE CEL
Vraag 1Bovenstaande elektronenmicroscopische afbeelding toont een fase in de afbraak van een mitochondrion door middel van autofagie.
Welk ander organel, gekenmerkt door de elektronendichte kern, wordt tegelijkertijd afgebroken?
1. Lysosoom.
2. Peroxisoom.
3. Ribosoom.
Vraag 2
Onderdelen van de lipide-dubbellaag van de plasmamembraan zijn betrokken bij de interactie tussen de cel en zijn omgeving.
Welk lipide is betrokken bij de binding van het Vibrio cholerae -toxine aan een cel?
1. Cholesterol.
2. Fosfatidylserine.
3. Ganglioside.
Q2 GENEXPRESSIE
Vraag 3Eiwitten bezitten een driedimensionale structuur die voor een groot deel wordt bepaald door de manier waarop waterstofbruggen zich vormen tussen de aminozuren in de polypeptideketen.
Welke van de hierboven getoonde eiwitstructuren bestaat voornamelijk uit alfa- helices?
1. Structuur 1 2. Structuur 2
Vraag 4
‘Combinatorial control of gene expression’ beschrijft hoe de frequentie van transcriptie- initiatie van een gen is gereguleerd.
Welk van onderstaande factoren of structuren is betrokken bij dit proces?
1. 5’-cap
2. initiator-tRNAMet 3. silencer
4. startcodon
Q2 CELLULAIRE BESLUITVORMING
Vraag 5
Transport van ionen over het celmembraan is een vorm van signaaloverdracht.
Wat is de eigenschap van het transport van calciumionen vanuit het cytoplasma naar de extracellulaire matrix? Dit transport …
1. kost energie omdat de concentratie van calcium in het cytoplasma lager is dan in de extracellulaire matrix.
2. kost energie omdat de concentratie van calcium in het cytoplasma hoger is dan in de extracellulaire matrix.
3. levert energie omdat de concentratie van calcium in het cytoplasma lager is dan in de extracellulaire matrix.
4. levert energie omdat de concentratie van calcium in het cytoplasma hoger is dan in de extracellulaire matrix.
Vraag 6
Voor het ontstaan van een gezond individu is DNA-replicatie essentieel. Bij die synthese van DNA leveren RNA primers:
1. De startplek voor alle RNA polymerases 2. De startplek voor alle DNA polymerases 3. De 3’-uiteinden van alle ‘lagging strands’
Q2 VAN CEL NAAR WEEFSEL
Vraag 7
Zie bovenstaande schematische tekening van een deel van een embryo. Hierin is ook een darmwand te zien. Het gaat hierbij om de wand van de …
1. achterdarm.
2. voordarm.
Vraag 8
Deze lichtmicroscopische opname in de wand van de luchtweg toont vier verschillende weefsels.
Wat is het weefsel dat wordt aangegeven met de vier pijlen?
1. Endochondraal botweefsel.
2. Endochondrium bindweefsel.
3. Perichondraal botweefsel.
4. Perichondrium bindweefsel.
Vraag 9
Hydroproline is een aminozuur dat in collageen voorkomt en gevormd wordt uit proline.
Wat gebeurt er met het collageen als dit aminozuur niet meer gevormd wordt? Het collageen kan …
1. geen stabiele triple helix meer vormen.
2. niet meer afgebroken worden door collagenases.
3. niet meer gecrosslinkt worden.
Vraag 10
Bovenstaande microscopische afbeelding toont, door een immuunhistochemische kleuring, het glycoproteïne laminine als een smalle bruine laag. Laminine komt met name voor in de lamina lucida. Welk weefsel (rechtsboven in de afbeelding) wordt er door deze laag afgegrensd?
1. Botweefsel.
2. Epitheelweefsel.
3. Kraakbeenweefsel.
Q2 GENETICA
Vraag 11Cystische fibrose (CF) is de meest voorkomende autosomaal recessieve aandoening in Nederland. Ongeveer 2% van de populatie is drager van een mutatie die de werking van het CFTR-gen verstoort. Persoon II-1 uit de stamboom hierboven heeft CF en zijn ouders (I-1 en I-2) zijn onlangs gescheiden. Hoe groot is de kans dat I-2 met haar nieuwe partner I-3 een kind zullen krijgen met CF? Die ligt het dichtste bij..
1. 0.0%.
2. 0,5%.
3. 1.0%.
4. 2.0%.
