• No results found

Inventarisatie van het voormalig militair domein in Meerdaalwoud in 2018

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Inventarisatie van het voormalig militair domein in Meerdaalwoud in 2018"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rapport

Inventarisatie van het voormalig militair domein (ontoegankelijk) in

Meerdaalwoud in 2018

(2)

Auteurs rapport

Maxime Fajgenblat, Paul Nuyts, Els Lommelen, Bruno Bergmans, Rudy Jocqué, Robby Stoks, Griet Grootaers, Wim Veraghtert & Jorg Lambrechts.

Veldwerk

Sam Bennekens, Bruno Bergmans, Geert Bleys, Herwig Blockx, Rose Bruffaerts, Bart Creemers, Chantal Deschepper, Maxime Fajgenblat, Frederik Fluyt, Krista De Greef, Griet Grootaers, Robert Hermans, Stefaan Horemans, Rudy Jocqué, Jean-Marie Lommaert, Els Lommelen, Koen Mandonx, René

Meeuwis, Wouter Mertens, Lut Moens, Kelle Moreau, Pieter Moysons, Paul Nuyts, Johan Nysten, Axel Smets, Roosmarijn Steeman, Jeroen Stoks, Robby Stoks, Marita Tomballe, Erik Toorman, Elisabeth Tybaert, Ralph Vandiest, Wim Veraghtert, André Verboven, Stijn Vranckx & Loïc Wera.

Determinaties bodemvalonderzoek

Rudy Jocqué (triëren, Araneae), Els Lommelen (Formicidae), Joris Menten (Coleoptera) & Maxime Fajgenblat (triëren, Myriapoda, Isopoda).

Dankwoord

Dank gaat in de eerste plaats uit naar het Agentschap voor Natuur en Bos (beheerregio Meerdaal) en zijn personeel, in het bijzonder boswachter Dominique De Heyn, voor het verlenen van de machtiging en de aangename samenwerking. Alle bovengenoemde waarnemers en zij die de determinaties van het bodemvalonderzoek verzorgden, verdienen eveneens een bijzonder woord van dank voor hun inzet, expertise en de vele waarnemingen die dankzij hen werden verzameld. Tot slot wensen we ook Pieter Vanormelingen (Natuurpunt Studie) te bedanken voor het verzorgen van een export van alle beschikbare gebiedswaarnemingen uit Waarnemingen.be.

Foto’s cover

Gerald Driessens (landschap), Robby Stoks (Rosse sprinkhaan & Keizersmantel) & Frederik Fluyt (Struikhei).

Over de Natuurstudiegroep Dijleland

De Natuurstudiegroep Dijleland is een groep vrijwilligers die zich toeleggen op de studie van de natuur en de biodiversiteit in het Dijleland. Het werkgebied omvat de gemeenten Leuven, Oud-Heverlee, Huldenberg, Overijse, Hoeilaart, Tervuren, Bertem, Herent en Kortenberg. De Natuurstudiegroep Dijleland is een regionale werkgroep van Natuurpunt vzw.

Meer informatie op www.natuurstudiegroepdijleland.be.

© December 2018

Toegankelijkheid van het gebied

Het voormalig militair domein in Meerdaalwoud is strikt ontoegankelijk zonder voorafgaande

toestemming van het Agentschap voor Natuur en Bos. Voor het uitvoeren van deze inventarisatiereeks werd een machtiging afgeleverd door het Agentschap voor Natuur en Bos, waarvoor dank.

(3)

Voorwoord

Ik herinner me levendig mijn eerste bezoek aan het voormalig militair domein in Meerdaalwoud in de zomer van 2005. Het betrof toen een excursie van de Natuurstudiegroep Dijleland o.l.v. Frederik Fluyt i.s.m. Hyla, de Amfibieën- en Reptielenwerkgroep van Natuurpunt. Ik liep toen nog niet lang rond in het Dijeland, en dit was een uitgelezen kans om dit wat mysterieuze gebied van nabij te leren kennen. Het was toen best wel dichtgegroeid, maar enkele open plekken hielden moedig stand na jaren van verbossing en toonden een glimp van wat dit gebied ooit moest geweest zijn en ooit terug kon worden.

We troffen er meteen heel wat Levendbarende hagedissen aan en ook een Hazelworm. De Gladde slang waarvan ook toen al sprake was, bleef evenwel onvindbaar. Het reliëf van heuveltjes en diepe kraters was ook wel leuk, maar bleek onnatuurlijk te zijn, gevormd door gecontroleerde explosies van springtuig.

Na de overname en omvorming van het gebied door het Agentschap voor Natuur en Bos werden de dreven rondom een van mijn favoriete wandelplekken in Meerdaalwoud. De variatie in het landschap en de telkens wisselende inkijken op het open gebied met grote grazers deden dromen van wat daar allemaal te vinden moest zijn. De toegankelijke dreven bleken al snel vaste vindplaatsen voor allerlei leuks: Goudvinken, Grauwe vliegenvanger, Zwarte specht, Boompieper en Gekraagde roodstaart - die zijn herintrede maakte als vaste broedvogel in het Dijleland, veel Citroenvlinders in de vroege lente en een steeds betere reputatie als vlinderhotspot in de zomers. Tijdens bezoeken aan de kijkwand droomde ik ervan oog in oog te staan met een groep Everzwijnen, maar het bleef bij een Reebok. En toch was het niet eens zo’n gek idee als je de cameravalbeelden van het inventarisatieproject bekijkt.

Ik had voor het eerst terug de kans om het gebied te betreden tijdens een van de inventarisaties van de Natuurstudiegroep afgelopen augustus. Het geeft toch een heel ander gevoel middenin het gebied te staan in plaats van het enkel van aan de randen te kunnen inkijken. Ik was onmiddellijk gecharmeerd door de grote vlekken paarse Struikhei die zich op grote oppervlakten mooi ontwikkelden en prachtig rozepaars bloeiden. Dit jaar was de vlinderpiek in augustus wel voorbij, maar het gonsde nog van het leven met dan vooral nog heel veel sprinkhanen. De Boomvalken voelden zich daar ook duidelijk thuis.

De structuurvariatie met afwisselend lage vegetatie, struikgewas en solitaire overstaande bomen, was niet enkel leuk om te zien, maar duidelijk ook goed voor heel wat bijzondere soorten.

Het is voor mij echt een toonvoorbeeld van wat een beetje variatie met een bos kan doen. Het compenseert in zeker mate het gebrek aan brede mantelzoomvegetaties aan de randen van Meerdaalwoud. De ontwikkeling is echt zeer mooi zoals ook blijkt uit de bijzondere soorten die naar boven komen tijdens de inventarisaties, zowel qua fauna als qua flora. Met het juiste beheer - en daar draagt dit rapport onderbouwde suggesties voor aan - en waar mogelijk flankerende maatregelen - zoals een netwerk van wisselende grotere en kleinere open plekken die als stapstenen kunnen dienen voor al deze bijzondere soorten, mooie mantelzoomvegetaties rond Meerdaalwoud en Heverleebos als buffer naar de omgeving en wie weet ooit heideherstel tussen Heverleebos en Meerdaalwoud, een nog kleinschalig gebied met ook heel veel potentie -, verwacht ik dat de biodiversiteit van dit gebied alleen maar zal toenemen en moet de vestiging van die ene, ultieme doelsoort, de Nachtzwaluw, ook mogelijk worden.

Bruno Bergmans

(4)

Inleiding

In 2018 voerde de Natuurstudiegroep Dijleland een reeks inventarisaties uit op het voormalig militair domein in Meerdaalwoud. In dit gebied werden het afgelopen decennium op grote schaal relictvegetaties van heischraal grasland (EU habitattype 6230) en droge heide (EU habitattype 4030) hersteld. Aan de hand van deze inventarisatiereeks proberen we een beeld te krijgen van de aanwezige fauna en flora om na te gaan of er reeds merkbare successen werden geboekt dankzij het habitatherstel en het gevoerde beheer.

Methodologie Studiegebied

Het studiegebied situeert zich ten noorden van de Weertse Dreef en ten westen van de Nethensebaan, in Meerdaalbos. Tijdens de inventarisaties ging de aandacht voornamelijk uit naar het westelijk en oostelijk deel van het gebied (Figuur 1), waar het habitatherstel het meest intensief plaatsvond.

Sporadisch werden ook delen van het noordelijk deel, gekenmerkt door een netwerk van betonbaantjes, bezocht. Het Bosreservaat Drie Eiken werd niet actief bezocht, met uitzondering van een open stuk dat grenst aan de Nethensebaan.

Figuur 1. Indeling van het studiegebied.

Algemene inventarisaties

Op 26 mei, 14 juli en 18 augustus 2018 werd het gebied gedurende meerdere uren in de namiddag bezocht door respectievelijk 13, 13 en 10 veldwaarnemers. De eerste twee inventarisaties vonden plaats bij zeer warm (ca. 30°C) en zonnig weer, terwijl de derde inventarisatie plaatsvond bij relatief warm (ca.

