• No results found

Gerard Keller, Het testament van mevrouw De Tonnette · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gerard Keller, Het testament van mevrouw De Tonnette · dbnl"

Copied!
238
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gerard Keller

bron

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette. Henri J. Stemberg, Den Haag z.j. [1882]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kell004test01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

(2)

Autografen der Schrijvers wier werken in de Guldens-editie zijn opgenomen.

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(3)

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(4)

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(5)

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(6)

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(7)

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(8)

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(9)

Een woord vooraf.

De uitgever der Guldens-Editie deelde mij zijn voornemen mede, om bij dit honderd vijfenveertigste deeltje de autografen te voegen van allen, voor zooveel zij nog leven, wier werk er in werd opgenomen.

Bij de gedachte aan die breede lijst, waaronder de namen voorkomen der uitnemendsten, die ons land onder zijne letterkundigen telt, voel ik berouw in een oogenblik van ijdelheid beloofd te hebben, voor dat honderd vijfenveertigste deel eene novelle te schrijven. Men zal van zelf er toe geneigd zijn, aan hun arbeid den mijnen te toetsen.

En ik besef al te zeer, dat dit deel bij vele van zijne voorgangers zal afsteken en mogelijk nog veel meer dan ik zelf wel inzie.

Op strengen ernst, diepte of degelijkheid kan mijne novelle geen aanspraak maken. Hoogstens kan hij hen, die niets beters te doen hebben, een korter of langer tijd amuseeren.

Op hooger verdienste mag dit boekje geen aanspraak maken.

Zoo ik ondanks dit gewetensbezwaar toch er toe overging, om mijne belofte te vervullen, dan was het ook uit zekere ijdelheid, zooals ik reeds bekende, omdat ik het eene onderscheiding rekende, deze plaats in te nemen in eene reeks van uitgaven, die ik met mijn vriend Cremer in de wereld hielp brengen.

Nog herinner ik mij, hoe Dirk Thieme, toen nog een ‘jeugdig

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(10)

man,’ van wiens doorzicht en ondernemingsgeest zijne vijfentwintigjarige loopbaan als uitgever zoo menig bewijs schonk, ons het eerst over zijn plan voor de uitgave eener Guldens-Editie sprak. Den omvang en de waarde, die zij eenmaal voor onze letterkunde erlangen zou, kon hij zelf misschien toen niet overzien. Zij had die te danken aan zijne energie, aan zijn onafgebroken streven om van deze lieveling onder zijne uitgaven een standaard-werk te maken. En het is ook uit eene dankbare herinnering aan zijne nagedachtenis, dat ik er prijs op stelde, na zulk een lang tijdsverloop, nogmaals eene bijdrage te leveren voor het werk, waarvoor hij zooveel liefde had.

Ook de Guldens-Editie is een monument voor D.A. Thieme, een monument, door hem zelven gesticht. Zoo gaarne had ik daarom voor dit herinneringsnommer iets gegeven, die stichting ten volle waardig. Thans kan ik slechts de hoop uiten, dat het vele goede, dat de Guldens-Editie bevat, welwillend zal doen oordeelen over het zwakke.

Arnhem, 9 Julij 1882.

GERARDKELLER.

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(11)

I. Groote en kleine plannen.

Mevrouw de Tonnette sloot half de oogen, terwijl zij haar hoofd eenigzins naar achter wierp, de rechterhand even ophief en zeide:

- Ja kind lief, dat kennen we.

Lina Ochten staakte hare lezing en zag de oude dame vragend aan.

- Ja, Lientje, ging mevrouw voort, dat is de oude methode. Hij durft niet zeggen, dat hij ze liefheeft en 't meisje vat het verkeerd op en denkt dat hij niet van haar houdt en eerst op de helft van het tweede deel komt het uit, dat ze elkaar beminnen en aan het slot trouwen ze. Zou je 't ook niet denken?

- Ik geloof wel, nicht, dat ze elkaar krijgen.

- Ik ook - me dunkt dus, dat we de rest wel schenken kunnen, of vind-jij het erg mooi?

- Neen nicht.

- Welnu beste meid, doe dan het boek straks maar weer in de portefeuille en schenk me nog maar een kopje thee.

Lina sloot het boek en deed wat mevrouw Tonnette verlangd had. - 't Is ook eigenlijk te mooi weêr om te lezen, zeide ze, het kopje aan de oude dame overreikende.

Mevrouw knikte toestemmend.

- Als ik ook nog maar twee en twintig was, zooals

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(12)

jij, zouden we niet in het prieel blijven zitten; maar zie je, mijn kind, ik heb van daag al eene heele wandeling gemaakt, en ik moet oppassen, dat ik me niet vermoei. Als de beenen vijf en zeventig jaar hebben meêgedaan, moet men niet te veel van ze vergen.

- O, dat meen ik niet! Ik vind het hier best; ik zou niet eens verlangen om te wandelen; maar ik bedoel dat de lucht te lekker is en de tuin te frisch en te geurig om heel veel attentie voor een boek te hebben.

- Ik ook - het doet me denken aan dat vers van Poot:

Hoe rust het hangend loof Der luisterende boomen!

Geen wind beroert de vlakke stroomen

Het slaperige veld wordt blind en stom en doof.

Hoe is 't ook verder?

- Ik heb nooit Poot gelezen.

- Nooit Poot gelezen! Ja, dat is wat ouderwetsch; dat erken ik; maar in mijn jongen tijd had men veel met hem op. Mijn vader dweepte met hem. Ik heb boven nog zoo'n kwartijn staan.... je weet wel met dien rood lederen band, en....

- Ik geloof wel, dat ik het boek gezien heb, maar ingekeken heb ik het nooit.

- Niet? Toe kind, haal me dan mijn Poot eens; er staan zulke allerliefste prentjes in. 't Is wezenlijk, er komen veel boeken uit, en mooie ook, maar daarom moet men toch de oude niet zoo heelemaal vergeten. 't Is net een boek, om nu zoo eens in te kijken.

Lina verliet het prieel, dat achter in den uitgestrekten tuin der woning van mevrouw de Tonnette was aangelegd en begaf zich naar de ruime bovenkamer, die, behalve andere bestemmingen, dienst deed als bibliotheek en hieraan haar naam ontleende.

Mevrouw zette zich nog wat gemakkelijker in haar rieten stoel met hooge leuning, die, even als de zitting,

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(13)

met een zacht kussen was bekleed. Zij wachtte geduldig de terugkomst van Lina af; zij had geen haast meer. Als men vijf en zeventig is, weet men dat al dat jagen en ijlen in het leven niet baat. Alles komt op zijn tijd voor hem die weet te wachten.

Haar nog altijd schoon gelaat drukte dan ook die kalme gemoedsstemming uit, die een der bekoorlijkheden van den ouderdom uitmaakt. Toch was de gloed harer donkere oogen nog niet gedoofd, al fonkelden zij niet meer zoo als vijftig jaar geleden, toen die sneeuwitte dunne haren nog als dichte zwarte lokken de donkere tint van hare wangen en voorhoofd minder in het oog deed vallen. Haar mond had nog altijd een vriendelijke trek, eene herinnering aan den glimlach, die haar toen eigen was;

maar glimlachen en lachen doen oude menschen niet meer, al is hun hart ook niet ongevoelig voor blijde gewaarwordingen. Hare gestalte was nog niet gebogen, maar het kostte haar blijkbaar eenige moeite om zoo recht te blijven gaan; dit gaf haar iets stijfs in hare houding, dat thans echter niet zichtbaar was, nu zij tegen de leuning van haar stoel zich had aangedrukt en voor zich uitstaarde naar de gouden regens en de seringen, waarvan de jeugdige frissche bloemen en bladeren de lijst vormden van het eerbiedwaardig portret der baronnes de Tonnette Brantour.

Want Lucie de Tonnette Brantour was van adel, al kwam haar naam niet voor onder de geslachten wier adeldom bij koninklijk besluit was erkend. Haar

overgrootvader had, toen hij bij de terugroeping van het edict van Nantes zijn vaderland verliet, ook zijn adellijken titel afgelegd, die weinig voegde bij de bekrompen levenswijze, waartoe hij gedwongen was. Haar grootvader had hem evenmin laten gelden. Haar vader had, toen hij fortuin genoeg bezat om hem op te houden, pogingen aangewend om zich weder als edelman te doen erkennen, maar de onrustige tijden op het laatst der vorige eeuw hadden hem belet die tot een goed einde te brengen en vóór er betere dagen

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(14)

aanbraken was hij gestorven zonder zoons na te laten, die hunne rechten konden doen gelden.