II-1 II-2
I-1 I-2 I-3
Vraag 12
SNP rs7121 ligt in het GNAS-gen. Hieronder is de allelfrequentie van deze SNP in de totale populatie (ALL) en in verschillende populaties afkomstig uit Afrika (AFR), Amerika (AMR), Oost Azië (EAS), Europa (EUR) Zuid Azië (SAS) weergegeven (snapshot Ensembl browser). Veronderstel dat deze SNP in Hardy Weinberg Equilibrium (HWE) is in al deze populaties.
De frequentie van homozygote dragers van het C allel (2 decimalen) voor de EAS populatie is:
1. 0,04 2. 0,11 3. 0,18 4. 0,22
Q2 GEDRAG EN GEZONDHEID
Vraag 13
Een 57-jarige vrouw heeft COPD. Zij is onlangs gezien op de SEH-afdeling van een ziekenhuis in verband met een ernstige benauwdheidsaanval waarbij zij volledig in paniek was. Sindsdien raakt zij iedere keer in paniek wanneer zij benauwd is. Dit automatisme is hoogstwaarschijnlijk ontstaan door ...
1. klassieke conditionering.
2. negatieve self-efficacy.
3. operante conditionering.
4. sociaal leren.
Vraag 14
Een vrouw van 35 jaar oud is vanaf haar geboorte ernstig slechthorend. Ze heeft desondanks goed leren praten, beheerst gebarentaal en kan goed liplezen. Ze heeft regulier basisonderwijs gevolgd, een HBO-opleiding gedaan en werkt al 10 jaar met plezier als projectmanager bij de gemeente. Ze is gelukkig getrouwd en heeft 2 kinderen. In haar vrije tijd wandelt en schildert zij graag en spreekt ze veel af met vriendinnen. Vanwege haar gehoorbeperking kan ze geen hele dagen werken omdat communiceren haar veel energie kost. Ze is hier echter tevreden mee.
Volgens welke definitie is deze vrouw gezond?
1. De definitie van gezondheid volgens Machteld Huber.
2. De WHO-definitie van gezondheid.
Q2 MAATSCHAPPIJ EN GEZONDHEID
Vraag 15
Sociaaleconomische gezondheidsverschillen zijn systematische verschillen in gezondheid die afhankelijk zijn van iemands positie in de maatschappij. De sociaaleconomische positie van een persoon wordt bepaald door meerdere factoren.
Welke van de hieronder aangegeven factoren heeft hierop de meeste invloed ? 1. Normen.
2. Opleiding.
3. Participatie.
Vraag 16
Tijdens een Student-Meets-Patient bijeenkomst valt het een student op dat een verpleegkundige het heeft over ‘wij verpleegkundigen doen het zo’ in plaats van ‘ik doe het zo’. Deze wijze van zich uitlaten illustreert …
1. sociaal kapitaal.
2. sociale cohesie.
3. sociale uitsluiting.
Q3 CIRCULATIE EN RESPIRATIE
Vraag 17
In een proefdiermodel voor een studie naar de belasting van het hart wordt via een ligatuur de aorta vernauwd.
Wat is het gevolg van deze aortavernauwing op de afterload van het hart? Deze … 1. Neemt af.
2. Blijft gelijk.
3. Neemt toe.
Vraag 18
De oppervlaktespanning aan de binnenkant van een alveolus wordt vooral veroorzaakt door de onderlinge aantrekking van …
1. koolstofdioxide verbindingen.
2. surfactant.
3. watermoleculen.
4. zuurstofmoleculen.
Vraag 19
Anatomisch zijn de linker en rechterlong niet gelijk. Door aandoeningen zoals bijvoorbeeld longkanker is het soms noodzakelijk dat aan één zijde de volledige long wordt verwijderd (pneumonectomie).
Welke pneumonectomie is verantwoordelijk voor het grootste functieverlies van het respiratoire systeem? Dit is een pneumonectomie van de …
1. linker long.
2. rechter long.
Q3 SPIJSVERTERING
Vraag 20
Patiënten die radiotherapie ondergaan, krijgen vaak gastro-intestinale klachten. Naast darmkrampen, heeft de patiënt dan last van misselijkheid, braken en diarree. In dat geval is er sprake van een …
1. malabsorptie.
2. malsecretie.
Vraag 21
Icterus kan meerdere oorzaken hebben. Een intra-hepatische oorzaak van icterus is
…
1. Galstenen.
2. Hemolyse.
3. Virale hepatitis.
Q3 ENERGIEHUISHOUDING
Vraag 22Bovenstaand schema geeft de verschillende processen weer die betrokken zijn bij de gluconeogenese in de lever.
