• No results found

DE GESCHIEDENIS VAN KLEIN GELOOF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE GESCHIEDENIS VAN KLEIN GELOOF"

Copied!
146
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE GESCHIEDENIS VAN KLEIN GELOOF

Met een volledige beschrijving van zijn afkomst, geboorte, maagschap en opvoeding.

Zijn leven, geaardheid en zijn gedrag.

Zijn gestalte, wezenstrekken en eigenschappen.

Met enige van zijn laatste gesprekken en belijdenissen.

In 20 samenspraken tussen een herder en een rentmeester van de Koning

door

William Huntington

Dienaar van het Evangelie in de Providence Chapel te Londen

(2)

VOORREDE

AAN DE VERZWAKTEN (Psalm 6: 3), KRANKEN (1 Kor. 11: 30), HINKENDEN (Psalm 38: 18), TREURENDEN (Jes. 61: 3), BEZWIJKENDEN (Spreuk. 24: 10), ZWAKKEN (Psalm 38:) EN VREESACHTIGEN (Jes. 35: 4);

BROEDERSCHAP VAN SION; HETZIJ ONDERSCHEIDEN DOOR DE NAAM VAN LAMMEREN (Joh. 21: 15), GEITEN (Hoogl. 1: 8), KINDERKENS (1 Joh. 2: 12), NIEUW GEBORENE KINDERKENS (1 Petrus 2: 2), DUIVEN (Jes. 60: 8), KONIJNEN (Spreuk. 30: 26) OF MIEREN (Spreuk. 30: 25), OF WELKE WEZENLIJKE OF FIGUURLIJKE NAAM ZIJ MOGEN DRAGEN IN DE GEESTELIJKE EN EINDELOZE GESLACHTSLIJST

ZENDT HUN VRIEND EN NEDERIGEN DIENAAR GROETEN MET VOLMAAKTE VREDE, OP ZULK EEN TIJD.

ZWAKKE LIEDEN!

Ik heb lang een sterke begeerte gehad om een kleine verhandeling uit te geven, welke (onder Gods zegen) u tot nut kan zijn. Een kennis van mijn eigen zwakheid, en de overvloedige berichten van de zwakken in het geloof, die in de Heilige Schrift vermeld zijn, hebben mij aangezet om een arbeid van deze aard te ondernemen. En wat enige aandrang aan mijn begeerte gaf, was, dat ik vele voortbrengselen, zowel oudere als nieuwere, tot dat einde bestemd, gelezen heb, die met gezonde Godgeleerdheid in strijd zijn. De schrijvers zijn van de leerstellingen van Christus afgeweken, en hebben de verzwakten in de verdorven grondbeginselen van de vrije wil gevolgd. Zij schijnen zover van de grondslag der waarheid verwijderd, als de verzwakten van de verzekering der rotsen; welke, in plaats van hen van de oude bodem af te brengen, hen daarop bevestigt.

De waarheid voor hen te verbergen of achter te houden, of te trachten om hen op een grondslag buiten Christus te verzekeren, is hen te bevestigen, daar waar geen grond is. Zulk pleisteren moet uitgerukt, en ter neder geworpen, eer het hart ooit verzekerd kan worden. Job ontdekte zijn vrienden en vertroosters hieraan, zeggende: “Hoe dan, troost gij mij te vergeefs, ziende dat er in uwe antwoorden valsheid overblijft?” Job 21: 34. Dit is een opbouwen in de leugen, in plaats van de waarheid; en als nóch de grondslag, nóch het gebouw de toets van Gods woord kunnen weerstaan, hoe zullen zij dan “bestraffingen met vlammen vuurs” verduren!

Sommigen verkiezen niet slechts de leerstukken van de Verkiezing God en de Voorverordinering achter te houden, maar er lichtvaardig over te spreken, opdat die dingen hun niet zouden verschrikken, ontzetten, of terug jagen; hetwelk een aanmoediging is van hun opstand tegen hun Formeerder, in plaats van hen op te, bouwen in hun allerheiligst geloof, door de waarheid van Gods uitverkiezing aan te dringen.

De Zaligmaker gebood Klein Geloof, zowel als al de overigen, zich “te verheugen omdat hun namen in de Hemelen geschreven waren; en verheugde zich in de, geest voor hen, omdat Zijn hemelse Vader deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen had, en de kinderkens geopenbaard;” en omdat Hij ze Kinderkens noemt, schijnt het dat zij merendeels, zo niet allen, op die tijd kleingelovigen waren. En Petrus gelast de pasgeboren kinderkens, zowel als de anderen, om “hun roeping en verkiezing vast te maken. Want dat doende, zult gij nimmermeer struikelen.” Omdat de Zaligmaker deze dingen openbaarde als een zaak van vreugde, en Petrus, als hun veiligheid; wat bedoelen dan die heren, die ze tot niets dan struikelblokken en rotsen der ergernissen herscheppen?

Als dit fundament Gods vast staat, hebben deze zegel, welke verzekering kunnen dan zulke lieden voorstaan; en welke geestelijke indruk kunnen zij verwachten, die geleerd worden om deze dingen te bespotten, en gebouwd zijn op een zandgrond, waar hun verderf zeker is, groot te zullen zijn?

(3)

Wat mij betreft, (en ik spreek uit ondervinding) het zou mij niet verwonderen, wanneer een belijder die dusdanig misleid en verhard was, zijn dagen in een krankzinnigenhuis eindigende, of door zelfmoord ontkwam. Ik weet dat dit bij velen, het geval is geweest, die de strijd hebben gewaagd tegen de verkiezing en het voornemen Gods, totdat zij, in rechtvaardig oordeel, aan de duivel zijn overgegeven, gelijk Alexander de kopersmid, en Hymeneüs, die de waarheid tegenstonden, totdat zij beiden aan de satan werden overgegeven, opdat zij zouden leren niet meer te lasteren, 1 Tim. 1: 20.

Voor zover ik voorgelicht ben om te zien, heb ik getracht nauw bij de waarheid te blijven. Want het is voor mij een genoegen, zowel als dit voor Johannes was, die zich verheugde als hij zag, dat niet alleen de uitverkoren vrouw, maar “ook haar kinderen in de waarheid wandelden.” 2 Joh. 1: 5.

Ik was enige tijd in tweestrijd welke vorm ik zou aannemen om mijn gedachten onder u te zenden, en verschillende vormen werden ontworpen, totdat ik ten laatste besloot ze in de vorm van een samenspraak te geven, als zijnde de bevattelijkste wijze, waartoe ik aangemoedigd werd door het Hooglied. De personen die bestemd zijn om het voor te dragen zijn:

Een Rentmeester van de Koninklijke Huishouding, en een Herder van des Konings Kudde,

welke beiden Schriftuurlijke beelden zijn, en aan de Rechtvaardigen goed bekend.

Ik ben enigszins overvloedig geweest met het woord Gods, wetende dat zwakke zielen na hun eerste ontwaken, met grote omzichtigheid voortgaan, en niets durven wagen zonder geestelijke waarschuwing; geboden zijnde zich te ontzetten, hun weg te zuiveren, door daarop acht te geven in overeenstemming met Gods woord.

Het is niet te verwachten dat een werk van deze aard van enig nut kan zijn voor gelovigen, die opgewassen zijn en bevestigd in de tegenwoordige waarheid, “zij die mannen zijn, doen de kinderachtige dingen ter zijde” of zij zouden begerig moeten zijn om een kaart van hun reizen te zien, of naar een doorlezing van het dagboek van hun kindse dagen, toen zij aan de leiband liepen.

Er zijn te allen tijde enige van Gods kinderen geweest en er zullen er tot het einde der tijden zijn, die wankelen aan de beloften, en neergebogen gaan, uit vrees van mislukking, wie de rust der heiligen ontbreekt, of de genade Gods missen. Zulken wordt het daarom opgedragen, en voor dezulken is het bestemd; hopende, dat, omdat God ons geboden heeft “de zwakke handen te versterken, en de wankelende knieën te schragen”, het Hem mag behagen, het op de weg van velen van hun te werpen, en de lezing er van te zegenen tot de groei van hun ziel, troost, en bevestiging.

Er worden er velen in de eenvoudigheid en kracht van het Evangelie gevonden, die zeer weinig licht bezitten in de grote dingen daarvan; en velen werden verlicht om grote dingen in de letter daarvan te ontdekken, die er nooit de eenvoudigheid van kenden noch de kracht er van gevoelde.

Mijn doel in dit werk is niet om Klein Geloof te believen, noch om hem te dulden in zijn grillen, noch om zijn twijfelzucht aan te moedigen, noch om hem in valsheid op te bouwen, veel minder om hem in het ongeloof te bevestigen. Waar ik naar streef, is om hem te tonen wat Geloof is, en wat niet; waar hij recht in heeft, en waar hij ongelijk in heeft; wat in hem te rechtvaardigen is, en wat te berispen; wat hij van zich zelf zegt, en wat God van hem getuigt; wat God aan hem verricht heeft, en wat verwacht kan worden dat voor hem gedaan zal worden, overeenkomstig de belofte; en het verschil tussen een zuigeling in de genade en een verscheurende wolf; Klein Geloof, en een kleine vos;

de oprechtheid van de één, en de inwendige list van de ander. De één heeft de waarheid lief, de andere haat haar; de één beeft voor het woord, de andere is er tegen verhard; de één komt tot het

(4)

licht, de andere klemt zich aan de duisternis vast; de één eert hen die de Heere vrezen, en veracht slechten; de andere haat de rechtvaardigen, en spreekt goed van valse profeten en hierin worden de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar.

Er is enige melk, lezer, en enige vaste spijze; iets goeds voor de Heere de God van Israël, hetwelk is het geloof; en enige slechte dingen, zoals ongeloof, en verkleefdheid aan het vlees, hetwelk afkerig van Hem is. In het kort, u zult enigen van uw beste gestalten en enigen van uw slechtste gevoelens, uw beste en uw slechtste uren, edele daden, en ellendige misleidingen; moedige schoonheden, en bezwijkende toestanden; de waarheid der genade, en vleselijke zwakheden zien aangewezen. Dat de Heere er Zijn zegen op geve, en er vertroosting aan toevoege, is het gebed en de begeerte,

KLEINE KUDDE!

