• No results found

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet · dbnl"

Copied!
136
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tine van Berken

bron

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet. Met illustraties van C. Koppenol. H.J.W. Becht, Amsterdam 1899

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/witm001krui01_01/colofon.php

© 2015 dbnl

(2)

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(3)

Hoofdstuk I.

Elize bij tante Thérèse.

Toen Koos aan de deur klopte, voorzichtig, omdat ze in de eene hand de gepoetste schoentjes, in de andere een kop thee droeg, kwam er een beetje leven achter de witte gordijnen van jongejuffrouw Elize's bed.

‘Jongejuffrouw!’

Lize's bruin krulkopje drukte zich dieper in het kussen en een rechte rimpel teekende zich tusschen de wenkbrauwen.

‘Jongejuffrouw, 't is al halfacht.’

‘Ja, Koos,’ zei Elize met een zucht, ‘kom maar binnen.’

Koos trad binnen in de hooge, ruime slaapkamer, zette de laarzen voor het bed neer en wou de thee overreiken.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(4)

‘Je moet ze nog even vasthouden, hoor, mijn hand slaapt.’

Het dienstmeisje bleef wachten. Af en toe keek ze eens of de hand al uitgeslapen was, maar het scheen dat de jongejuffrouw zelf ook weer onder zeil gegaan was.

‘Jongejuffrouw,’ zei ze na een poosje, ‘ik moet nu naar beneden, uw tante Fine wacht op me, - zal ik de thee maar op den stoel zetten?’

Met een lichten schrik werd Elize wakker. ‘Neen, geef nu maar hier, Koos; dank je.’

‘U denkt wel aan den tijd, hè?’ vroeg Koos voor ze naar beneden ging.

‘Hè, nu heb je weer mijn beschuitje vergeten!’ klonk het verwijtend, ‘je weet dat ik zooveel van beschuitjes houd.’

‘Daar waren geen beschuitjes meer,’ zei Koos, ‘de trommel was leeg.’ Toen haastte ze zich naar beneden, bang, dat ze nog langer zou worden opgehouden.

Met een ontevreden gezichtje dronk Elize haar kopje leeg. Vervelend, dat er geen be-

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(5)

schuitjes waren! En de thee was ook koud! Knorrig stond ze op en ging zich wasschen.

‘Is er wat, liefje?’ vroeg juffrouw Bodegraven, toen Elize haar op bedrukten toon goedenmorgen gewenscht had.

‘Och, neen, tante,’ klonk het, nog ver van vroolijk.

‘Je hadt zeker graag een beschuitje gewild, hè kind?’

Elize gaf geen antwoord. Als tante Thérèse het zoo goed wist, waarom vroeg ze het dan?

‘Kom, Thérèse,’ zei tante Fine snibbig, ‘jij verwent het kind, je begrijpt toch wel, dat ze vroeger thuis ook niet met een beschuitje en een kopje thee gewekt werd. De jongejuffrouw is nu boos, omdat de bakker zoo snood was geen versche beschuitjes mee te brengen.’

‘Nu, nu!’ zei tante Thérèse goedig, ‘ze is er ook zoo aan gewend, hè?’

‘Dat is het juist; als ze minder aan goede dingen gewend was, zou ze niet zulke hooge eischen stellen.’

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(6)

Juffrouw Jozefine Bodegraven had haar hoedje opgezet en deed haar voile voor. Ze was leerares aan een hoogere-burgerschool voor meisjes, en haar school was een heel eind van huis, zoodat ze vroeger dan Elize op het pad moest.

Het was zonder spijt, dat Elize haar tante vertrekken zag. Tante Fine was altijd zoo lastig; meestal had ze wat aan te merken. Het was maar veel prettiger, als ze met tante Thérèse alleen was.

‘Wil je een eitje, Lize?’ vroeg de oude juffrouw vriendelijk.

‘Dank u,’ zei Elize.

‘Toe, neem er maar een, 't is zoo gezond,’ drong haar tante; ‘zal ik er eens een voor je klutsen, met veel suiker?’

‘Ja, tante,’ zei Elize genadig, ‘met heel veel suiker.’

‘Je boeken zijn ingepakt, hè meid?’

‘Ja, tante.’ Elize genoot van haar ei, dat zoo zoet was, als ze maar verlangen kon.

‘Dag, tantetje,’ en Elize ging op de tee-

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(7)

nen staan om haar tante een kus te geven.

‘Dag meid, dag Lize.’

Juffrouw Bodegraven ging voor het raam staan en haar gezicht glom van plezier, toen Elize in het voorbijgaan naar binnen keek en knikte. Die kleine Lize! Tante Thérèse was dol op haar nichtje. Toen Elize op haar vijfde jaar haar vader en moeder aan influenza verloor, had ze het kleine meisje tot zich genomen. Ze had zoo'n medelijden gehad met het ouderlooze kind, dat ze haar graag al haar kleine gebreken vergaf, en haar van het begin af aan verwende.

Zelfs toen kleine Elize's gebreken hoe langer hoe grooter werden, merkte ze die ternauwernood op.

Maar in het voorjaar was het anders geworden. Toen was Jozefine, haar jongste zuster, aan de Dordtsche hoogere-burgerschool voor meisjes benoemd en bij haar komen inwonen.

‘Hoe is het mogelijk,’ had juffrouw Jozefine gezegd, ‘dat je de nukken van dat kind

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(8)

veelt! Je kunt haar geen woord zeggen, of ze is op haar teenen getrapt en boos.’

‘Kom, Fientje,’ had tante Thérèse gezegd, ‘je moet die kleinigheden niet zoo hoog opnemen; je moet ook bedenken dat het kind een weesje is, ze mist al zoo veel.’

‘Maar als jij haar zoo verwent, zal ze nog meer missen, namelijk een goede opvoeding,’ had juffrouw Jozefine gedacht, doch gezegd had ze niets, om haar oudere zuster, die het in haar hart met het kleine meisje zoo goed meende, niet te grieven.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(9)

Hoofdstuk II.

Uitgevraagd.

‘Tante!’ riep Elize binnenstuivend, zonder haar voeten te vegen, tot groot verdriet van Koos, die de marmeren gang pas ‘gedaan’ had, ‘we gaan vanmiddag varen.’

‘Varen!’ riep juffrouw Thérèse ontsteld; ‘wie?’

‘Annetje Muller is jarig. Ze heeft van haar Pa mogen zeggen wat ze het liefste had, en nu heeft ze gekozen een roeitochtje mét ons.’

‘En wie roeit er dan?’ vroeg juffrouw Bodegraven ongerust, maar Elize hoorde die vraag niet eens.

‘We gaan met ons vieren,’ zei ze met glinsterende oogen, ‘Annetje Muller en Bep Walters en ik en Gina Hulst.’

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(10)

‘En jij en Gina Hulst?’ vroeg de juffrouw, lachend om de volgorde.

‘Ja,’ en Elize trok even een mondje, ‘die Gina, die hadden ze nu niet mee moeten vragen, daar is altijd wát met haar. Ze heeft op iedereen aanmerkingen.’

‘En gaat mijnheer Muller zelf mee om te roeien?’ vroeg tante Thérèse geduldig.

‘Neen, tante,’ zei Elize, verwonderd, dat ze nog vergeten had dit te zeggen, ‘we gaan met den vletterman, den ouden Jacob Hooi.’

‘We gáán, we gáán!’ klonk het opeens uit het kleine zijkamertje, ‘we gaan als we mógen, hè?’

‘O,’ dacht Elize, ‘tante Jozefine is weer thuis!’

‘Mag ik, tante?’ vroeg ze een beetje ongeduldig aan tante Thérèse.

‘Jawel, jawel kind,’ zei de oude dame goedig, ‘maar tante Fine heeft gelijk, je bent nog een kind, je moet altijd eerst vragen, of je moogt.’

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(11)

Elize luisterde al niet meer. Ze was de kamer uitgewipt om naar boven te gaan. Voor ze naar haar slaapkamer ging, kwam ze nog even terug.

‘Wilt u mijn goede jurk klaarleggen, tante? Ik drink bij mevrouw Muller koffie, en daar blijf ik ook vanmiddag eten. Annetje heeft gevraagd of ik gauw kom, want we gaan dadelijk na de koffie naar de Wollewevershaven, daar roeien we af, en dan gaan we een heel eind den Noord op, en aan Papendrecht zullen we limonade drinken.’

‘Maar, Lize,’ vroeg tante Thérèse, ‘zou je wel je mooie jurk aandoen? Je gaat roeien, kind, er kunnen zoo licht spatten op komen.’

‘Ja, tante, wél mijn mooie,’ zei Elize, ‘ik zal er wel op passen.’

‘Dat zal lastig gaan, meid; ik zou die blauwe katoenen maar aandoen, met de witte tres, die is keurig. Ze hangt juist gesteven en gestreken over den arm in de kast. 't Is prettiger ook voor je, want die jurk wordt gewasschen, en

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(12)

het doet er niets toe of ze nat of vuil wordt.’

Alle glans was uit Elize's oogen, en met een somber gezichtje zei ze: ‘Als u het niet goedvindt, dat ik mijn goede jurk aandoe, ga ik veel liever niet. Gina Hulst trekt ook haar mooiste pakje aan.’