Lucie de Tonnette was de eenige afstammeling van het oud adellijk geslacht de Tonnette-Brantour en met haar zou de laatste ten grave dalen, die dezen naam voerde, want de zonen harer overleden zusters, evenals Lina de kleindochter van haar vaders eenigen broer, die ook geen zoons had, droegen de namen hunner vaders,

In hare jeugd had Lucie meer dan eens een huwelijk kunnen sluiten, maar zíj die hare hand vroegen waren de personen niet, welke den naam en den titel van de Tonnette voor hunne zonen hadden kunnen vragen en zij had aan een ongehuwd leven de voorkeur gegeven, of liever gewacht op eene partij, welke hare illusie had kunnen verwezenlijken. En die partij had zich nooit aangeboden. Zij was ongehuwd gebleven. De titel van Mevrouw dien zij langzamerhand om haar leeftijd had aangenomen kwam haar niet rechtens toe, maar zoo zij voor zich zelve het vooruitzicht had opgegeven den naam van Tonnette in het leven te houden, ééne hoop bleef haar nog over: hare achternicht Lina, die zij na den dood harer ouders tot zich genomen had, in het huwelijk te zien treden en aan den zoon van deze den naam, zoo al niet den baronnentitel van de Tonnette te kunnen overdragen. Met den naam zou hij ook haar aanzienlijk fortuin, althans voor een groot deel bekomen.

- Hier is de Poot, nicht, maar hij was geducht bestoven, zeide Lina, die een goede poos was weggebleven om het werk te zoeken. - U hebt er het laatste jaar ook niet veel in gezien.

- Neen, meisje. Ik herinner me zelfs niet meer, wanneer ik het boek voor 't laatst open sloeg, en toch is het als of ik het gisteren nog in de handen heb gehad, zoo ken ik het. Geef het eens hier.

De oude dame nam den kwartijn uit de handen harer nicht en sloeg hem open, maar al stonden hare oogen nog helder, zij deden toch de dienst niet meer, die zij er van

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(15)

verlangde. Zij trachtte de letters te herkennen, maar het ging niet meer en zoolang de zon aan den hemel was, liet zij haar lorgnet rusten: daarvan maakte zij alleen des avonds gebruik, omdat ‘dat gaslicht’ zoo schel was.

- Wij zullen het straks wel eens zien, zeide zij, kalm het boek nederleggende.

- Er ligt nog een leesteeken bij, zeide Lina, het weder opnemende, als begreep zij niet, waarom hare nicht de lezing uitstelde en zij opende het boek weder op de plaats waar het leesteeken lag.

Het was een reepje perkament, waarop met flinke staande letters de woorden geschreven stonden: ‘Hodie adhuc cras caetera Julius de Tonnette.’

- Wat wil dat zeggen nicht!

- Dat is latijn, zeide mevrouw de Tonette. - ‘Tot hiertoe heden, morgen verder.’

- Kent u latijn, nicht?

- Neen; maar mijn vader heeft het me gezegd, wat het beteekende, toen hij het geschreven had. Een mooie hand, niet waar?

- Krachtig en duidelijk.

Juist zooals mijn vader was. Het was een echte de Tonnette, evenals je grootvader.

Ik kan mij hen nog zoo precies voorstellen. Zij waren groot en slank en zoo statig en waardig, als het tegenwoordig geslacht niet meer is.... Jammer hè?

- Dat zij geen zoons hadden? zeide Lina met een glimlachje, want zij wist dat dit het stokpaardje harer nicht was.

- Juist. Erg jammer. En vreemd toch ook, niet waar?

Lina haalde de schouders op: dat was eene zaak, waarvan zij minder verstand had.

- Mijn vader had drie dochters, en grootvader maar een - geen enkele de Tonnette!

- Er zullen er nog wel in Frankrijk zijn, - zeide Lina, een troostgrond aanvoerende, waarvan zij al meermalen gebruik had gemaakt.

- Ik heb nooit den naam meer ontmoet. Ik denk, dat ze in 93 allen op 't schavot zijn gestorven.

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(16)

- Wel mogelijk - maar zou het er zooveel toe doen? De wereld kan toch wel zonder Tonnettes bestaan.

- Dat zal ik niet zeggen, maar dat een naam, die eeuwen lang beroemd was, moet uitsterven, zie je, dat is jammer. Als ik nu nog maar mocht beleven, dat jij trouwdet.

- Ik! Ik heb er in 't geheel geen plan op. Ik blijf bij u, en met den tijd word ik ook, op dezelfde manier als u, een mevrouw, al zal ik me zoo goed niet houden als u. Ik zou me zelven wel eens op mijn vijf en zeventigste willen zien.

Er was geen heer tegenwoordig, toen Lina Ochten dien wensch uitte, anders had hij zeer zeker gezegd, dat hij oneindig liever haar zag zoo als zij nu was, met haar naief vriendelijk gezichtje, hare kastanje bruine haren, hare blauwe oogen die zoo lachend iemand konden aanzien, hare doorschijnend teint en hare tengere bevallige gestalte, waarvan het eenige gebrek was, dat zij niet langer was. Wat zou er over vijftig jaar van over zijn gebleven? Zeker zou zij de statige dame niet gelijk zijn, die thans over haar zat.

- Kindlief - zeide mevrouw Tonnette, - je hebt nog meer dan eene halve eeuw vóór je en ik raad je niet aan, mijn voorbeeld te volgen.

- Waarom niet, u hebt er u toch wel goed bij bevonden, geloof ik.

- Wie verzekert u dat?

- Wel, dat is nog al natuurlijk. U zult me toch niet willen wijs maken, dat u nooit eens aanzoek hebt gehad.

- Nu, dat zal ik ook niet beweren, maar Lientje, daar kwam wat ijdelheid bij: ik had gewenscht een man te krijgen, die den titel van mijn grootvader kon overnemen en daarop heb ik gewacht ... tot dat ...

- Tot dat het te laat was.

- Juist.

- Ja die kans is nu verkeken.

- Nog niet, lief kind, zeide mevrouw de Tonnette hare nicht met een veelbeteekenenden blik aanziende.

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(17)

- Niet! U denkt er toch nu niet meer aan!

- Voor me zelve niet, maar ik heb nog een achternichtje en als die trouwt, zou er mogelijkheid bestaan, dat er nog eens een mannelijke de Tonnette kwam.

- Maar mijn kinderen, als u die bedoelt, zouden toch altijd naar mijn man heeten, dunkt me.

- Je man zou er niets tegen hebben, om bij zijn naam die van mijn vader te voegen, als hij daardoor ook het geld kreeg der familie de Tonnette.

- Neen, dat geloof ik ook niet, zeide Lina na een poos te hebben nagedacht. Maar dit is een erg raar praatje nicht, ik spreek over mijn kinderen en ik ben nog niet eens getrouwd.

- Dat mag je tegen mij wel doen, Lientje, wij mogen zamen zoo wel eens

luchtkasteelen bouwen. Ik heb er met opzet nooit vroeger op gezinspeeld en niemand weet het ook, want als de menschen het wisten, zouden er al heel spoedig jongelui op je afkomen, wien het niet om je zelf, maar om je geld te doen was en dat zou ik jammer vinden. Wie een meisje om haar geld neemt, is de ware echtgenoot niet.

- Meisjes zonder geld krijgen zelden een man, zeide Lina.

- Beter geen, dan een, die om haar geld komt, zooals ze mij vroegen; ik was sterk genoeg om hen af te wijzen, maar of mijn Lientje ook zoo sterk zou wezen, durf ik niet zeggen. Daarom kind lief, is het maar beter dat de menschen gelooven, dat je neef Pieter en Anasthase mijn erfgenamen zijn.

- Laten we daar niet over spreken, nicht.

- Och, ik weet heel goed, hoe anderen er over spreken, al zwijg ik zelve er over.

Alle menschen moeten sterven, en al ben ik nog krachtig voor mijne jaren, de grootste helft heb ik achter den rug en ik weet zeker dat mijn neven er ook zoo over denken....

