1 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Invorderingswet 1990 ter bestrijding van belastinguitstel en –afstel als gevolg van excessief lenen bij een eigen vennootschap (Wet excessief lenen bij eigen vennootschap)
VOORSTEL VAN WET
(…)
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale maatregelen te treffen die het aanhouden of aangaan van leningen tussen de aanmerkelijkbelanghouder en zijn
vennootschap ontmoedigen;
(…) en verstaan bij deze:
Artikel I
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 4.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt “behoren” vervangen door “behoren mede”.
2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt “plaatsvinden. Bijschrijving op die aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld." vervangen door “plaatsvinden;”.
3. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. het bovenmatige deel van schulden die de belastingplichtige, zijn partner of de
belastingplichtige tezamen met zijn partner, rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij een of meer vennootschappen waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft (het fictief reguliere voordeel).
4. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, wordt bijschrijving op aandelen met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.
B. Na artikel 4.14 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 4.14a Fictief reguliere voordelen
2 1. Onder het bovenmatige deel van schulden, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, wordt verstaan de totale som van die schulden voor zover deze het maximumbedrag van
€ 500.000 overschrijdt.
2. Schulden van de belastingplichtige, zijn partner of de belastingplichtige tezamen met zijn partner worden in een kalenderjaar eenmaal in aanmerking genomen bij de belastingplichtige en zijn partner tezamen. Het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, geldt voor de
belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder schulden verstaan alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen aan het einde van het kalenderjaar op basis van de nominale waarde.
4. Bij de toepassing van het eerste lid blijft een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a buiten aanmerking voor zover een recht van hypotheek tot zekerheid van de
eigenwoningschuld is verstrekt aan de vennootschap.
Artikel 4.14b Flankerende maatregelen ter zake van fictief reguliere voordelen 1. Het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, wordt vermeerderd met de bedragen die in voorafgaande jaren op grond van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, of op grond van een naar aard en strekking daarmee vergelijkbare buitenlandse regeling, in de heffing zijn betrokken.
2. Een schuld van een met de belastingplichtige verbonden persoon aan een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 4.3 heeft, maar waarin de verbonden persoon geen aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 4.3 heeft, wordt als
bovenmatig deel als bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, in aanmerking genomen bij de
belastingplichtige voor zover de schuld van de verbonden persoon meer bedraagt dan € 500.000 en geen schuld is als bedoeld in artikel 4.14a, vierde lid. Voor de toepassing van de eerste zin wordt onder een met de belastingplichtige verbonden persoon verstaan: een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de belastingplichtige of van zijn partner.
3. Indien een schuld op grond van het tweede lid bij meerdere belastingplichtigen als bovenmatig deel in aanmerking is genomen, wordt het bovenmatige deel, bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, in gelijke delen bij ieder van hen in aanmerking genomen.
4. Een schuld ter zake waarvan een regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.12, onderdeel a, niet zijnde een fictief regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, in aanmerking is genomen, wordt niet in aanmerking genomen als schuld als bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid.
Artikel 4.14c Maximumbedrag bij het ontstaan van binnenlandse belastingplicht 1. Indien een belastingplichtige in Nederland gaat wonen en hij op dat tijdstip schulden heeft aan een vennootschap als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, wordt het
maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, gesteld op het bedrag van die schulden, doch ten minste op € 500.000.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige voordien is opgehouden in Nederland te wonen. In dat geval wordt het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, eerste
3 lid, gesteld op het maximumbedrag dat gold voor de belastingplichtige op het tijdstip dat hij
ophield in Nederland te wonen.
3. Het eerste lid is mede niet van toepassing indien de belastingplichtige voordien ten aanzien van een aanmerkelijk belang buitenlands belastingplichtige is geweest. In dat geval wordt het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, gesteld op het maximumbedrag dat gold bij de beëindiging van de toepassing van afdeling 7.3.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de vaststelling van het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, voor de gevallen, bedoeld in het tweede en derde lid.
C. Aan artikel 4.43 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Een fictief regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, wordt geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar.
D. Na artikel 10a.20 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 10a.21 Overgangsbepaling vereisten hypotheekrecht bij het fictief reguliere voordeel
Bij de toepassing van artikel 4.14a, eerste lid, blijft mede buiten aanmerking een op 31 december 2021 bestaande eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a waarvoor geen recht van hypotheek tot zekerheid van de eigenwoningschuld is verstrekt aan de vennootschap.
Artikel 10a.22 Overgangsbepaling vervreemdingskorting bij vervreemding aanmerkelijk belang
1. Ingeval artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, in het jaar 2022 toepassing heeft gevonden en de belastingplichtige na een vervreemding als bedoeld in artikel 4.12, onderdeel b, niet zijnde een vervreemding als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel h, niet langer een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in afdeling 4.3, wordt het vervreemdingsvoordeel, bedoeld in artikel 4.19, eerste lid, verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met de vervreemdingskorting.
De vervreemdingskorting bedraagt het in 2022 in aanmerking genomen fictief reguliere voordeel, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f.
2. Ingeval het vervreemdingsvoordeel bedoeld in artikel 4.19, eerste lid, wordt verminderd met de vervreemdingskorting, bedoeld in het eerste lid, wordt het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, voor de toepassing van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, in de daaropvolgende jaren verlaagd met de verleende vervreemdingskorting.
Artikel II
In de Invorderingswet 1990 wordt aan artikel 25, achtste lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. ingeval een toename plaatsvindt van de schulden in de zin van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor een bedrag ter grootte van 26,9 percent
4 van het verschil tussen de totale som van de schulden en het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, bepaald als ware de belastingschuldige nog woonachtig in Nederland, voor zover het verschil tussen de totale som van de schulden en het maximumbedrag bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, niet eerder heeft geleid tot intrekking van het uitstel van betaling, verminderd met de over het verschil tussen de totale som van de schulden en het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het buitenland feitelijk geheven belasting.
Artikel III
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.
Artikel IV
Deze wet wordt aangehaald als: Wet excessief lenen bij eigen vennootschap.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,