Welk soort molecuul wordt aangegeven door de vraagtekens?
1. Aminozuren.
2. Koolhydraten.
3. Vetzuren.
Vraag 23
De glucose-alanine-cyclus bestaat uit de uitwisseling van glucose en alanine tussen lever- en spiercellen. In een periode van vasten wordt deze cyclus actiever.
Wat is daarbij het gevolg voor het metabolisme van de levercel? Dat is een toename in de activiteit van de …
1. glycolyse.
2. ureumcyclus.
3. vetzuursynthese.
Q3 VLOEISTOFHUISHOUDING
Vraag 24
Door het drinken van alcohol neemt de urineproductie toe. De belangrijkste reden voor deze toename in urineproductie wordt verklaard doordat alcohol de afgifte van …
1. alcoholdehydrogenase stimuleert 2. cortisol remt.
3. renine stimuleert.
4. vasopressine remt.
Vraag 25
Als gevolg van een septische shock kan multi-orgaanfalen optreden. Dit uit zich onder andere in de nieren.
Welk gedeelte van de nier ondervindt het eerst schade bij multi-orgaanfalen?
1. De distale tubulus.
2. De glomerulus.
3. De proximale tubulus.
4. De verzamelbuis.
Q3 HORMONALE HUISHOUDING
Vraag 26
Na een aanrijding met een auto ontwikkelt een fietser na enkele maanden hypopituïtarisme als gevolg van blijvend hypofyseletsel. Er wordt onder meer een secundaire hypothyreoïdie vastgesteld. Welke uitslagen passen daarbij?
1. Verhoogd TSH, verhoogd fT4 2. Verhoogd TSH, verlaagd fT4.
3. Verlaagd TSH, verhoogd fT4.
4. Verlaagd TSH, verlaagd fT4.
Vraag 27
Bijnierschorshormonen en geslachtshormonen hebben belangrijke overeenkomsten, omdat ze uit dezelfde precursor ontstaan. Welke precursor betreft dit?
1. Cholesterol 2. Progesteron 3. Tyrosine
Q3 BEELDVORMING MET IONISERENDE STRALING
Vraag 28
Hierboven is een CT-scan van het hoofd weergegeven en een tabel met de verzwakkingscoëfficient van enkele weefsels in Hounsfield Units. De grijze hersenstof bevindt zich aan de buitenkant van de hersenen, de witte hersenstof meer naar binnen.
Wat waren bij deze CT-opname de instellingen van ‘window-level’ en ‘width’?
1. level: 25, width: 100 2. level: 25, width: 1000 3. level: 500, width: 1000
Q3 FARM -TOX
Vraag 29
Cocaïne is een indirect werkend sympathicomimeticum dat heropname van neurotransmitters in presynaptische zenuwvezels remt. Dit resulteert in …
1. bronchoconstrictie.
2. tachycardie.
3. vasodilatatie.
Vraag 30
In het afgelopen decennium is de zogenaamde ‘neurotrofe hypothese’ leidend geworden in het beter begrijpen van het ontstaan van depressie.
In welk gebied in de hersenen wordt bij mensen met een depressie, volgens deze hypothese, vooral een verminderde groei en synapsvorming van neuronen gezien?
1. Corpus callosum 2. Hippocampus 3. Ventrale striatum
Vraag 31
Een 83-jarige vrouw heeft een bloeddruk die net iets te hoog is. Ze is een jaar geleden geleden gestart met een thiazidediureticum. De arts twijfelt of ze die wel inneemt.
Welke bevinding in haar labuitslagen pleit het meest voor het wel innemen van het diureticum?
1. Hypermagnesiemie.
2. Hypernatriemie.
3. Hypocalciemie.
4. Hypokaliemie.
Vraag 32
Een toename van negatieve emotionele stimuli gaat gepaard met veranderde activiteit in bepaalde hersengebieden. In welk hersengebied is dan vooral een grote verandering zichtbaar in hersenactiviteit?
1. Amygdala.
2. Raphe nuclei.
3. Striatum.
Q4 C1 IMMUUNSYSTEEM ALS NETWERK
Vraag 33
De milt behoort tot de secundaire lymfoïde organen. Welk proces speelt zich af in de de milt? Het is een belangrijke plek voor …
1. de aanmaak van nieuwe rode bloedcellen.