‘Laat Lize maar gaan,’ zei tante Jozefine, ‘als ze de jurk bederft, heeft ze er zelf den last van, want ze moet die dan in het vervolg zóó blijven dragen.’

Elize was blij, dat tante Fine haar tenminste ééns voorsprak, zij zou wel voor haar kleeren zorgen! Vroolijk wipte ze nu de trappen op naar boven, om zich eens frisch te wasschen voor ze heenging.

Het was met een diepen zucht, dat tante Thérèse de lieve rood barège jurk uit de kast te voorschijn haalde; ze streek nog eens met de hand over de zachte, zijdeachtige stof en liet het licht op de plooien vallen, waarin zoo'n mooie, diepe gloed lag; toen ging ze met lang-

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(13)

zame schreden de kamer uit en naar boven om Elize de jurk te brengen.

‘o, Moe, wat is Elize beeldig!’ riep Annetje, toen ze Lize door het raam zag aankomen.

En toen Elize binnengekomen was en haar compliment gemaakt had, en met Annetje mee was gegaan om haar hoed te bergen, zei Anna, terwijl ze de matelot opnam en de hand met teederheid langs de witte zijden strikken liet glijden: ‘Wat zie jij er keurig uit, Lize! Ik moest mijn schooljurk maar aanhouden; nu, maar dat doet er ook niet veel toe, hè?’ zei ze, over die kleine teleurstelling heenstappend. ‘Ik hoop dat we maar veel pret hebben. Kijk, daar heb je Bep en Gina ook!’

‘Ook in haar oude plunje,’ dacht Elize, die, nu ze zichzelf zoo mooi vond, erg op de kleeren van anderen lette. Ze was heel blij, dat zij alléén zoo keurig was. Die Gina had nogal zoo gesnoefd, dat zij haar beste goed zou aandoen!

In een houding, die ze bijzonder voornaam

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(14)

vond, en die geheel bij haar toilet paste, bleef Elize staan om de meisjes te begroeten.

Bep Walters, een rijzig meisje met dun, blond haar, dat recht op haar rug neerhing, kwam het eerst binnen. Ze had een gezichtje, dat niet schrander, maar zacht en vriendelijk was. Er was iets erg liefs in haar donkerblauwe oogen, zoodat ieder, die met haar omging, wel van haar houden moest.

Gina Hulst, die achter haar aankwam, schoof gauw voor Betsie uit en stelde zich op den voorgrond. Ze was maar een klein ding met een kort geknipt jongenskopje;

blijkbaar hinderde het haar dat ze zoo klein was, en daarom drong ze zich dan ook meestal naar voren. Ze had een luchtig grijs linnen jurkje aan met een groote donkerblauwe zeemanskraag, en een breed geranden zonnehoed op het hoofd. ‘Ik moest u van Moe ook wel feliciteeren, mevrouw, en Moe vraagt, of u het niet kwalijk wilt nemen dat ik maar met mijn daagsche jurk kom, want Moe zegt, dat water zulke leelijke vlekken geeft.’

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(15)

‘Natuurlijk niet,’ zei mevrouw Muller. ‘Annetje is ook net zooals vanmorgen.’

‘Moe zegt, je bent veel vrijer als je maar je gewone goed aanhoudt,’ zei Gina met een eigenwijs gezichtje. Ze scheen heelemaal niet op Elize te letten, want ze stond op de teenen voor den spiegel om naar haar scheeve scheiding te kijken, maar Lize voelde heel wel, dat het een steek op háár was en het griefde haar diep.

Al haar goede humeur scheen opeens weg, en toen ze den room uit het

Mokka-taartje oplepelde, had ze zich, naar haar gezicht te oordeelen, evengoed van koffiedik kunnen bedienen.

De anderen smulden er in. De jarige zelf at langzaam en met halfdichte oogen;

Bep, die dol op room was, vooral wanneer er nog vanille in was, liet de heerlijkheid op het puntje van haar tong smelten, en haar oogen straalden van plezier toen ze toevallig de gastvrouw aankeek. Gina scheen nog het meest van allen te genieten.

Zij dronk eerst ter inleiding een slokje koffie. Toen nam ze netjes het taartschoteltje op,

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(16)

bezag het gebakje van alle kanten, den blanken room, het brosbruine vormpje; genoot van den geur der vanille, en bracht langzaam en met gevoel het taartje aan den mond, en beet er toen met de witte tanden voorzichtig een klein stukje af.

‘Hè,’ zei ze, licht smakkend met haar beweeglijk tongetje, ‘dat smaakt.’

‘Hè-è-è! moet je zeggen,’ lachte Annetje, ‘net als de kleine kindertjes wanneer ze iets heel lekker vinden.’

Allen lachten, behalve Elize, die haar taartje al ophad en haar leeg kopje met een onverschillige beweging op de tafel zette.

‘Elize heeft nú haar taartje al op,’ zei Gina opeens verwonderd.

‘Neem er nog een, Lize,’ zei Annetje, als een oplettende gastvrouw haar den taarteschotel voorhoudend.

Maar Elize, ontstemd omdat ze haar taartje in gedachte had opgegeten zonder er van te genieten, boos op Gina omdat die de aandacht

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(17)

op haar schrokken gevestigd had, bedankte. Ze deed dit om zich groot te houden, want ze had, doordat de anderen nog zoo smulden, juist erg veel lust in het

Victoria-taartje, dat Annetje haar voorhield, en dat er met zijn vele amandelen zoo heerlijk bruin en knapperig uitzag.

‘Toe!’ hield Annetje aan, maar hoe meer ze vleide en hoe aanlokkelijker ze den schotel ronddraaide, des te stroever bedankte Elize.

‘Nu, als Elize er liever geen heeft,’ zei mevrouw Muller, ‘dan moet je ze haar niet opdringen, dat is niet prettig. Presenteer Bep en Gina dan nog maar eens, en neem er zelf ook een. In dien tijd schenk ik de melkglazen vol, en dan kunnen we beginnen.’

Ja, Bep en Gina en Annetje zelf hadden nog wel zin in een gebakje. Elize zag met leede oogen, dat Gina juist het Victoria-taartje nam met de amandelen. Annetje had Elize graag nog eens den schotel voorgehouden, maar dat dorst ze niet, omdat ze bang was, dat dit haar werkelijk onaangenaam zou zijn.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(18)

Met een strak snoetje zat Elize zoolang het taartjes eten duurde het raam uit te kijken, waar ze op het plein het gezicht had op het standbeeld van Arie Scheffer, den grooten schilder, van wien ze juist 's morgens op school enkele bijzonderheden gehoord had.

De meisjes schikten nu aan tafel. Elize trachtte wat opgewekter te kijken, en er werd een geduchte aanval op den broodbak gedaan.

‘Eet niet te veel, hoor meisjes,’ waarschuwde mevrouw, toen Gina de hand naar een vierde sneetje uitstrekte, ‘ik heb nog een bord vol flensjes, en die zou ik niet graag overhouden, die bederven. Annetje, haal ze eens, ze staan achter op het buffet.’

Juichend kwam Annetje met den hoogen stapel goudgele flensjes aandragen en met gejuich werd ze begroet.

‘Geef Elize nu eens een lekker bruintje,’ zei mevrouw tot Anna, die als een moedertje deelen zou, omdat het zoo lastig voor de meisjes was om het zwaar beladen bord door te geven.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(19)

‘Deze hè?’ vroeg Annetje, nadat ze het bovenste pannekoekje, dat een beetje bleek zag, op haar eigen bord gelegd had.

‘Heel graag,’ zei Elize, die verlegen werd door Annetje's hartelijkheid en dankbaar haar bordje bijhield.

Maar het ongeluk wou, dat Anna, wier gulheid grooter was dan haar handigheid, de twee flensjes, die ze aan de vork gepriemd had, er af liet vallen, - niet op Elize's bord maar in haar schoot.

‘Wat doe ik dat dom!’ riep Annetje neerslachtig. ‘Is je goed vuil geworden?’

Elize had de flensjes ten deele in haar vingerdoekje opgevangen.

‘Neen, het is niets, Annetje,’ zei ze; ze kon het niet verdragen, dat Gina zich met haar langen neus vooroverboog om naar haar jurk te zien.

‘Doe mijn schortje voor,’ bood Annetje aan, maar Elize weigerde bijna stuursch.

Ze had heel goed opgemerkt dat er op de voorbaan

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(20)

een groote botervlek was gekomen, maar ze wou het niet laten blijken, om Annetje niet te hinderen, en omdat ze nu zelf inzag, dat het veel beter geweest zou zijn, als ze maar haar schoone blauwe jurk had aangetrokken, die gewasschen kon worden.

‘Annetje wil ook den put dempen, nu het kalf verdronken is,’ zei Gina lachend, toen Anna haar schortje weer voordeed.

‘Het kalf is niet verdronken,’ merkte Elize nu ongeduldig aan, terwijl ze zich vast voornam de vette vlek tenminste voor ‘die Gina’ zorgvuldig te verbergen.

‘Welk kalf?’ vroeg mevrouw Muller, die met een fruitschaaltje heerlijke frambozen binnenkwam.

Maar Annetje lachte er gauw overheen en zei, dat ze allen wat voort moesten maken, want dat Jacob al met zijn bootje op haar wachtte.