Van uw dienstwillige vriend en dienaar in Christus Jezus, William HUNTINGTON. S. S.

Winchester Row

(5)

EERSTE SAMENSPRAAK

Terwijl een rentmeester van Zijn Majesteits Huisgezin op zekere morgen voor zijn gezondheid rondwandelde, ontmoette hij een boerse herder, die hij op de volgende wijze aansprak:

Rentmeester. Ik wens u goedemorgen, herder. Herder noem ik u. Want dit schijnt u te zijn, door de herdersstaf, die in uw hand is.

Herder. Goedemorgen, mijnheer. U hebt mij recht genoemd. Want een herder ben ik van beroep, zo een als ik ben.

Rentmeester. Zo’n bezigheid als de uw stelt de lieden aan allerlei soort van weer bloot nat en droog, koude en hitte; en zij vereist wijsheid en waakzaamheid, vooral wanneer een mens bezorgd is om

“een deel te geven aan zeven, ja ook aan acht” (Pred. 11: 2).

Herder. Het is waar; en hoe meer een mens zorg draagt voor zijn kudde, hoe minder hij in de wereld geacht wordt. Want het is in onze dagen gelijk het in de dagen van Jozef was “Alle schaapherder is den Egyptenaren een gruwel” (Gen. 46: 34).

Rentmeester. Het is beter de Egyptenaren een gruwel te zijn, dan een gruwel voor Hem die hem bezigt.

Zij die het opzicht over de kudde hebben, moeten het loon van de Opperherder ontvangen, wanneer Hij zal verschijnen. “De lammeren zullen, zijn tot uw kleding, en de bokken de prijs des velds” (Spr.

27: 26); of “een rantsoen voor de lammeren” (Spr. 21:18). “De eerstgenoemde zal op zekeren dag komen om uw loon; zo zal uw gerechtigheid in de toekomstige tijd voor u antwoorden” (Gen. 30:

33.

Herder. Dit is het, en dat het mij bij tijden vergund wordt een weinig zakgeld te ontvangen; maar anders is de behandeling die ik ontmoet heb, genoegzaam geweest om iedereen van zijn werk weg te jagen, die het uit eigen beweging op zich genomen heeft. Hoewel ik in de dagen vanouds veel heb horen spreken over stomme honden, heb ik er maar zeer weinigen van gevonden want hoewel zij al niet tegen de wolf konden blaffen, konden zij de schapen doen schreeuwen, en mij ook.

Rentmeester. Zeg mij eens, hoe groot is het getal van uw kudde?

Herder. Ik kan het niet juist zeggen; de Opperherder houdt het boek van de namen en het aantal;

maar ik geloof dat er wel over de duizend zijn.

Rentmeester. En moet u die allen zelf weiden, en in de schaapskooi voeren?

Herder. Ja; ik ben genoodzaakt ze te trekken, en ze ook alle twee of drie dagen te verwisselen. Want schapen gedragen zich nooit lang goed samen op weg; hoe meer zij veranderd worden hoe beter zij groeien.

Rentmeester. U hebt er enige lammeren onder gelijk ik merk; en enige wijfjes die hoog zwanger zijn.

Zij brengen toch niet regelmatig, noch liefelijk voort, is het wel zo?

Herder. Deze soort schapen zijn gelijk aan oranjebomen; zij zijn het ganse jaar door in de bloei of in het dragen.

(6)

En enige van de zwakste lammeren geven mij meer moeite dan al de overigen; zij kruipen altijd door de horden. Ik ben bevreesd dat mijn Meester hen de hond Smut (vuilheid) na zal zenden. Want dat verslindend dier maakt zulk een verwoesting onder de zwakken, dat hij hun niets overlaat dan “twee schenkelen of een stukje van een oor” (Amos 3:12). En soms vrees ik zo op het gezicht daarvan, dat ik zou wensen liever alles te zijn geweest dan een schaapherder. Het is als een zwaard door mijn aderen, en ik ben genoodzaakt uit te roepen: “Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds” (Ps. 22: 20).

Rentmeester. Tevreden te zijn in onze stand is het beste. Er bestaat geen plaats van dienstbaarheid zonder haar moeilijkheden en onaangename omstandigheden. Waar iemand in geroepen is, laat hem daarin blijven. Op een rollende steen groeit geen mos. Ik word niet weinig bestreden, waar de grenzen van mijn verblijfplaats afgebakend zijn.

Herder. Als ik zo vrij mag zijn, u te vragen mijnheer, zeg mij dan eens, wat kan uw roeping of bedrijf zijn? Noch uw handen, nóch uw gelaat duiden aan dat u hard werkt.

Rentmeester. Er is een arbeid der ziel, en een arbeid des lichaams. Ik ben in beiden geoefend; en ik geloof dat het eerstgenoemde het zwaarste is.

Herder. Zorg en angst putten zeker een mens uit, of anders zou Jethro nooit Mozes geraden hebben om zulk een aantal mannen uit te kiezen, ten einde zijn last te helpen dragen.

Rentmeester. Ik heb daar mijn aandeel van. Want het is mij ten deel gevallen een van de rentmeesters te zijn van het huishouden van Zijn Majesteit of wat gewoonlijk genoemd wordt een boekhouder over de keuken, zodat de zorg van velen op mij rust; en u weet dat het van de rentmeesters wordt vereist, dat elk getrouw bevonden worde.” (1 Kor. 4: 2)

Herder. Ja, u moet rekenschap geven van de goederen van uw meesters, zowel als ik van mijn kudde;

en, als wij ten volle overtuigd zijn, dat wij het met blijmoedigheid en niet met smart mogen doen, verwekt het troost en bevrediging aan ons gemoed. Maar het ambt van een rentmeester in de Koninklijke Familie moet een veel gemakkelijker plaats en een meer eervolle levensstand zijn dan die van een herder.

Rentmeester. Hij is de beste beoordelaar van het wringen van de schoen, die hem zelf draagt. Een rentmeester wordt veel benijd; velen van de bedienden zijn verplicht tot hem te komen om behoeften, raad en onderricht, en, als hij trouw met een elk handelt, zal iedereen op zijn beurt hem iets zoeken aan te merken.

Herder. Dat is zeer waar, mijnheer. Ik vergiste mij geheel in mijn beoordeling van u. Ik zou u niet voor een bediende gehouden hebben; ik dacht naar uw edel voorkomen dat u een beroemd winkelier bent, iemand die voor uzelf zaken deed.

Rentmeester. Dat zij verre! Want geen van onze familie heeft ooit voor zichzelf zaken begonnen, dan die tot de bedelstaf vervielen. Daarom wens ik nooit ontslagen te worden uit de dienst van mijn Majesteit, onafhankelijk van Hem te zijn, of een uur lang op mijn eigen handen te berusten, niettegenstaande de vele onaangename dingen, die mijn dienst vergezellen.

Herder. Ik bid u, mijnheer, zeg mij eens wat kan voornamelijk uw bezigheid zijn?

(7)

Rentmeester. Ik voorzie voor een gedeelte van het huisgezin zulke dingen als Zijn Majesteit mij gebiedt voor hem te krijgen. Ik koop het vlees, de wijn, olie, melk, honig, boter en vruchten; ik onderzoek de kelder en de kleerkamer, en merk op de deuren en poorten; ik ontvang de bevelen en draag de grieven, klachten, verzoekschriften en dankbare erkentenissen, voor de Koning

Herder. Inderdaad! U hebt veel op uw handen, en in uw hoofd ook, daar u een aantal rekeningen te ontwerpen, vele boeken bij te houden en af te sluiten en vele berekeningen te maken hebt. “Want dien veel toevertrouwd is, van die zal te meer geëist worden.” (Luk. 12)

Rentmeester. Het is waar: en waar veel geschonken is, wordt veel geëist. Wanneer een mens niet stipt is, zal hij zijn ambt geen eer aandoen, en als hij eens zijn hoedanigheid verliest, dan is het tien tegen een, als hij nog van enig nut in het huisgezin is, schoon hij mocht slagen in het verkrijgen van een pensioen voor zichzelf. En wanneer Zijn Majesteit hem maar in het minst schijnt te eren of te begunstigen, zijn er velen die zijn wankelen gadeslaan. “Geef ons te kennen, zeggen zij, en wij zullen het te kennen geven!” (Jer. 20: 10).

Herder. Het verwondert mij dat Zijn Majesteit zulke mensen toelaat de Koninklijke vertrekken te naderen, want Hij is niet iemand die een ogendienaar begunstigt, of een kwaaddoener helpt, (Job. 8:

20).

Rentmeester. Velen naderen tot hem, en naderen tot zijn tegenwoordigheid, die nimmer gunst in Zijn ogen vonden. In een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren, houten en aarden vaten, maar ook de beste en slechtste dienaren. Wij hebben een oude knaap die vergund wordt over de plaats van het paleis rond te slenteren, die daar al een aantal jaren geweest is; die zich met iedereen, elke zaak en elk woord bemoeit.

Herder. Misschien wordt hij gehouden om zijn vroegere goede diensten. Als hij daar niet in gunst was, zou hij, dunkt mij, niet toegelaten worden onder het huishouden te verblijven.

Rentmeester. Wat zijn goede diensten betreft, het is nooit in zijn vermogen geweest er enige te verrichten; ook is hij geen vriend van de Koning, noch de Koning van hem. Ik geloof, dat hij hoofdzakelijk daar toegelaten wordt ter beproeving van de getrouwe dienaren, gedurende het welbehagen des Konings. Velen hebben gewenst en gesmeekt om zijn finaal ontslag, of eindelijke verwoesting; maar hij is daar nog, en hij zal daar wel blijven.

Herder. Wel mijnheer, “wat niet genezen kan worden moet verdragen worden.” Zeg mij eens, heeft Zijn Majesteit vele kinderen?

Rentmeester. O ja! Zij vermeerderen en vermenigvuldigen. De Koningin is altijd zwanger of in het kinderbed.

Herder. En zeg mij eens, wie zorgt er voor de kinderen? Ik veronderstel dat iedereen een bijzondere min en baker heeft; is het zo niet?