2. de afweerreactie tegen gekapselde bacteriën.
3. de afweerreactie tegen virussen.
4. het opruimen van oude witte bloedcellen.
Vraag 34
De huid vormt een fysieke barrière voor pathogenen. Wanneer er toch een pathogeen binnendringt is het immuunsysteem klaar om te reageren.
Welke cellen zullen het pathogeen in zo’n geval aan het verworven immuunsysteem presenteren?
1. Basofiele granulocyten.
2. Keratinocyten.
3. Langerhans cellen.
Vraag 35
Bij een non-hodgkin lymfoom vindt er een ontsporing plaats waardoor de uitrijping van cellen uit de lymfoïde reeks verstoord raakt.
Welke cel is er in dit geval verstoord in zijn uitrijping?
1. De granulocyt.
2. De megakaryocyt.
3. De natural killer (NK-)cel.
Q4 C2 STRANGER-DANGER
Vraag 36
Bepaalde receptoren hebben een ‘nucleotide-binding oligomerization domain’ en heten daarom NOD-like receptoren. Het uiteinde van het NOD-domein herkent afbraakproducten van bacteriën, wat uiteindelijk leidt tot activering van NF-kappa-B.
Voor viraal RNA zijn er ook receptoren die voor wat betreft hun functie erg lijken op NOD-like receptoren. Dit betreft …
1. Fc-gamma receptoren.
2. Interferon receptoren.
3. RIG-I-like receptoren.
Vraag 37
In bovenstaande figuur staat de activering van een T-cel afgebeeld. Welk molecuul wordt aangeduid met de pijl?
1. CD3 2. CD4 3. CD25
Vraag 38
Interleukine-2 is essentieel voor de proliferatie en differentiatie van T-cellen. Door welke cellen wordt interleukine-2 voornamelijk geproduceerd?
1. B-cellen.
2. Dendritische cellen.
3. T-cellen.
Vraag 39
Er zijn drie activatieroutes van het complementsysteem die bij een infectie in een bepaalde volgorde het complementsysteem activeren.
Welke route is doorgaans het eerst bij de activering betrokken?
1. De alternatieve route.
2. De klassieke route.
3. De lectine route.
Q4 C3 BALANS
Vraag 40
Het type micro-organisme bepaalt de effectorrespons van het immuunsysteem. Wat is de primaire effectorrespons van het immuunsysteem op een primaire virale infectie?
1. Alleen een cellulaire respons.
2. Alleen een humorale respons.
3. Een gecombineerde cellulaire en humorale respons.
Vraag 41
Het immuunsysteem is cruciaal voor opsporen en doden van tumorcellen. Tumorcellen die geen MHC-klasse I tot expressie brengen kunnen worden gedood door …
1. cytotoxische T-cellen.
2. NK cellen.
3. T-helper cellen.
Vraag 42
Voor onderzoek naar de rol van het microbioom in gezondheid en ziekte is het karakteriseren van het microbioom de eerste stap.
Welke methode geeft hierover de meeste informatie?
1. Analyse van het microbioom met behulp van flowcytometrie.
2. Het sequencen van de 16S ribosomaal RNA genen geïsoleerd uit het microbioom.
3. Het uitplaten op agarplaten onder anaerobe condities, en morfologische karakteriseren van de bacteriekolonies.
Q4 C4 SCHADE EN HERSTEL
Vraag 43
Een 81-jarige man heeft twee jaar geleden een myocardinfarct gehad. Hij is daarvoor succesvol behandelden hierdoor is de schade aan het hart beperkt gebleven. Na revalidatie is de hartfunctie van de man redelijk goed hersteld door aanpassingen in het hartspierweefsel. Bovenstaande figuur toont schematisch normale hartspiercellen in afbeelding A. In afbeeldingen B, C en D zijn mogelijke aanpassingen zichtbaar.
Welke aanpassing is er meest waarschijnlijk opgetreden in de hartspier van deze patiënt?
1. Aanpassing B.
2. Aanpassing C.
3. Aanpassing D.
Vraag 44
Een 36-jarige man maakt in zijn tuin een nieuw hek en slaat per ongeluk met de hamer op zijn vinger. De vinger wordt snel rood en dik.
Waardoor wordt de vinger dik?