Mevrouw bracht de meisjes naar de boot. Ze kon zelf niet mee gaan varen, omdat ze

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(21)

's middags visite uit Rotterdam verwachtte; maar ze kende den ouden Jacob, die haar zoo dikwijls geroeid had toen ze zelf nog een kind was, en ze wist dat hij volkomen met de kinderen te vertrouwen was.

‘Is Elize niet een beetje stil?’ vroeg Annetje aan Gina, met wie ze vooruitliep.

Mevrouw kwam met Elize en Bep achteraan.

Regina trok de schouders op. ‘Ik heb er niet op gelet,’ zei ze onverschillig, ‘met Elize is er zoo dikwijls wat.’

‘Ik hoop maar niet, dat ik haar jurk bedorven heb met die flensjes.’

‘Waarom kleedt ze zich dan zoo poesmooi?’ zei Gina, maar opeens viel het haar in, dat ze thuis wel vijf minuten lang gezeurd had, om toch vooral haar beste jurk te mogen aandoen, en ze zweeg dus maar.

‘Vondt je niet, dat ze vóór dien tijd ook al een beetje stil was?’ vroeg Annetje weer, ‘ze had ook geen zin in taartjes.’

‘Och, breek er je hoofd maar niet mee,’

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(22)

ried Gina, ‘ze zal werkelijk niets om die taartjes gegeven hebben; ze wordt bij haar tante zoo verwend!’

Jacob hielp de jongejuffrouwen instappen. Hij bood ieder op de beurt zijn groote bruine, vereelte hand aan, die hij plat uitstrekte, alsof hij zeggen wou: ‘Leg je handje er maar gerust op, kind, je ziet dat ik er tegen kan; je zou er zelfs op kunnen gaan zitten als je wou, 't zou mij niet hinderen!’

‘Je past wel goed op de meisjes, hè Jacob?’ vroeg mevrouw Muller nog eens voor ze afvoeren.

‘Daar ken u verassereerd van wezen, mevrouw,’ zei Jacob. Hij tikte met zijn dikken, stijven wijsvinger even aan de pet, stak toen als tot een laatsten groet den rechterriem hoog op, en zette het bootje in beweging, met langzame, regelmatige slagen.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(23)

Hoofdstuk III.

Een roeitochtje.

‘Wat is roeien toch plezierig!’ riep Bep, zoodra ze voelde dat ze ‘ging’.

‘Verrukkelijk!’ riep Gina, haar breeden hoed schuin zettend om de felle zonnestralen tegen te houden. Ze zat aan het roer en stuurde.

‘Vindt jij het ook niet prettig, Elize?’ vroeg Annetje.

‘Heerlijk!’ zei Elize, ‘en het is zoo aardig eens tegen de stad aan te zien, je hebt er zóó veel beter kijk op, dan als je er midden in loopt.’

Gina, die als een waaksche hond aan het roer zat, gaf opeens teekenen van onraad.

Ze had aan den gezichtseinder een groote stoomboot ontdekt, en ze nam de stuurtouwtjes vast

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(24)

in de hand om het gevaarte tijdig uit den weg te kunnen gaan.

Elize vond in haar hart dat Jacob lang niet hard genoeg roeide, ze had veel vlugger willen gaan, want hoewel het kijkje op Dordt met zijn oude gevels en molens en zijn platte, vierkante toren heel aardig was, ze zag toch liever maar geen huizen. Ze vond het veel prettiger, enkel lucht en water en zonnige weiden te zien.

‘Mogen wij ook eens roeien, Jacob?’ vroeg Gina.

‘Welzeker, welzeker,’ zei de oude zeeman, ‘als we straks uit de deining zijn.’

Op hetzelfde oogenblik stoomde de groote boot voorbij. De meisjes keken er tegen op, verbaasd dat de boot zóó kolossaal was.

‘'t Is net of wij in een notedopje zitten,’ merkte Bep op, ‘vooral in vergelijking met dat reusachtige zee....’

Het was Bep Walters' gewoonte, zinnen te beginnen, die ze niet voltooien kon.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(25)

‘Zeemonster,’ kwam Gina haar te hulp.

‘Zeekasteel,’ zei Annetje, en Bep knikte blij, want dat had ze willen zeggen.

‘Er is in het geheel geen deining!’ zei Elize met iets kwalijknemends in haar stem.

Maar nauwelijks had ze het laatste woord gesproken, of op en neer ging het kleine bootje, tot schrik en ontsteltenis van Bep, die met opengesperde oogen en als om hulp vragend rondzag.

‘Jij dacht, dat we er geweest waren, hè?’ zei Gina lachend.

‘'t Is net of we telkens van heuveltjes afdalen,’ vond Annetje.

‘Heerlijk is dat deinen,’ zei Elize ook; ze boog zich voor- en achterover alsof ze een handje wou meehelpen om het bootje op en neer te doen gaan.

Jacob had de riemen laten rusten zoolang de deining sterk was; hij wou ze weer opnemen, toen Annetje haar wit handje op zijn arm legde en vroeg of ze nog niet even mochten ‘uitschommelen’.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(26)

‘Ja, het is juist of je op een schommel staat even voordat hij stilhoudt.’

‘Neen,’ vond Elize, ‘'t is heel anders, 't is net of je weer een klein kindje bent en zoo heel zachtjes gewiegd wordt.’

‘De menschen moesten zóó licht zijn, dat ze konden drijven,’ zei Bep nu ook peinzend, ‘wat zou het dan hemelsch zijn, in zoele zomernachten op den waterspiegel te liggen en zacht voort te kabbelen in den maneschijn te midden van... van...’

‘Alikruiken en waterspinnen!’ vulde Gina aan.

‘Hè, hoe flauw,’ zei Bep, maar allen lachten, zelfs Elize, die anders niet graag op Gina's aardigheden inging.

‘Jij bent zelf een oude alikruik!’ zei Bep, ten slotte over haar verlegenheid heenkomend en zelf meelachend.

‘Nou maar weer vooruit, hè, dames,’ zei Jacob, die heel goed merkte, dat de dichterlijke stemming verdwenen was.

‘De riemen uit, de zeilen los!’ kommandeerde

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(27)

Gina, maar opeens viel het haar weer in, dat ze gevraagd had om zelf eens te roeien.

‘Wil ik nu overstappen?’ vroeg ze.

‘Goed!’ zei Jacob, ‘voorzichtig aan maar. Zoo, jongejuffrouw, aan mijn rechterzij, asjeblieft. - Mooi zoo.

‘Die jongejuffrouw heb ik het ook al geleerd, hè?’ zei hij, zich tot Elize wendend.

‘Kun jij roeien, Elize?’ vroeg Annetje belangstellend.

‘Hoe durf je?’ vroeg Bep. ‘Ik heb het ook wel eens geprobeerd, maar ik had een gevoel of de riem mij in het water trok.’

‘Tante Fine en ik gingen ook wel eens varen met Jacob,’ zei Elize, nog lachend bij de herinnering van Tante's overdreven angst, ‘maar Tante is zoo bang, ze houdt er niet van op de Merwe of op de Noord te varen, we gingen meest in de havens, vooral in onze Voorstraatshaven, en dan zei Tante dat ik me maar moest verbeelden, dat we in Venetië waren, daar stroomt het water ook zoo tusschen de huizenrijen door

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(28)

zonder dat er aan weerszijden wallen zijn. We vaarden dan den achterkant van ons huis voorbij en er was altijd een afspraak tusschen ons en Koos, die voor het keukenraam op ons stond te wachten.

‘Nu zou ik het niet zoo aardig meer vinden, maar toen vond ik het érg prettig. Ik vroeg dan of ik Tante's parasol vast mocht houden, en het speet me dat ik geen waaier had, om het spel te voltooien. Dat onze boot een gondel was, kon ik me gemakkelijk voorstellen.’

‘Hoe wist je dat allemaal van Venetië... en zoo?’ vroeg Bep, vaag haar zin eindigend.

‘Uit een boek met platen,’ zei Elize, ‘daar stonden die grachten op, met slanke gondels en gondeliers en dames met kanten sluiers en bloemen. - Ik kon me best voorstellen, als we door de Voorstraatshaven vaarden, dat ik zoo'n dame was, vooral als ik van Tante's potje geraniums een paar steenroode bloempjes geplukt en daarmee mijn jurk opgesierd had. En dan vond ik het ook heerlijk als er uit de ramen veel

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(29)

bont goed te drogen hing, wat, jammer genoeg, zelden het geval was. Ik vond het zoo schilderachtig staan, het verving voor mij de markiezen en rood-en-witte zonneschermen op het Venetiaansche plaatje.’

Gina kreeg in dien tijd wat in de zwemschool genoemd wordt: droge instructie.

Jacob leerde haar behoorlijk den riem vasthouden; hij vertelde haar, dat ze de spaan loodrecht moest indompelen, dan krachtig trekken, de spaan omgooien zoodat ze horizontaal even boven het water zweefde, en ze zoo, scherende, naar voren brengen;

ook dat ze de voeten moest schrap zetten, - wetenswaardigheden, die Gina aanhoorde met een moeilijk bedwongen ongeduld, want ze verlangde hartelijk van de uitlegging tot de uitvoering te komen.

‘'t Is heel makkelijk,’ zei Elize, ‘je doet met je riemen, wat je bij het zwemmen met de armen doet.’