23°C) en afwisselend bewolkt weer. Deze weersomstandigheden waren eerder suboptimaal met het oog op maximale activiteit van ongewervelden (i.e. te warm of te bewolkt) en de inventarisatieperiode werd daarnaast gekenmerkt door uitzonderlijke en langdurige droogte. Als gevolg hiervan werden van sommige soortgroepen soms bijzonder weinig soorten en individuen aangetroffen tijdens de bezoeken (met name de twee laatste inventarisaties). Tijdens de bezoeken werd getracht zoveel mogelijk organismen op naam te brengen, al dan niet met gericht zoeken. De beschikbare expertise verschilde tijdens de verschillende bezoeken aanzienlijk. Dit soort opportunistische inventarisaties met een niet- gestandaardiseerde zoekinspanning biedt geen mogelijkheid tot kwantitatieve vergelijkingen met

(5)

eerdere inventarisaties of andere gebieden. Wel laat het vaststellen van sommige soorten uitspraken toe over de habitatkwaliteit van het gebied.

Bodemvalonderzoek

Van 2 mei tot 13 juni 2018 waren op het gebied vier bodemvallen en twee ramp traps aanwezig voor een bodemvalonderzoek. Deze vallen werden om de twee weken geledigd (16 mei, 30 mei en 13 juni 2018). Omwille van de aanwezigheid van grote grazers op het terrein, moesten de vallen enigszins verborgen onder vegetatie opgesteld worden. Een ramp trap werd in open habitat opgesteld maar bleek bij de eerste controlebeurt vernietigd te zijn, en leverde dus ook geen bruikbare specimens op. Dat er geen vallen konden worden opgesteld in open habitat is jammer, aangezien de kans daar groter is om doelsoorten van heide en heischraal grasland aan te treffen. Omwille van praktische redenen werden de vallen in elkaars nabijheid geplaatst in het westelijke deel van het terrein, ca. 100 m ten zuiden van de veedrinkpoel.

De vallen waren gevuld met een verzadigde zoutoplossing en een kleine hoeveelheid detergent. De vangsten werden per soortgroep getrieerd en bewaard op 70% gedenatureerde ethanol. Volgende soortgroepen werden gedetermineerd: spinnen, kevers (m.u.v. de kleinste exemplaren), mieren, pissebedden, duizendpoten en miljoenpoten.

Nachtvlinderinventarisaties

Vier nachtvlinderinventarisaties werden georganiseerd:

• Nacht van 09/05/2018 op 10/05/2018, met 11 lichtpunten: 9 Skinnervallen HPL 125W + 1 Skinnerval ML160W + 1 lakenopstelling ML160W. Duurtijd: de hele nacht.

• Nacht van 09/06/2018 op 10/06/2018, met 8 lichtpunten: 5 Skinnervallen HPL 125W + 1 Skinnerval ML160W + 1 Skinnerval LepiLED 1.5 “maxi” + 1 Skinnerval LepiLED 1.1 “standard”.

Duurtijd: de hele nacht.

• Nacht van 16/08/2018 op 17/08/2018, met 8 lichtpunten: 4 Skinnervallen HPL 125W + 1 Skinnerval ML160W, 1 lakenopstelling ML160W en van 21u30 tot 23u30 nog 2 Skinnervallen HPL125W (vervolgens is de generator uitgevallen) nadien vangst van 1 van de uitgevallen Skinnervallen voorgezet met LepiLED 1.5 “maxi”. Duurtijd: tot 4u30 ‘s ochtends.

Daarnaast werden een 25-tal bomen gesmeerd met een mengsel van wijn en suiker.

• Nacht van 20/09/2018 op 21/09/2018, met 7 lichtpunten: 5 Skinnervallen HPL 125W + 1 Skinnerval ML160W, 1 lakenopstelling ML 160W. Duurtijd: tot 2u30 ‘s ochtends.

Daarnaast werden een 25-tal bomen gesmeerd met een mengsel van wijn en suiker.

De data werden gekozen i.f.v. de inschatting van de nachttemperatuur en windstille nachten.

Ingevolge het begrazingsproject door paarden werden de Skinnervallen en het laken steeds opgesteld in het oostelijk deel en de noordrand van het voormalig militair domein (cfr. Figuur 1). De paarden werden dan teruggedreven naar het resterend deel om schade en ongelukken te voorkomen.

Cameravalonderzoek

Van 18 mei tot 4 oktober 2018 werd een cameravalonderzoek uitgevoerd in het gebied, voornamelijk gericht op het vaststellen van Boommarter (Martes martes). Hiertoe werd tevens gebruik gemaakt van lokmiddelen zoals sardineblikjes, valeriaanolie en gedroogde pruimen. Om de trefkans te maximaliseren werd gebruik gemaakt van een dynamische opstelling, waarbij de meeste camera’s regelmatig van plaats werden veranderd. Initieel werden twee cameravallen ingezet. Dit aantal steeg geleidelijk tot vijf cameravallen. Een van de cameravalopstellingen betreft een Struikrover 3.5 (Stichting Struikrovers), een

(6)

speciaal ontworpen buis met een blikje sardientjes gericht op het detecteren van alle soorten marterachtigen. Deze Struikrover werd ingezet vanaf 18 augustus 2018.

Links: opstelling met gedroogde pruimen voor een van de cameravallen, waarbij eventuele Boommarters rechtop moeten staan en diagnostische kenmerken goed te zien moeten zijn. Rechts: een Struikrover 3.5, opgesteld in een van de meer gesloten

delen van het gebied.

Het totaal aantal cameraval-dagen bedraagt 428 (aantal registratiedagen per camera, opgeteld voor alle camera’s). In de praktijk zal het effectieve aantal cameraval-dagen iets lager zijn omwille van bijvoorbeeld manipulatie door de aanwezige paarden of lege batterijen.

Links: opgestelde cameraval. Rechts: beschadigde cameraval die als schuurpaal door paarden werd gebruikt.

Territoriumkartering van Boompieper

In navolging van de territoriumkartering van Boompieper (Anthus trivialis) in 2017, werd ook in het kader van deze inventarisatiecampagne een soortspecifieke territoriumkartering uitgevoerd. Hiertoe werd het terrein drie keer bezocht op 21 april, 5 mei en 26 mei 2018. Voor een uitgebreide toelichting van de methodologie verwijzen we naar Driessens et al. (2017).

Aanvullende bezoeken

Naast bovengenoemde inventarisaties werden enkele aanvullende bezoeken georganiseerd. Op 17 mei 2018 werd een gebiedsdekkende inventarisatie van vleugeltjesbloemen (Polygala sp.) uitgevoerd. Op 3 juni 2018 gebeurde een miereninventarisatie. Op 8 juli 2018 werd een gerichte dagvlinderinventarisatie gehouden. Daarnaast werden ook waarnemingen verzameld door waarnemers van de Natuurstudiegroep Dijleland vanaf de publiek toegankelijke paden rond het gebied.

(7)

Dataverzameling

Alle waarnemingen in het kader van deze inventarisatiereeks werden ingevoerd op Waarnemingen.be, en zijn daar ook raadpleegbaar (met uitzondering van vervaagde waarnemingen). In de mate van het mogelijke werd bij bijzondere waarnemingen vermeld dat deze verzameld werden in het kader van deze inventarisatiereeks, met de melding dat het gebied strikt ontoegankelijk is. Dit om te vermijden dat bezoekers van de website, die niet op de hoogte zijn van deze inventarisaties, de indruk zouden krijgen dat het gebied toegankelijk is.

Een groot deel van de waarnemingen werd ter plaatse ingevoerd met de mobiele invoerapps ObsMapp en iObs. We stellen vast dat de GPS-functie van de gebruikte smartphones soms afwijkende locatieaanduidingen weergeven. Als voorbeeld nemen we de registratie van de Bosbesdwergspanner (Pasiphila debiliata) (zie detail van de waarneming hieronder). De waarneming van Paul Nuyts is een gekopieerde waarneming van Ralph Vandiest. Hoewel twee van de drie ingebrachte waarnemingen andere gebieden weergeven werden alle vier Bosbesdwergspanners gevangen binnen het aangeduide gebied. Het gevolg hiervan is dat sommige waarnemingen net buiten het studiegebied vallen, en om die reden niet werden opgenomen in het overzicht van waargenomen soorten (Bijlage 1). Het aantal soorten die op die manier effectief uit de analyse vallen, zal echter verwaarloosbaar zijn.

(8)

Resultaten & bespreking

In totaal werden 896 soorten waargenomen op het voormalig militair domein tijdens de inventarisatiecampagne. Een volledige lijst van waargenomen soorten per soortgroep is opgenomen in Bijlage 1. Hieronder worden de resultaten voor een aantal soortgroepen in detail besproken.

Zoogdieren

Tijdens het cameravalonderzoek werden acht soorten zoogdieren waargenomen (Tabel 1). Tijdens reguliere bezoeken werd ook de aanwezigheid van twee andere soorten vastgesteld: Mol (Talpa europaea) en Rode eekhoorn (Sciurus vulgaris). Vleermuizen werden niet geïnventariseerd in het gebied.

Tabel 1. Met de cameravallen waargenomen soorten zoogdieren. De registratiefrequentie is het gemiddelde aantal registraties van een gegeven soort per cameraval-dag. Het maximumaantal is het grootste aantal individuen dat synchroon

tijdens één registratie werd waargenomen.