Schud nu maar niet met je hoofd. 't Is menschelijk. En als ik kwam te over-

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(18)

lijden vóór ik een achterkleinneef had, zouden zij ook elk een derde krijgen, want een derde bleef toch altijd voor jou.

- Hè nicht, ik kan me niet begrijpen hoe u er pleizier in hebt om over zulke dingen te praten. Ik heb wel eens gehoord, dat dit heel verkeerd is.

- Alsof leven en dood afhingen van hetgeen de menschen zelven er over denken en zeggen! Maar ik zal er over zwijgen, vertel het ook maar aan niemand anders, vooral niet van dat derde gedeelte, hoor kind. En nu wordt het me wat koud; we moesten maar naar binnen gaan, eindigde de oude dame, terwijl zij opstond; wilt gij mijn boek dragen en mijn breiwerk; Truitje zal de rest wel weghalen

Mevrouw de Tonnette begaf zich langzaam, maar met nog vaste schreden en statige houding naar hare huiskamer, gevolgd door haar nichtje, die de boeken en het breiwerk droeg en bij zich zelve overwoog hoe zij nicht zou herinneren, dat dezen avond ‘Dorcas’ vergaderde, waarvan zij een der ijverige leden was. De dames hadden begrepen, dat door Lina Ochten in het bestuur te kiezen, de steun van mevrouw Tonnette haar niet ontbreken zou en die verwachting was dan ook niet beschaamd. Zij had die onderscheiding voor haar nichtje zeer op prijs gesteld; de eenige schaduwzijde was, dat zij nu en dan haar gezelschap moest missen. Zij kon dit wel ontberen, maar zij was er zoo aan gewoon, dat zij haar altijd ongaarne naar de vergaderingen zag gaan. Zij vergat die dan ook getrouw, zelfs als zij ze zich herinnerde.

- Wat gaan die weken spoedig om, zeide Lina, terwijl zij de gaskroon ontstak.

- Ja, heel gauw, antwoorde mevrouw, denk aan dat eene blind: Lina, dat klemt wat.

- Ja nicht. Al weer Woensdag!

- Als er in 't najaar geverfd wordt, moet ge me helpen onthouden, dat we daar wat aan laten doen.

- Zeker nicht; we konden het ook wel eerder laten maken.

- Je weet wel, dat ik niet gaarne werkvolk in mijn huis heb.

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(19)

- Er zijn heel geschikte menschen onder; wij hebben in Dorcas de vrouw van een verwer... O ja, dat is waar ook ik zou bijna vergeten dat het van avond Dorcas was.

- Wat? vroeg mevrouw.

- Dorcas-avond, nicht. 't Is al weer veertien dagen geleden.

- Och, wezenlijk? Maar je kunt wel eens overslaan.

- Als u het verlangt,..

- Neen, dat niet. Ik dacht alleen maar, dat het niet noodig was, dat ge er altijd heengingt.

- Noodig, neen; zoo direct niet, maar ik moet van avond een rapport uitbrengen.

- Zoo, een rapport? Neen kindlief, dan mag ik je niet terughouden. Ga dan maar, je hebt evenwel geen haast, is 't wel?

- O volstrekt niet; de vergadering begint eerst ten acht ure, en 't is nog maar kwartier.

- Maar dan is het je tijd; ga gerust; maar niet te laat thuis, niet waar?

- Om tien uur?

- Heel goed, heel goed; om tien uur wacht ik je, maar niet later hè?

- Lina beloofde het en geen vijf minuten daarna was zij op weg naar de vergadering.

Mevrouw de Tonnette bleef nog een poosje denken en opende toen haar Poot.

Zij zocht het versje, waarvan de eerste regels haar voor den geest zweefden, maar zij vond het niet en ze zocht ook niet zeer aandachtig. Haar geest was nog vervuld met het gesprek, dat ze zoo straks met haar nichtje had gevoerd, en onwillekeurig kwamen haar de woorden in de gedachten, dat het verkeerd was over zijn

nalatenschap te spreken.

Dat was dwaasheid en bijgeloof; waarom zou men er wel over mogen denken, maar niet over spreken? Toch, het volksgeloof is de vrucht der ervaring. Hoe zou het anders in de wereld komen? Men verzint zulke dingen

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(20)

niet. Als het eens waar was - maar het was toch te ongerijmd om er zich aan te hechten - maar hetkon toch waar zijn. Zij was wel krachtig, maar op haar leeftijd was het niet zonder voorbeeld, dat men plotseling bezweek, of zich op eens het begin eener ziekte openbaarde, die in weinige dagen het lichaam sloopte.

En ze had niets beschreven! Als zij stierf, zouden haar neven Pieter Botwater en Anasthase Van Sterren, als hare naaste bloedverwanten, zusters zonen, hare erven zijn en Lina Ochten zou niets krijgen en de naam van de Tonnette zou met haar zijn uitgestorven.

Neen, zij moest zorgen dat haar wensch vervuld wierd. Morgen zou zij haar notaris laten komen. Maar morgen! Dat was nog bijna twintig uren en in die twintig uren kon er veel gebeuren. Was het niet beter maar dadelijk op te schrijven wat zij wilde?

Zij had er nu juist de gelegenheid toe, en was alleen, wat haar misschien in de eerste veertien dagen niet gebeuren zou. Nog een oogenblik aarzelde zij: op vijf en zeventig jarigen leeftijd houdt men zich niet gaarne bezig met zulke zaken, die zoo na op handen zijn; als men tien of twintig is denkt men er in het geheel niet aan en is men dertig of veertig, dan verbeeldt men zich, dat die gebeurtenis nog in de verre toekomst ligt.

Maar zij overwon hare aarzeling, zette de ouderwetsche kassette vóor zich, die altijd in de huiskamer stond, opende ze, nam een vel papier, en met duidelijke hand schreef ze langzaam en met tusschenpoozen, omdat zij zich goed en juist wilde uitdrukken, een vijftigtal regels, waarin zij haar bepaalden en uitdrukkelijken wil te kennen gaf, dien zij reeds lang in haar hart omdroeg, maar waarover zij nog nooit met iemand had gesproken. Daar boven schreef zij met iets grooter letters: ‘Dit is mijn uiterste wil.’

En verder:

‘Als ik mocht komen te overlijden alvorens mijne nicht Lina Ochten, dochter van Herman Ochten en Therèse de

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(21)

Tonnette, een huwelijk heeft aangegaan, vermaak ik een derde van mijn vermogen, na aftrek der onderstaande legaten aan haar; het overige, eveneens na aftrek van onderstaande legaten, voor de helft aan mijn neef Pieter Botwater, zoon van Cornelis Botwater en Frederique de Tonnette, en voor de andere helft aan mijn neef

Anasthase Van Sterren, zoon van Hendrik Johannes Van Sterren en Heloïse de Tonnette.

‘Heeft mijne nicht een huwelijk aangegaan en een zoon ter wereldgebracht, dan vervalt mijn vermogen aan dezen, zullende de moeder het vruchtgebruik genieten tot dat hij den leeftijd van twintig jaar heeft bereikt.

‘Heeft zij geen zoon, dan zal zij en zullen gezegde neven, Pieter Botwater en Anasthase Van Sterren, gezamenlijk het vruchtgebruik genieten van het hun toebedeelde één derde van mijn vermogen, tot dat haar zoon, indien zij een zoon ter wereld brengt, den leeftijd van twintig jaar zal hebben bereikt, als wanneer het hun vermaakte gedeelte aan dien jongman valt, onder voorwaarde, dat hem bij zijne geboorte de naam gegeven worde van Julius en bij zijn geslachts naam die van de Tonnette gevoegd worde, met welken naam ik vertrouw dat hij zich noemen zal.

‘Heeft zij na twintig jaar geen zoon, dan worde mijne nalatenschap verdeeld tusschen haar en mijne bovengenoemde neven.

‘Aan mijne keukenmeid Geertruida Lek.’

Zoo ver was mevrouw de Tonnette met haar ‘uitersten wil’ gekomen, toen er gescheld werd en in den voorgang de stem klonk van Lina, maar andere stemmen tevens. Blijkbaar bracht haar nichtje iemand mede en wel meer dan een.