Gina zat eindelijk in de vereischte houding, ze hield de linker roeispaan goed vast, wierp

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(30)

nog een laatsten onderzoekenden blik op Jacob, die met zijn sproetige behaarde rechterhand, den anderen riem hanteerde en toen ging het: één, twee, - één, twee.

Het was verbazend, zoo goed als Gina den slag opeens te pakken had.

Annetje knikte haar bewonderend toe, Bep scheen de onderlip in te slikken van verbazing, Jacobs verweerd gezicht drukte duidelijk goedkeuring uit, en Elize, wie het een beetje speet dat zij niet alleen met haar vaardigheid zou schitteren, begon er aan te twijfelen, of het werkelijk voor het eerst was, dat Gina roeide.

‘Prachtig, hoor!’ riep Annetje opgetogen.

‘Je moet me niet prijzen,’ zei Gina lachend, ‘dan gaat het juist verkeerd.’ Maar in stilte hoopte ze dat het niet verkeerd mocht gaan. Haar wangen gloeiden van inspanning, terwijl haar oogen angstvallig de bewegingen van haar roeispaan volgden.

Opeens verdween die bijna geheel in het water, Gina had alle kracht noodig om ze nog vast te houden, want de sterke

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(31)

stroom trachtte den riem voort te sleuren.

‘Ik zal je reis helpen,’ zei Jacob, maar Gina schudde haar kortgeknipt hoofdje met zooveel vuur, dat de breede hoed haar op den rug viel; zij klemde de tanden op elkaar, trok een rechten, diepen rimpel in haar voorhoofd, blies haar wangen op tot ze er uitzag als een verhit cupidootje en - zegevierde. De riem schoot opeens de hoogte in en zwaaide half over het bootje heen, een blijden regen van droppels sprenkelend over de hoofden der passagiers.

Annetje schudde lachend het vocht van haar hoed, Bep droogde haar kletsnatte wangen met haar zakdoek af en vertelde dat ze zeker met open mond had zitten kijken, want ze proefde het water. Maar voor Elize was het alles behalve prettig, want haar jurk dreef.

‘Wees toch asjeblieft een beetje voorzichtig,’ zei ze driftig, ‘dat kan je toch wel begrijpen dat je ons goed bederft, als je zoo dwaas hoog den riem optilt!’

Gina verontschuldigde zich: ‘Wie voor het

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(32)

eerst iets doet, is nooit heel handig,’ zei ze, en hoewel Elize een oogenblik te voren diezelfde gedachte gehad had, wou ze het nu maar noode toegeven.

‘Zóó onbeholpen hoefde je toch waarlijk niet te doen,’ dacht ze.

Annetje hielp haar de jurk te drogen, maar nauwelijks was het ongeluk verholpen of een nieuwe plasregen daalde op hen neer. Met een vaart had Gina den riem in het water geplonst, zoodat het als een fontein opspoot.

Elize werd rood. ‘'t Lijkt wel of je 't er om doet,’ zei ze boos.

‘'t Was natuurlijk bij ongeluk,’ pleitte Annetje, ‘ik zou het óók doen, als ik probeerde te roeien; maar voor jou is het erg vervelend omdat je jurk er van lijdt.’

‘Waarom doe je dan ook zoo'n mooie jurk aan!’ zei Gina ontevreden.

‘Ik weet wat,’ riep Bep opeens, ‘ga op het achterbankje zitten, Elize, dan heb je geen last van het spatten.’

‘Dank je hartelijk,’ zei Elize geprikkeld, ‘ik

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(33)

heb geen zin om me voor Gina af te zonderen.’

‘'t Gaat al beter!’ klonk het opgewekt uit Gina's mond.

En dat was ook zoo.

Maar Elize werd er niet vroolijker op. ‘Mijn jurk is toch al kletsnat,’ dacht ze, en ze bleef zitten met een zuur gezicht.

‘Wil jij het nu niet eens probeeren, Annetje?’ vroeg Gina opeens. ‘Het is wat prettig.’

Annetje aarzelde. ‘Ik ben zoo bang, dat ik spatten zal,’ zei ze.

‘Je hoeft voor mij niet bang te zijn, mijn jurk is toch al bedorven,’ zei Elize.

Annetje zweeg, het was duidelijk dat Elize's ontstemming haar hinderde.

‘Nu,’ herhaalde Gina, ‘wil jij nu niet eens, Annetje?’

‘Neen,’ zei de kleine gastvrouw beslist. Zij wou tenminste geen schuld hebben aan Elize's slechte luim.

‘En jij, Bep?’ vroeg Gina weer.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(34)

Maar Bep dorst niet.

‘Mij vraagt natuurlijk niemand of ik eens zou willen roeien,’ dacht Elize, wier boosheid nog toenam.

‘Heb je straks gezien, hoe aardig dat poortje aan 't Groot Hoofd er in de verte uitzag, ik kon duidelijk Alva onderscheiden.’

Elize lachte schamper. ‘Alva!’ zei ze.

Bep was onthutst. ‘Is dat dan niet de kop van Alva, dat beeld aan den ingang van de poort?’

‘Welzeker,’ zei Gina, ‘er is immers aan iederen kant van de poort een beeld van Alva. Een vroolijk gezicht, zooals hij opzette toen hij in Holland kwam, en een kwaad, zooals hij er uitzag toen hij vertrok.’

Herhaalde malen had Elize al met het hoofd geschud. ‘Neen,’ zei ze eindelijk, ‘'t is niet zoo, er zijn veel Dordtenaars, die hetzelfde denken, maar het is niet zoo. Die koppen zijn enkel versieringen, het zijn Romeinsche keizers, en ze hebben niets met Dordt of Alva te maken.’

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(35)

‘En hoe weet je dat dan zoo nauwkeurig?’ vroeg Gina, die maar niet zoo dadelijk geloof aan Elize's woorden sloeg.

‘Tante Fine heeft het me voorgelezen uit een heel betrouwbaar boek,’ zei Elize eigenwijs.

‘Ha, daar zijn we aan de ruïne!’ riep Annetje.

‘Die zie ik zoo graag,’ zei Bep, opkijkend naar de bouwvallen van het Huis de Merwede, waarvan niet veel meer over was dan een paar bijzonder hooge muren met venstergaten, uit welke tot aller genoegen groote, zwarte kraaien vlogen.

‘Als ik naar de ruïne kijk,’ zei Bep met iets droomerigs in haar stem, ‘is het me net of ik een heel mooi boek lees.’

‘Wat bedoel je?’ vroeg Annetje belangstellend.

‘Och, dat kan ik zoo goed niet zeggen,’ klonk het vaag, ‘maar je denkt dan zoo aan de menschen, die eeuwen geleden in het kasteel gewoond hebben, en wat er wel gebeurd mag

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(36)

zijn, dat het in zoo'n toestand is gekomen.’

‘Ik wou, dat de bouwval beklommen kon worden,’ zei Gina opgewekt.

‘Ik zie hem zoo graag bij avond,’ merkte Annetje op, ‘als de maan helder schijnt.

‘Dan steekt hij zoo zwart en scherp af tegen de lichte lucht, en als de vogels er dan in kringen omheen vliegen....’

‘Met somber gekras!’ viel Bep hier in, die de teekening hoe langer hoe mooier wou maken.

‘Dan ziet hij er zoo spookachtig uit, dat ik er heusch niet graag tegen op zou klimmen, al kon ik ook.’

‘Zou het nu geen tijd worden om naar Papendrecht te gaan?’ vroeg Jacob.

‘Hè, we moesten nog even bij het riet gaan drijven,’ vleide Annetje, ‘vindt je ook niet, Elize?’

‘'t Kan mij niet schelen,’ zei Elize, met een onverschillig gezicht.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(37)

Hoofdstuk IV.

Booze plannen, door tante Fine gesmeed.

‘Wat ben je laat,’ zei Elize stug, zoodra ze met Koos op straat liep.

‘Laat!’ klonk het verbaasd, ‘uw tante was juist bang, dat u het te vroeg zou vinden.’

‘Voor mijn part hadt je me om acht uur gehaald.’

Haastig stapte Elize voort, met een gezicht dat ver van vriendelijk was.

Koos keek al weinig opgewekter. Ze mopperde in zichzelf. Zoo'n kind als háár jongejuffrouw was, had ze nog nooit gezien. Als andere meisjes pret hadden, was zij vast en zeker uit haar humeur. Elk meisje zou blij zijn, als ze niet zoo vroeg van een partijtje werd gehaald, maar zij natuurlijk niet. ‘Ik begrijp niet, hoe ze

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(38)

zoo'n nest nog vragen,’ dacht ze, haar stappen met weerzin versnellend om met Elize gelijk te blijven.

‘Wel,’ vroeg tante Thérèse, zoodra haar nichtje de kamer intrad, ‘heb je een prettigen dag gehad, meid?’

Een onverstaanbaar gebrom was het eenige antwoord, dat Elize zich verwaardigde te geven.

‘Wat zeg je?’ vroeg de oude juffrouw onverstoorbaar. ‘Je bent zeker moe van al het plezier, en je verlangt naar je bedje, hè?’