Rentmeester. Iedereen van het huisgezin die maar wil kan ze zogen, (Jes. 66: 22); op de handen dragen, (Klaagl. 2: 22); troetelen, (Jes. 66: 12); op de zijde dragen en wiegen. En die van het huisgezin, zelfs de jonge vorsten en vorstinnen, die nauwelijks zelf zonder leiband kunnen gaan, houden er van om hen rond te leiden. Ik heb er soms een gezien, die zelf van zwakte struikelde, pogende een ander te behoeden van in de sloot te vallen, en sommigen, die zo slecht van ogen zijn, dat zij niet in staat zijn

(8)

om naar het kaarslicht te zien, veel minder naar de zon, trachten dikwijls anderen terug te brengen van, of te waarschuwen tegen het zwarte hol, of de afgrijselijke put.

Herder. Dat is een goede zaak. Het is met hen evenals met de lammeren; hoe meer zij rondspringen en spelen, hoe harder zij groeien, en hoe meer zij toenemen; en zo is het met de kinderen; hoe meer zij rondtuimelen hoe beter. Dat behoedt ze voor de Engelse ziekte; en sterkt hun leden, als zij hen niet te veel toegeven, noch hen te ruw behandelen.

Rentmeester. Te veel vingers bederven dikwijls de pastei; en te veel bakers bederven dikwijls het kind.

Allen krijgen geen zuivere melk, die uit de borsten zuigen; sommigen zuigen het vergif der adderen (Job 20: 16), dat hen in haar jeugd de groei belet; en het is een zeldzaamheid hen met gelijke hoofden te zien. Anderen voelen en koesteren hen weer als ware minnen, (1 Thess. 2:7). En wat de kinderen betreft, hun smaak is niet zeer scherp om het te onderscheiden (Job 6:30). Gestolen wateren zijn zoet (Spreuk. 9: 17), zowel als de honig, en wanneer zij de zoetigheid slechts proeven, is het hen genoeg, dan slikken zij alles in.

Herder. Maar zeg mij eens, mijnheer, hebt u de zorg over hen? Dat werk is meer geschikt voor vrouwen dan voor mannen.

Rentmeester. De moeder en haar dochters zijn gelast haar te zogen en op haar zijden te dragen, zoals wij dikwijls aangemerkt hebben, maar zodra zij van de knie af zijn, heb ik de zorg over hen. Als rentmeester van het huishouden heb ik hen “ter rechter tijd het bescheiden deel spijze te geven”

(Luk. 12:42); te letten op hun wegen, gewoonten en opvoeding en tegelijkertijd naar hun kleding:

want er is “een bezoeking over de vorsten, en over de kinderen des Konings, en over allen die zich kleden met vreemde kleding” (Zef. 1: 8). En wanneer zij gebrekkig, ziekelijk, zwak, of door de Engelse ziekte gekweld worden, dan heb ik meer moeite met zulk een kind dan met al de overige huisgenoten. Ik heb er drie van deze tegelijk onder mijn zorg gehad en ik twijfelde altijd of zij wel ooit in staat zouden zijn alleen te gaan en zichzelf te spijzen of niet, maar twee daarvan zijn nu van mijn zorg ontslagen.

Herder. Zeg mij eens, wat zijn hun namen? Staan zij in het Hofregister?

Rentmeester. Ja; de naam van de een is Zwak Hart, (Ezech. 16: 30), de andere Botte Duif, (Hoséa 7: 11) en de laatste Klein Geloof (Matth. 6: 30). Hetwelk bewijst dat de eerste een hart heeft, hoewel zwak; de tweede een duif is, hoewel dom, en de derde een geloof heeft, hoewel slechts klein.

Herder. Ik merk, mijnheer, dat wij, beiden dezelfde Meester dienen, hoewel u in het huishouden, en ik in de weide ben. Zeg mij dus de reden waarom zovelen van de kinderen van Zijn Majesteit zo dikwijls door de Engelse ziekte aangetast, en zwak zijn. Men zou denken dat de Koning geen onkosten zou ontzien en daarom moest de Koningin de beste hulpmiddelen en haar kroost de beste verzorging hebben.

Rentmeester. De schuld ligt niet aan de Koning, die geen onkosten ontziet, noch aan de Koningin, die een schone vrouw is (Jer. 6:2), maar zij, ligt hoofdzakelijk aan de regeerders van het huis, die dikwijls vooringenomen, niet getrouw aan het hen toevertrouwde, noch waakzaam zijn om er de indringers buiten te houden, maar dikwijls onwijze en onbekwame lieden aan de jeugdigen in het huisgezin aanbevelen, totdat het bij tijden meer lijkt naar Achab’s hof dan naar David’s paleis. Bovendien zijn de kermtijden, de tijden, waarop de oude dames alle in beweging zijn; zij zijn op zulke tijden altijd zeer druk en bezig en terwijl de Koningin in arbeid is, heeft zij genoeg te doen met onder haar

(9)

smarten te baren en kan daarom niet zeggen wie er om haar persoon zijn, hetzij vrienden of vijanden. Zijn het de laatsten, dan ligt de schuld bij hen die de doophefsters geroepen hebben, of aan hen die zij hebben aanbevolen. U weet dat niet iedereen koningsgezind is, die de kandeel van de Koningin proeft; vele lieden komen rondom het kinderbed, waar iedereen haar gemoed vrij uitspreekt, en over het algemeen vrij vloeiende, nadat de kraamanijs is opgebruikt, totdat, na verloop van tijd, het geschreeuw gelijkt aan dat van de verwarde menigte te Eféze; sommigen zeggen dit, anderen weer wat anders, totdat de meesten niet weten waarom, en waartoe, zij samen zijn gekomen.

Op die tijden gebruiken onbegenadigde personen een gemaakte taal, en rammelen wat in het wild, wat hen als bekenden in het huisgezin doet schijnen, en wanneer iemand getrouw is aan wat hem opgedragen is, en poogt ze er uit te krijgen, dan handelt weer een ander tegen zijn geweten, in het pogen om ze er in te houden; en er waren er te veel van die rondom de personen van de Koningin, terwijl zij in arbeid was met Klein Geloof, Domme Duif en Zwak Hart.

Herder. Goed mijnheer, maar laat die doophefsters zijn wat zij willen, haar Majesteit had ongetwijfeld haar vaste maagden of kamerdienaressen rondom haar, en ongetwijfeld haar geschikte vroedvrouw;

en de zorg voor de persoon van de Koningin moet voornamelijk in zulke handen berusten.

Rentmeester. In onze dagen geeft elke mollenvanger voor, met het vak van de vroedvrouwen bekend te zijn; en elke onvruchtbare oude vrouw zal bij de weeklachten raad geven, welke niet eens weet wat wezenlijke bevruchting betekent, veel minder de bittere smarten van het kinderen baren. Deze verhaasten over het algemeen de geboorte, daar zij niets bij ervaring weten. Maar omdat zij van afluisteren enige klanken ingezogen hebben, willen zij dus de natuur niet met haar eigen zwakheid laten worstelen, noch de Voorzienigheid van Zijn raad laten uitvoeren.

Herder. Zulke zijn gelijk aan enige herders die ik gekend heb, die, door hun overzorgvuldigheid, meer kwaad dan goed in de lammerentijd doen. Als een ooi wat langdurig is in het werpen, zijn zij haar altijd voor in de lammeren te verlossen, uit vrees van het te verliezen; door welk middel menig lam een verstuikte, of uit zijn plaats getrokken schouder heeft, die het gedurende haar gehele leven of zwak of kreupel heeft doen zijn. Terwijl de beste manier is om haar kop naar de berg Sion, of naar de verhevene grond te draaien, en op te merken dat zij voordelig liggen, hen verzorgen, en over hen waken, de wilde dieren, en de dwaze herders, die niet verstaan kunnen (Jes. 56: 11), te beletten om er zich mede in te laten, en ze toe te vertrouwen aan Hem, die de lammeren in zijn schoot draagt, en de zogenden zachtjes leidt, (Jes. 40: 11).

Rentmeester. U spreekt als een herder die kennis van zijn zaken heeft. De natuur, wil niet gedwongen worden; noch de Voorzienigheid verhaast. Blinde, onbekwame of onwetende mensen, die iets voorwenden, doen evenveel kwaad in het Koningshuishouden, als zulke dwaze herders in de weide uitrichten. Want als iemand van het huis geraakt is door bleekzucht, of met verlamming, het moeilijk heeft of misselijk is, hetzij de Koningin, of iemand van haar bijwijven, dienaressen of prinsessen dan wordt het alles als Sions arbeid erkent. Terwijl sommigen kermen onder een valse ontvangenis: “zij ontvangen moeite en baren ijdelheid, en haar buik richt bedrog aan” (Job 15: 35).

Anderen zijn bevrucht geweest en hebben gearbeid en wind gebaard. Zij brachten geen behoudenis aan; noch werden zij zelfs verlost, totdat de belofte kwam: “uw doden zullen leven” (Jes. 26: 18, 19).

Sommige, welke zich de naam van Koningin toe-eigenen, en Zijner Majesteits persoon aangrijpen, zien al haar heerlijkheid en glans verdwijnen, zodra zij haar handen op haar lendenen leggen. “Haar heerlijkheid zal wegvliegen als een vogel, van de geboorte, en van ‘s moeders buik, en van de ontvangenis af” (Hoséa 9: 11). Anderen baren, na een grote hoeveelheid nabootsingswerk, alleen om de aandacht van de doophefsters op te wekken, “een slak die wegsmelt”; het is, een misdracht, die de zon niet aanschouwt” (Psalm 58:9). Die allen gaan, in sommiger ogen, voor bevruchte vrouwen door;

(10)

er worden toebereidselen gemaakt; handdoeken en kussens worden toebereid”; (Ezech. 13: 18) “de specerijhof wordt beroofd”; (Hoogl. 6: 2) “droombekers en vertroostingen vliegen rondom, zelfs voor de doden, voor zulken als de bruid niet zijn.” (Jes. 16:7, 8) En elke vroedvrouw vertroost de huichelaar, totdat de ontijdige geboorte de ontvangenis van de dienstbare vrouw openbaart; totdat

“zij die verzadigd was, haar heeft verhuurd om brood” (1 Sam. 2:5) en daarna als zij dan een pest en een plaag wordt, voor elke koninklijke verblijfplaats in de bezittingen van Zijn Majesteit. Oude paleizen zowel als nieuwe, van het Koninklijk huisgezin van Abraham af tot op Salomo, en van Salomo af tot de laatste wettige regering van de Vorst des Vredes, werd het Huisgezin meer of min verpest door deze vreemde vrouwen.