IJlings schoof zij het blad papier tusschen de bladen van de Poot en sloeg den roman open, waaruit Lina haar had voorgelezen.

Lina trad binnen, vooraf gegaan door een paar jonge dames, rijzig van gestalte, met donkere, bijna zwarte oogen, blauw-zwart haar, en donkere gelaatstint. Het waren de

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(22)

dames Rimini, de ‘Pauwinnen’, zooals zij in de wandeling altijd genoemd werden.

- Wij komen zelf maar eens mede, mijn lieve mevrouw, zeide Dorothea Rimini;

wij dachten, 't is nog zoo laat niet of mevrouw de Tonnette wil ons nog wel ontvangen, niet waar?

- Wel zeker, hoe later op den avond, hoe welkomer gasten, zeide de oude dame heel beleefd, maar in haar hart was zij weinig met dat nachtelijk bezoek ingenomen en zij vroeg ook niet eens of de dames zich niet van haar mantels en hoeden wilden ontdoen.

- Wij komen maar heel eventjes, zeide de jongste Rimini, Henriette, om u iets te vragen, dat we dol gaarne zouden willen.

Mevrouw de Tonnette knikte heel vriendelijk en dacht: zeg het dan maar dadelijk, dan ben ik u het spoedigst kwijt.

- Ik heb gezegd nicht, dat er niets van kan gebeuren, maar Door en Jet hielden zóó aan, dat ik haar den raad heb gegeven, om maar met u zelve er over te spreken, sprak Lina.

- En wat hadden de dames dan te vragen? vroeg mevrouw de Tonnette de bezoeksters beurtelings aanziende. Als ik het doen kan, weten ze wel, dat ik niet neen zal zeggen. Is er weer te kort in kas?

- Heb ik het niet gezegd, Lina, dat je nicht het wel goed zou vinden! riep Dorothea uit; o, dat vind ik erg lief van u, mevrouw..

- Maar ik weet nog niet wat ge te vragen hebt.

- Wij gaan op reis, mevrouw en nu wilden we zoo dol graag, dat Lina meeging, sprak de jongste. Weet u, wij zijn niet heel sterk in ons Duitsch en mijn broer Dolf, ziet u, die is goed en wel, maar die is zoo de man niet om ons te regt te helpen en nu wilden we dat Lina met ons mee zou gaan.

- 't Is maar voor drie weken, voegde de oudste er bij, en 't

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(23)

kost Lina niets. Over drie weken zouden we op reis gaan.

Lina had hare groote blaauwe oogen op het gelaat van hare nicht gevestigd, angstig den indruk bespiedende, die het verzoek op deze maken zou. Maar het gelaat van mevrouw Tonnette vertoonde niet de geringste gewaarwording.

- Drie weken is nog zoo lang, zeide ze.

- Ja, ziet u, maar als wij niemand vinden, gaan wij liever niet mee. Mijn zuster moet naar eene badplaats, heeft de dokter gezegd, naar Griesbach, en Dolf gaat natuurlijk mede; en die heeft ons gevraagd om haar den eersten tijd gezelschap te houden, tot zijn vrouw er t'huis zou zijn en als wij niet gaan, wil zij ook niet en 't is toch zoo noodig voor die arme Emilie... o, mevrouw, u doet er heusch een weldaad mede!

- Is uw zuster zoo erg ziek? wat heeft ze?

– Dat weet ik niet, maar de dokters hebben gezegd, dat het volstrekt noodig was, dat zij naar Griesbach ging en, u ziet, mevrouw, als Lina niet mag...

- Nietmag, niet mag, herhaalde mevrouw Tonnette, Lina is geheel vrij om te doen wat zij wil.

- O, dat is heerlijk! dat is prachtig! riepen de twee Riminietjes, dan is de zaak in orde. Hè mevrouw, wat vind ik dat lief van u!

Lina's gelaat straalde van vreugde. Zij was altijd bij hare nicht t'huis geweest, die nog van den ouden stempel was en begreep, dat de menschen bestemd waren om te wonen in het land, waar zij geboren werden. Haar overgrootvader had dit uit het oog verloren, of liever, was gedwongen geweest om naar elders te wijken; maar 't was er hem ook naar gegaan: zijn geld en zijn naam had hij er bij ingeschoten. Zij bleef waar zij was. Lina kende van de wereld niets meer dan den Haag en

Scheveningen, het Westland en de trekvaart. Het idée om buiten 's lands te gaan, naar eene badplaats, was voor haar een ideaal, dat zij voor geen verwezenlijking vatbaar had geacht. En toen dien avond de dames Rimini vertelden van haar plan om

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(24)

naar Griesbach te gaan, had zij argeloos uitgeroepen: ‘hè! als mij dat eens te beurt viel.’ En toen hadden de Riminietjes eensklaps de oplossing gezien van haar eenig bezwaar tegen de reis; haar gebrekkige kennis, om niet te zeggen volslagen onkunde, van het Duitsch. Het was eene uitkomst als Lina haar vergezelde; het geld kwam er niet op aan; haar broer had op zijne eigenaardige manier gezegd, toen zij haar bezwaar aan hem onderwierpen:

- Zeur niet, neem er dan maar een mee, die 't kent. Op een honderd gulden of wat komt het er niet op aan.

De oudgast Rimini had er nog een paar tusschenwerpsels bijgevoegd, aan den toestand der atmospfeer ontleend, die van zijn antwoord te weinig de beteekenis wijzigden, om ze te herhalen. Hij was gewoon die verschijnselen in herinnering te brengen, vooral tegenover zijne zusters, die dan ook met recht bliksemafleiders mochten heeten. Maar Door en Jet verdroegen dien toon en ook die

tusschenwerpsels met gelatenheid; zij hingen geheel van Dolf af en deze mocht dan wat ruw in zijne woorden zijn, hij gaf haar alles wat zij verlangden, en scheen het zelfs eenigzins kwalijk te nemen, dat zij nog niet meer verlangden. Ook toen het de reis naar de badplaats betrof, maakte hij dadelijk een eind aan haar bezwaar, en 't was nu maar de vraag of zij iemand konden vinden, die haar vergezellen wilde.

Voor Lina Ochten hadden zij altijd veel sympathie gevoeld - ieder die met deze in aanraking kwam deelde dat gevoel - maar 't was nu slechts de vraag of mevrouw de Tonnette haar zoo lang wilde afstaan en de dames Rimini besloten het ijzer te smeden terwijl het heet was en vóór Lina misschien andere bezwaren maakte aan hare nicht hare toestemming te vragen.

En zij hadden gelijk gehad. Mevrouw de Tonnette was zoo vervuld met hetgeen waarmede zij dien avond zich had beziggehouden, dat zij voor andere zaken weinig gedachte had en toen zij zag hoe hare onbepaalde woorden, als eene

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(25)

toestemming opgevat, door de drie jong en dames en vooral door Lina met gejuich werd beantwoord, hield zij zich ook maar of zij het plan alleraardigst vond. Zij had er zelve genoegen in, dat Lina zoo innig blij was en praatte mede, toen Doortje en Jetje al de bijzonderheden van de reis vertelden, die ze ondernemen zouden en waarover zij zelven al een maand lang gesproken hadden, zoo dat zij volkomen op de hoogte waren van al hetgeen haar stond te wachten. En dus ook Lina, die niet gelooven kon, dat zij zóóveel zou ondervinden. Booten en spoortreinen en tunnels en watervallen en rotsen en logementen en open tafels en baden volgden elkander in bonte mengeling en de reeks zou nog veel langer geworden zijn, als mevrouw de Tonnette niet gezegd had:

– Meisjes, ik jaag je niet weg, maar 't loopt naar elven en als de meid je t'huis moet brengen, is het beter dat je nu gaat dan later.

Die wenk was duidelijk genoeg en de Riminietjes stonden dan ook dadelijk op, erg verbaasd, dat het al zoo laat was en vroegen duizendmaal verschooning, dat zij zoo lang waren gebleven; zij hadden maar heel eventjes willen aankomen.

Lina liet haar uit en mevrouw Tonnette hoorde, dat zij de Riminietjes kuste. De eerste opwelling na het vertrek der twee dames werd daardoor in de geboorte gesmoord; als Lina zóó gelukkig was, wilde zij dat genoegen niet vergallen uit egoïsme, want egoïsme was het toch, en niets anders, dat haar berouw deed gevoelen, dat zij hare toestemming gegeven had om drie weken lang het gezelschap te missen, waaraan zij zoo gewoon was.