1. Door de recrutering en celdeling van leukocyten ter plaatse.
2. Door een verhoogde vaatpermeabiliteit . 3. Doordat pijnreceptoren gestimuleerd worden.
Q4 C5 MICRO-ORGANISMEN EN ANTIMICROBIËLE THERAPIE
Vraag 45
Bacteriën hebben genen die coderen voor toxines die de bacteriën vervolgens uitscheiden. Deze toxines dragen bij aan het ontstaan van ziekteverschijnselen.
Antibiotica remmen of doden bacteriën. Sommige antibiotica kunnen, afhankelijk van het aangrijpingspunt, ook de toxineproductie remmen.
Welk antibioticum is hiervan een voorbeeld?
1. Cefazolin 2. Flucloxacilline 3. Gentamicine
Vraag 46
Een patiënt heeft een urineweginfectie. Er wordt een kweek en antibiogram afgenomen. Er blijkt sprake te zijn van een infectie met E. coli. De minimaal remmende concentraties die in het laboratorium gemeten zijn, zijn als volgt: amoxicilline 2 mg/L, amoxicilline-clavulaanzuur 2 mg/L, ciprofloxacine 1 mg/L en meropenem 0,016 mg/L.
De klinische breekpunten voor deze middelen zijn: amoxicilline 8 mg/L, amoxicilline- clavulaanzuur 8 mg/L, ciprofloxacine 0,5 mg/L en meropenem 8 mg/L.
Welk antibioticum zal werkzaam zijn tegen de gekweekte E. coli en heeft de minste nadelige effecten op resistentievorming?
1. Amoxicilline
2. Amoxicilline-clavulaanzuur 3. Ciprofloxacine
4. Meropenem
Vraag 47
Er zijn verschillende strategieën van een bacterie om resistent te worden tegen een antibioticum(klasse).
Wat is het resistentiemechanisme bij een extended spectrum beta-lactamase (esbl) producerende E. coli?
1. Het antibioticum wordt uit de cel gepompt (efflux).
2. Permeabiliteitsverandering waardoor het antibioticum de cel niet meer in kan.
3. Productie van een enzym dat het antibioticum afbreekt.
4. Verandering van aangrijpingspunt.
Q4 C6 STURING VAN DE IMMUUNRESPONS
Vraag 48
Therapie met cytokines heeft bepaalde voordelen. Wat is het voordeel van cytokine therapie als immunotherapie? Deze vorm van therapie …
1. heeft weinig bijwerkingen.
2. werkt vooral direct buiten de cel.
3. werkt vooral op intracellulaire mechanismen.
Q5 INTRA-UTERIENE GROEI
Vraag 49
Voor de beoordeling van de groei van de zwangerschap wordt bij een zwangere de fundushoogte gemeten ten opzichte van anatomische referentiepunten. In bovenstaande figuur komt ½ nx overeen met …
1. 20 weken zwangerschapsduur.
2. 28 weken zwangerschapsduur.
3. 32 weken zwangerschapsduur.
Q5 EXTRA-UTERIENE GROEI
Vraag 50
Bij meisjes met het syndroom van Turner is er vaak sprake van ‘streak ovaries’ (zie hierboven). In de puberteit leidt dit tot een …
1. hypergonadotroop hypogonadisme.
2. hypogonadotroop hypogonadisme.
Q5 EMBRYOLOGIE (ORGANOGENESE)
Vraag 51
Hierboven zie je een sagittale MRI van het bekken van een vrouw. Welke letter duidt het rectum aan?
1. letter A 2. letter B 3. letter C
Q5 VOORTPLANTING
Vraag 52
De figuur hierboven toont de fysiologische cyclus van een vrouw. Wat wordt weergegeven door D?
1. FSH-stijging.
2. LH-stijging.
3. Oestrogeenstijging.
4. Verhoogde pulsfrequentie van GnRH.
Vraag 53
Een vrouw met verhoogde bloeddruk, gebruikt daarvoor een Angiotensine Converterende Enzymremmer (ACE-remmer). Tijdens het preconceptiegesprek krijgt ze het advies om van de ACE-remmer over te schakelen op methyldopa.
Dit is omdat …
1. ACE-remmers afwijkingen geven aan de nieren van het kind.
2. ACE-remmers tijdens de zwangerschap schadelijk zijn voor de moeder.
3. Methyldopa beter bloeddrukverlagend werkt tijdens de zwangerschap.
Vraag 54
Een 30-jarige vrouw heeft sinds 17 maanden een kinderwens. Zij heeft een regelmatige cyclus van 30 dagen. Bij echografie wordt een totaal aantal antrale follikels van 12 gemeten. Het semen van haar partner heeft een totaal aantal bewegende zaadcellen per ejaculaat (VCM) van 0.5 miljoen. Er zijn geen aanwijzingen voor een probleem met de eileiders.