Herder. Maar u denkt toch niet, Mijnheer, dat Zwak Hart, Domme Duif en Klein Geloof, kinderen van overspel, of een zaad van de valsheid zijn? Zij zijn niet uit overspel geboren, zijn zij wel? Als zij de kinderen van de bijwijven, of van de verlatene, die geen man heeft, waren, zou u er, dunkt mij, de zorg en last niet van hebben. Want het brood van Zijn Majesteit mag niet voor de honden of voor de vreemdelingen van Asdod geworpen worden (Neh. 13:24).

Rentmeester. Het is waar, deze drie kinderen van het woud zijn niet onecht; zij zijn de uitspruitsels en nakomelingen Sions (Jes. 22:24) en worden de struikelenden van het huis Davids genoemd (Zach.

12: 8) en hun zwakheid is voornamelijk toe te schrijven aan de vroedvrouwen en doophefsters, die hare Majesteit in de verlossing bijstaan. Die geen schuld hebben om de geboorte haar loop te laten, noch wijsheid om te waken en de gebeurtenissen van de Voorzienigheid af te wachten, welke deze gewichtige vraag doet: “zoude ik de baarmoeder openen en niet genereren? Zou Ik die genereer, voortaan toesluiten?” zegt uw God (Jes. 66: 9). Het werk moest overgelaten worden aan Hem, Wiens werk het is; en Zijne hulp moest afgesmeekt, en Zijn tijd onderworpen worden aan Hem, die alle dingen een tijd gesteld heeft. Een tijd om geboren te worden, en een tijd om te sterven. Maar in plaats daarvan wordt de geboorte verhaast; bedreigingen gebezigd; ernstige waarschuwingen worden gegeven; verschillende raadgevingen worden opgevolgd; alle soorten van indringers worden binnengeroepen; eindeloze raad, waarvan sommige goed, en andere verkeerd wordt opgevolgd.

Dikwijls wordt er geweld gebruikt, en wat worden zij met hun verschillende lange broeken, oorvijgen gevende tongen, en dwangmiddelen, gedwongen eer het besluit bare (Zef. 2:2). Ik geloof dat het beter is te lang (gelijk Efraïm) in de geboorte te blijven staan (Hos. 13: 13), dan (gelijk Ismaël) veertien jaren voor de tijd van de belofte een vertoning te maken. Want “de breuk zal zeker zijn op hem, die doorgebroken is” en zijn naam zal Perez genoemd worden” (Gen. 38: 29).

Herder. Wij hebben juist zulke nieuwelingen onder de kudde gehad, als u in het Huisgezin hebt.

Sommige lopen met voeder zodra het vee zich buigt om haar jongen voort te brengen, en hun smarten uit te werpen; andere met warme dranken, en enigen die hen drenken met een hoorn, wat hen slechts overlast aandoen is. Want als zij in de smarten zijn, kunnen zij niet eten, slechts bij tussenpozen, als er een weinig verlichting van smart is. Om hen tijdig in de schuur te krijgen, als het weer koud is te verzorgen, en te bidden gelijk de Psalmdichter deed als onze kudde duizenden werpen, ja bij tienduizenden op onze hoeven vermenigvuldigen, (Psalm 144: 13), is naar mijn oordeel, de beste manier om het te bespoedigen. En gelijk het met het vee is, zo is het ook in deze betrekking met het menselijk geslacht. Als de vrouw haar behoorlijke tijd niet voldragen is, moet haar nakomelingschap natuurlijk zwak zijn.

Rentmeester. Ik twijfel echter niet of deze kleintjes zullen voor eeuwig leven; nochtans zijn zij te beklagen, omdat zij verwaarloosd waren. (Tit. 1: 13, 2 Kor. 13: 10). U weet dat er zijn die woorden als het steken van een zwaard onbedacht uitspreken; maar de tong van de wijzen is medicijn. (Spr. 12: 18). Deze snijdt een kind van de wijsheid van het vlees af, en verwekt “een vrees in het hart, welke (gelijk de

(11)

wijsheid zegt) medicijn voor zijn navel, en bevochtiging voor zijn beenderen zijn zal.” (Spr. 3: 8). De banden van de natuur zijn sterk; en het kind dat daarin verward is, kan zeker zijn uit het oude vat te drinken en achteruit gezet te worden. “Gaat achter mij”, zei de Koning tot Klein Geloof; “gij zijt mij een aanstoot, want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der mensen zijn.” (Matth. 16:

23). Vandaar de zware beschuldiging in de oude oorkonden “Aangaande uw geboorten: ten dage als gij geboren waart, werd uw navel niet afgesneden.” (Ezech. 16:4). De arme kinderen die dusdanig verward zitten in de strikken van de natuur, moeten onvermijdelijk voedsel uit vlees en bloed trekken. En waar dit het geval is, kan de geboorte niet helder zijn. Want “wij zijn niet geboren uit de bloede, noch uit de wille des vleses, maar uit God.” (Joh. 1: 13). Ja, en het is in onze dagen geen ongewone zaak een dienstbaar kind de hoogste ambten in het huisgezin van zijn Majesteit te zien innemen; het gehele huisgezin bevelen en onderrichtingen gevende, zich aan Hagars knieën vastklemmende in plaats van aan Sions schoot; vastklemmende aan de eerste Adam, in voorkeur boven de tweede. Waren nu de arme wichtjes behoorlijk behandeld toen zij kwamen, dan had men ze moeten brengen naar de fontein die voor het huis Davids geopend is, met dringend aanhouden, om gewassen en zacht, teer en minzaam te worden. Zij moesten besprengd zijn geworden met zout door de bediening van de genade; en gebakerd zijn met de gordel van de waarheid, die de lendenen van het gemoed opschort en hen voor wankelen bewaart. Maar, arme wichtjes! Zij vervielen in de handen van vroedvrouwen die geen kennis hadden, en geneesheren van geen waarde, en bakers zonder waarheid noch medelijden. En van de zodanige klaagt God: “Uw navel werd niet afgesneden en gij waart niet met water gewassen toen Ik u aanschouwde. Gij waart ook geenszins met zout gewreven, noch in windselen gewonden. Geen oog, had medelijden met u, om u een van deze dingen te doen.” (Ezech. 16: 4, 5).

Herder. Maar ik bid u, mijnheer, zeg mij eens, wie werd er aangesteld om hen te verzorgen? Want, voorzeker als zij een deel zijn van het Koninklijk zaad, dan wordt er behoorlijk zorg gedragen, en geschikte personen tot het werk aangesteld.

Rentmeester. Dat zij van het Koninklijk zaad zijn betwijfel ik niet, omdat de Koningin kracht ontving om zaad te ontvangen (Hebr. 11: 11) en zij zou ook kracht ontvangen hebben om te baren (Jes. 66:9) als men haar alleen gelaten had. En dat er geschikte personen door de Koning aangesteld zijn om de kinderen te bakeren en te verzorgen, is ook waar. Maar sommigen die valselijk heersers geheten worden, en sommigen die dat werkelijk zijn, stellen er velen aan, die zijn Majesteit nooit aangesteld heeft. Dezulke stelden in vorige dagen koningen aan, maar niet door Hem; en hoopten voor zichzelven leermeesters op, maar niet op zijn bevel; en ook bakers. Waarom staat anders de voornoemde klacht opgetekend in de oorkonden, aangaande dat zij niet met zout gewreven, gewassen, noch gebakerd waren? En sommigen worden de Koning bedrieglijk toegeschreven en met teerheid gebakerd, wanneer zij niet van Zijn zaad zijn en anderen die dat werkelijk zijn, worden dikwijls in ongeschikte handen gesteld, die noch vriendinnen van de Koning, noch van het vaderland zijn, en dat ter wille van hun dozijnen en het salaris. En té velen van onze heersers merken er op, en nemen alles voor waarheid aan, wat deze oude eervolle juffrouwen bij de arbeid en de geboorte zeggen. Als iemand van de openhartige dames daar uitroept: “Dit is er een van het beloofde zaad, het is het juiste beeld van Zijn Majesteit; - terwijl wij weten dat sommige hoffelijke dames dezelfde lofrede zouden houden op een aap, als die in de wieg lag; - zijn ze niet te vertrouwen, en hun oordeel is niet te erkennen. Iedereen moet in zijn eigen gemoed overtuigd zijn, en getuigenis in zijn eigen geweten omdragen, als hij oprecht handelt, als iemand die rekenschap moet afleggen.

Want velen zullen uitroepen: Dit is een eigenlijk kind! Dat is een dierbaar zaad! En de andere is het eigen beeld van zijn Vader, neemt het in het Konings huisgezin op!” Hoewel, als u het in het licht brengt en het vergelijkt met de beeltenis des Konings (2 Kor. 3: 18) of met die Koningskinderen (Richt. 8: 18), wij wel mogen zeggen, wat een heer eens zei, die met mij in gezelschap was op een

(12)

kerkplein in Kent, waar wij enige roemvolle opschriften en grafschriften op de zerken van enigen van het gezworen vroedschap, en andere grote mannen, die tot die maatschappij behoorden, lazen.

Onder andere zeldzaamheden viel ons een bijzonder stuk beeldhouwerswerk in het oog, waarvan de bedoeling ons allen in verlegenheid bracht; maar na lang onderzoek begrepen wij dat de bedoeling van de kunstenaar het volgende was: “de tijd met zijn uurglas; de Rechter op de wolken; en de aarde welke haar doden wedergaf.” De heer maakte de gevolgtrekking, dat de vervaardiger het tweede gebod niet had overtreden, want hij had “geen gelijkenis gemaakt van iets dat boven in de hemel of beneden op de aarde is.”