Onder het soupé had Lina nog zooveel te vertellen en te vragen en plannen te maken, dat mevrouw de Tonnette zelve begon mee te reizen en een oogenblik, maar ook slechts een zeer kort oogenblik, er aan dacht, of zij niet mee zou gaan.

Maar daarvoor was zij te oud en te gehecht aan hare dagelijksche gewoonten; zij ging niet meer op reis; dat liet zij aan jongere menschen over. Dat jagen en ijlen met spoor-

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(26)

treinen die op de minuut vertrekken viel niets in haar geest.

Zij hechtte aan rust en gemak en aan regels ook om des avonds tijdig naar bed te gaan en nu was het al later dan gewoonlijk. Met eenige haast maakte zij daarom aan den avond een einde en eerst toen zij zich ter ruste had gelegd, herinnerde zij zich dat zij beneden den Poot had laten liggen, met het papier dat haar laatsten wil bevatte.

Zou zij opstaan en het boek gaan halen of Lina wekken en het die verzoeken?

Zij deed noch het een noch het ander, omdat zij geen opschudding wilde verwekken en ook niets kon verzinnen, dat aan het halen van Poots gedichten midden in den nacht een verklaarbare reden kon geven. Bovendien, het zou wel zeer toevallig zijn, als juist Truitje dien morgen dat boek opende; dienstboden zijn zoo belangstellend niet in boeken; elken morgen konden zij er vinden en nooit had mevrouw bemerkt, dat zij ze inzagen. Waarom zouden zij juist ditmaal van die gewoonte afwijken?

Toch hield haar die gedachte aan haar uitersten wil - en niet aan het papier alleen, maar ook aan den inhoud - zoo zeer bezig, dat het uren duurde eer zij den slaap kon vatten en het was al dag, toen zij het onbestemd plan opvatte om, nu het licht was, naar beneden te gaan. En zij ging naar beneden, maar in haar verbeelding, en zocht het boek en vond het nergens en doolde door het huis en was toen aan een badplaats, zooals zij die in de romans wel eens beschreven had gevonden en zij droomde voort tot lang na den tijd, waarop zij anders gewoon was op te staan.

Ook Lina had bijna niet geslapen. Het vooruitzicht op die reis naar het Schwarzwald en op hare reistoiletjes en mogelijke reisavonturen hield haar wakker en toen het ochtend was geworden, een heldere frissche meimorgen, en de vogels in den tuin zongen, kon zij het niet langer op hare slaapkamer uithouden. Zij kleedde zich aan, zonder gedruisch te maken, sloop naar beneden en ging naar buiten; eerst even uit de huiskamer het boek krijgende, waarin

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(27)

zij den vorigen avond voor hare nicht had gelezen en dat zij juist bij die interessante passage had moeten dicht doen. Zij zette zich in het prieel en verdeelde hare aandacht tusschen hetgeen Werner verhaalde en wat de maand Juni voor haar zou opleveren, en nu en dan dwaalden hare gedachten ook af naar hetgeen mevrouw de Tonnette haar omtrent hare nalatenschap had gezegd, waardoor hare toekomst zoo geheel anders werd, dan zij zich steeds had voorgesteld. Misschien zou de aanstaande badreis wel die toekomst bevorderen. Aan badplaatsen ziet men zooveel menschen, waarom zou zij er den persoon niet vinden op wien nicht had gezinspeeld, en aan wien alle jonge meisjes, ondanks zich zelven, zoo menigmaal denken.

Werner had dien morgen wel eene aandachtiger lezeres kunnen hebben.

II. Twee neven.

De heer Pieter Botwater had den rang van hoofdcommies aan zijn departement bereikt. Die titel was hem op zijn acht-en-dertigste jaar, juist op den dag dat hij twintig jaar dienst had, door den Minister toegekend, onder voorbehoud later zijne jaarwedde in overeenstemming met zijn rang te regelen. Met de twee-honderd gulden die hierdoor vrij vielen en het tractement van een gepensionneerd ambtenaar alsmede van een overleden klerk, die niet vervangen werd, had Zijne Excellentie, in overleg met den secretarisgeneraal, juist het tractement kunnen vinden voor den zoon van een vriend zijner jeugd en de aanmerking van de Tweede Kamer

voorkomen over het opdrijven der uitgaven

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(28)

en de stijgende kosten voor het personeel der ambtenaren.

Want hoe sterk de Volksvertegenwoordigers ookin beginsel voor eene verbetering der jaarwedden van ambtenaren zijn, bij de toepassing doen zich steeds zulke overwegende bezwaren voor, dat het beginsel er onder bedolven raakt.

De minister had te minder ‘gedifficulteerd’ om het tractement van den nieuwen titularis tot nadere regeling maar te laten gelijk het was, omdat die ambtenaar niet behoorde tot hen, die zware huisgezinnen ‘tot hun last’ hadden en met moeite konden rondkomen. Botwater was ongehuwd en moest eenig fortuin van zich zelven bezitten, want zijn voorkomen was onberispelijk en hij verkeerde met de aristocratie van de ambtenaars wereld. Daaraan was hij misschien wel voor een gedeelte zijne mooie carrière verschuldigd, want eene mooie carriêre was het, op zijn

acht-en-derstigste jaar hoofdcommies te zijn. Hij was dit nu al twee jaar, maar de nadere regeling was nog altijd uitgebleven.

Botwater was te fatsoenlijk om zich ooit daarover te beklagen, wat bij zijne vrienden en bekenden het vermoeden versterkte, dat hij het geld niet noodig had. Bovendien wist men van hem, dat hij eene bejaarde tante had, eene zekere mevrouw de Tonnette, die wel eenvoudig leefde, maar wier giften voor weldadige doeleinden toch genoeg getuigden dat zij er warm in zat. Die oude dame was in de zeventig en dus eene vrouw van den dag.’ Dat was zij echter al twintig jaar lang geweest, zoolang als Botwater aan het ministerie was, maar de jaren volgden elkander en de ‘vrouw van den dag’ bleef leven en zoo gezond en kras, dat men de gewone geestige gissing waagde of ze misschien ook kon vergeten zijn.

De heer Botwater sprak evenwel zelf nooit in dien geest; hij verloor nooit het decorum uit het oog, zelfs niet, waar het eene erftante gold. Die erftante was voor hem ook nog iets meer; zij adelde zijn geslachtsboom. Als men van mevrouw Tonnette sprak, verzuimde hij nooit op de

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(29)

eene of andêre wijze te doen opmerken, dat zijde Tonnette heette en dat zij eene zuster was van zijne moeder die ook eenede Tonnette was en afstamde van de adellijke emigranten van dien naam. Die geschiedenis wist het gansche ministerie.

Zulk een ambtenaar ‘releveert’ het departement en de afdeeling was er trotsch op hem aan haar hoofd te hebben. Zijne collega's deden het gaarne voorkomen, of zij op vertrouwelijken voet met hem stonden: een vriend van Botwater te zijn was reeds eene onderscheiding. Maar deze liet geen intimiteit toe. Hij vervulde nauwgezet zijne plichten, maar sloot zich niet bij zijne collega's aan; alleen met de hooger geplaatsten onderhield hij een vormelijken omgang. Ook societeitsvrienden hield hij op een afstand en wat hem bijzonder kenmerkte, was, dat hij nooit over zijn ministerie sprak, waaruit men opmaakte, dat hij van alles op de hoogte was, maar juist daarom vermeed, zich over de zaken uit te laten, ten einde ‘zijn’ minister niet in ongelegenheid te brengen. Botwater sprak altijd over ‘zijn’ minister, zooals sommige volken en personen er eene eigen voorzienigheid op na schijnen te houden.