Wat is hier het best passende beleid?
1. Afwachten.
2. Starten met inseminatiebehandeling.
3. Starten met ovulatie-inductie.
4. Verwijzing van de partner naar de uroloog.
Q5 ARBEIDSGERELATEERDE AANDOENINGEN
Vraag 55
Bij een 42-jarige man is in 2017 acute leukemie geconstateerd. Hij is behandeld en na de eerste fase van ‘overleven’ heeft hij nu zijn werk weer hervat. Hij werkt hetzelfde aantal uren per week als voor zijn ziek zijn. Hij kan echter niet meer op zijn oude tempo werken en heeft moeite om zijn taak te volbrengen als hij wordt afgeleid. Volgens het international classification of functioning (ICF) model heeft deze man …
1. beperkingen.
2. geen beperkingen.
Q5 GENDER
Vraag 56
Behandeling van alcoholverslaving vraagt bij vrouwen een andere aanpak dan bij mannen. Wat is de meest waarschijnlijke reden hiervoor?
1. Bij vrouwen is er vaker van een co-morbide internaliserende stoornis en bij mannen een co-morbide externaliserende stoornis.
2. Mannen met problematisch alcoholgebruik zijn meestal minder gemotiveerd om zich te laten behandelen in vergelijking tot vrouwen met problematisch alcoholgebruik.
3. Vrouwen met problematisch alcoholgebruik zijn meestal minder gemotiveerd om zich te laten behandelen in vergelijking tot mannen met problematisch alcoholgebruik.
Q5 VEROUDERINGSMECHANISMEN
Vraag 57
Accumulatie van schade draagt bij aan veel aan veroudering gerelateerde aandoeningen. Een van de oorzaken van deze accumulatie is een verminderd herstel van schade aan het DNA op hogere leeftijd.
Welk soort enzym draagt bij aan het herstel van DNA schade? Dat is een … 1. acetyltransferase.
2. polymerase.
3. telomerase.
Q5 LIFE-SPAN DEVELOPMENT
Vraag 58
Een 30-jarige man heeft op 16-jarige leeftijd een brommerongeluk gehad. Door een gecompliceerde beenbreuk werd hij gedurende enkele jaren regelmatig langdurig opgenomen in het ziekenhuis voor behandeling en revalidatie. Voor het ongeluk waren er geen problemen in het gezin of in zijn ontwikkeling.
Gezien de levensfase waarin hij ziek werd, is het meest waarschijnlijk dat hij moeite heeft met het …
1. aangaan van relaties omdat hij bang is verlaten te worden.
2. aangeven van grenzen aan zijn ouders.
3. kunnen verdragen dat mensen even tijd nodig hebben om tot zichzelf te komen
Q5 PALLIATIEVE ZORG
Vraag 59
ALS (amyotrofische laterale sclerose) is een progressieve neuromusculaire aandoening.
Wat is de meest voorkomende oorzaak van uiteindelijk overlijden bij ALS-patiënten?
1. Bewustzijnsdaling door CO2 stapeling.
2. Dehydratie door verminderde intake.
3. Sepsis door pneumonie.
4. Stikken door verslapping van de ademhalingsspieren.
Q5 NIEUWVORMING MOLECULAIR/CELLULAIR
Vraag 60
Bij gradering van dysplasie in de cervix wordt gebruikt gemaakt van de CIN- classificatie. Een 33-jarige vrouw heeft een positieve HPV-test. Er wordt een biopt afgenomen en daarin wordt gezien dat er sprake is van een CIN-1 laesie. Wat is nu het meest waarschijnlijke beloop?
1. De vrouw heeft voor de rest van haar leven een verhoogd risico op baarmoederhalskanker.
2. De vrouw ontwikkelt op korte termijn een agressief type baarmoederhalskanker.
3. Na het verdwijnen van het HPV zal de dysplasie ook weer verdwijnen.
Vraag 61
Een 45-jarige vrouw meldt zich bij de praktijkassistente voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Er wordt bij haar een uitstrijkje genomen. Er wordt dysplasie gezien, met anisokaryose. Dit betekent dat …
1. de kern in grootte is toegenomen en de hoeveelheid cytoplasma is afgenomen.
2. de vorm en grootte van de tumorcellen onderling sterk variëren.
3. er veel afwijkende mitosefiguren worden waargenomen.