En zo mogen wij zeggen van sommigen, die zich gaarne als nieuwe schepselen willen vertonen; het geveinsde masker schendt het beeld van de aardse Adam, en er is geen indruk te vinden van het beeld van de hemelse Adam. Maar, helaas sommigen, die zolang gewoon zijn aan het huichelen van de Jacobitische hovelingen; en zo dikwijls vooringenomen zijn ten gunste van hun vrienden, zullen er velen voor nieuw geboren schepselen laten doorgaan, en voor zoogsters ook, die nooit met iets anders dan bedrog zwanger waren, maar de nabootsing en de taal door opmerking, en de bakerkunst op enige stelselmatige wijze geleerd hebben, (Hos. 9. 14). En zelfs als Hagar binnen komt, kan zij ze een teug geven als zij wil; en haar kinderen van de dienstbaarheid worden gezonden om met hen te spelen, het is evengelijk, als zij maar zonder schreeuwen kunnen gehouden worden.

Herder. Dan handelen sommigen van de heersers in het huishouden evenals Mozes deed toen hij de kudde van Jethro weidde. Hoewel het niet zeer te verwonderen is. Want een man die in een paleis opgevoed is, maakt in het begin met zijn herderstaf maar een onhandig figuur. Maar wat ik wilde opmerken, was, dat hij zijn kudde naar de achterzijde van Horeb voerde; welke naar het bericht in een dorre wildernis en een uitgedroogd land gelegen is. Ik durf vrijmoedig te verzekeren dat David nooit zijn kudde daarheen geleid heeft, toen hij de ooien volgde die voldragen waren. Want hoewel hij schapen in de woestijn hield, zocht hij, nochtans naar de valleien, als grazige en groene weiden, stromen en rivieren, gelijk zo dikwijls in zijn schriften vermeld is. Maar Mozes en enigen van uw heersers schijnen zeer goed overeen te komen: hij leidde de kudde naar de achterzijde van de berg.

En als het de kinderen toegestaan wordt om naar Hagar te gaan, dan worden, zij er vlak voor gesteld.

Welke klank van muziek is het die daar van de heuvels weerklinkt? Hoor!

Rentmeester. O, lieve! Die klank wordt veroorzaakt door de zeven trompetters van zijn Majesteit. Daar het vandaag een hofdag is, hebben wij een feest op de heilige berg. Ik moet gaan lopen, want ik ben verplicht de tafel te dienen, maar ik zou u nog graag eens ontmoeten als zich een vrij uur mocht opdoen.

Herder. Ik zal morgen om half één mijn kooi opgeslagen en mijn kudde gedrenkt hebben, en kan ze veilig binnen de omheiningen laten. En zal, zo God wil, u precies om één uur onder de vijgenboom, aan de hoek van de muur wachten.

Rentmeester. Mijn tijd is mijn eigendom niet; maar als de Koning mij nergens anders heen zendt, zal ik daar zeker zijn. De Heere zij met u.

(13)

TWEEDE SAMENSPRAAK

Herder. Wel mijnheer, u loopt totdat u geheel buiten adem bent.

Rentmeester. Ja, ik ben een half uur over de bepaalde tijd, maar ik kon het niet helpen. Want juist toen ik weg, wilde gaan, kreeg Klein Geloof mij beet, zoals hij dat dikwijls doet. Want als er niets op de tafel is, dat hij kan eten, dan ben ik er zeker van dat hij mij volgt naar de spijskamer, de kelder, of de provisiekast, om te zien of ik niet een geheim brokje, of dropje vertroosting, voor hem bewaard heb; en als ik het heb, geef ik het hem gewoonlijk.

Herder. Ik dacht gisteravond, dat als iemand, ons gesprek van gisteren gehoord had, het veel lachen onder de zotten zou veroorzaakt hebben. Ja, en als sommigen, die Herders en Rentmeesters genoemd worden, onze redevoering over barensnood, geboorte en dergelijke gehoord hadden, dan zouden zij ons gelasterd hebben als onbetamelijk en onkuis, zo niet bespot over het gebruiken van zulke onreine taal.

Rentmeester. Hij die te rein in zijn mond is om de geheiligde woorden van de oorkonden des Konings te bezigen, is te verlaagd én te onrein in zijn gemoed, om in de dienst des Konings gebezigd te worden. De heilige oorkonden van Zijn Majesteit, en de woorden waarin zij uitgedrukt zijn, werden door de reinste Geest, die ooit bestond, ingegeven en door de heiligste mensen, die ooit bestonden, te boek gesteld. Daarom werpen zij, die de gezonde woorden van de heilige oorkonden lasteren als onpasselijk en onrein, hun zwadders op de Auteur van de stijl, en op de heilige familie welke de erfgenamen zijn van de belofte, en moeten door een verschillende geest van hun worden bestuurd, welke geen andere kan zijn dan die een vuile of onreine geest genoemd wordt.

Herder. Zo het Petrus niet toegelaten werd, de heidenen, die de Heere geheiligd had, gemeen of onrein te heten, welke vrijheden moeten zij dan nemen, die zulk een taal bezigen tegen de woorden van des Konings mond. “Zou een man reiner zijn dan zijn Maker?” (Job. 4: 17). “De redenen des Konings zijn reine woorden.” (Psalm 12: 7). “Ja gelouterd.” (Psalm 119: 140). “Elk woord is doorlouterd”, (Spreuk. 30: 5). “En zij zijn liefelijke redenen.” (Spreuk. 15: 26).

Rentmeester. Zij die daar zeggen: “Houdt u bij uzelf en naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij.

Dezen zijn een rook in ‘s Konings neus, een vuur, de ganse dag brandende” (Jes. 65: 5). Welk vuur niet anders kan zijn dan het vuur van de zonde; en de rook is de vlam en de stank van de hoogmoed en van de onwetendheid, waarmee deze schepselen vervuld zijn. Evenwel, wij hebben een geslacht, dat rein is in zijn ogen; maar het ergste daarvan is, dat zij nooit van haar drek gewassen waren.

(Spreuk. 30: 12).

Maar wij zullen voortgaan met onze goede gesprekken over de Koning, en gebruik maken van de woorden, die Zijn Geest onderwijst; en deze reinen overlaten aan de barmhartigheid of wraak, van Hem, die gezegd heeft: “Die het woord veracht, die zal verdorven worden.” (Spreuk. 13:13). En op de grote dag, wanneer de verborgenheid van de ongerechtigheid geopenbaard zal worden, zal hun reinheid aan het licht gebracht worden; en dan zullen wij de voldoening smaken van te zien wat het werkelijk is, en dienovereenkomstig te oordelen.

Herder. Toen wij gisteren scheiden, hebt u gesproken van de slechte opvoeding die Klein Geloof gehad heeft; en dat hij soms toegelaten werd naar Hagar te gaan om door de kinderen van de dienstbaarheid te worden rondgedragen. Als dat het geval is, dan verwondert mij de zwakheid van Klein Geloof niet. Ik zou denken dat vrije vrouwen, het Koninklijk zaad, en de vaste en aangestelde

(14)

dienaren van het Huishouden het uitsluitend en gehele bestuur over de kinderen van de Koning moesten hebben.

Rentmeester. Als Sara, of de erfgenamen van de belofte, of één van Sara’s dochters die goed handelen, de gehele zorg over hen hadden, dan zou het niet zijn gelijk het is. Zodra, Izak geboren was, dreef Sara Hagar en ook haar zoon uit. Zij wilde nooit de dienstbare vrouw toestaan de erfgenaam van de belofte aan haar borst te leggen, opdat de melk uit het lichaam van de dienstmaagd haar beminde erfgenaam niet zou schaden; noch haar toestaan in het huis te blijven, opdat het kind haar slechte gewoonten niet zou aanleren: noch haar dierbaar kind evenmin. Izak moest de staat van zijn kindsheid zonder speelmakker doorbrengen liever dan van dat spottend kind des vleses het tollen of boogschieten te leren.

Herder. Hagar moet ongetwijfeld een eeuwige haat tegen Sara, en de Ismaëlieten tegen de Israëlieten hebben. Het huis van Saul was het nooit eens met het huis van David, noch de dienstbare vrouw met de gehuwde vrouw. Sinaï en Sion kunnen nooit overeenstemmen noch kan de verlaten Hefzibah goedkeuren: en zij die pogen hier verzoening te bewerken, staan in een bres die nooit toegemaakt kan worden; en verkondigen vriendschap waar de Koning vijandschap gesteld heeft, en maken vrede waar Hij beide een zwaard en een vuur gezonden heeft. Als iemand van de dienstbare kinderen te kort bij het hof van Sion komen, dan komen zij als spionnen, om de torens te tellen, de bolwerken te beschouwen of in te dringen in het bestuur van het Huishouden, in de regels daarvan, de wegen daarvan, en om een weinig te weten van de zuivere taal van het Hof. Alleen opdat zij in staat zouden zijn, om enige van de zonen en dochteren Sions te verstrikken. Egyptenaars zullen zich Egyptenaars betonen.

Rentmeester. Het is waar; en wij weten dat Egypte de meest aan afgoderij en toverij overgegeven plaats onder de hemel was; en de apostelen verklaarden, dat al de kinderen van de genade in Galatië, die naar de zinnebeeldige Hagar gingen, betoverd waren. O, uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd! Maar wij hebben er aan het Hof die Hagar hoog roemen, en over haar familie wenen, die zelfs zo vol vleselijke smaak zijn, dat zij hun bitse verwijten uitwerpen tegen die welke getrouw zijn aan ‘s Konings Huisgezin, en die sommigen het Vorstelijk zaad noemen die tot zelfmoord zijn gekomen, wanneer de wetten van Sion verklaren, dat geen moordenaar het eeuwige leven in hem blijvende heeft en zelfmoord is de ergste van alle moord.

Herder. Zo dit het geval is, moet het ongetwijfeld zwaar gaan met deze drie arme kinderen. Vergeef mijn onbescheidenheid, mijnheer, terwijl ik om inlichting vraag, wie is de vroedvrouw van Hare Majesteit? Of liever, wie zijn haar vroedvrouwen? Want ik veronderstel dat zij er meer dan één heeft.

Rentmeester. Er zijn er twee, en niet meer. De beroemdste is een juffrouw Liefde. Haar stadswoning is binnen Jeruzalem, maar haar buitenverblijf is te En Rogel (1 Kon. 1: 9), dat zijn de tuinen des Konings, en ligt tussen Bethlehem en het dal Hinnoms. De andere is juffrouw Waarheid; zij is te vertrouwen, maar de andere is de beroemdste. Maar deze hebben personen die onder hen staan, maar zij zelf hebben altijd de opperheerschappij.