Soort

Aantal registraties

Registratie-

frequentie Maximumaantal

Vos (Vulpes vulpes) 45 0.105 1

Ree (Capreolus capreolus) 44 0.103 2

Wild zwijn (Sus scrofa) 36 0.084 18

Gewone bosmuis (Apodemus sylvaticus) 10 0.023 2

Haas (Lepus europaeus) 4 0.009 1

Bosspitsmuis sp. (Sorex sp.) 1 0.002 1

Das (Meles meles) 1 0.002 1

Steenmarter (Martes foina) 1 0.002 1

Ondanks het potentieel van het gebied voor de soort kon de aanwezigheid van Boommarter (Martes martes) niet vastgesteld worden tijdens het cameravalonderzoek. Aangezien de enige recente waarneming in het boscomplex dateert uit 2012 (Bergmans 2012) en de soort het steeds beter lijkt te doen in andere gebieden in Vlaanderen, is gericht verder onderzoek in het boscomplex opportuun.

Opmerkelijk is dat slechts twee keer een marterachtige gefilmd kon worden tijdens het cameravalonderzoek, waarvan één opname een juveniele Steenmarter (Martes foina) betreft. De andere opname betreft een Das (Meles meles), gefilmd op 11 augustus. Voor zover bekend is dit een van de eerste recente waarnemingen van deze soort ten westen van de Naamsesteenweg in de regio Dijleland. Het voormalig militair domein zelf lijkt ons weinig geschikt als leefgebied, waardoor we vermoeden dat het gefilmde exemplaar zich louter verplaatste door het gebied.

De twee meest geregistreerde soorten zijn Vos (Vulpes vulpes) en Ree (Capreolus capreolus), met respectievelijk 45 en 44 registraties. Op de derde plaats staat het Everzwijn (Sus scrofa), waarvan tevens het grootste aantal individuen werd gefilmd. Regelmatig werden grote groepen geregistreerd, met groepsgroottes tot 18 exemplaren. Op basis van de verschillende beelden kon vastgesteld worden dat in de zomer van 2018 minstens twee solitaire keilers en twee adulte wijfjes met respectievelijk één en 13 jongen aanwezig waren op (en rond) het voormalig militair domein.

De Struikrover 3.5 registreerde geen enkele marterachtige en leverde voornamelijk beelden op van spitsmuizen, muizen en aaskevers.

(9)

Een compilatie van de verzamelde filmbeelden kan via volgende link geraadpleegd worden:

https://www.youtube.com/watch?v=97_Nf07_KJ8.

Steenmarter en Das (foto’s: Frederik Fluyt).

Vos (foto’s: Frederik Fluyt).

Ree (foto’s: Frederik Fluyt).

Everzwijn (foto’s: Frederik Fluyt).

(10)

Europese haas (foto’s: Frederik Fluyt).

Bosspitsmuis sp. (foto’s: Frederik Fluyt).

Bosmuis (foto’s: Frederik Fluyt).

Vogels

Algemene bespreking

In totaal werden 55 vogelsoorten waargenomen in het gebied, voornamelijk op toevallige basis zonder gerichte zoekinspanning. Enkele typische soorten voor open bosgebieden, zandgronden en heides werden aangetroffen, zoals Boomvalk (Falco subbuteo), Boompieper (Anthus trivialis), Kruisbek (Loxia curvirostra), Boomleeuwerik (Lullula arborea), Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata), Grote lijster (Turdus viscivorus) en Gekraagde roodstaart (Phoenicurus phoenicurus). Voor al deze soorten, met uitzondering van Boomleeuwerik, kan op basis van de aard en frequentie van de waarnemingen aangenomen worden dat één of meerdere broedterritoria aanwezig waren op of in de directe omgeving van het voormalig militair domein. In dat opzicht is het gebied uniek in het Dijleland: nergens anders komt een dergelijk assortiment broedvogels samen voor.

(11)

Gekraagde roodstaart (foto: André Delier) & Boompieper (foto: Arne Meeus).

In september werd een pleisterende Boomleeuwerik waargenomen in het gebied. De soort is een regelmatige doortrekker maar ontbreekt als broedvogel volledig in het Dijleland. De dichtstbijzijnde broedkern bevindt zich in Averbode Bos en Heide. Van alle gebieden in het Dijleland heeft het voormalig militair domein zonder twijfel het grootste potentieel om deze soort op termijn opnieuw als broedvogel te mogen verwelkomen. Historisch kwam deze soort immers wel als broedvogel voor in het Meerdaalwoud. Wortelaers beschrijft dat de Boomleeuweriken toen op zandige braaklanden in Meerdaalwoud broedden (Wortelaers 1946). Het ontbreken van dergelijke stukken kaal zand in het hedendaagse Meerdaalwoud verklaart waarschijnlijk de afwezigheid van deze soort. Het beheersmatig aanbrengen van open stukken zand zou daarom overwogen kunnen worden.

Een andere iconische soort voor dit soort habitats is de Nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus). Wijlen Koningin Elisabeth van België kwam rond de Tweede Wereldoorlog nog Nachtzwaluwen fotograferen in Meerdaalwoud met Wortelaers (Wortelaers 1946). Ook in het boek Vogeltochten in de Lage Landen (van Laake & Burggraeve 1987) staat deze zinnenprikkelende passage over het militair gebied ten oosten van de Herculesdreef: “In de brede lanen en op open heiderelictjes is in zwoele mei- en juninachten de Nachtzwaluw te horen.” Op 10 en 11 mei 2015 konden we vanaf de Nethensebaan een baltsend mannetje van deze soort waarnemen in het gebied. In de dagen en jaren die volgden werden nog regelmatig pogingen ondernomen om de soort vast te stellen, voorlopig zonder resultaat. We koesteren de hoop dat deze soort vroeg of laat als broedvogel terugkeert in het Dijleland. Het voormalig militair domein is ook voor deze soort het gebied met het grootste potentieel in de regio. Ook voor deze soort wordt het behoud of aanleggen van kale zandplekken in de literatuur gesuggereerd als maatregel die bijdraagt tot succesvolle vestiging (Verstraeten et al. 2011; Winiger et al. 2018). Winiger et al. stellen daarnaast dat de herkolonisatie van mogelijk geschikte gebieden onder andere ook verhinderd kan worden door een te beperkt aanbod aan “zitstokken”, waar de vogels overdag gecamoufleerd kunnen rusten en deze ’s nachts als jachtuitkijkpunt kunnen gebruiken. Dood staand en liggend hout met veel uitstekende takken zijn hiervoor zeer geschikt en de auteurs raden dan ook aan om dode bomen aanwezig te laten of actief het aanbod aan dood hout te verhogen in gebieden die potentieel hebben voor Nachtzwaluwen. Daarnaast stellen ze ook vast dat de nachtvlinderbiomassa (bulkvoedsel) in het gebied voldoende hoog moet zijn voor maximale kansen op vestiging, wat zeker het geval is in Meerdaalwoud en het voormalig militair domein (zie verder).

Territoriumkartering Boompieper

Er werden drie broedgevallen van Boompieper waargenomen: twee in het westelijk deel en één in het oostelijk deel (zie kaartje). Van de twee westelijke koppels werden nog vrij late zangposten waargenomen op 19/6/18 (noordwestelijk koppel) en 1/7/18 (zuidwestelijk koppel), wat mogelijk wijst op tweede broedsels. Dit betreffen de enige broedgevallen van deze soort in het Dijleland. Daarnaast

(12)

was er op 19/4/18, 21/4/18 en 22/4/18 een zangpost aanwezig net ten oosten van het gebied, en op 21/4/18 ook eentje net ten noorden van het gebied.

Situering van de drie territoria van Boompieper.

Amfibieën en Reptielen

Er werd niet gericht gezocht naar amfibieën en reptielen in het gebied. Drie soorten werden waargenomen: Gewone pad (Bufo bufo), Hazelworm (Anguis fragilis) en Levendbarende hagedis (Zootoca viviapara).

Hazelworm (foto: Frederik Fluyt) & Levendbarende hagedis (foto: Maxime Fajgenblat).

Naast Hazelworm en Levendbarende hagedis is een derde reptielensoort bekend uit het Meerdaalwoud:

de Gladde slang (Coronella austriaca). Van deze soort werd in 1979 een exemplaar aangetroffen op een kapvlakte (Bauwens & Claus, 1996). Het voormalig militair domein vormt een geschikt habitat voor deze soort en mogelijk komt er nog een relictpopulatie voor (Lambrechts et al. 2013). Gladde slang is echter uiterst moeilijk te detecteren, zoals ervaring met de soort elders aantoont. Een gerichte inventarisatie met behulp van slangenplaten in het gebied zou in de toekomst overwogen kunnen worden.

Dagvlinders

In totaal werden 26 dagvlindersoorten waargenomen tijdens de inventarisaties. Dit is naar regionale normen een bijzonder hoge soortenrijkdom: bijna alle in het Dijleland voorkomende standvlinders werden waargenomen. Bovendien werden enkele regionaal zeldzame tot zeer zeldzame soorten

(13)

aangetroffen. Dit staat in schril contrast met de 10 waargenomen soorten tijdens de inventarisaties in 2013. Deze stijging is wellicht te danken aan een combinatie van een verhoogde zoekinspanning, een algemene positieve trend in de dagvlindersoortenrijkdom op regionale schaal en een toegenomen habitatkwaliteit van het terrein zelf (bv. verhoogd aanbod aan nectar- en waardplanten en gunstiger microklimaat). Bovendien waren de weersomstandigheden tijdens de inventarisaties in 2013 erg ongunstig met het oog op het waarnemen van dagvlinders.