Met slaan van negenen kon men elken morgen den heer Botwater zijn

apartementen zien verlaten, die hij in eene stille zijstraat bewoonde, waarvan zijn huis het aanzienlijkste was. Hij ging met bedaarde schreden dezelfde straten door en grachten langs, zoodat hij prompt op hetzelfde tijdstip aan het departement was, waar hij onveranderlijk zijn hoed afnam voor de boden, die het nooit zouden wagen hem over iets anders te spreken dan hunne qualiteit tegenover de zijne paste. Hij noemde hen ook nooit bij hun naam, maar altijd bij hunne waardigheid: voor hem bestonden slechts de kamerbewaarder, de bode, de boute-feu. Hij bleef tot twaalf ure om ten een ure terug te komen en met klokslag van vieren begaf hij zich naar de societeit. Hij dineerde in een hotel van den' tweeden rang omdat het daar rustiger en de tafel degelijker was dan in de groote hotels en daarna

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(30)

verborg hij zich in zijne apartementen in de stille zijstraat. Een paar malen in de week ging hij uit om eene beleefdheids-visite te maken of den avond door te brengen op soirées waar hij genoodigd was. Maar vóór middernacht kon men zeker zijn dat hij weder op zijn kamer was: soirées die dreigden langer te duren bezocht hij niet.

Eens in de maand kwam hij thee drinken bij zijne tante de Tonnette, den 14den, 15den of 16den en als hij er geweest was, zeide mevrouw bij zich zelve: ‘dat is gelukkig weer voor een maand achter den rug,’ en den indruk dien deze woorden vertegenwoordigen, maakte de heer Botwater ongeveer op iedereen, met wien hij in aanraking kwam.

Slechts enkele malen kwam hij op een ander uur en een anderen dag bij mevrouw de Tonnette; wanneer hij haar over zaken te spreken had. Al leefde de oude dame stil en min of meer afgezonderd van de wereld, zij had volstrekt niet alle banden met de maatschappij gebroken en waar zij de voorlichting of hulp van een man behoefde, wendde zij zich tot haar neef Pieter, die, hoe vervelend hij ook wezen mocht, verstand van zaken had en steeds bereid was zijne tusschenkomst te verleenen. Voor dergelijke bemoeiingen kreeg hij steeds een blijk van erkenning, dat hij nooit weigerde, maar steeds met groote waardigheid in zijne portefeuille borg.

Zóó rijk was hij niet, of hij nam altijd nog een bankje van vijf en twintig of een muntje van tien aan. Om zeker te wezen, dat hij de oude dame alleen zou kunnen spreken, kwam hij dan gewoonlijk als zij aan haar ontbijt zat; hij behoefde er dan ook niet expresselijk voor uit te gaan, maar slechts iets vroeger zich naar zijn ministerie te begeven en een zeer korten omweg te maken.

Ook den morgen na het gewichtig gesprek van mevrouw de Tonnette met haar nichtje had Botwater haar bericht te brengen omtrent informatien naar een broer van hare oude dienstbode, welke in Indie diende.

Als altijd werd hij in de huiskamer gelaten. Mevrouw was nog niet beneden, maar zij zou zoo aanstonds wel

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(31)

komen, zeide de meid, en begaf zich naar de slaapkamer harer meesteres om haar mede te deelen, dat de heer Botwater beneden was. Zij had niet vermoed, dat mevrouw nog sliep, wat dan ook nooit de gewoonte van de oude dame was. De slapelooze nacht was er schuld van. Met schrik ontwaakte zij en gaf last haar neef te verzoeken een oogenblik te wachten.

Eerst toen Truitje was heengegaan, herinnerde zich mevrouw, dat beneden haar Poot lag en in die Poot het stuk door haar den vorigen avond geschreven. Maar het zou tochal te toevallig wezen als hij juist dat boek opsloeg en het papier vond....

En toch dat toeval had plaats. Pieter Botwater, die van de meid vernam, dat het nog een kwartiertje zou duren, had uit tijdverdrijf het boek opgenomen, dat voor de hand lag en daar Poot voor hem geene lectuur was, had hij zich bepaald om de prentjes te bekijken en zie, bij het omslaan eener pagina had hij het papier gevonden, aan het hoofd waarvan mevrouw de Tonnette met groote duidelijke letters had geschreven: ‘Dit is mijn uiterste wil.’

Nu moge men zeer ridderlijke gevoelens hebben omtrent bescheidenheid, als men het voorrecht heeft eene rijke erftante te bezitten en een papier vindt, waarop deze haar testament heeft geschreven, dan zou het zelfs van den meest bescheiden man te veel gevergd zijn, dat hij dit ongelezen zou ter zijde leggen.

De heer Botwater liet zich dan ook geen oogenblik door eenig gewetensbezwaar weerhouden om de bladzijden schrift te lezen. Maar toen hij er volkomen kennis van droeg, eerbiedigde hij de vormen en legde het weder op de plaats waar hij het gevonden had, toen hij was binnengekomen, en keek naar buiten, naar den tuin met het groen en de vogeltjes..

Maar hij zag er niets van; al had plotseling de bloeiende natuur der Meimaand plaats gemaakt voor eene December temperatuur, hij zou er niets van hebben bespeurd, zoo

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(32)

geheel vervuld was hij met hetgeen hij had gelezen. De heer Botwater was een man van zaken en, al lezende, had hij dadelijk de zwakke punten van het testament opgemerkt; als tante kwam te sterven vóór dat Lina gehuwd was, zou dat testament niets te beteekenen hebben, maar hij begreep, dat zij hoogstwaarschijnlijk wel een notaris er over spreken zou, die de wettelijke vormen in aanmerking zou nemen. In elk geval, wanneer dat nichtje trouwde vóór het oude mensch stierf en bij ongeluk een zoon kreeg, was de heer Pieter Botwater zijne erfenis kwijt, die erfenis waarop hij reeds zoovele jaren had gevlast, al was dit ook voor ieder verborgen gebleven.

Het spreekt van zelf, dat deze gedachten in veel vluchtiger vorm in den geest van den hoofdcommies oprezen, maar in den grond kwamen zij toch op die beschouwing neder en hij had meer zelfbeheersching noodig dan hij ooit aan den dag had gelegd om bij de komst van zijne tante dezelfde te schijnen, die hij altijd in ieders oog was.

De eerste blik van mevrouw de Tonnette was op haar Poot. Die lag daar zoo rustig en onschuldig, als of geen menschenhand die had aangeraakt sedert zij den vorigen avond daarin haar papier had geborgen. En neef Pieter stond voor het raam en keerde zich eerst om, toen zij goed en wel in de kamer was en de deur achter zich had gesloten.

- Ik hoop niet, dat ik u te lang heb laten wachten, neef, zeide zij, maar ik heb me van morgen eigenlijk verslapen. 't Is schande.

- Volstrekt niet tante; dat gebeurt meer menschen, die geen vaste bezigheden hebben. Waarom zouden zij ook vroeg opstaan?

- Uit gewoonte, neef, uit gewoonte. Je hebt zeker al ontbeten?

- O ja; ik kwam u maar even mededeelen, dat die Jakob Drift, de neef van uwe dienstbode, volgens de laatste opgaven bij het Departement van Kolonien ontvangen, nog

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(33)

in leven is, en sergeant bij het derde bataljon van het tweede regiment fuseliers.

- En maakt hij het goed? vroeg mevrouw de Tonnette gedachteloos.

- Dat weet men aan het Departement van Kolonien niet. Daar houdt men wel de lijsten van de gestorvenen bij, voor zoover men er toe in staat is, maar omtrent het zedelijk gedrag en den lichamelijken toestand der militairen ontvangt men daar geene berichten.

- Ja, zeide mevrouw, dat kan ik wel begrijpen, en zij dacht weder aan haar Poot en zon op een middel om te ontdekken of haar neef daar ook aan was geraakt. Als zij 't hem eens vroeg! Maar dan verraadde zij zich. O, dat men ook niet in het binnenste van de menschen lezen kan!

- Dus tante, zeide Botwater, die uit de afgetrokkenheid en het stilzwijgen van zijne Tante zeer goed begreep wat in haar omging, dus tante, u is tevreden met de inlichting?

- Wel zeker, wel zeker, zeide mevrouw, als uit een droom ontwakende. Ik dank je wel, dat ge mij zoo spoedig op de hoogte hebt gesteld. Voor mijn Truitje zal dat eene goede tijding wezen; zij was bang dat haar broer dood was.

- Dat had óók kunnen zijn, sprak de hoofdcommies. In Indie sterven zeer vele menschen, ook jonge.

Hij zweeg op eens om niet aan de verzoeking toe te geven en er bij te voegen:

in ons land blijven soms ook de oude zeer lang leven.