‘Ik heb geen plezier gehad, en ik wil niet naar bed.’ Elize had haar hoed en mantel op een stoel neergelegd en was aan de tafel gaan zitten tegenover haar tante. Ze had een boek in de hand, dat ze in het voorbijgaan van het rekje genomen had. Ze sloeg het zonder een woord te zeggen open en begon er dadelijk in te lezen. Maar zoo makkelijk was tante Thérèse niet af te schepen. ‘Je moet me toch eens vertellen, kind, hoe het kómt, dat je geen plezier gehad hebt.’

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(39)

Onwillig zag Elize op. ‘Och, zóó maar,’ zei ze, ‘ik weet het niet. Ik geef niets om partijtjes. En dan...’

‘En dan?’ vroeg de oude juffrouw met engelengeduld.

‘En dan die nare Gina!’

‘Wat is er met haar?’ vroeg Tante, toen Elize weer steken bleef.

‘Alles!’ barstte Elize nu uit, ‘het is een naar schaap! Ze heeft mijn jurk bedorven, telkens heeft ze er water op geplenst. En ze is zoo hatelijk. En altijd wil ze

haantje-de-voorste zijn. Zij mag maar alles doen; aldoor heeft ze geroeid en ze kon er niets van, en mij vroegen ze natuurlijk niet, of ik eens roeien wou. - En dan, op Papendrecht...’

Hier hield Elize even op, om haar neusje te snuiten, dat rood zag van aandoening, en om tegelijk een paar tranen weg te wisschen, die aan haar wimpers trilden.

‘En op Papendrecht?’ vroeg juffrouw Bodegraven, nadat ze troostend het bruine, krullende

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(40)

haar met zachte hand uit Elize's gezichtje had gestreken.

‘Op Papendrecht was het nog erger. Eerst, toen Annetje de gebakjes presenteerde, nam Gina juist het aardbeientaartje voor mijn neus weg. En ze wist, dat ik er zooveel van hield, want ik had het nog pas gezegd. Een ander taartje wou ik toen niet hebben en in de chocolaadjes had ik toen ook geen zin. - Toen wilden ze gaan

stuivertje-wisselen, maar ik had er geen plezier in, want het is alles behalve prettig om voor ieders oog met een jurk vol vlekken tegen een boom te staan. En toen zei Gina...’

Weer hield Elize op met spreken, om adem te scheppen en een paar maal te slikken, want nieuwe tranen waren in aantocht.

‘En toen zei Gina, dat het mijn schuld was, dat ze nooit eens konden spelen. Mijn schuld was het geweest, dat Annetje niet geroeid had, en mijn schuld, dat er telkens gekibbeld werd, en mijn schuld, dat ze geen pret hadden. - Ja, dat zei ze, tante,’ zei Elize met iets klagends

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(41)

in haar stem, en toen opeens boos en met rimpels in het voorhoofd: ‘Maar het is háár schuld, allemaal háár schuld. En dat weet ze ook heel goed.’

‘Maar de andere meisjes zijn toch vriendelijk,’ suste juffrouw Bodegraven.

Maar heftig schudde Elize het hoofd, zoodat twee groote tranen haar uit de oogen sprongen. ‘Neen, ze zijn niets vriendelijk. Toen er op Papendrecht nog meer meisjes van onze school kwamen, zijn ze met elkaar toch gaan stuivertjewisselen en ze hebben mij maar laten zitten. En na het eten -’

Juffrouw Thérèse was ontsteld van de lange lijst van grieven.

‘Toen werden er charades gedaan. Eén moest buiten de deur staan, en dan bedachten de anderen een woord, dat geraden moest worden. Als die eene dan binnenkwam, vertelden ze alles van het woord; maar ze noemden het niet, de naam moest gevonden worden. Toen het mijn beurt was, - eindelijk, want eerst kreeg ik

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(42)

heelemaal geen beurt,’ viel Elize zichzelf in de rede, ‘toen hoorde ik, terwijl ik in de gang stond, erg giegelen en lachen. Ik moest veel langer buitenstaan dan de anderen, ik dacht al dadelijk, dat het heel moeilijk zou zijn.’

‘En wat was het voor een woord?’ vroeg de oude dame, die volstrekt niet begrijpen kon, waarom Elize's gezichtje hoe langer hoe donkerder werd.

‘Het was een flauwe, lage, gemeene aardigheid!’ riep Elize toornig. ‘Natuurlijk kon ik het niet raden. Ze zeiden, dat het woord de naam was van een plantje, dat ik zeker wel goed zoo kennen. Ik begreep er al niets van en zei: geranium, omdat u die altijd hebt, maar ze begonnen allemaal op een bespottelijke manier te lachen. Neen, het was een plantje, met fijne blaadjes, die trilden, zoodra je er maar aankwam.

‘Toen begon ik al te begrijpen, waar ze heen wilden, maar ik zei het expres niet.

‘Alle plantjes trillen, als je er aankomt,’ gaf ik ten antwoord.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(43)

Maar toen zei Gina, met zoo'n valschen lach: ‘o, Maar dát plantje krimpt in elkaar, als je er maar aan denkt om er naar te wijzen.’

‘Ik had haar toen wel een klap in haar gezicht kunnen geven, maar ik hield me goed. - ‘Dat bestaat niet,’ zei ik.

‘Als je het maar aanroert,’ zei Bep toen ook met haar dommen, hoogen lach,

‘siddert het, dan sluit het zijn blaadjes.’

‘En toen riep Gina, - ik begrijp nog niet dat ik niet dadelijk ben weggeloopen, want ik haat dat schepsel! - en toen zei Gina met zóó'n gezicht....’

Weer hield Elize op met spreken, ditmaal om haar eigen gezicht in de afschuwelijkste plooien te wringen.

‘Toen zei Gina: ‘Kom, ze weet het heel goed, dat het woord Kruidje-roer-me-niet is. Ze houdt zich maar zoo onnoozel.’

‘En je wist het ook, hè?’ zei tante Thérèse alleen.

Elize zuchtte, Tante scheen niet te begrijpen,

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(44)

Tante scheen niet met haar mee te voelen, hoe ze beleedigd was en gegriefd.

‘Grapjes moet je nooit zoo hoog opnemen, kind,’ zei juffrouw Bodegraven, ‘denk er maar niet meer over en ga slapen.’

Elize ging naar boven na haar tante flauwtjes een kus te hebben gegeven, en tante Thérèse zag haar na met droefheid, niet alleen om de vlekken op het mooie barège jurkje.

Toen een uurtje later haar jongere zuster thuis kwam, vertelde zij haar alles. Ze was heel mismoedig, de oude dame, want ze zag nu zelf in, dat het zoo met Elize niet langer gaan kon.

‘Ik weet er een middeltje op,’ zei tante Fine, ‘ik heb er al lang over gedacht, maar ik wou niet met mijn voorstel voor den dag komen, voor jij me om raad vroeg. Maar, je moet flink zijn.’

Tante Thérèse knikte als een gehoorzaam kind, maar in haar hart was ze bezorgd voor haar lieveling en hoopte ze, dat het middel maar niet te kras zou zijn.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(45)

‘Het is niet zoo erg, als je misschien denkt,’ zei tante Fine, ‘maar je moet van het kind kunnen scheiden. Ze moet onder vreemden.’

‘Dat is erger dan alles!’ zuchtte juffrouw Thérèse.

Maar haar zuster ging bedaard voort: ‘Dat is heelemaal niet erg. We zenden haar eenvoudig voor een maand naar Amsterdam. Dat gaat uitstekend in de zomervacantie.

Mijnheer en mevrouw Veerman, bij wie ik heb ingewoond, zijn juist de rechten om Elize goed aan te pakken. Elize is daar onder kinderen, want er zijn er daar zeven, en dat is het juist, wat haar ontbreekt; ze moet leeren met kinderen om te gaan en niet haar eigen willetje in alles door te drijven.

‘Dus we moeten het zoo inrichten,’ ging tante Fine voort, terwijl haar zuster weer wat opfleurde, ‘dat Elize niet beter weet, dan dat het een uitstapje is voor haar plezier;

maar ook weer zoo, dat ze niet tusschentijds terug kan komen, als het haar verveelt.

Wij zeggen bijvoor-

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(46)

beeld, dat we uit de stad gaan, en dat doen we ook, want het is goed voor jou gezondheid; dan is de weg om terug te keeren voor haar afgesneden, en moet ze zich wel schikken naar haar makkertjes. Is dat nu niet een goed plan?’

Tante Thérèse knikte, het had waarlijk erger kunnen zijn.

‘Je weet zeker, dat het goede menschen zijn?’ kon ze niet nalaten nog eens te vragen.

‘Beste,’ zei tante Fine, ‘ik heb twaalf jaar bij ze gewoond, dus ik kan er over oordeelen.’

‘En lieve kinderen?’ klonk het weer.

‘Engelen,’ was het bevredigende antwoord.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(47)

Hoofdstuk V.

Die ellendige, ellendige jurk!

De ramen aan den straatkant stonden open. Veel frischheid kwam er juist niet binnen.

Tante Thérèse zat op een stoel dicht bij het venster, bezig met een haakwerkje; Elize had een geschiedenisboek op den schoot, waarover ze gedurig heenkeek naar een grappig roodbont katje, dat op het kozijn van een der overburen zat; tante Fine was op haar kamer aan het lesgeven.