Tijdens de bezoeken in juli en augustus 2018 was de Keizersmantel (Argynnis paphia) de meest waargenomen dagvlindersoort op het voormalig militair domein, met tot meer dan dertig waargenomen individuen per bezoek aan het gebied tijdens de piek van de vliegtijd. Ook ten noordoosten van het gebied, langs de betonpaadjes, was de soort bijzonder talrijk. Tot voor tien jaar werd deze parelmoervlinder hooguit sporadisch waargenomen als dwaalgast tijdens warme zomers.

Rond 2009 deden een paar waarnemingen nog hopen dat zich op termijn een kleine populatie zou vestigen in Meerdaalwoud (Creemers 2009), en sindsdien blijft de soort verrassen met steeds grotere aantallen: een opmerkelijke comeback. Het voormalig militair domein is ongetwijfeld de belangrijkste locatie voor de soort in het Dijleland en mogelijk zelfs Vlaanderen. De aanwezige vlinderstruiken vormen een belangrijke nectarbron voor de soort. Nog belangrijker zijn de grote oppervlakten bosviooltjes (de waardplant) langs de Weertse Dreef en in het zuidwestelijke deel van het gebied, in de halfschaduw en met grote bomen in de nabijheid. Vrouwtjes leggen hun eitjes immers af op de boomschors (van bijvoorbeeld Grove den), waarna de rupsen in het voorjaar op zoek gaan naar bosviooltjes, die als voedselplant fungeren.

Keizersmantel (foto: Robby Stoks) en Braamparelmoervlinder (foto: Stefaan Horemans).

Opmerkelijk is de waarneming van een Braamparelmoervlinder (Brenthis daphne) op 6 juli 2018 op de Speelweide, op ca. 600 m van het voormalig militair domein. Dit is de eerste keer dat deze van oorsprong Zuid-Europese dagvlindersoort wordt waargenomen in het Meerdaalwoud en bij uitbreiding de regio Dijleland. Deze warmteminnende soort breidt zijn areaal in noordwaartse richting uit onder invloed van de klimaatverandering en werd pas in 2015 voor het eerst waargenomen in Vlaanderen (Walenbos). We verwachten dat deze soort de komende jaren steeds vaker zal worden waargenomen en uiteindelijk vrij tot zeer talrijk zal voorkomen in de omgeving van Meerdaalwoud. Ook voor deze soort kan het voormalig militair domein in de toekomst een belangrijke rol spelen om een populatie uit te bouwen.

Op 8 en 27 juli 2018 troffen we een Boswitje (Leptidea sinapis) aan in het noordoostelijke deel van het gebied, ter hoogte van de betonpaden. Gezien de beperkte levensduur van individuen van deze soort, gaat het zonder twijfel om twee verschillende exemplaren. In 2017 troffen we reeds een Boswitje aan op de kruising van de Nethensebaan en de Weertse Dreef, in het zuidoosten van het gebied. Deze waarnemingen doen vermoeden dat een kleine, al dan niet tijdelijke populatie aanwezig is. Maes et al.

(2013) maken gewag van een tijdelijke populatie in Meerdaalwoud in het verleden - mogelijk is de soort

(14)

nooit helemaal verdwenen uit dit boscomplex. Het Boswitje is een zeldzame dagvlinder in Vlaanderen.

Naast enkele populaties in Limburg komt de soort sinds meerdere jaren ook voor op het Stort van Pellenberg (vrij grote populatie). Elders in Vlaams-Brabant wordt de soort slechts sporadisch, maar steeds vaker opgemerkt. De komende jaren zullen uitwijzen of de soort werkelijk aanwezig blijft en een duurzame populatie kan opbouwen in de omgeving van het voormalig militair domein. Het Boswitje is een soort van kruidenrijke, voedselarme graslanden, vaak in de buurt van bos (Maes et al. 2013) en heeft o.a. Gewone rolklaver, Veldlathyrus en Vogelwikke als waardplant.

Boswitje op 27 juli 2018 (foto: Robby Stoks) en Oranje zandoogje (foto: Maxime Fajgenblat).

Sinds 2014 worden vanaf de paden rond het voormalig militair domein sporadisch Oranje zandoogjes (Pyronia tithonus) waargenomen. Tijdens onze bezoeken in juli 2018 konden we telkens één of meerdere exemplaren waarnemen op het voormalig militair domein zelf, tot drie tegelijk. De oostelijke helft van het gebied lijkt dus een populatie van deze soort te herbergen. Het Oranje zandoogje is een zeer algemene dagvlinder in Vlaanderen, maar zijn verspreiding kent een opmerkelijke “witte vlek” in het Dijleland en omstreken. Lokaal beschouwen we deze soort dus als zeldzaam tot zeer zeldzaam.

Tijdens de inventarisaties werd het Bruin blauwtje (Aricia agestis) vrij talrijk waargenomen, naast het nog iets talrijkere Icarusblauwtje (Polyommatus icarus). Het Bruin blauwtje werd pas in 2006 voor het eerst waargenomen in het Dijleland (Moreau 2006) en werd tijdens de inventarisaties in 2013 ook nog niet waargenomen in het gebied. De laatste jaren is de soort steeds algemener geworden. Hetzelfde geldt voor het Kaasjeskruiddikkopje (Carcharodus alceae), dat eveneens werd waargenomen tijdens deze inventarisatiecampagne maar nog niet in 2013.

Links: eileggend wijfje Grote weerschijnvlinder op een van de boswilgen aan de rand van het voormalig militair domein (foto:

Maxime Fajgenblat). Rechts: Koninginnenpage (foto: Maxime Fajgenblat).

(15)

Ook wijfjes van de Grote weerschijnvlinder (Apatura iris) werden enkele keren waargenomen op en rond het voormalig militair domein, wellicht op zoek naar geschikte eilegplaatsen. De niet al te geëxposeerde Boswilgen in de rand van het gebied komen hierbij in aanmerking. In 2017 werd hier reeds eileg vastgesteld. Ook de Kleine ijsvogelvlinder (Limenitis camilla), eerder een habitatspecialist van vochtige bossen, werd af en toe aangetroffen in het westelijke deel vlakbij de Weertse Dreef. Aan de betonpaadjes in de buurt werd de soort verschillende keren waargenomen.

Op voorwaarde dat deze betonbaantjes een vrij open karakter blijven behouden, zouden deze in de toekomst een ideaal habitat kunnen vormen voor de Kleine weerschijnvlinder (Apatura ilia), een soort die de laatste jaren stilaan lijkt uit te breiden vanuit Wallonië. Ratelpopulier, de voornaamste waardplant van deze soort, komt vrij talrijk voor langs de betonbaantjes, terwijl deze elders in Meerdaalwoud eerder schaars is.

Het voormalig militair domein heeft ook potentieel om een aantal echte habitatspecialisten te herbergen. We denken hierbij onder andere aan Bruine eikenpage (Satyrium ilicis), Aardbeivlinder (Pyrgus malvae) en mogelijk Groentje (Callophrys rubi). Deze drie soorten staan echter te boek als weinig mobiel en bovendien zijn de dichtstbijzijnde bronpopulaties op respectievelijk 25, 40 en 30 km van het gebied verwijderd. Hoewel weinig waarschijnlijk, is het niet volledig ondenkbaar dat het gebied gedurende een opeenvolging van gunstige jaren op langere termijn toch gekoloniseerd kan worden vanuit de Kempen of Waalse populaties. Ook kan niet met zekerheid uitgesloten worden dat van een van deze soorten een kleine relictpopulatie aanwezig zou zijn, die onopgemerkt bleef omwille van de verborgen levensstijl, de korte vliegperiode en de ontoegankelijkheid van het gebied. Intrigerend is bijvoorbeeld de onzekere waarneming van een Aardbeivlinder in het gebied op 10 mei 2012 (pers. med.

E. Zvar). Tijdens deze inventarisatiecampagne werden jammer genoeg geen gerichte zoekacties georganiseerd tijdens de piek van de vliegperiode van deze soorten (korte periode in mei-juni afhankelijk van de soort en het jaar). Het lijkt ons daarom relevant om in de toekomst meer gericht uit te kijken naar deze dagvlindersoorten.

Nachtvlinders

Met bijna de helft van de waargenomen soorten tijdens deze inventarisatiecampagne zijn de nachtvlinders het meest soortenrijk. Tijdens de vier nachtvlinderinventarisaties werden 408 soorten waargenomen. De overige inventarisatiemomenten hebben geen nieuwe nachtvlindersoorten aangebracht.

Tabel 2 geeft een overzicht van het aantal soorten opgesplitst per familie. De groene kolommen betreffen de gegevens verzameld tijdens de nachtvlindermonitoringavonden. Er werd niet speciaal gezocht naar mijnen en sporen van nachtvlinders. Zij zijn, op enkele uitzonderingen na, eerder van occasionele aard. In de voorlaatste kolom zijn de waarnemingen van nachtvlinders weergegeven die niet op licht kwamen. Dit kan zijn op smeer, mijnen, rupsen, ....