Q5 NIEUWVORMING PATIËNT
Vraag 62
Sunitinib is een vorm van een tyrosinekinaseremmer gericht tegen VEGF dat wordt gebruikt bij de behandeling van niercelcarcinomen.
Welke complicatie is er op basis van het werkingsmechanisme te verwachten?
1. Allergische reactie.
2. Hypertensieve crisis.
3. Neutropene koorts.
Vraag 63
Curatieve bestralingen worden vaak in een gefractioneerd schema gegeven. Tumoren die snel prolifereren vragen soms om een aanpassing van het schema. Welke aanpassing is dan rationeel?
1. Accelereren 2. Hyperfractioneren 3. Hypofractioneren
Q5 NIEUWVORMING POPULATIE
Vraag 64
In een regio zijn 974 personen in de screening voor darmkanker verwezen voor definitieve diagnostiek: 182 bleken een terecht-positieve screeningstestuitslag te hebben en 792 een fout-positieve uitslag. Bij allen is nagevraagd hoeveel van hen regelmatig aspirine of NSAID gebruikten; deze middelen zouden beschermend zijn voor het ontstaan van darmkanker. Het resultaat van deze pilot-study staat in de tabel hieronder.
Het effect van regelmatig aspirine of NSAID-gebruik op het ontstaan van colonkanker is berekend met de odds ratio met betrouwbaarheidsinterval.
Wat is de beste interpretatie van het effect?
1. Mensen die niet regelmatig NSAID’s hebben geslikt hebben bijna 1,5 keer meer kans op darmkanker dan zij die dat wel deden. Het betrouwbaarheidsinterval suggereert dat we redelijk zeker kunnen zijn van dit effect.
2. Mensen die regelmatig NSAID’s hebben geslikt hebben 0,69 keer de kans op darmkanker in vergelijking met mensen die dat niet deden. Maar het is net zo zeker dat de werkelijke Odds Ratio in de buurt van de 0,50 of 0,96 ligt dan in de buurt van 0,69.
3. Mensen die regelmatig NSAID’s hebben geslikt hebben ongeveer 0,7 keer de kans op darmkanker in vergelijking met mensen die dat niet deden. Maar omdat het 95%
betrouwbaarheidsinterval in zijn geheel onder de 1 ligt is dit resultaat niet significant.
Q6 ELEKTRISCHE VERSCHIJNSELEN
Vraag 65
Ouabaine is een glycoside dat het Na+/K+-ATPase in de celmembraan remt.
Wat is het gevolg van deze remming op de membraanpotentiaal?
1. Depolarisatie.
2. Hyperpolarisatie.
Vraag 66
Hieronder is een ECG weergeven dat is opgenomen bij een ritmestoornis.
In welk deel van het hart werd deze ritmestoornis veroorzaakt?
1. De AV-knoop.
2. De linkerbundeltak.
3. De sinusknoop.
4. Het atriële myocardium.
Q6 ZENUWSTELSEL
Vraag 67
Diverse structuren spelen een rol in de productie, opname en afvoer van de liquor cerebrospinalis. De plexus choroideus is een van de structuren die hierbij een rol speel.
De plexus choroideus is verantwoordelijk voor … 1. afvoer van de liquor cerebrospinalis.
2. opname van de liquor cerebrospinalis.
3. productie van de liquor cerebrospinalis.
Vraag 68
Een 41-jarige man heeft problemen met bewegen gekregen. Er wordt een MRI-scan van zijn hersenen gemaakt om na te gaan wat de oorzaak is van de motorische stoornis. Op de MRI-scan wordt een tumor gezien, aangeduid met de gestreepte pijl.
In welke structuur bevindt de tumor zich?
1. Cerebellum 2. Occipitaalkwab 3. Zijventrikel
Q6 VAN ZINTUIG NAAR BREIN
Vraag 69
Een 65-jarige mevrouw heeft ernstig (zuiver) perceptief gehoorverlies, maar heeft nog te veel cochleair restgehoor om voor een cochleair implantaat (CI) in aanmerking te komen. Om cosmetische redenen voelt zij echter niets voor een in-het-bot-verankerd hoortoestel (BAHA).
Welke hoorprothese zou voor deze slechthorende, rekening houdend met haar type gehoorverlies en de cosmetische aspecten, dan de beste keus zijn?