‘Hè, wat was dat een vervelend jaar, 1672!’ zuchtte Elize. ‘Weet u het nog allemaal, tante, wat er toen gebeurde?’

‘Bewaar me, kind, denk je dat ik dát nog weet!’ lachte juffrouw Bodegraven.

‘Waarom moet je het dan eigenlijk leeren, als je later toch alles weer vergeet!’

mopperde Elize.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(48)

‘Tante Fine weet het wél,’ zei juffrouw Thérèse, ‘en iedereen dient er eigenlijk idee van te hebben.’

‘Hebt u nog een kopje thee voor me, schat?’ vleide Elize, wie de wending van het gesprek niet beviel. Ze trok een geborduurd voetbankje naar zich toe, zette er haar lage schoentjes op, liet het nare geschiedenisboek naast zich op den grond glijden, plantte de ellebogen op de knieën, en bleef zoo, met het hoofd in de handen, in gebogen houding toezien, terwijl tante Thérèse opstond en naar het theetafeltje ging.

‘Veel thee is er niet meer, voor tante Fine en juffrouw Jeannette moet ik ook nog een kopje bewaren.’

‘O, geeft u me dan maar niets,’ zei Elize droog, ‘verleden week Woensdag heb ik ook om die vervelende Jeannette mijn thee moeten missen.’

‘Nu, nu, 't is bijna vol,’ suste tante Thérèse, terwijl ze naar haaf nichtje toetrippelde om haar het kopje te brengen.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(49)

Elize nam het aan; de inhoud viel haar werkelijk mee, en het kopje neerzettende, zei ze, terwijl ze meteen uit haar kniehouding opsprong en haar arm door dien van haar tante stak: ‘Nu moet je nog eens met me mee naar de achterkamer, dot, want ik wil eens kijken, wat je allemaal in mijn koffer gepakt hebt.’

Lachend ging tante Thérèse mee; van na het eten even rustig zitten, zooals ze zoo graag deed, kwam meestal weinig in met zoo'n kleine wildebras.

Gearmd gingen tante en nicht door de lange gang naar de achterkamer, waar de ramen ook wijd open stonden, zoodat men het zachte klotsen van het water in de Voorstraatshaven kon hooren.

‘Dat heb je netjes gedaan hoor, dot,’ juichte Elize, nadat ze den koffer ten koste van het kleed midden in de kamer gesjord had, ‘daar moet ik je eens een zoen voor geven. - Je vindt het wel goed dat ik je zeg, hè tantetje, als tante Fine er niet bij is?’

‘Eigenlijk niet,’ zei juffrouw Thérèse, die zich met moeite uit Elize's woeste omarming had

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(50)

losgemaakt. Maar haar goedig, blozend gezicht en haar lachende oogen spraken het tegen.

‘Dat is allemaal linnengoed,’ zei Elize, zich bukkend om de stapeltjes te

verschuiven, ‘en in die doos zijn mijn lage schoentjes, en in die mijn handschoenen en strikken, - hebt u dat eene lint nog laten uitstrijken, tante?’

Juffrouw Bodegraven knikte; ze begreep niet, dat Elize niet zeker ander klein pakje zag, dat ze er in had gedaan om haar te verrassen.

‘Wat is het toch heerlijk, dat ik naar Amsterdam ga,’ zei Elize, die op de knieën was gaan liggen en zich onder het spreken te goed deed aan den geur van een flacon Meiklokjes, die ze tusschen het linnengoed had vandaan gehaald. ‘Hoe allerliefst van die menschen om aan mij te denken, tante Fine heeft zeker nooit verteld, wat voor een spook ik eigenlijk ben.’

‘Maar, tante,’ ging ze voort met plotselinge ontsteltenis, ‘weet u wel, dat ik nog een nieuwe jurk moet hebben? Ik heb niets om mee te nemen dan mijn blauwe linnen jurk, en mijn

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(51)

grijze cheviot, die zoo saai is, en mijn rose katoentje. Die rood barège met vlekken kan ik toch niet meenemen.’

‘Ik denk het niet, - en het is wel jammer,’ zei tante Thérèse met een diepen zucht.

‘Ik krijg toch nog een nieuwe, hè tantetje?’ vleide Elize.

‘Kind, hoe kom je er bij,’ zei de oude juffrouw, ‘je weet toch wat de afspraak was.

Neen, van een nieuwe jurk kan heelemaal niets inkomen; ik zou niet eens weten, hoe ze nog klaar moest komen. Ik zal straks eens nazien, of er nog wat aan de vlekken te doen is; ik heb ze maar al dien tijd in de kast laten hangen, mijn aardigheid was er heelemaal van af, toen je er zoo mee thuis kwam.’

Terwijl juffrouw Thérèse naar de voorkamer ging om voor tante Fine en haar leerling een kopje thee in te schenken, kreeg Elize de ongeluksjurk uit de duisternis der hangkast te voorschijn. Elize had er ook niet meer naar omgezien; ze had opzettelijk maar aldoor haar oud grijsje aangetrokken.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(52)

Met diepe spijt beschouwde ze nu de vlekken, die de werkelijk beeldige stof ontsierden. En ze hield er haar grijze jurk naast, die zoo erg eenvoudig van stof en snit was.

‘Tante,’ zei ze verdrietig en ongeduldig, ‘geef u me toch alstublieft een andere jurk. Ik kan toch zoo niet gaan, met dat stijve, saaie ding; wat zou ik wel lijken in Amsterdam! - En er kan er nog best een klaarkomen. We kunnen nu nog wel de stof koopen, en dan gaan we meteen even bij Betje Geels aan om te vragen, of ze morgen en overmorgen komt. Zij toovert alles klaar, en ze komt altijd bij u, als u haar vraagt.

Toe tantetje, doet u dat nu eens,’ vroeg Elize vriendelijk.

‘Geeft u me de jurk vast voor mijn verjaardag,’ drong ze aan, ziende dat de oude dame verlegen het grijze haar achter de ooren wegstreek, - al kon het ook niet gladder en netter dan het al zat.

‘Lieve kind,’ zei juffrouw Thérèse, ‘je bent pas jarig geweest, in Maart.’

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(53)

‘Nu, dat hindert niet, ik zal het wel onthouden,’ beloofde Elize.

‘Wàt zul je wel onthouden, Elize?’ vroeg juffrouw Jozefine, wier les geëindigd was, vroolijk de kamer binnenstappend.

‘Daar gaat de jurk,’ dacht Lize, die weinig heil van tante Fine's inmenging verwachtte.

‘We hebben het hierover,’ zei tante Thérése, het roode kleedje toonend: ‘zóó kan ze er niet mee naar Amsterdam gaan.’

‘Zeker niet,’ en juffrouw Jozefine hield de vlekken onbarmhartig in het licht; ‘ja, zoo gaat het als kindertjes koppig zijn en haar mooiste goed willen aandoen voor een boottochtje, dan bederven ze het, en ze hebben er later spijt van.

‘Het is gelukkig,’ ging tante Fine voort, zich bedaard in een laag stoeltje

neerzettend, ‘dat Elize zich geen verkeerde voorstellingen kon maken. Ze wist vooruit, dat ze geen nieuwe meer kreeg, als ze haar roode jurk bedierf. Je kan een boterham maar één keer opeten, en zij heeft er toen trek in gehad! - Lize,

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(54)

geef me de eau-de-cologne eens aan, de flacon staat voor op den schoorsteenmantel.’

Tante Fine had volmaakt opgewekt gesproken, zoo of ze den diepen rimpel op Elize's voorhoofd en haar pruillip heelemaal niet had opgemerkt.

‘Als je het kind waarlijk van nut wilt zijn, Thérèse,’ zei ze, toen Elize met een boos gezicht de kamer verlaten had, ‘wees dan flink, en bederf niet de les, die het noodlot en het brakke water haar hebben gegeven.’

‘Dank je vriendelijk,’ zei juffrouw Jozefine, toen Elize de flacon met meer kracht dan noodig was, op het verlakte tafeltje voor haar neerzette.

‘Als ik geen nieuwe jurk krijg, ga ik veel liever niet,’ klonk het opeens mokkend.

Juffrouw Thérèse keek met een blik vol medelijden naar Elize, die, met den rug naar de beide tantes toegekeerd, in een hoek van de kamer stond, en onophoudelijk met de hand door haar kort, krullig haar streek, of haar

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(55)

wipneusje snoot om opkomende tranen te bedwingen.

‘'t Is jammer, dat je ons dat niet wat eer gezegd hebt, want nu is het te laat,’ zei tante Jozefine onmeedoogend. ‘Maar,’ liet ze er goedig op volgen, ‘misschien weet ik er toch wat op.’

Elize draaide langzaam bij; maar toch bleef ze nog half afgewend staan; ze wou eerst de plannen hooren voor ze er belangstelling in toonde.

Maar tante Fine bleef zwijgen, en Elize was dus wel verplicht in dubbelen zin uit den hoek te komen. Dat deed ze dan ook na eenige aarzeling. ‘Wat weet u er op?’

vroeg ze zacht; ze was achter tante Fine's stoel gaan staan.

‘Wel, de roode jurk kan heel goed vermaakt worden, want alle vlekken zitten in één baan. Er hoeft dus enkel een andere voorbaan ingezet te worden, en ze is weer zoo goed als nieuw.’