Vier nachtvlinderinventarisaties beperkt in de tijd in een deel van de onderzochte zone geeft ons een onvolledig beeld van de soortenrijkdom van het gebied en zeker van het Meerdaalwoud.

(16)

Tabel 2. Overzicht van het aantal waargenomen macronachtvlindersoorten per familie.

Familie 09-10/05/2018 26/05/2018 09-10/06/2018 14/07/2018 16-17/08/2018 18/08/2018 20-21/09/2018 Mijnen/rupsen/ TOTAAL

Macronachtvlinders

Cossidae (houtboorders) 1 1

Drepanidae (eenstaartjes) 8 5 6 1 7 11

Erebidae (spinneruilen) 6 1 22 11 4 12 34

Geometridae (spanners) 50 6 49 1 26 1 16 43 92

Hepialidae (wortelboorders) 1 1 1

Lasiocampidae (spinners) 1 1 2

Limacodidae (slakrupsen) 1 1 1

Noctuidae (uilen) 20 33 18 2 24 33 84

Nolidae (visstaartjes) 3 1 2 2 3

Notodontidae (tandvlinders) 11 5 7 8 14

Saturniidae (nachtpauwogen) 1 1 1

Sphingidae (pijlstaarten) 3 2 3 4

Zygaenidae (bloeddrupjes) 1 1

TOTAAL 102 9 119 1 72 3 46 110 249

Micronachtvlinders

Adelidae (langsprietmotten) 1 1 1 2

Aluctidae (waaiermotten) 1 1 1

Argyresthiidae (pedaalmotten) 1 1

Bucculatricidae (ooglapmotten) 1 1

Coleophoridae (kokermotten) 1 1 1 1 2

Crambidae (grasmotten) 4 4 15 1 15 4 10 7 30

Depressariidae (platlijfjes) 1 2 3

Elachistidae (grasmineermotten) 2 2

Eriocraniidae (purpermotten) 1 2 2

Gelechiidae (palpmotten) 6 4 4 2 7 15

Gracillariidae (mineermotten) 3 1 1 5

Incurvariidae (witvlekmotten) 1 1

Momphidae (wilgenroosjesmotten) 1 1

Oecophoridae (sikkelmotten) 1 2 3

Peleopodidae (vuurmotten) 1 1 1 1

Plutellidae (koolmotten) 1 1 1 1 1

Psychidae (zakdragers) 1 2 2

Pterophoridae (vedermotten) 1 1 2 1 2

Pyralidae (lichtmotten) 2 6 5 5 3 15

Schrekensteiniidae (gevorkte motten) 1 1

Stathmopodidae (pootmotten) 1 1

Tineidae (echte motten) 1 1 1 1

Tischeriidae (vlekmineermotten) 1 1 2

Tortricidae (bladrollers) 25 3 21 20 9 21 60

Yponomeutidae (spinselmotten) 1 1

Ypsolophidae (spitskopmotten) 1 1 1 1 3

TOTAAL 49 11 51 1 58 5 31 53 159

Macro- en micronachtvlinders

TOTAAL 151 20 170 2 130 8 77 163 408

In 2014 voerde Natuurpunt, onder leiding van Wim Veraghtert, een inventarisatie van nachtvlinders uit in enkele bosrelicten in Vlaams-Brabant: Butselbos in Boutersem/Lubbeek, Hellebos in Kampenhout/Steenokkerzeel, Tienbunderbos in Rillaar, Lembeekbos in Lembeek, Gravenbos in

(17)

Humbeek en Margijsbos in Huldenberg (D’Haeseleer et al. 2014). Deze bossen werden 2 à 3 maal bemonsterd met 7 Skinnerlichtvallen HPL 125W. De focus lag toen op macronachtvlinders. Als we de resultaten van dit onderzoek vergelijken met de vangsten op het voormalig militair domein (Tabel 3) bemerken we onmiddellijk het grote verschil in aantal soorten, met een duidelijk hoger aantal soorten op het voormalig militair domein in Meerdaalwoud. Deze verschillen zijn slechts gedeeltelijk te verklaren door een betere keuze van de nachtvlinderopstellingen en een supplementaire vangstnacht.

Tabel 3. Vergelijking van de het aantal gevangen soorten tijdens deze inventarisatiereeks op het voormalig militair domein in Meerdaalwoud en een reeks bosrelicten die in 2014 geïnventariseerd werden (D’Haeseleer et al. 2014).

MACRONACHTVLINDERS Butselbos Gravenbos Hellebos Lembeekbos Margijsbos Tienbunderbos Militair domein

Cossidae (houtboorders) 1 1 1

Drepanidae (eenstaartjes) 8 4 8 10 5 6 11

Erebidae (spinneruilen) 18 15 18 25 21 24 34

Geometridae (spanners) 37 48 60 81 53 62 92

Hepialidae (wortelboorders) 1 1 1 1

Lasiocampidae (spinners) 2 1 2 2 1 3 2

Limacodidae (slakrupsen) 2 1 1 2 2 1 1

Noctuidae (uilen) 21 31 27 46 33 43 84

Nolidae (visstaartjes) 2 4 5 4 3

Notodontidae (tandvlinders) 8 6 15 12 8 12 14

Saturniidae (nachtpauwogen) 1 1 1

Sphingidae (pijlstaarten) 3 3 4 4 2 6 4

Zygaenidae (bloeddrupjes) 1 1 2 1

TOTAAL 102 110 140 190 127 164 249

In het verleden gebeurden reeds enkele nachtvlinderinventarisaties in het Meerdaalwoud (niet in het voormalig militair domein). Tezamen met deze oudere waarnemingen brengt dit het totaal aantal soorten macronachtvlinders op 304 voor het Meerdaalwoud.

Zeker een groot aantal van deze 55 supplementaire soorten macronachtvlinders die elders in het Meerdaalwoud waargenomen werden (maar niet tijdens deze inventarisatiereeks), moeten kunnen gevonden worden op het voormalig militair domein.

Om de aantallen van het Zoniënwoud (461 macronachtvlinders) te halen dienen de verschillende biotopen binnen het Meerdaalwoud bemonsterd te worden en dit over meerdere jaren. Bovendien moet het gehele jaar door gemonitord worden. Nachtvlinders zijn het hele jaar actief met voortdurend andere soorten.

Algemeen kan gesteld worden dat er op het voormalig militair domein wat meer macronachtvlinders, die in min of meerdere mate gebonden zijn aan heide, voorkomen (35.34 %) dan in het Zoniënwoud (27.98%).

Toch zien we nu al een grote overeenkomst in zeldzame soorten die hier gevonden worden. We starten met twee spinneruilen die niet in het Zoniënwoud werden waargenomen.

Het Prachtpurperuiltje (Eublemma purpurina) van de familie Erebidae of Spinneruilen is een mediterrane soort die als trekvlinder gekend staat. Het aantal waarnemingen van de soort neemt sterk toe sinds de eerste waarneming in Vlaanderen in 2014, maar of er effectief sprake zal zijn van vestiging moet nog blijken. Het grafiekje in de foto geeft het aantal waarnemingen in Vlaanderen weer. In 2018

(18)

werd hij voor het eerst in Vlaams-Brabant gespot (in Vossem en op het voormalig militair domein).

Indien deze trend zich doorzet kan er verwacht worden dat binnen enkele jaren de zeldzaamheidstatus van deze vlinder zal herzien worden.

Prachtpurperuiltje met grafiek van de evolutie van het aantal waarnemingen per jaar in Vlaanderen (foto: René Meeuwis) en Baardsnuituil (foto: Paul Nuyts).

Een nieuwe populatie voor de Baardsnuituil (Pechipogo strigilata), ook van de familie van de Spinneruilen werd hier ontdekt. Dit is de tweede populatie voor Vlaanderen, naast de gekende cluster van Walenbos/Horst. De rupsen van de Baardsnuituil leven op verdorde bladeren van afgeknakte takken van eik die nog aan de boom hangen. Uit onderzoek in Engeland blijkt dat de Baardsnuituil niet te droge en vooral oude eikenbossen verkiest met voldoende ondergroei. Warme en natte winters zouden nefast zijn voor deze soort. In Engeland bestaat er een beschermingsplan waarbij doelgericht in de tweede helft van mei eikentakken worden geknakt. Nadien worden deze takken onderzocht op rupsen. Deze soort ontbreekt in het Zoniënwoud, waar ze vroeger wel voorkwam (laatst gekende waarneming 1936).

Tweekleurige tandvlinder (foto: Ralph Vandiest).

Een prachtige soort is de Tweekleurige tandvlinder (Leucodontia bicoloria; familie Notodontidae). Deze aan berk gebonden soort is in Vlaanderen zonder meer bedreigd. Hij komt lokaal nog voor op verspreide vindplaatsen in de Kempen, het Hallerbos en het Zoniënwoud. Dat de soort ook nog in Meerdaalwoud overleeft, is een opsteker.

De Satijnen spikkelspanner (Deileptenia ribeata), familie Geometridae, is eveneens een bossoort die alleen in het oosten van Vlaanderen voorkomt. De soort is verre van algemeen ondanks het feit dat de rupsen niet zo kieskeurig zijn. Volgens de literatuur zijn spar, den, haagbeuk, berk, eik en kamperfoelie de voedselplanten van de rupsen, maar de soort blijkt in de Lage Landen vooral in (open) naaldbossen voor te komen. In 2015 werd deze soort in het Zoniënwoud herontdekt.