1. Een conventionele beengeleidersbril.
2. Een hersenstam implantaat (abi).
3. Een in-het-oor hoortoestel (iho).
4. Een middenoor implantaat.
Q6 SKELET EN SPIEREN
Vraag 70
Drie spieren uit de diepe dorsale spiergroep van het onderbeen lopen langs de mediale enkel naar de voet.
Welke bewegingen kunnen deze spieren veroorzaken in het enkelgewricht?
1. Eversie en extensie.
2. Eversie en flexie.
3. Inversie en extensie.
4. Inversie en flexie.
Vraag 71
Bij jicht speelt het zogenaamde inflammasoom, een intracellulair gelegen eiwitcomplex, een belangrijke rol.
Tot welk product leidt activering van dit inflammasoom?
1. Cytokinen 2. Urinezuur
Vraag 72
Een 66-jarige man met pijnklachten aan zijn linker knie heeft op zijn röntgenfoto een duidelijke mediale en laterale gewrichtsspleetversmalling, osteofyten, sclerose en enkele subchondrale cysten.
Hoe groot is de kans dat bij het primair ontstaan van zijn aandoening genetische factoren een rol spelen? Deze ligt het dichtst bij …
1. 20%.
2. 50%.
3. 80%.
Q6 BELASTING EN BELASTBAARHEID
Vraag 73
Bij een fietstest trapt een persoon 343 W. Hij heeft een rustmetabolisme van 0,3 liter zuurstof per minuut en verbruikt bij de fietstest 5,1 liter zuurstof per minuut. Dit is puur op basis van koolhydraatverbranding (1L zuurstof leidt tot 340 J/s).
Wat is de netto mechanische efficiëntie van deze proefpersoon? Deze ligt het dichtst bij …
1. 12%.
2. 21%.
3. 79%.
4. 88%.
Q6 BEELDVORMING MET MRI EN ULTRAGELUID
Vraag 74
Doel van de keuze van de instellingen van een MRI-opname is het optimaal onderscheiden van weefsels. Twee weefsels die verschillen in T1 (‘overeindkom-tijd’) kunnen over het algemeen goed onderscheiden worden met behulp van een MRI- opname met een korte echotijd TE en een …
1. gemiddelde repetitietijd TR.
2. korte repetitietijd TR.
3. lange repetitietijd TR.
Vraag 75
Hieronder is het spectrogram weergegeven van de middelste cerebrale slagader in een foetus bij een zwangerschap 32 weken.
In dit spectrogram is te zien dat …
1. de diameter van het vat sterk fluctueert.
2. de slagader stroomopwaarts ernstig vernauwd is.
3. het bloed een deel van de tijd richting het hart stroomt.
Q6 HART EN BLOED, GASWISSELING
Vraag 76
Een 23-jarige patiënte meldt zich op de spoedeisende hulp met een smal-complex tachycardie met een hartfrequentie van 167 slagen/min. Om te differentiëren welke ritmestoornis er is, geeft de arts intraveneus een bolus adenosine. Het gevolg is dat de ritmestoornis niet stopt. Dit betekent dat …
1. alleen de AV-knoop in het re-entrycircuit zit.
2. alleen de sinusknoop in het re-entrycircuit zit.
3. noch de sinusknoop noch de AV-knoop in het re-entry circuit zit.
4. zowel de sinusknoop als de AV-knoop in het re-entry circuit zitten.
Vraag 77
Koolstofdioxide (CO2) wordt op diverse manieren in ons bloed vervoerd. Op welke manier wordt het grootste deel van CO2 in het bloed getransporteerd?
1. Als bicarbonaat.
2. Als carbaminaat.
3. Gekoppeld aan rode bloedcellen.
4. Opgelost in plasma.
Q6 HEMOSTASE
Vraag 78
Acetylsalicylzuur, het aspirientje, beïnvloedt de primaire hemostase. Welk enzym wordt geremd in de trombocyt?
1. Cyclooxygenase 1 2. Tromboxaaan synthase
Vraag 79
De bloedstolling is onder te verdelen in de initiatie-, de propagatie- en de terminatiefase. Verschillende complexen in de stollingscascade spelen hierin een belangrijke rol.
Welk complex is belangrijk voor de terminatie? Dit is het … 1. FVII-FX complex.
2. PC-PS complex.
3. Protrombinase complex.
4. Tenase complex.
Q6 PREVENTIE
Vraag 80Bovenstaand schema geeft de regulatie van de energiebalans in de hersenen weer.
Welke letter duidt het hormoon ghreline aan?
1. Letter A 2. Letter B 3. Letter C