Herder. En werd de Koningin door juffrouw Liefde van Zwak Hart, Domme Duif en Klein Geloof verlost, of door de anderen.

Rentmeester. Mejuffrouw Liefde was op haar buitenverblijf en gaf bevelen, en had er op een verborgen wijze een hand in, maar zij verscheen niet in persoon; als zij dat gedaan had, zouden de zaken beter bestuurd geworden zijn; dat wel nodig was, want de Koningin baarde deze drie kinderen zeer slecht.

(15)

Zij was gedurende de gehele tijd van haar dracht zeer door ziekte gekweld; en nadat zij bevrucht was, had zij veel schrikken en plotselinge overvallen, die een zware somberheid op haar gemoed brachten, en haar aan veel dienstbaarheid en vrees onderwierpen; en wat de moeder aandoet, doet het kind evenees aan, want dat wordt uit haar fonteinen gespijzigd. Toen deze drie kinderen geboren werden, vertoonden zich onderscheiden kenmerken van ongesteldheden en schrikken van de moeder op hen, die juffrouw Liefde afzuivert en verdrijft met een weinig vreugdeolie. (Jes. 61: 3), gemengd met manna dat verborgen is (Openb. 2: 17). Er huisvest geen vrees in de liefde, maar de volmaakte liefde drijft de vrees buiten, want de vrees heeft pijn; en die vreest, is niet volmaakt in de liefde (1 Joh. 4:

18). De kinderen die volmaakt zijn in de liefde, zijn waarlijk wijs, want zij kennen hun Vader! “De liefde is uit God; en een iegelijk die lief heeft, is uit God geboren, en kent God” (1 Joh. 4: 7). En hij is “waarlijk een wijs kind die zijn eigen Vader kent”; zeggen zij die spreekwoorden bezigen; en ik geloof dat het zo is. Echter kunnen de wezens trekken van de familie meer vertrouwd worden, en zij zijn voor sommige huisvaders meer bevredigend, dan de stellige verzekeringen van de moeder, omdat het ondervonden is, dat er doodsbed belijdenissen zijn, die al zulke verzekeringen gelogenstraft hebben.

Herder. Dan veronderstel ik dat het Juffrouw Waarheid was, die de Koningin van deze drie Verlost heeft; en u zegt dat zij een voorzichtige vroedvrouw is, hoewel de andere meer beroemd is; daarom kunnen deze kinderen volmaakt of volkomen in de waarheid zijn, hoewel niet vol maakt in de liefde.

Rentmeester. Juffrouw Waarheid verloste de Koningin van die allen, en de indrukken van haar handen zijn op hen zichtbaar, en de Koning erkent ze. Want Hij zei: “Zij zijn immers Mijn volk, kinderen die niet liegen zullen? Alzo is Hij hun geworden, tot een Heiland” (Jes. 63: 8). En zeker is het dat de waarheid vrijmaakt (Joh. 8: 32). Vrij van de dood, hoewel niet altijd van de vrees daarvan.

Want sommigen zullen verlost worden van de eeuwige dood, die, door de vrees daarvan, hun gehele leven door dienstbaarheid daaraan onderworpen waren. Dus maakt de Waarheid vrij; maar de volmaakte liefde dringt de vrees buiten, het kind der Waarheid is veilig, maar het kind dat in de liefde volmaakt is, is het gelukkigste.

Herder. Dan blijkt het dat de Koning er sommigen als de zijnen kan toe eigenen, die vooralsnog Hem nooit konden omhelzen.

Rentmeester. Ongetwijfeld kent Hij de zijnen, hetzij dat allen die de Zijnen zijn Hem kennen of niet.

En zeker is het dat al het zaad Hem zal kennen, van de grootste tot de kleinste, eer zij heen gaan. Hij die de waarheid en de heiligen lief heeft, heeft inderdaad en in Waarheid lief. En kan daarom weten dat hij uit de Waarheid is, en kan zijn hart verzekeren voor Hem (1 Joh. 3: 18, 19). Maar hoewel de Koning hem kent en erkent, zo kent hij de Koning nochtans niet in de uitgebreidste zin; noch kan hij vredig Hem als zijn Vader omhelzen. Daarom heeft hij er de troost niet van, omdat, hoewel hij de Waarheid en de Heiligen liefheeft, hij niet volmaakt is in de liefde. En hij die niet lief heeft, kent God niet (1 Joh. 4: 8), hoewel God hem kent.

Herder. Ik dank u voor uw bevredigend besluit. Maar ik bid u, zeg mij Mijnheer, werden alle drie deze kinderen opgevoed in het paleis waar u zijt, of in een ander? Want ik weet dat de Koning verscheidene paleizen of verblijfplaatsen onder het volk heeft.

Rentmeester. Zij werden niet allen in het Vorstelijk paleis in de grote Residentie opgevoed, hoewel zij daar een korte tijd waren. Zwak hart werd door de raad van enige bestuurders naar het Noorden gezonden, naar hetgeen het paleis van de Hogepriester genoemd wordt; waar hij ijzeren veren in zijn hals droeg, om zijn hoofd rechtop te doen houden, en beugels aan zijn benen en enkelen, om zijn

(16)

leden in zijn fatsoen te zetten, en zijn kromme benen recht te krijgen, en hem behoorlijk voor de dag te doen komen, en zich te kunnen onderwerpen aan de ontelbare menselijke inzettingen vormen en bevelen van het huis: maar, uit gebrek aan een sterke borst, en een behoorlijke opvoeding in zijn jeugd, bleef hij lelijk, onevenredig en met de Engelse ziekte gekweld, tot op enige weinige dagen voor zijn dood, maar bij zijn verscheiden bleek hij een volkomen man te zijn.

Herder. En ik bid u, zeg mij eens, wat is er van Botte Duif geworden? Werd hij naar dezelfde plaats gezonden? Zo ja, dan durf ik wel zeggen dat het hem even slecht ging als de andere.

Rentmeester. Nee, hij ging niet met zijn broeder mee, hij werd naar Bethel gezonden om te wonen, hetwelk in het zuidelijk land ligt, bij de beroemde stad die eens de verblijfplaats van Melchizédek was, waar de lucht zuiver en het land vlak is, waar overvloedig zon en warmte is, en dat toch beroemd is door haar koele winden op zekere jaargetijden. Hier was hij onder de leiding van een getrouwe uitmuntende leermeester en bestuurder die hem met Gods hulp, zo vooruit hielp, dat zijn gedrag, opgeruimd gelaat en de innige genegenheid van de Koning jegens hem in de eeuwige jaarboeken opgetekend staan als des Majesteits dierbare Zoon en Zijn troetelkind waarover Zijn ingewand rommelt, en over wie Hij zich zekerlijk ontfermd heeft (Jer. 31:20). Zodat de oude naam:

Botte Duif, in een ieders mond wegstierf, en in de tijd geheel uitgewist werd.

Herder. Evenees gaat het met enigen van de kudde, die in de handen van zorgvuldige herders komen, die hen onder hoger bestuur geen gebrek doen lijden, maar hen doen neerliggen in grazige weiden en zachtjes voortvoeren aan zeer stille wateren (Ps. 23: 2), terwijl anderen toegelaten worden door de wolf verstrooid te worden, in talloze hoeken en heggen in deze dagen der wolken en der donkerheid (Ezech. 34: 12). Het verlorene wordt niet opgezocht, de weggedrevenen worden niet wedergebracht, de gebrokene worden niet verbonden, en de kranken worden niet gesterkt” (Ezech. 34:16). Een mens zonder geestelijk verstand is een dwaze herder; en als hij er een is die geen achting voor zijn kudde heeft, dan waren zij beter zonder hem dan met hem, want, wanneer zij allerwege verstrooid zijn als schapen die geen Herder hebben, dan zal de Eigenaar hen zelfs opzoeken, gelijk geschreven is: “Ik, ja Ik zal naar Mijne schapen vragen, en zal ze opzoeken” (Ezech. 34: 11). Anderen besteden de helft van hun tijd met hun, zoals men, het noemt, te kammen, wat gedaan wordt door een grote krukstok, in de vorm van een kapitale Y in de grond te slaan, terwijl het arme schaap met zijn nek achterover aan die kruk hangt aan een pen, die bovenaan door de twee krukken heen steekt en de herder knipt de losse, slingerende en verwarde wol af, om het schepsel tot op de ogen vol en rond te doen zien; wanneer het geraamte, als u het moest optillen, zo licht is als een uil, en haar ribben zijn als een speldenpapier en, als het slechts spreken kon, zou het schreeuwen: Ik word mager, ik word mager, de ganse dag door” (Jes. 24: 16). “U eet het vette, en bekleedt u met de wol; maar de schapen weidt u niet (Ezech. 34: 3). En wederom: “En de herders vraagden niet naar Mijn schapen; maar de herders weidden haarzelf, maar Mijne schapen weidden zij niet” (Ezech. 34: 8). Maar zeg, mijnheer, waar is Klein Geloof?

Rentmeester. Klein Geloof is in het Stadspaleis.

Herder. Groeit hij wel iets? Is er enige waarschijnlijkheid dat zijn naam in de vergetelheid zal begraven worden, zoals die van zijn broeder Botte Duif? Of is hij nog klein geloof, en klein van gestalte?

Rentmeester. Hij is nog klein geloof; en die naam is, tegelijkertijd, toepasselijk op sommigen die van een zeer groot geloof spreken, die niet meer lauwerkransen van hun overwinnende kracht en heldendaden te tonen hebben dan hij heeft.

(17)

Herder. Als iemand geloof heeft, moet hij het in de Koning hebben; en als hij, genoeg heeft om door te leven, te strijden, te arbeiden en te wandelen, dan is zulks genoeg; het wordt zelden gegeven om er op te roemen. Zijn Majesteit doet niets tevergeefs. Maar de reden waarom ik het vraag, is omdat somtijds de kinderen die in de groei belet zijn, uit gebrek aan goede opvoeding, en anderen die niet zeer gevoeglijk of ooglijk in hun jeugd of kindsheid zijn, daar in latere jaren door groeien, gelijk Botte Duif zulks deed.