(19)

Satijnen spikkelspanner (foto: Paul Nuyts) en Witte sparspanner (archiefbeeld, foto: Paul Nuyts).

De Witte sparspanner (Thera vetustata), familie Geometridae, met als waardplant voornamelijk Zilverspar, werd tweemaal gevangen op het voormalig militair domein. Van de 9 waarnemingen in 2018 in Vlaanderen is er één afkomstig van de Kalmthoutse heide, twee uit het militair domein en de overige zes zijn van het Zoniënwoud en omgeving. Een soort met dezelfde ecologische voorkeur is de Dennenbandspanner (Pungeleria capreolaria), die op 21 september in het domein werd waargenomen.

Waarom deze spargebonden soorten de voorbije tien jaar in Vlaanderen zijn toegenomen, is vooralsnog onduidelijk.

De Varenuil (Callopistria juventina) komt in boscomplexen met Adelaarsvaren voor. Ondanks de algemene waardplant is de verspreiding van deze soort in Vlaanderen nagenoeg beperkt tot twee regio’s: enerzijds Averbode Bos en Heide en anderzijds het Zoniënwoud-Hallerbos. Daar mag zich nu het Meerdaalwoud bij voegen. Op één avond werden niet minder dan 11 exemplaren gevangen van deze zeldzame soort. Ook van de Roestkleurige palpmot (Dichomeris ustalella; familie Gelechiidae) is het niet duidelijk waarom de soort zo zeldzaam is. Deze microvlinder is wijdverbreid in de loofbossen in de Ardennen, maar de verspreiding in Vlaanderen is beperkt tot het Zoniënwoud. Met tot 3 ex. op één avond blijkt er ook in het Meerdaalwoud een populatie aanwezig. De rupsen leven op allerlei loofbomen en struiken, waaronder berk, hazelaar en linde.

Varenuil en Bont halmuiltje (foto’s: Paul Nuyts).

Nog een bijzondere soort is de Zoomvlekspanner (Stegania cararia). De voorbije tien jaar is deze zeldzame soort, voorheen enkel bekend uit Zuid-België, aan een duidelijke opmars in Vlaanderen bezig.

Met 9 waargenomen exemplaren op één avond is duidelijk dat een populatie in het Meerdaalwoud aanwezig is (ook in andere boscomplexen zoals het Zoniënwoud en het Walenbos is dat inmiddels het geval). De rupsen van de Zoomvlekspanner leven op wilg.

(20)

Het Bont halmuiltje (Oligia versicolor) is een soort die gemakkelijk kan worden verward met het Gelobd (Oligia strigilis) en Donker halmuiltje (Oligia latruncula) maar onderscheiden wordt door zijn lichte contrastrijke nier- en ringvlekken en de afwezigheid van duidelijke lobjes. Een exemplaar werd gevangen aan de noordzijde van het onderzochte gebied. De rups leeft op grassen in bossen, heide en graslanden.

Het is in Vlaanderen een uitgesproken zeldzame soort. Ten zuiden van Samber en Maas komt het Bont halmuiltje wijdverbreid voor.

De rups van de Bosbesdwergspanner (Pasiphila debiliata) leeft, zoals zijn naam het reeds verraadt, van de jonge bladeren van Bosbes (of Rijsbes) in een spinsel van samengebonden bladeren. Deze nachtvlinder is redelijk gemakkelijk te herkennen omwille van zijn pastelgroene kleur met donkere band en zwarte stippen op het achterlijf. Deze nachtvlinder heeft de reputatie in kleinere bosbestanden met bosbes te kunnen overleven. Hij komt voor ten oosten van de lijn Antwerpen, Brussel, Charleroi en wordt slechts zeer sporadisch gevangen en werd nog niet in het Zoniënwoud waargenomen. Daarnaast werden er nog bosbesgebonden soorten genoteerd. Zo werden er op 9 juni 7 exemplaren van het Bosbruintje (Macaria brunneata; familie Geometridae) gevangen, evenals 1 exemplaar van de Gewone agaatspanner (Eulithis populata; familie Geometridae), die in Vlaanderen een allesbehalve gewone soort is.

Bosbesdwergspanner (foto: Paul Nuyts) en Lindedwergspanner (foto: Ralph Vandiest).

De Lindedwergspanner (Eupithecia egenaria) wordt als een zeer zeldzame soort beschreven, waarschijnlijk komt dit deels door zijn verborgen levenswijze. De volwassen vlinder vliegt hoog in de boomkruinen en komt slecht op licht af. De rups eet van de bloeiwijze en de zaden van de linde en overwintert in de strooisellaag. De waarneming van deze soort was enigszins onverwacht omdat er zich in de onmiddellijke omgeving van de lichtval geen grote lindebomen bevonden.

Gevlamde uil (foto: Wim Veraghtert).

(21)

Een kenmerkende soort voor schrale, bloemrijke graslanden is de Gevlamde uil (Actinotia polyodon).

Deze soort komt wijdverbreid voor in de oostelijke helft van Vlaanderen maar is nergens algemeen. Het aantal exemplaren dat in het Meerdaalwoud werd vastgesteld, is naar Vlaamse normen uitzonderlijk hoog (tot 7 ex. op één avond). Dit wijst op een vrij grote populatie op het voormalig militair domein.

Bremscheutboorder (foto: Ralph Vandiest) en Heidelichtmot (foto: Paul Nuyts).

De vangst van de Bremscheutboorder (Anarsia spartiella) betekende de eerste recente waarneming van deze micronachtvlinder voor Vlaams-Brabant. In de Catalogue raisonné des Microlépidoptères de Belgique van Baron de Crombrugghe de Picquendaele (1906) werd deze opgenomen voor het Zoniënwoud. In de periode rond eind 19de eeuw / begin 20ste eeuw ten tijde van de Crombrugghe waren grote bestanden van Struikheide en Brem aanwezig in het Zoniënwoud. Recent werd deze soort in het Zoniënwoud niet meer teruggevangen. De rupsen leven in de scheuten van Gaspeldoorn en Verfbrem.

De site Ukmoths vermeldt daarnaast ook Brem als waardplant. Zowel Gaspeldoorn als Brem komen voor op het voormalig militair domein. Voor de volledigheid vermelden we de waarnemingen van Gele bremkaartmot (Agonopterix assimilella; op licht) en Bremkwastje (Mirificarma mulinella; waarneming van een mijn), ook twee zeldzame soorten die aan brem gebonden zijn. Daarnaast willen we wijzen op de afwezigheid van andere bremgebonden soorten. Zomerbremspanner (Chesias rufata), Grijsgroene zomervlinder (Pseudoterpna pruinata) en Oranje bremspanner (Isturgia limbaria) zijn enkele zeldzame bremgebonden soorten die niet werden aangetroffen. Hoewel er veel bremstruweel aanwezig is op het militair domein, is deze locatie mogelijk te geïsoleerd van andere vindplaatsen van deze soorten.

De Heidelichtmot (Pempelia palumbella) vliegt overdag en ‘s nachts op de waardplant heide. De meeste literatuur vermeldt daarnaast ook als waardplant vleugeltjesbloem en tijm als waardplant. Ukmoths trekt dit in twijfel en noemt uitsluitend Struikheide en Dopheide als voedselbron voor de rups. Buiten de typische heidegebieden wordt deze nachtvlinder niet waargenomen. We vonden hem ook niet in het Zoniënwoud.

Doorzichtige mijnen en kokers van de Zeepkruidkokermot (foto’s: René Meeuwis)

(22)

Dankzij een gerichte zoekactie werd ook de Zeepkruidkokermot (Coleophora saponariella) vastgesteld op het talrijk aanwezige Zeepkruid op het voormalig militair domein. Dit betreft de eerste waarneming van deze soort in Vlaams-Brabant, na een eerste waarneming in 2009 aan de kust en vervolgens in de provincies Namen, Antwerpen en Limburg.

Sprinkhanen en krekels

In totaal werden 13 soorten sprinkhanen waargenomen. Tijdens de inventarisaties in 2013 werden 8 soorten waargenomen. Enkel het Zeggendoorntje (Tetrix subulata), waarvan in 2013 één exemplaar was gezien, werd dit jaar niet waargenomen.

De meest opvallende nieuwkomer in het gebied is de Blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens).

Een exemplaar van deze soort werd in 2015 reeds opgemerkt op de Nethensebaan, maar het was toen onduidelijk of het een zwerver betrof dan wel een exemplaar afkomstig van een nabijgelegen populatie.

Op 8 juli 2018 stelden we vast dat er wel degelijk een populatie aanwezig is op het voormalig militair domein. Deze uitgesproken warmteminnende soort komt voor op zeer droge terreinen met weinig begroeiing, die snel opwarmen. In de regio Leuven is de soort vrij zeldzaam en komen populaties voor op het spoorweggennet en op de Philipssite in Leuven.

De Rosse sprinkhaan (Gomphocerippus rufus), waarvan reeds lange tijd gekend is dat ze op het voormalig militair domein voorkomt, werd talrijk aangetroffen. Het voormalig militair domein herbergt de grootste (en samen met de Eikelberg te Gelrode de enige) populatie in Vlaanderen. De soort wordt op de Vlaamse Rode Lijst (Maes et al. 2017) als ‘kwetsbaar’ beschouwd. De geleverde herstelmaatregelen lijken een zeer positief effect gehad te hebben op deze soort.