‘Die moet er dan maar in,’ zei Elize, aan-

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(56)

genaam verwonderd, dat die netelige zaak opeens zoo eenvoudig opgelost was.

Tante Jozefine knikte. ‘Best,’ zei ze, ‘maar hoe komen we aan de stof; er zijn niet meer dan een paar kleine lappen over; en wie zal het baantje er inzetten?’

‘Dat zal ik wel doen,’ zei tante Thérèse, blij dat ze haar lieveling een dienst kon bewijzen.

‘Heerlijk,’ zei juffrouw Jozefine, ‘dat wint het naaistersloon uit; maar nu de stof.

We zullen een el moeten hebben; kost het goed niet één gulden vijftien per el?’

‘Eén vijf en twintig,’ zei haar zuster.

Elize zuchtte. Wat was de schade, die ze had veroorzaakt, groot, als die zoo in geld werd uitgedrukt! Met een kleur boog ze het hoofd. Was ze toch maar nooit op den inval gekomen, haar beste goed met roeien aan te doen!

‘Zal ik de stof van mijn zakgeld betalen?’ vroeg ze deemoedig, hoewel het haar erg aan het hart ging, omdat ze het in Amsterdam zooveel beter zou kunnen gebruiken.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(57)

Maar tante Fine schudde het hoofd. ‘Dat zakgeld heb je noodig,’ zei ze, ‘want je zult de meisjes af en toe moeten trakteeren. Maar ik zal je het geld geven.’

Verrast en blij keek Elize op; tante Fine was toch niet zoo kwaad, als ze soms wel dacht.

‘Ik had me eigenlijk voorgesteld,’ zei juffrouw Jozefine, ‘je als je heenging zoo'n nieuwerwetsch klein handtaschje te geven....’

‘Zoo'n beeldig zacht groenleeren taschje?’ vroeg Elize, wier oogen opeens begonnen te schitteren, ‘zoo'n fijn taschje met nikkelen sluiting, om een flacon en een zakdoek en een portemonnaie en zoo in te doen? Zoo een als Meta Wijbrands heeft?’ Elize viel haast over haar woorden door de haast, waarmee ze sprak.

‘Juist, een dergelijk,’ zei juffrouw Jozefine, ‘maar dat is natuurlijks iets overbodigs, iets dat je best missen kunt. We zullen voor dat geld je jurk weer als nieuw maken.’

Gelukkig klopte op dat oogenblik Koos aan de kamerdeur. Elize maakte dat ze wegkwam.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(58)

Ze snelde de trap op naar boven, deed de deur van haar slaapkamer dicht, viel voor de vensterbank op de knieën neer en drukte haar opgewonden gezichtje in de beide handen.

Het was ook zoo vreeselijk, dat ze kans had gehad, zoo'n beeldig klein reistaschje te bezitten, dat ze al zoo dikwijls met bewondering voor de winkelruiten had zien liggen; ze had het Meta Wijbrands, sinds de reisplannen, zoo dikwijls benijd; en die kans was nu hopeloos verkeken. En dat alles door die ellendige, ellendige jurk, waarvan ze al zooveel verdriet had beleefd.

Overvloedig vielen haar tranen als zomerregen; maar, als het hard regent, is het gauw gedaan, en de bui was ook weldra over. Toen ze haar beschreid gezichtje had afgewischt, en opstond met het plan, haar hard lot manmoedig te dragen, merkte ze tot haar schrik, dat die ‘ellendige, elléndige jurk’ vóór haar op den grond lag, en dat ze er al dien tijd met de knieën op had gelegen. Zeker had ze de jurk

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(59)

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(60)

in de hand gehad, en ze, zonder het zelf te weten, mee naar boven genomen. Ze raapte het kleedje zorgvuldig op en streek het glad en bekeek het aan alle kanten; het was een geluk dat ze het niet met haar zilte tranen besproeid had!

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(61)

Hoofdstuk VI.

Regen en zonneschijn.

Twee dagen was Elize al in Amsterdam geweest en ze had genoten. Wat was zoo'n groote stad heerlijk druk, en hoe gezellig met zooveel kinderen in één huis te zijn.

Ze wou, dat ze ook maar zes broertjes en zusjes had, dan zou ze een veel vroolijker leventje hebben.

Die Jo was een echt aardige meid; wel, soms, een klein beetje bedillig, zeker omdat ze de oudste van de meisjes was. Truus, die op haar volgde, was zachter; dikke Hester scheen wel eens snibbig, maar ze telde nog bijna niet mee, ze was even acht jaar;

Sofie en Annetje, de jongsten, waren grappige kleuters. Voor Piet en Frans, de groote jongens, had Elize nog een diep ontzag, ze was heelemaal geen jongens gewend.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(62)

Maar Jo was heel anders met hen, die deed vaak of zij de oudste was.

Elize lag, met de oogen half open, nog even te dutten. Door de ooghaartjes zag ze Jo, met wie ze de slaapkamer deelde. Jo stond voor den spiegel; ze had zich

gewasschen - flink genoeg, vond Elize, die door het plassen was wakker gehouden - en was nu bezig de papieren papillotjes uit het haar te nemen. Elize moest er om lachen, toen Jo's haar, nadat alle papiertjes er uit waren, nog heelemaal niet krulde.

Als sprieten stonden de haren omhoog.

‘Waar lach je om?’ vroeg Jo, zich plotseling omkeerend.

‘Om jou,’ zei Elize, meer waar dan beleefd.

Nu was Jo voor een meisje al heel weinig ijdel, vooral wat haar uiterlijk betrof, maar ze kreeg toch een kleur.

‘Je achterhoofd ziet er uit als een wiel zonder band, waaruit naar alle kanten de spaken steken.’

‘Ja, er zit niet veel krul in mijn haar,’ zei

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(63)

Jo, de ‘spaken’ met de kam zooveel mogelijk verwijderend, ‘maar met regenachtig weer krult het nooit.’

‘Regent het dan?’ vroeg Elize, het laken over de schouders trekkend.

‘Het giet,’ was het weinig vertroostende antwoord, ‘en het is heel jammer, want nu kunnen we niet naar Artis.’

‘Misschien klaart het op,’ hoopte Elize; zoolang ze nog in haar bedje lag, deerde het haar weinig dat het leelijk weer was.

‘Zeg,’ zei Jo opeens, ‘moet je niet opstaan, Lize?’

‘Zeg,’ vroeg Elize terug, ‘krijg jelui nooit thee op bed? Ik in Dordt altijd; het is veel prettiger opstaan, als je geroepen wordt met een kopje thee, dan ga je zoo zitten met je rug tegen de kussens en dan drink je langzaam, slokje voor slokje, en dan knabbel je er een beschuitje bij; - dan wordt je zoo lekker wakker.’

‘Ik zou er niet van houden,’ en Jo trok een

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(64)

vies gezicht en haalde bijna onmerkbaar haar neusvleugels op, ‘zoolang ik niet frisch mijn mond gespoeld en mijn tanden geborsteld heb, wil ik niets drinken of eten.’

‘Als je het maar kreeg, dan zou je er ook wel van houden,’ zei Elize, die het Jo kwalijk nam, dat zij niet met haar lofzang instemde.

‘Heusch niet,’ en Jo schudde grappig beslist het hoofd. - ‘Het zou Moe anders wel lijken, 's morgens voor zeven personen thee boven te sturen! - Maar zeg, je moet nu opstaan, Elize.’

‘Waarom?’ vroeg Elize, die onder het spreken, hoe langer hoe meer trek in een kopje thee kreeg, ‘het regent immers toch, en het is nog vóór achten.’

‘Om acht uur ontbijten we,’ zei Jo, ‘en het is voor Moe niet prettig, als jij later komt, zooals gisteren. Kijk, ik heb al voor alles gezorgd, ik heb waschwater in je kom gedaan, en uit het fonteintje in de gang expres versch water gehaald voor je tandjes. Ik heb voor de kleine freule de muiltjes neergezet, zoodat haaredele

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(65)

er haar rozevoetjes maar voor het inschuiven heeft. Als ik je nu nog dienen kan met een douche, terwijl jij je hoofd boven de waschkom houdt, dan wil ik wel een keer of tien, twaalf de spons flink boven je krullebol uitknijpen.’

‘Het eenige, dat je voor me doen kan, is je mond houden of heengaan, want je praat zoo druk, dat ik niet meer slapen kan, en ik voel me zoo sla-perig.’

De laatste woorden had Elize zoo droomerig en zacht uitgesproken, dat Jo ze niet zou hebben verstaan, als ze in de kamer geweest was, maar ze was al lang weg naar het kamertje van Truus.

‘Zeg, wat kan die Elize buffelachtig zijn,’ fluisterde ze met een kleur van boosheid,

‘ik had wel zin om nooit meer een woord tegen haar te zeggen, en ik zal de eerste niet zijn, die spreekt, daar kan ze op rekenen!’

Beneden aan de ontbijttafel vertelde ze van het geval echter zoo weinig mogelijk.

Ze vond het zoo ‘klikkerig’, om alles te zeggen.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(66)

Maar mevrouw Veerman had niet meer te weten, dan dat Elize liever slapen bleef.

Ze nam het heel koeltjes op en zei alleen, dat er dan maar niet langer gewacht moest worden.