Rentmeester. Als een zwak kind eens in de handen van Hagar valt, en met de tijd deerlijk verzot op haar wordt, en haar borsten zuigt totdat zij die begeert boven alle anderen, en een speel- en schoolmakker met haar kinderen wordt, zijn de gevolgen niet spoedig kwijt te raken: sommigen krijgen de uitterende ziekte, die zo diep geweest is, dat hun vlees wegteerde, zodat het niet gezien kon worden; en hun beenderen die niet gezien werden uitstaken (Job 33: 21). En Klein Geloof zelf, die geen kind in kennis is, hoewel hij klein is in het geloof, ziet de huichelarij van de oude vrouw, en de gevaarvolle toestand van haar familie, en kermt dikwijls onder de dienstbaarheid, waaraan hij tot op deze dag onder hen verbonden is, maar hij kan er niet van loskomen. Ook wil hij niet, voor dat het hem vergund wordt een kennelijk gezicht van het aangezicht van de Konings te hebben. En alhoewel velen van de ondergeschikten grotelijks te laken zijn, omdat zij, de kinderen der dienstbaarheid rondom het paleis lokken, en die toe te laten hem op te voeden die zo onverschillig zijn, dat zij er zich niet over bekommeren welke armen hem omhelzen, als zij hun salaris nu kregen; nochtans was Klein Geloof eertijds ook zelf te berispen. Want hij heeft veel gezonde raad en waarschuwing gekregen sinds dat hij bekwaam is geweest om die te ontvangen; en nochtans hunkerde hij naar de verblijfplaats van Hagar, en elke keer liep hij stil weg om een spelletje met de Hagarenen rond de berg te spelen; en soms geraakte hij, met hen aan het twisten, of liever spotten, over de dagorders van Sion, dat gelijk is aan die een hond bij de oren grijpt (Spreuk. 26:17), want zij hadden te veel van de wijsheid van de slang van Klein Geloof, die slechts uitgerust was met de onschuld van een duif;

zodat zij hem in het hoofd vergiftigden. En hem met een verbroken oordeel naar huis zonden. Hun bedrieglijke redenering en Sions dagorders veroorzaakten een lang voor en tegen in zijn gemoed;

zodat hij lang met elke wind heen en weer geschud werd (Efeze 4: 18), op geen enkele wijze versterkt, bevestigd noch verzekerd zijnde.

Herder. Goed, mijnheer, maar Klein Geloof is niet zonder de belofte van de Konings: “Zij die in de geest dwaalden zullen tot het verstand komen”; en als hij vergiftigd is geworden wordt er gezegd, dat als zij iets dodelijks eten, het hen niet zal schaden. Want u weet dat er balsem is in Gilead, en een heelmeester aldaar.

Rentmeester. Zeer waar: maar als een onbedachtzaam, kind de Koning tergt om een vurige slang te zenden, kunt u verzekerd zijn, dat hij hem de beet zal doen gevoelen, en het venijn ook, eer Hij een geelkopere zal doen vertonen, of een bevel uitvaardigt om te leven door daarop te zien.

Herder. Ik bid u, mijnheer, mij te zeggen wat de klachten van Klein Geloof zijn.

Rentmeester. Zijn klachten zijn talrijk: want hij klaagt altijd. Maar de voornaamste zijn, dat hij zwak is in zijn knieën, los in zijn lenden, en iets van verlamming heeft in zijn handen, welke ze altijd doet neerhangen; en hij is schroomvallig in zijn gemoed, vreesachtig in zijn hart en zwak in zijn enkels, zodat hij zijn schoenen niet over zijn hielen kan krijgen: het is een zeldzaamheid om zijn voeten geschoeid te zien. (Efez. 6:15). En daar hij gestadig met Hagars jongens aan het spelen geweest is, heeft hij, hun verachtelijke, lage en onpasselijke manieren en wegen aangeleerd, waarom hij geruime tijd uit de eetzaal gehouden is.

(18)

Herder. Maar hij is niet zonder zijn beloften, noch zonder de bevestigde liefde en toegenegenheid van zijn Vorstelijke Vader, die zijn dienaren gelast de zwakke handen te sterken, de wankelende knieën te schragen, de trage handen op te richten en tot de vreesachtige te zeggen: “Zijt sterk, vreest niet.”

Rentmeester. Het is waar, maar daar zijn knieën zo zwak zijn, wankelt hij aan de belofte, door ongeloof. Zo dikwijls hij die verlamming in zijn handen heeft, kan hij geen vertroostende steun vasthouden. Want u weet dat het enige kracht vereist om het eeuwige leven aan te grijpen; en het vereist gestadige kracht om het getrouwe woord vast te houden, zoals het hem onderwezen is. Want de boze rooft dikwijls het goede zaad dat in het hart gezaaid is; en, als iemand van de Vorstelijke Familie in gevaar onder rovers komt, dan kan Klein Geloof zeker zijn, dat hij nooit ontsnapt. Want hij is vroeger al eens aan de poort van het paleis geplunderd geweest, en zelfs aan het hof des Konings werd hij beroofd. Zijn schroomvallig gemoed verergert zijn geheugen, dat evenals een spinnenweb is; het zou een vlieg kunnen bevatten, maar als een zware of gewichtige zaak, die hem van nut is, daarop valt, dan heeft hij het in een minuut verloren.

Herder. Als Klein Geloof de Koning niet kan vasthouden, dan zal de Koning hem behoeden. Niemand zal hem uit Zijn handen rukken, want het is het welbehagen niet van de grote en alwijze Beschikker der gebeurtenissen dat een van die kleinen zou omkomen. En u weet, dat Klein Geloof een kleintje is.

Hij zal de zwakke handen versterken, en de wankelende knieën schragen, hoewel Hij zijn rentmeesters niet vergunnen wil dit te doen. Als Hij tot de geraakte zegt: “Strek uw hand uit, dan zal die genezen worden.” Als Hij tot het Ongeloof, gelijk van Lazarus grafkleren zegt: “Ontbind hem, en laat hem gaan”, dan zal de zwakste uit het huis zijn als David. De Koning zelf noemt hem Klein Geloof, wat te kennen geeft dat hij geloof bezit, hoewel niet veel; en geloof is een Goddelijk zaad, en een vrucht van Zijn Geest: “Die uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof.” En, als Hij een rentmeester niet toestaat de lendenen van zijn gemoed op te schorten, dan is het om het geloof en de lijdzaamheid van de rentmeester, zowel als de oefening van het zwakke kindje te beproeven; en Hij heeft een welbehagen in de pogingen van Zijn dienaar, als er gebed en smeking bijgevoegd worden, schoon hij niet mag slagen. Het wordt verhaald als een lofrede op iemand: “Dat hij velen onderwezen, de slappe handen versterkt had; dat zijn woorden de struikelenden hebben opgericht, en dat hij de krommende knieën had vastgesteld.”

(Job 4: 3, 4). Maar hij werd gelaakt, omdat hij verdrietig was toen dezelfde zaken over hem kwamen, en beroerd werd toen hij getroffen werd met dezelfde beproevingen.” (Job 4: 5). Niettemin prijst de Heere de tedere zorg, bijzondere oplettendheid, en ernstige pogingen van Zijn dienaren, omdat Hij weet dat het welslagen geheel van Hem afhankelijk is. Paulus mag planten, en Apollos nat maken, maar niemand dan de Koning kan het de wasdom geven; nochtans wordt het aangenomen als er een bereidvaardig gemoed is. Zijn werk is voor de Koning; en als Zijn Majesteit hem niet voorspoedig maakt, is hij, nochtans heerlijk in Zijn ogen. Ik heb soms een tweelinglam gehad, dat al mijn bekwaamheid en ondervinding bespotte. De moeder was teder, overvloedig met melk, het weer schoon, de weide goed. Ik heb getracht het eten in de kooi te leggen, en een hoek er voor opgericht, waar het zowel droog als warm was, naar het Goddelijk voorschrift: “Op een goede weide zal Ik ze weiden, en op de hoge bergen Israëls zal haar kooi zijn; daar zullen zij neerliggen; een goede kooi, en zij zullen weiden in een vette weide op de bergen” (Ezech. 34: 14). Maar dat alles hielp niet. U leest van schapen die uit de wachtstede opkomen; die alle samen tweelingen voortbrengen, en onder dezelve is er geen jongeloos” (Hoogl. 6:6). Maar hoewel de ooien niet onvruchtbaar waren, zegt het niet dat de lammeren niet zwak waren; wat dikwijls met tweelinglammeren het geval is. Sommigen daarvan ben ik verplicht geweest, de berg op te dragen; zij waagden het op mijn voeten wanneer zij haar eigen voeten niet durfden vertrouwen; zoals Eliza’s smekende weduwe, die even goed naar het Fonteinhoofd kon gegaan zijn, dan naar de Profeet toe te komen; maar toen zij schuilde achter een menselijk smeker, dacht zij dat zij veilig was.

(19)

Rentmeester. Zoals het met uw kudde is, zo is het met het huishouden, waarvan ik een bediende ben.

Het is een zeldzame zaak, een tafel toe te richten zoals voor Klein Geloof om aan zijn deel te komen: is er een appel (Hoogl. 2:5), een tros druiven (Jes. 65: 8), een weinig maneschijn (Hoogl. 6: 10), of enig brokje behorend bij de nieuwe maanfeesten; een beuzeling, die maar een slechte zaak is in de ogen des Konings (2 Kon. 8: 18), een weinig honing (Spreuk. 24: 13), of melk (1 Kor. 3: 2), dan zal hij misschien een kruimeltje eten. Maar als het uit vaste spijzen bestaat, dat geschikt is voor volwassen personen (Hebr. 5: 14), dan beeft hij er voor, en begeert een gedeelte, maar kan zichzelf niet voeden uit gebrek aan kracht in zijn handen. En daarom is er, als wij, die gerechten op tafel hebben, niets voor hem; en hij roept uit: “Wee mij! Daar is geen druif om te eten!” (Micha 7: 1). En door op zulke zwakke dingen te leven, en vooral op melk, wordt hij dikbuikig en zwaar, dat hem achteruit zet:

“want een elk die melk gebruikt is onhandig” in de regels en voorrechten van Zijner Majesteits huis.