Blauwvleugelsprinkhaan en Rosse sprinkhaan (foto’s: Robby Stoks).

Een langvleugelig exemplaar van de Greppelsprinkhaan (foto: Stefaan Horemans) en Sikkelsprinkhaan (foto: Robby Stoks).

(23)

De overige waargenomen soorten zijn (tegenwoordig) algemene tot zeer algemene soorten, zoals de Boomsprinkhaan (Meconema thalassinum), Greppelsprinkhaan (Roeseliana roeselii) en Sikkelsprinkhaan (Phaneroptera falcata). De mogelijkheid bestaat dat de in Vlaanderen heel zeldzame Zaagsprinkhaan (Barbitistes serricauda) hier ook voorkomt. In 2018 werden er op drie plaatsen in het Meerdaalwoud dieren waargenomen. Hiertoe dient er in de toekomst gericht gezocht te worden in de schemering met bat detector.

Het voormalig militair domein voldoet aan de habitatvereisten van de Veldkrekel (Gryllus campestris), waarvan momenteel enkel nog geïsoleerde populaties voorkomen in de Laanvallei, in Kessel-Lo (Kesselberg en Schoolbergen) en t.h.v. de verkeerswisselaar E40 x E314. Historisch kwam de Veldkrekel wellicht voor in de directe omgeving van het voormalig militair domein (Vercoutere et al. 2006), en momenteel vormt het gebied het grootste potentiële leefgebied voor de soort. De mogelijkheden tot natuurlijke kolonisatie vanuit de naburige relictpopulaties zijn zeer gering. Een weloverwogen herintroductie van de soort op het voormalig militair domein zou het regionale voortbestaan van deze soort mogelijk kunnen waarborgen. Dergelijke herintroductie-initiatieven werden reeds met succes toegepast in het Verenigd Koninkrijk (waarmee het uitsterven van de soort kon worden voorkomen) en in Nedersaksen, Duitsland (Pearce-Kelly et al. 1998; Hochkirch et al. 2006). Wij pleiten er alvast voor om dit uit te voeren in dit gebied, bijvoorbeeld met individuen uit de populaties in de Laanvallei, die zich door toenemende verbossing in een kritieke toestand bevinden. De Veldkrekel wordt op de Vlaamse Rode Lijst (Maes et al. 2017) als ‘bedreigd’ beschouwd en is daarmee beleidsmatig één van de meest relevante sprinkhaansoorten om maatregelen voor te nemen.

Veldkrekel (foto: Maxime Fajgenblat, archiefbeeld).

Bijen en wespen

Grote veldhommel (foto: Chantal Deschepper) en Kamperfoeliebladwesp (foto: Ralph Vandiest).

(24)

Met uitzondering van de tweede algemene inventarisatie werd deze soortgroep niet doelgericht geïnventariseerd. Tijdens de tweede algemene inventarisatie werd een koningin van Grote veldhommel (Bombus magnus) waargenomen, een typische soort van Kempense heidegebieden die voorheen nog maar één keer werd waargenomen in de streek.

Mieren

Op basis van het bodemvalonderzoek en twee terreinbezoeken waarin specifiek naar mieren gekeken is (op 3 juni en de algemene inventarisatie van 14 juli), hebben we in totaal 14 verschillende mierensoorten waargenomen, waarvan 9 soorten in de bodemvallen en 12 soorten tijdens de terreinbezoeken. De meeste van deze soorten hebben een lichte tot uitgesproken voorkeur voor snel opwarmende, zandige terreinen of voor bossen.

Warmteminnende soorten

De meest zeldzame warmteminnende soorten die we waargenomen hebben, zijn Kokersteekmier (Myrmica schencki), Zwarte zaadmier (Tetramorium caespitum), Bloedrode roofmier (Formica sanguinea) en Behaarde bosmier (Formica rufa). Deze zijn op Vlaamse schaal niet zeldzaam vanwege hun algemeen voorkomen in de Kempen, maar in het Dijleland is hun voorkomen beperkt tot zandige terreinen met schrale vegetatie (Lommelen 2015c). Toch zijn drie van deze vier soorten (enkel de Zwarte zaadmier niet) opgenomen als ‘kwetsbaar’ in de Vlaamse Rode Lijst (Dekoninck et al. 2003). Met uitzondering van de Behaarde bosmier, hadden we deze soorten ook al waargenomen in ons onderzoek van 2013 (Uyttenbroeck 2014).

De Kokersteekmier is in 2018 waargenomen op een andere plaats op het terrein dan in 2013. We hebben ook gezocht in de omgeving van de eerdere vindplaats, maar daar hebben we ze niet opnieuw waargenomen. De soort is echter in het Dijleland zeer onopvallend aanwezig (Lommelen 2015a) en lijkt enkel in mei of begin juni actief te zijn, waardoor de kans op een waarneming laag is. Ondanks gerichte inspecties op locaties waar de soort in het Dijleland waargenomen is, is het voormalig militair domein van Meerdaalwoud het eerste terrein waar de soort een tweede maal waargenomen is.

De kolonie van Bloedrode roofmier die we in 2013 waargenomen hadden, is vermoedelijk verdwenen.

We hadden deze bosmierachtige werksters toen waargenomen vlakbij een stapel houtblokken in de buurt van de loods die als winterverblijf voor vleermuizen ingericht is. Deze stapel houtblokken, waarin deze soort mogelijk haar nest had, is verdwenen, en in die omgeving waren nergens nog werksters te bespeuren tijdens de inventarisaties. We hebben in 2018 wel meerdere werksters van deze soort waargenomen in het westelijk deel van het open terrein, dus vermoedelijk verblijft er in die omgeving nog een kolonie. We kunnen niet uitsluiten dat die kolonie er in 2013 nog niet was, maar het is in elk geval goed nieuws dat de soort nog voorkomt in Meerdaalwoud. Dit was voor kort de enige gekende vindplaats in het Dijleland (met behalve de kolonie op het voormalig militair domein ook nog een kolonie in het open gebied tussen Heverleebos en Meerdaalwoud, Lommelen 2014b). Recent is ook een kolonie waargenomen in het Rodebos.

De Zwarte zaadmier hebben we in 2018 ongeveer op dezelfde plek waargenomen als in 2013, maar deze kleine mierensoort zal vermoedelijk wel op meerdere plaatsen op het terrein voorkomen. Deze individuen voldeden minder goed aan de beschrijving van een typische Zwarte zaadmier en zou mogelijk een nog niet beschreven sterk verwante (onder-)soort kunnen zijn, zoals ook beschreven in Lommelen (2015c) voor de individuen die eerder op dit terrein waargenomen zijn. We wachten echter op een revisie van de taxonomie van de zaadmieren in West-Europa om hierover zekerheid te krijgen.

In een van de bodemvallen is één werkster van de Behaarde bosmier gelopen. Doordat we de bodemvalstalen pas in het najaar bekeken hebben, hebben we in 2018 geen aanvullend veldwerk meer

(25)

kunnen doen. Het is dus nog onduidelijk of het om een grote kolonie gaat die al tientallen jaren aanwezig is, of om een recent gestichte kolonie. Of misschien is die ene werkster daar door transport door dieren terechtgekomen? Zowel in 2013 als in 2018 is deze locatie tijdens de inventarisaties minder goed onderzocht op mieren, en de aanwezigheid van een bosmierennest op die plek was nog niet gekend. De soort is wel al eerder waargenomen op andere plaatsen in Meerdaalwoud, onder andere langs de Prosperdreef ten noorden van het bos (Lommelen 2014b). Om meer informatie te hebben over de status van de kolonie in de buurt van de bodemval, zou het interessant zijn om bijkomend veldwerk te doen. Dit zou best doorgaan op een zonnige dag in het voorjaar (maart), wanneer de bosmieren het meest actief zijn en nesten gemakkelijk te lokaliseren zijn.

Bossoorten

De Gewone drentelmier (Stenamma debile) is een soort die leeft in de strooisellaag van oude, donkere bossen. Haar aanwezigheid in bossen in het Dijleland was al eerder aangetoond door middel van bodemonderzoek (Lommelen 2015b), en ook in 2018 hebben we ze enkel aangetroffen in een bodemval. Dit is een soort die overal in het Meerdaalwoud zou kunnen voorkomen, met uitzondering van de open plekken. De bodemval waarin ze gevangen is, stond onder een boom in een halfopen gedeelte van het terrein.

Op een houtstapel in een bosrand in de buurt van de loods troffen we een werkster van de Behaarde slankmier (Leptothorax acervorum) aan. Van deze soort zijn er maar enkele waarnemingen in het Dijleland (Lommelen 2015b en 2015c), waarvan één aan de westkant van Meerdaalwoud, maar dit heeft waarschijnlijk vooral te maken met de eerder verborgen levenswijze van deze doodhoutsoort.