‘Als wij een van allen zoo'n kuur hadden,’ dacht Jo, ‘zou Moe het er niet zoo maar bij laten; maar voor een logée,’ voegde zij er in stilte bij, ‘moet je ook een beetje toegevend zijn.’

Het ontbijt was afgeloopen, mijnheer Veerman was naar zijn kantoor gegaan, maar nog was Elize niet verschenen.

‘Ze zal weer ingeslapen zijn, wil ik haar nog eens gaan roepen, Moe?’ had Truus gevraagd, maar mevrouw Veerman had het hoofd geschud.

‘Laat haar maar liggen, als ze dat liever doet; maar jullie moet niet op haar wachten.

Het weer is genoeg opgeklaard, dat je wel eens naar het Vondelpark kunt gaan om op te frisschen; kleedt je maar zoo, dat een bui je niet hindert.’

‘Elize zal het heel naar vinden, als ze beneden komt en merkt, dat wij uit zijn,’

dacht Truus

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(67)

en ze sloop stilletjes naar boven, deed de deur op een kiertje open en wou Elize juist wekken, toen die al riep: ‘Zeur nu maar niet langer, want ik kom straks, 'k hoef toch immers niet naar school? Tante Thérèse zou het ook wel goedvinden, als ik eens uitsliep.’

Toen ze wegging, zag Elize pas, dat het Truus geweest was, die haar had willen roepen, en niet Jo, zooals ze verwacht had; maar het kon haar ook weinig schelen, ze was wrevelig en ze verkoos niet zoo dwaas vroeg op te staan als het volstrekt niet noodig was!

Maar juist haar boosheid had haar klaarwakker gemaakt, en ze stond dus maar op, erg uit haar humeur. Nu kwam er ook nog bij, dat ze zich tegen Jo en Truus en Hester wél, maar tegen de waardige mevrouw Veerman heelemaal niet opgewassen voelde, zoodat ze er erg tegen opzag, zoo laat naar beneden te gaan.

Ze waschte zich zoo gauw mogelijk, kleedde zich in een wip aan, en was erg in haar schik toen ze op de kleine wekkerklok zag, dat het

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(68)

pas tien minuten voor negenen was. Dat was nu toch waarlijk zoo laat niet voor een vacantiedag, en het zou erg onbillijk zijn, als Mevrouw er iets van zei. Het weer was ook opgeknapt, de zon scheen lekker, het was dus best mogelijk, dat de tocht naar Artis toch doorging.

Opgewekt haar kleinen krullebol schuddend, huppelde ze de trappen af, en met een vroolijk gezicht trad ze de huiskamer in.

Verbaasd keek ze rond, er was niemand, en de tafel was afgenomen, er lag zelfs geen kruimeltje, dat aan een gebruikt ontbijt deed denken, alles was opgeruimd en het tafelkleed lag weer op de tafel.

Op de veranda hoorde ze toch iets. Elize ging eens kijken, maar vóór ze aan de deur was, kwam Annetje haar al tegemoet springen om haar een kus te geven. Sofietje sprong haar achterna, en Annetje's vriendelijkheid aan dankbaarheid toeschrijvend, riep ze: ‘Heb je chocojaadjes gekjege? Heb je van Ejize chocojaadjes gekjege?’ met zoo'n blij stemmetje, dat het

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(69)

Elize aan het hart ging, dat haar flikjes op waren.

‘Neen,’ zei ze, haar leege handen toonend, ‘ik heb geen chocolaadjes meer.’

Toen keerde Sofietje zich op de hielen om. ‘Je bent jui, je staat jaat op,’ zei ze, en ze stapte met haar korte beentjes de veranda op.

Het gezicht, dat Elize zette, deed ook Annetje naar de veranda gaan, maar veel minder parmant dan haar zusje.

‘Wat een brutaal klein nest is die Sofietje,’ dacht Elize, die veel zin had het kleine ding eens op haar nummer te zetten.

Mevrouw Veerman kwam de kamer binnen met een theeblad vol schoone kopjes.

‘Goedenmorgen, mevrouw!’ zei Elize, die zich nu toch weer verlegen gevoelde, met gemaakte opgewektheid.

‘Goedenmorgen, Elize,’ klonk het vroolijk, ‘je hebt zeker lekker geslapen?’

En, toen op haar schellen het dienstmeisje binnenkwam, zei ze: ‘Jij wil wel zoo goed wezen,

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(70)

Jaantje, voor de jongejuffrouw even het ontbijt klaar te zetten in het kleine kamertje?’

Elize vond het heel onplezierig, dat er voor haar expres zooveel moeite moest worden gedaan, en nog naarder, dat ze er niets aan veranderen kon, en ze nam zich voor, in het vervolg toch maar te zorgen bijtijds beneden te komen.

‘Zijn Jo en Truus ook in het kamertje?’ vroeg ze. Een oogenblik hoopte ze, dat die ook nog ontbijten moesten, maar ze begreep tegelijk dat dit niet kon.

Mevrouw Veerman had een teiltje met water en een spons in de hand en was op het punt naar het salon te gaan om de bladen van de waaierplanten te gaan zeemen.

‘Jo en Truus en Hester zijn naar het Vondelpark,’ zei ze, ‘je zult het wel een beetje eenzaam hebben vanmorgen, maar misschien komen ze niet zoo laat terug.’

Elize was er beteuterd van. Wat, waren Jo en Truus en zelfs die dwaze, kleine dikke Hester uitgegaan zonder haar! Dat was ook aardig! Dát was erg prettig!

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(71)

Boos keek ze naar de schuifdeuren, waarachter mevrouw Veerman verdwenen was.

‘Jongejuffrouw, uw ontbijt staat klaar,’ kwam Jaantje zeggen.

In een bijzonder ontevreden stemming ging Elize naar het kamertje. Hoe vervelend om zoo heel alleen te moeten ontbijten, in zoo'n akelig klein kamertje, waar ook een leelijke kast met speelgoed en zelfs een fiets stond. Er was niet eens een ei bij het brood, alleen een stukje ontbijtkoek, van die gewone droge koek, zonder gember of zelfs oranjeschillen! Thee was er heelemaal niet, alleen een groot glas melk. Elize hield niet van melk, bij tante Thérèse dronk zij ze wel eens, als ze een heel goede bui had, maar dan moest het tenminste versche melk zijn en niet van die vette gekookte. Eerst trachtte ze haar boterham droog op te pruimen, maar ze was toch verplicht een paar slokjes melk te nemen. Ze nam maar één sneetje, het was zoo ongezellig, het smaakte haar niets.

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

(72)

Ze ging voor het raam staan om naar buiten te zien. Ze was heel boos.

Ze keek naar de huizen aan den overkant; ze zag, hoe de lucht er boven blauw en klaar was geworden, en ze stampte op den grond van ongeduld en verkropte woede.

Wat moest ze nu gaan doen? Op de veranda gaan zitten bij die twee brutale kleine deugnieten? Daar had ze al heel weinig zin in. ‘Als je je verveelt, moet je maar eens in ons boekenkastje gaan kijken,’ had Jo den eersten dag gezegd; maar dat wou ze ook niet doen. Die Jo zou zich nog gaan verbeelden dat ze om haar boeken verlegen was! ‘Kon ik maar naar huis gaan, naar tante Treesje!’ dacht ze, terwijl ze, als een wild dier in een hok, in het kleine kamertje op en neer liep.

Weer stond ze voor het venster. ‘Kwamen ze me tenminste nu maar halen,’ dacht ze.

Opeens kreeg ze een kleur, want daar waren ze warempel beiden, Jo en Truus.

Dadelijk deinsde Elize achteruit, maar Truus,

Tine van Berken, Kruidje-roer-me-niet

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik zag ze heel goed, Truus' kleine, gespierde hand - ze heeft inderdaad net gevormde handjes, alleen is het jammer, dat ze door dat nare gymnastiseeren van binnen vereelt zijn - ik

Toen, opeens, herinnerde ze zich met schrik, dat ze daar niet blijven kon, dat ze terug moest naar haar klas, waar geen sprake was van groen of bloemen, waar je ternauwernood door

Ze vertelden haar heel gauw, dat de juffrouw - die door de meisjes om gegronde redenen Dikkerdje werd genoemd - er nog niet was, dat Laura zoo'n mooi opstel had gemaakt, en dat

Ze kon zoo zoetsappig zeggen, als ze samen bij tante Louise waren: ‘Och, geeft u Hannie maar eerst, tante, ik ben de oudste.’ Of ze keerde zich, als ze samen ruzie hadden, opeens

Lucie sloeg de oogen neer, maar een enkel oogenblik, toen begon ze rad te vertellen Ze was eerst bij Christien geweest, maar Christien had het boek al uitgeleend, aan dat

Toen, opeens, herinnerde ze zich met schrik, dat ze daar niet blijven kon, dat ze terug moest naar haar klas, waar geen sprake was van groen of bloemen, waar je ternauwernood door

Lachebekje begon opeens te schateren, niet om Coba's ‘drukte’, maar omdat ze terugdacht aan de woeste manier, waarop Hanna in eens, roef-roef, haar strengel losgemaakt, en haar

Ze pakte Mies om den hals, kuste haar wangen, zoodat haar eigen snoetje heelemaal nat word, en toen Mies' tranen bleven stroomen, als regendruppelen in den zomer, klom ze ook op