Ook tante voelde zoo iets van het verband tusschen de jonge menschen, die in Indie stierven, en de oude die in Europa in het leven bleven.

- Heb je ook onkosten, neef?

- Green noemenswaarde, tante?

- Ja, maar, ik wil niet, dat je behalve de moeite er nog geld op toelegt en tante haalde haar sleutelbos te voorschijn, opende hare kassette, waarin zij het geld voor dagelijksch gebruik bergde, en nam een muntje dat zij voor Pieter neerlegde. 't Is immers niet meer?

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(34)

- 't Is zoo veel niet, volstrekt zoo veel niet, antwoordde Botwater, en het had hem dan ook inderdaad niets gekost dan een kattebelletje aan een ambtenaar van kolonien, die zich zeer vereerd had geacht Botwater eene dienst te mogen bewijzen.

Dat overkwam niet iedereen.

De hoofdcommies stak het muntje in zijne portefeuille, en dacht er bij aan de munt- en bankbiljetten, die hij niet zou opsteken, als tante nog zoo lang leefde tot Lina gehuwd was. Onder dien indruk ging hij heen en wandelde naar zijn ministerie, waar hij iets later dan gewoonlijk kwam. Reeds was dit in de bovenkamer opgemerkt en aan den eersten ambtenaar, die binnenkwam nadat het gewone uur van den hoofdcommies voorbij was, vroeg de bode of mijnheer ook iets van mijnheer Botwater had gehoord? Deze had er natuurlijk niets van gehoord, maar de vraag werd door hem herhaald aan een collega en de niet-ver-schijning van den nooit falenden ambtenaar werd dien dag besproken lang nadat de persoon in quaestie reeds aan zijn lessenaar zat en zijn werk deed of liever geacht werd te doen.

Want zijn hoofd had hij er dien morgen niet bij en hij verlangde naar het uur van twaalven, dat hij weder vrij de lucht kon inademen, wat misschien zijne zenuwen weer eenigzins tot rust zou brengen. Als men twintig jaar heeft geleefd in het vooruitzicht over een maand, een jaar of een paar jaar een schatrijk man te worden en eensklaps zijn vooruitzicht ziet verdwijnen, dan is het te veel gevergd, zelfs van den kalmsten mensch, dat hij in zulk een toestand zich zelven gelijk zal blijven. Wat hem het meest hinderde was niet zoo zeer nog het verlies van het geld, - hij had altijd zeer zuinig geleefd en bezat dus eenig vermogen - dan wel de waarschijnlijkheid dat hij zou uitgelachen worden door al zijne medeambtenaren, die er nog vermaak in zouden scheppen, dat hem zijn fortuin ontgaan was. De gedachte dat hij tot zijn vijf-en-zestigste jaar ambtenaar

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(35)

zou blijven en dan met een klein pensioen zou worden ontslagen zonder in aanmerking te komen voor de aanzienlijke betrekkingen, die hun, welke fortuin bezitten, beschoren zijn, dit en nog veel meer woelde hem door het hoofd en hij verwenschte zijne nieuwsgierigheid, die hem zijn lot had doen kennen. Had hij dat stuk maar niet gelezen, dan zou hij nog altijd in den zoeten waan verkeeren, dat eene schitterende toekomst hem wachtte en het ware altijd nog vroeg genoeg geweest de verijdeling zijner verwachting te vernemen, als zijne tante stierf.

Misschien zou vóór dien tijd Lina zelve wel gestorven zijn. Jonge meisjes krijgen zoo licht de tering; een bal, een soirée waaropzij, om te schitteren, haar hals tot de schouders ontblooten, of zich inrijgen dat zij ter nauwernood adem kunnen halen, kortom al die onvoorzichtigheden, welke eene jonge dame begaat uit ijdelheid, konden haar het leven, kosten. Zelfs een zeer onbestemd, nevelachtig plan rees bij hem op, om op de eene of andere wijze zulk eene uitkomst te helpen bewerken.

In die stemming kwam hij op de kamer van zijn neef Anasthase Van Sterren, want uit familie zwak en ook omdat het hem niets kostte bracht hij het vrije middag uur bij dezen door en gebruikte bij hem wat Anasthase hem voorzette en dat in den regel waarlijk niet te versmaden was. Ansthase toch nam het er goed van. Hij was muziek meester, maar hij had zeer veel lessen, meest bij aanzienlijke familien, waarvoor hij zich hoog liet betalen, zoodat hij geene uitgaven voor zijn comfort behoefde te ontzien, Hij ontzag ze dan ook zoo weinig, dat niet slechts alles wat hij verdiende, schoon opging., maar dat hij elk jaar nog schulden maakte. Wel betaalde hij de oude af, maar de nieuwe bereikten steeds een hooger cijfer. Daarover maakte hij zich evenwel niet in het minst ongerust: als tante de Tonnette stierf zou alles terecht komen.

Hij was vijf en dertig, tante vijf en zeventig, - het lag in de natuur der dingen dat zij hem vóórging en dan

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(36)

zouden alle schulden worden betaald en hij geen lessen meer behoeven te geven.

Als hij ze nog gaf, zou hij tien gulden per uur vragen. Iemand met een fortuin als het zijne behoefde het niet minder te doen; wie zooveel niet betalen wilde, kon een anderen onderwijzer nemen. Hij zou dan eene opera componeeren, waartoe hij nu geen tijd had, zoo als hij zich zelven diets maakte, en hij zou die opera, even als Wagner, doen monteeren en opvoeren, des noods voor eigen rekening. Hij was nu al bezig met het onderwerp te zoeken, al drie jaar lang, maar elke week had hij een ander. Als tante maar eenmaal dood was, zou hij er zich toe zetten. Hij zag er echter wel wat tegen op en eigenlijk was hij blijde dat mevrouw de Tonnette nog maar niet stierf; nu kon hij het leven voortzette dat hij thans leed en dat voor hem allerlei bekoorlijkheden opleverde. Hij pronkte door zijn toilet en zijne uitgaven en een van zijne middelen om te schitteren was, ook anderen te onthalen, van welke karaktertrek velen gebruik maakten. Van daar dat hij in de kunstwereld tallooze vrienden telde, die hem hielpen om zijn inkomen te verteeren en zijne schulden grooter te maken.

Ook zij zagen daar zooveel kwaad niet in: als Van Sterrens tante maar gestorven was, zou alles gevonden wezen. Zijn vrienden verlangden eigenlijk nog meer naar haar dood dan hij zelf.

Ten twaalf uur was Anasthase altijd op zijne kamer; hij verbeeldde zich dan, dat hij doodmoede was van zijne inspanning, die intusschen hoofdzakelijk daarin bestond, dat hij naast een piano zat en toeluisterde. Het vermoeiende ervan bestond uitsluitend hierin, dat hij zich moest bedwingen om lijdzaam zoo veel geknoei op de toetsen aan te hooren.

Nu en dan, bij zijne geprivilegieerde leerlingen van meer gevorderden leeftijd, - die toch nooit verder zouden komen - nam hij zelf de plaats voor de piano in en speelde een kwartier of wat langer of korter en hield zich of hij het niet bespeurde, dat de huisgenooten in de kamer

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(37)

kwamen en luisterden. Er waren wel mama's die van oordeel waren, dat het spelen van den meester toch niet zoo bijzonder veel kon bijdragen tot de muzikale

ontwikkeling harer dochters, maar deze wisten altijd het tegendeel te betoogen. Zij hoorden dan eerst wat er in een stuk ‘zat‘. Bovendien was Anasthase iemand waarmede de mama's zoowel als de dochters zeer ingenomen waren. Vooreerst heette hij Anasthase. Dat was al iets, en op zich zelf reeds eene aanbeveling. Als men dan toch pianoles neemt, klinkt het veel beter les te hebben van een Anasthase dan van iemand, die een heel alledaagschen naam draagt. Voorts zag hij er zeer netjes uit en zonder bepaald mooi te zijn, had hij een innemend voorkomen en prachtige witte tanden en donker blond zeer lang haar dat in het midden gescheiden was. Zijn duitsch accent uit de dagen dat hij in Dresden en Leipzig zijne studien maakte, verhoogde de aantrekkelijkheid van den heer Anasthase Van Sterren ‘le beau musicien.’