Een mooie waarneming was een groot nest van de Glanzende houtmier (Lasius fuliginosus) in de basis van een eik aan de oostkant van het open gedeelte van het terrein. Deze soort is niet zeldzaam in het Dijleland (Lommelen 2014c), maar ze is wel spectaculair vanwege de volkenrijke kolonies. We zagen ook een pad van deze mieren die de dreef ten noorden van het studiegebied kruiste, maar we hebben niet uitgezocht of deze afkomstig waren van de waargenomen kolonie. Tijdens een van de nachtvlindervangsten hebben we kunnen observeren dat deze soort ’s nachts actief blijft, al is de activiteit minder groot dan overdag. Verder vonden we in een bodemval een koningin van deze soort:

een individu dat na de bruidsvlucht op zoek was naar een kolonie van een gastsoort, om deze over te nemen.

Vergelijking met eerdere onderzoeken

Bij ons weten zijn er eerder al twee onderzoeken gebeurd op dit terrein waarbij mieren bestudeerd zijn:

- In het kader van het bodemvalonderzoek dat uitgevoerd werd door De Bakker et al. (2000) in meerdere bossen, stond een bodemval in Bosreservaat Drie Eiken op de open plek langs de Nethensebaan. Deze bodemval bevatte in juli-augustus 1997 7 verschillende mierensoorten (volgens gegevens uit Brosens et al. 2013).

- In 2013 werden tijdens een eerste insecteninventarisatie op dit terrein tijdens 3 excursies 9 mierensoorten waargenomen (Uyttenbroeck 2014).

Ten opzichte van deze studies hebben we 5 soorten gevonden die nog niet waargenomen waren op dit terrein: de Behaarde bosmier, de Behaarde slankmier, de Bosslankmier (Temnothorax nylanderi), de Glanzende houtmier en de Gewone steekmier (Myrmica rubra). Deze laatste is een zeer algemene soort die eigenlijk enkel zeer schrale terreinen mijdt (Lommelen 2015a). Ze is dan ook waargenomen op een meer voedselrijke grazige strook aan de rand van het open gebied. Ook de Bosslankmier is een zeer algemeen miertje dat vermoedelijk over het hoofd gezien is omdat de focus in 2013 lag op de open vlakte (Uyttenbroeck 2014). Deze bijkomende soorten werden waarschijnlijk bij vorige onderzoeken

(26)

over het hoofd gezien zijn, bv. omwille van hun onopvallende levenswijze of omdat dat deel van het terrein toen minder goed onderzocht was.

Anderzijds zijn er ook 2 soorten uit de eerdere studies die we in 2018 niet meer waargenomen hebben.

Een eerste is de Lepelsteekmier (Myrmica lonae), waarvan in 1997 een werkster in de bodemval gelopen is, wat meteen de enige waarneming van deze soort is voor het Dijleland (Lommelen 2015a). Ondanks meerdere gerichte terreinbezoeken op deze plek in de voorbije jaren, hebben we deze soort niet meer waargenomen. Mogelijk zou voor deze onopvallende soort een bodemvalonderzoek op deze plek meer resultaat kunnen opleveren. De soort is opgenomen als ‘bedreigd’ in de Vlaamse Rode Lijst (Dekoninck et al. 2003).

Ook hebben we de Moerassteekmier (Myrmica scabrinodis) niet meer waargenomen in 2018. Dit is grotendeels te verklaren doordat de westelijke helft van het open terrein, waar we deze soort in 2013 aantroffen, in juni 2018 bij het inventariseren van mieren werd gemeden om de broedende Boompiepers niet te verstoren. Hierdoor hebben we de meest gunstige periode gemist om deze soort waar te nemen. In juli hebben we wel gezocht in dit deel van het terrein, maar dan zijn steekmieren minder actief. Dus we kunnen zeker niet uitsluiten dat deze soort nog aanwezig is. Op de locatie waar deze soort in 1997 in een bodemval gevangen is, hebben we ze niet aangetroffen ondanks de gerichte zoekinspanning naar steekmieren. We weten echter niet in hoeverre deze plek de voorbije 20 jaar veranderd is en mogelijk minder geschikt geworden is voor de Moerassteekmier.

Conclusies

De zandgrond en de combinatie van bossen en schrale vegetaties maakt dit terrein zeer interessant voor mieren, wat zich nu al vertaalt in 14 soorten. Bij mieren gebeurt de kolonisatie relatief traag (Lommelen 2017), en hun aanwezigheid wordt vaak pas opgemerkt als de kolonies al meerdere jaren oud zijn, dus we kunnen de komende jaren zeker nog nieuwe soorten verwachten als gevolg van de inrichting.

Dankzij dit onderzoek is de inventarisatiegraad van de mieren van dit terrein weer toegenomen, maar we kunnen niet besluiten dat het hogere cijfer een reële toename aangeeft van het aantal soorten ten opzichte van eerdere inventarisaties. We kunnen immers onopvallende soorten gemakkelijk over het hoofd gezien hebben, en het terrein is te groot om bij elk bezoek grondig en volledig te inventariseren.

Vliegen en muggen

Deze soortgroep werd niet doelgericht geïnventariseerd. Tijdens de nachtvlinderinventarisaties werd een Suzuki-fruitvlieg (Drosophila suzukii) gevangen, een voorlopig nog zeer zeldzame pestsoort die pas in 2011 voor het eerst werd opgemerkt in België (Mortelmans 2011). Een andere zeldzame soort die werd waargenomen tijdens de nachtvlinderinventarisaties is de Grote steltmug (Pedicia rivosa).

Suzuki-fruitvlieg (foto: René Meeuwis).

(27)

Kevers

Een van de zeldzaamste waargenomen kevers is de Eiken-bloesemboktor (Cortodera humeralis). Deze uiterst zeldzame soort is in België enkel bekend van de regio Dijleland, met een aantal eerdere waarnemingen uit de Doode Bemde, Rodebos, Meerdaalwoud en Egenhovenbos (ook Steentjesbos in Kampenhout en Vorsdonkbos in Gelrode). Ook de Geelzwarte ribbelboktor (Rhagium mordax) is een zeldzame soort, die in Vlaanderen voornamelijk gekend is uit het Zoniënwoud en Meerdaalwoud.

Eiken-bloesemboktor (foto: Erik Toorman) en Geelzwarte ribbelboktor (foto: Robby Stoks).

Tijdens de tweede algemene inventarisatie werd een Blauwe dennenprachtkever (Phaenops cyanea) gevangen. Deze keversoort werd tot nu toe slechts op een handvol andere locaties waargenomen in Vlaanderen en dit betreft de eerste gekende waarneming voor Vlaams-Brabant. Deze warmteminnende soort komt van oorsprong voornamelijk in Zuid- en Oost-Europa en Azië voor in warme, onbeschaduwde dennenbestanden. De larven ontwikkelen zich voornamelijk in stormhout maar kunnen ook een belangrijke plaag vormen bij verzwakte naaldbomen op droge grond, waardoor deze op hun beurt gevoelig worden voor stormen (Moraal 2008).

Blauwe dennenprachtkever (foto: Johan Robben).

Tijdens de nachtvlinderinventarisaties kwamen ook meerdere keversoorten op licht af. Zo werden drie exemplaren van de zeer zeldzame Stiletmestkever (Odonteus armiger) aangetroffen. Ook het voorlopig nog zeer zeldzame Twaalfvleklieveheersbeestje (Vibidia duodecimguttata) werd ontdekt, een nieuwe soort voor het Dijleland. Dit lieveheersbeestje is zeer zeldzaam maar lijkt aan een gestage opmars bezig.

De eerste waarneming voor Vlaams-Brabant vond plaats in het provinciaal domein van Huizingen in 2017. Daar is een populatie vastgesteld (Jacobs et al. 2017). In De Boomklever werd reeds voorspeld dat, hoewel de soort nog veraf was, het wellicht niet lang zou duren vooraleer deze soort zou opduiken, waarschijnlijk in een nachtvlinderval (Bogaert 2017).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De doelstelling voor dit RUP is 4,10 ha bestemmingswijziging van landschappelijk waardevol agrarisch gebied naar bosuitbreidingsgebied en het bepalen van

Het staat vast dat Gewone esdoorn op de leemgronden in Pruikenmakers bijzonder performant is, maar het is mogelijk dat grote delen van het bosreservaat reeds te sterk verzuurd zijn

De kern- vlakte in Pruikenmakers heeft de gebruikelijke afmetingen (70 m x 140 m) en werd uitgezet in een zone waar alle boomsoorten, die in de nabije toekomst het uitzicht van

Figuur 6-18 Ligging van proefvlakken voor onderzoek naar invertebraten in bosreservaat Meerdaalwoud Sampling plots for invertebrate research in forest reserve Meerdaal

Uit dit alles blijkt dat het middelhout in Meerdaalwoud reeds voor de tweede wereldoorlog zeer opperhoutrijk was, en ook in de eerste helft van de 20ste eeuw nog zo werd

Stamtal, grondvlak en volume van de levende bomen in bosreservaat Everzwijnbad, berekend op basis van de 46 steekproefcirkels, worden weergegeven in tabel 5.1.. Uit de vergelijking

Gezien de uitzonderlijke waarde van de dikke bomen zowel voor de bosontwikkeling als voor de natuurwaarde van dit bosreservaat leek het ons ook zinvol om na te gaan in hoeverre

De in het bezwaarschrift aangegeven percelen Neerijse A/202/A en A/11 konden op de door ons gebruikte digitale kadasterkaart niet teruggevonden worden.. Op basis van de aangegeven