“want hij is een kind.” (Hebr. 5: 13). Naar zijn tijd te rekenen moest Klein Geloof de teugels van het bestuur in handen én als een Koning geregeerd hebben; maar in plaats daarvan verschilt deze erfgenaam, zolang hij een kind is, niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles; maar hij is onder voogden en verzorgers; en daar moet hij blijven, tot de tijd, van de Vader te voren gesteld.” (Gal. 4. 1, 2).

Herder. Denkt u dat hij behoorlijk gebaard was door het Woord der Waarheid? (Jac. 1: 18), en dat het onvergankelijk zaad behoorlijk voortteelde? (1 Petrus 1: 23) en dat het ingeplante Woord in zachtmoedigheid ontvangen is? (Jac. 1: 21). Is dit zo, en is hij van het Vorstelijke zaad, en een Boom der Gerechtigheid, hoe wild de dorre stam van nature ook zij; hij zal een vruchtbaar veld worden, hoe droog en verschroeid het braakland ook in verleden tijden geweest mag zijn. Want dat zaad kan nooit onder de kluiten verrotten. (Joël 1:17). Ook zal hij niet altijd een dwerg blijven; maar zal, op de bepaalde tijd des Konings, zijn lengte bereiken.

Rentmeester. Dat hij het kroost is van de algemene Opperheer, betwijfelt niemand van het Vorstelijk Huisgezin; daar zijn naam aangetekend staat in het dagboek van het Hof, en in de geslachtslijst van het Vorstelijk zaad. Want zij zijn allen het kroost van de Ouden van dagen, door het geloof in de waarschijnlijke Erfgenaam; en hij wordt uitdrukkelijk Klein Geloof getiteld, en dat door Zijn Majesteit zelf. Evenmin werd hij nooit door zijn eerwaarde Moeder, noch, door een van de zonen of dochters van Sion, noch door iemand van de familie, noch door enige bevestigde of ondergeschikte dienstbaren in het huishouden verloochend; zij hebben allen, van eeuw tot eeuw, een bijzondere zorg betoond, en de meeste eerbied aan de dag gelegd voor Klein Geloof, en hebben die kleine dikwijls ontvangen in de naam van de Konings, en hebben door dit te doen de Koning ontvangen.

Want hoewel Klein Geloof zwak in zichzelf is, was nochtans zijn Woord gewichtig en krachtig voor anderen; en, wanneer zijn schroomvallige aanvallen over hem gekomen zijn, en in vrees geweest is, waar niet te vrezen was, en vluchtte waar geen vervolger was zo dikwijls het geval is hebben gehele Heidense volken een bevel en een bijzondere waarschuwing ontvangen aangaande zulke zwakken van het geslacht. “Brengt een raad aan, houdt gericht, maakt uw schaduw op het midden van de dag, gelijk die van de nacht; verbergt de verdrevenen en meldt de omzwervenden niet. Laat mijn verdrevenen niet onder u verkeren, o Moab! wees u hun een schuil plaats voor het aangezicht des verstoorders.” (Jes. 16: 3, 4). Dat Zijn Majesteit hem “uit Zijnen wil, heeft verwekt door het Woord der Waarheid”, betwijfelt niemand; en dat hij wedergeboren werd uit onvergankelijk zaad, dat leeft en blijft tot in eeuwigheid, kan nooit ontkend worden. Maar toch is zijn naam Klein Geloof; en toch is zijn geloof in zekere zin niet klein. Want als Zijn Majesteit zijn banier oprichtte, dan was er niemand spoediger bij dan hij, liever dan bij de opstandelingen gesteld te worden. Als de Koning toornt, dan staat er niemand meer ontzet, noch op groter afstand; als Hij een donderend bevel uitvaardigt, dan is hij de eerste die voor Zijn Woord beeft en als een Vorstelijke dagorder

(20)

uitgevaardigd wordt om een vijand te grijpen en te vangen, dan is hij de eerste die uitroept: “Ben ik het, Heere?” En beeft bij die gedachte. Zodat hij geen vijand is van de Koning, noch van enige huiselijke dienaar, noch, van iemand anders, zoals van zichzelf. Hij gelooft dat elk woord, dat uit de mond van de Koning komt, waarheid is, en dat met onwankelbaar geloof. Hij is ontzet over de wetten van het rijk; verwacht dikwijls, om de geringste overtreding onder het heetste misnoegen van de Goddelijke Wetgever te vervallen; en wordt voortdurend vervuld met verwondering, vermengd met wroeging en dankbaarheid; bij de overvloedige goedertierenheid van zijn gevreesde Vorst, in het uitstellen van de rechtvaardige uitvoering van het vonnis, dat hij weet dat toekomt aan hem in het bijzonder en aan de gehele familie in het algemeen.

Herder. Als dit het geval is, verwondert het mij, dat Klein Geloof zo zwak is. Want niets sterkt zwakke kinderen meer dan vertrouwen, want hierdoor is het dat wij leven. Als Klein Geloof het bericht gelooft, moeten de blijde klanken van het bericht, en de blijde boodschap die bericht wordt, door de hand van vertrouwen te huis gebracht worden en als zij te huis gebracht en toegepast wordt, moet het voedsel, waardoor de aandachtige hoorder en gehoorzame ontvanger moet leven, toenemen en groeien.

Rentmeester. Dit is alles waar: maar dit is hier het geval niet. Want in zekere zin heeft Klein Geloof teveel geloof, en in een andere zin heeft hij teweinig. Indien iemand, hetzij vriend of vijand van de Koning met een boodschap in de naam van de Koning komt, hetzij, hij door Hem gezonden is of niet; als zij kwade tijding bevat, dat er een roede voor Klein Geloof in het zout ligt, of dat de Koning toornig op hem is; of het beloopt, hetzij tot in beslagneming van goederen, aan de kaakstelling, verbanning, gevangenneming, ja de dood zelf; het wordt alles geloofd, en hij leeft in voortdurende verwachting van de volste uitoefening van straf; “zo gelooft de slechte alle woord”, (Spreuk. 14: 15) en hierin heeft hij teveel geloof. Maar, als u enig goed bericht van de Koning brengt, aangaande Zijn goedertierenheid; Zijn tedere zorg voor de kleinen van het huisgezin; de onpartijdigheid van Zijn liefde, dat de zwakken Hem even dierbaar zijn als de sterken, dat Hij, ze te bekwamer tijd sterken zal,

“dat zij allen vroeger of later in de eetzaal zullen komen, dat zij allen Zijn aangezicht met vrolijkheid zullen aanschouwen, enz. enz., dat kan hij niet geloven. En in deze zin is zijn naam Klein Geloof, maar niet in de anderen. En met deze daden van wantrouwen, werpt Klein Geloof geen geringe oneer op zijn Vorstelijke Vader. De dienstbare of bastaardkinderen verbeelden zich, tevergeefs dat de Koning enkel goedertierenheid is, en ontbloten Hem in hun gedachten van Zijn vreselijke Majesteit. Klein Geloof gelooft dat Zijn Majesteit vreselijk, en dat Zijn goedertierenheid groot is, daar waar dat bewezen wordt; maar hij kan niet vast geloven dat de Koning hem genadig zal zijn, wat zowel zijn dwaasheid als zijn schade is. Eerstgenoemde is een bastaard, en een zot, en vernederd zijn Meester;

de laatstgenoemde is een zoon, en deze onteert zijn Vader, door zijn dwaasheid te voeden.

Bovendien is er in ons rijk een beruchte vijand van de Koning, die om een vroegere daad van opstand voor eeuwig verbannen is van de aanschijn, gunst, en bescherming van de Koning. Deze vijand tooit de Koning in niets dan goedertierenheid op, voor het laag geboren geslacht, zijn listen, en stelt Hem aan de jonge prinsen niet anders voor dan als bekleed met vreselijke majesteit. En Klein Geloof luistert, merkt op, en gelooft op een verborgen wijze de helft van wat deze vijand voorgeeft, zodat hij dikwijls harde gedachten van de Koning zelf koestert, in zoverre, dat Hij bij tijden nauwelijks als een genadig Vader, een vast verblijf in de gedachten, het hart, de genegenheden, of zelfs in het vertrouwen van klein Geloof kan vinden. Zijn Majesteit staat dikwijls aan de deur en klopt:

Indien iemand Mijne stem zal horen en de deur opendoen “Ik zal tot Hem inkomen.” (Openb. 3:

20). Maar zo dikwijls Hij tot het verblijf van Klein Geloof komt, vindt Hij hem gewoonlijk geheel aandachtig naar deze oproerling luisteren; hetwelk Hem tot naijver verwekt, hetwelk genoemd wordt de toornigheid tegen Zijn zonen en dochteren. (Deut. 32: 19). Daarom is het billijk, dat Klein Geloof toegelaten wordt zijn buik vol te hebben van zulke raad, en te zien dat zijn aanhangen aan de vijand

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar als na verloop van tijd de lijnen wat duidelijker zijn voor iedereen, mag je toch hopen dat het minder wordt.” Hilde Mertens is directeur van de Stichting

Het geneesmiddel waarin door Jezus Christus voor de uitverkorenen in het verbond der genade is voorzien. Ofschoon de mens zichzelf in deze jammerlijke staat

Deze tekst en deze leer tonen aan, dat wij niet door een werk, maar door een woord worden zaliggemaakt; niet door een werk van ons, maar door een woord, dat ons van God

Geloof in het evangelie rechtvaardigt de zondaar niet alleen, maar brengt de gerechtvaardigde zon- daar de onmetelijke gave van de Heilige Geest zodra hij tot geloof komt..

[r]

daar in de nacht vol duister, knielend op een steen, was Hij aan het bidden met zijn gevecht alleen.. Vredig groeien rozen, bloesem wonderschoon, maar bij de stenen trappen

Mocht u hiermee een vermoeden hebben dat er iets niet pluis is, kan u met deze lijst contact opnemen en dit bespreken met uw verantwoordelijke of de huisarts.. De informatie op

- Kennis van bouwtechnische elementen en technisch beheer - Kennis van methodes voor het schatten van vastgoedtypes - Grondige kennis van de wet op de mede-eigendom. - Grondige