Ook nu was Anasthase op zijne kamer en wachtte met eenig ongeduld de komst van zijn neef Pieter. Hij had een paar kippen laten braden en wilde er den petit bourgogne eens bij proeven, dien hij den vorigen dag ontvangen had. Neef Bot water was langer dan gewoonlijk onderweg gebleven, daar hij te veel te denken had om hard te loopen. Eindelijk kwam hij.

- Zoo, Melis Stoke, ik dacht, dat je van daag bij den minister dejeuneerdet en ik was al bijna begonnen.

- Ik dejeuneer nooit bij den minister, zeide Botwater; dat weet-je wel; maar er was werk dat af moest.

- En is 't nu af? vroeg de muziekmeester, terwijl hij het deksel van de schaal nam.

Zeg eens, hoe vindt ge dat ze er uit zien?

- Heel goed, ze ruiken delicieus, zeide Botwater wat dichter aan tafel schuivende.

- En 'dan heb ik nog een glaasje Huy er bij, ten minste, dat staat op het etiquet, maar je moet ze eens proeven. Je hebt ze wel eens in Luik gedronken.

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(38)

- Ik ben nooit in Luik geweest.

- O neen, dat is waar ook. Je moest er toch eens heen gaan, Piet; wezenlijk je moet je van tijd tot tijd eens verzetten van dat muffe werk.

- Mijn grootste verzet is mijn plicht te doen.

- Boem! zeide Anathase, en keek zijn neef aan of hij zeggen wilde, je bent een ezel.... Hoe vindt ge den wijn? Al ben je dan niet in Luik geweest, kan je toch wel proeven of hij goed is.

- Ik zou zeggen, dat hij zeer goed smaakt.

- Me dunkt, dat ik wel slechter gedronken heb.... zelfs in Luik. Maar geloof me, Piet, je moest er eens uitgaan. Je wordt stil en duf en je bent toch nog niet op een leeftijd om nu al je hoofd te laten hangen,. Kerel, daar zijn nog veel te goede dagen in aantocht.

Pieter Botwater legde het kluifje neder, dat hij juist naar zijn mond zou brengen, en zeide, terwijl hij zijn neef strak aanzag,

- Zou jedat denken?

- Wel nu komaan!.... Tante gaat toch niet trouwen? of is zij vroom geworden?

Botwater schudde het hoofd, vestigde zijne blikken weder op zijn bord en ging voort met eten.

- Daar is iets, zeide Van Sterren.

- Misschien.

- Wat dan?

- Precies weet ik het niet, maar ik heb reden te gelooven, dat wij geen erfgenamen van tante de Tonnette zijn.

Anasthase legde vork en mes neder en zag op zijne beurt zijn neef strak aan, terwijl zijn blozend gelaat hoe langer hoe witter werd.

- 't Is een aardigheid, niet waar? sprak hij eindelijk, maar de toon, waarop hij dit vroeg, bewees genoeg, dat hij zelf dit niet geloofde: 't was de stroohalm van den drenkeling.

- Volstrekt niet. 't Is de zuivere waarheid. Meer kan ik je er niet van zeggen.

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(39)

- Dat vervloekte wijf! riep Anasthase woedend uit. Moest ze daarom zoo onnatuurlijk lang leven, om jou en mij te kort te doen! Zoo'n huichelaarster. Ik dank den hemel, dat ik ze nooit heb nageloopen, zoo als jij...

- Ik heb ze niet nageloopen, sprak Pieter waardig. Ik heb haar eens in de maand een bezoek gebracht en haar mijn raad en voorlichting gegeven als zij die vroeg;

je hadt wèl gedaan, als je dat ook in acht had genomen.

- Ik ga morgen naar naar toe. Ik zou wel eens willen weten aan wie ze haar geld vermaakt. Aan die Lina misschien, die onnoozele baaf! Ik heb die dreumis nooit kunnen uitstaan met haar schijnheilig plafond-engelen gezicht. Maar dat kan immers niet, Piet? Wij zijn de naaste bloedverwanten.

- Als tante geen testament maakt, maarals ze dat doet....

- O, dan heeft zij 't nog niet gedaan. Ik wou dat ze van nacht een beroerte kreeg;

't is haar tijd, ik wensch niemand iets kwaads, maar zóó iets - neen dat loopt de spuigaten uit.

- Lina wordt hare universele erfgenaam.

- Hoe weet ge dat?

- Houd me ten goede, dat ik dit niet zeg. In ambtelijke betrekking verneemt men soms dingen, die men gehouden is te verzwijgen. Ik maak hierop inbreuk, omdat ge zoo na bij de zaak betrokken zijt, maar verlang geen nadere opheldering van me. Je kunt me gelooven of niet; dat staat je vrij, maar zulke dingen zou ik niet zeggen als ik niet zeker van me zaak was.

Pieter Bot water ledigde zijn glas tot den bodem en Anasthase Van Sterren volgde zijn voorbeeld.

- Wij zijn gewaarschuwd, zeide Pieter. Anasthase bleef wezenloos vóór zich staren. Hij legde zijn vork neder. Zijn kip smaakte hem niet meer. De droom van zijn gansche leven had plotseling plaats gemaakt voor het bewustzijn, dat hij tot zijn dood voor zich zelven zou

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

(40)

moeten zorgen en de gouden dagen, die hij zich steeds had voorgespiegeld, nooit zouden aanbreken. De eenige uitkomst was nog, dat tante de Tonnette stierf vóór dat zij haar testament gemaakt had. Dat was de eenige kans, welke er nog voor hem bestond, en het was met eenigzins ontroerde stem dat hij zijn neef de vraag deed:

- Zou-je niet denken Piet, dat tante er tegen opzag om haar testament in orde te brengen.

Pieter haalde de schouders op.

- Gij zult haar toch niet helpen?

- Ik vrees Anasthase, 'dat zij er mij wel buiten zal laten.

Beiden zwegen. Eindelijk rees de ambtenfaar van zijn stoel, stak, als naar gewoonte, een der fijne sigaren op, die Van Sterren in een kistje op den

schoorsteenmantel had staan, trok zijne glacé handschoenen aan, zonder welke hij nooit op straat verscheen, en met een zwijgenden handdruk verliet hij den muziekmeester om zijn nommer op te zoeken.

Van Sterren bleef alleen en stapte met groote schreden zijn kamer op en neder, mijmerend over zijn vervlogen toekomst.

III. Toebereidselen en voorbereiding.

Den volgenden dag waren zij op hetzelfde uur weder zamen. Geen gebraden kippen en petit bourgogne wachtten den hoofdcommies, maar eijeren en sardijnen en gewone bordeaux met spuitwater. Den derden dag was het koffie en een kantje kaas en het kistje fijne sigaren op den schoor-

Gerard Keller,Het testament van mevrouw De Tonnette

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar in die tijd, dat wij daarmee bezig waren, was er alle aanleiding die beginvragen aan de orde te blijven stellen, daarover door te praten en te spreken over de relatie tussen die

Urtertijk de derde week van de maanden januari, april, juli en oktober doet een representatief deel van de ondernemingen dio zich bezighouden met het transporteren, leveren of

9.3.1.3 Om het proces van de meetgegevens verstrekking zoveel mogelijk ongestoord te laten verlopen, is in dit artikel opgenomen dat de meetverantwoordelijke alleen op niet

Netbeheer Nederland verzoekt de Energiekamer om in het voorstel redactionele wijzigingen aan te brengen mocht die wet niet tijdig gepasseerd zijn, zodat de grens tussen groot-

Het was in deze omstandigheid dat Iwein van Aelst eene laetste pooging hy Willem, ten voordeele van den heer van Orscamp, aenwendde; maer zyne bede verworpen ziende, verliet

rijksmiddelen die door de gemeente op basis van de gemeentelijke verordening wordt verdeeld onder de schoolbesturen ten behoeve van nieuwbouw, verbouw of (groot) onderhoud.

Als de berichtgeving in het Dagblad klopt: wat zijn de gevolgen van het terugtrekken van scholen uit de Kluiverboom, praktisch en voor de afspraken gemaakt in het convenant?... Er

Bovendien zal de busbaan slechts incidenteel door verloskundigen worden gebruikt en kunnen omtrent dit gebruik in overleg met de beroepsgroep nadere regels worden gesteld om