• No results found

Stedelijke macht tussen overvloed en stagnatie.: Stadsfinanciën, staatsvorming en economie in het hertogdom Gelre, ca. 1350-1550

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stedelijke macht tussen overvloed en stagnatie.: Stadsfinanciën, staatsvorming en economie in het hertogdom Gelre, ca. 1350-1550"

Copied!
648
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stedelijke macht tussen overvloed en stagnatie.

Bosch, Rudolf

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2018

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Bosch, R. (2018). Stedelijke macht tussen overvloed en stagnatie. Stadsfinanciën, staatsvorming en economie in het hertogdom Gelre, ca. 1350-1550. Rijksuniversiteit Groningen.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

S

TEDELIJKE MACHT TUSSEN OVERVLOED EN STAGNATIE Stadsfinanciën, staatsvorming en economie in het hertogdom Gelre, ca. 1350-1550

(3)

GRONINGEN RESEARCH INSTITUTE FOR THE STUDY OF CULTURE (ICOG)

Onderzoekschool Mediëvistiek

Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan deze studie werd tussen 2008 en 2012 gefinancierd via een promotiebeurs van het Instituut voor Cultuurwetenschappelijk Onderzoek Groningen (ICOG) van de Rijksuniversiteit Groningen. Het project was tevens ondergebracht bij de landelijke onderzoekschool Mediëvistiek.

Afbeelding op het omslag: twee belastinginners, bezig met het administreren van de stedelijke inkomsten, onder andere uit de bier- en wijnaccijnzen, het molengeld en de ommeslag. Zie P. Ackroyd e.a., ´“The two tax-gatherers” by Marinus van Reymerswaele: original and replica´, National Gallery technical bulletin 24 (2003) 50-63.

“De twee belastinginners”, afkomstig uit het atelier van Marinus van Reymerswaele, ca. 1540. The National Gallery, Londen, inv. nr. NG944; legaat Wynn Ellis, 1876.

ISBN: 978-94-034-0331-1 (gedrukte versie) ISBN: 978-94-034-0330-4 (digitale versie) NUR: 693

© 2018, Rudolf Bosch

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze opgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Druk & omslagontwerp:

GVO Drukkers & vormgevers B.V. Niels Bohrstraat 36

(4)
(5)
(6)

Stedelijke macht tussen overvloed

en stagnatie

Stadsfinanciën, staatsvorming en economie in het hertogdom Gelre, ca. 1350-1550

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor aan de Rijksuniversiteit Groningen

op gezag van de

rector magnificus, prof. dr. E. Sterken, en volgens besluit van het College voor Promoties.

De openbare verdediging zal plaatsvinden op donderdag 18 januari 2018 om 16:15 uur

door

Rudolf Alexander Anton Bosch

geboren op 28 oktober 1984 te De Wijk

(7)

Prof. dr. D.E.H. de Boer Beoordelingscommissie Prof. dr. M.G.J. Duijvendak Prof. dr. F. Keverling Buisman Prof. dr. P. Stabel

(8)
(9)
(10)

Voor Jennifer, Thieme, Floris & Matthijs

“Gebildet ist, wer weiß, wo er findet, was er nicht weiß.” Georg Simmel (1858-1918)

(11)
(12)

I

NHOUDSOPGAVE

WOORD VOORAF ... XIII

AFKORTINGEN ... XV

INLEIDING ... 1

Steden, stadsfinanciën en stedelijke macht: een eerste positiebepaling ... 2

De Gelderse stadsfinanciën als onderzoekscasus: vragen en uitgangspunten ... 7

Werkwijze en opzet van het boek ... 9

DEEL I STAATSVORMING, STEDELIJKE ECONOMIE EN INSTITUTIES ... 13

HOOFDSTUK 1 THEORETISCHE EN METHODOLOGISCHE KADERS EN BRONNEN ... 15

1.1. Staatsvorming, steden en economie ... 15

1.2. Publieke financiën: een historiografisch overzicht ... 23

1.3. Stad, centraal gezag en financiën in de laat-middeleeuwse Nederlanden ... 33

1.4. Het bronmateriaal: de stadsrekeningen ... 49

1.5. Besluit ... 81

HOOFDSTUK 2 POLITIEK EN ECONOMIE IN LAAT-MIDDELEEUWS GELRE ... 85

2.1. Inleiding ... 85

2.2. Politieke ontwikkeling tot 1473 ... 87

2.3. Politieke ontwikkeling tussen 1473-1550 ... 114

2.4. Economische ontwikkeling in Gelre, 1300-1550 ... 147

HOOFDSTUK 3 FINANCIEEL BEHEER: DE SOCIAAL-POLITIEKE EN INSTITUTIONELE KADERS ... 185

3.1. Introductie: ´het geld van de stad´ ... 185

3.2. Financieel beheer in Arnhem ... 188

3.3. Financieel beheer in Zutphen ... 219

(13)

DEEL II DE STEDELIJKE FINANCIËN: EEN DETAILSTUDIE ... 245

HOOFDSTUK 4 DE UITGAVEN: UITGANGSPUNT VAN HET FINANCIËLE BEHEER ... 247

4.1. De totale uitgaven: een globaal overzicht ... 248

4.2. Uitgaven voor bestuur, rechtspraak en administratie ... 256

4.3. Openbare werken ... 276

4.4. Militaire uitgaven ... 295

4.5. Afdrachten ten behoeve van de landsheer en zijn bestuur ... 325

4.6. Besluit ... 334

HOOFDSTUK 5 DE INKOMSTEN: DE ZOEKTOCHT NAAR GELD ... 337

5.1. De totale inkomsten: een globaal overzicht ... 337

5.2. Inkomsten uit de openbare macht van het stadsbestuur ... 339

5.3. Het stedelijk domein: inkomsten uit stedelijke bezittingen en rechten ... 347

5.4. Indirecte belastingen ... 415

5.5. Directe belastingen en overige heffingen ... 500

5.6. Besluit ... 506

HOOFDSTUK 6 DE STEDELIJKE SCHULDENLAST: FINANCIËLE POLITIEK ... 509

6.1. Kapitaalmarkten in de late middeleeuwen ... 510

6.2. De schuldenlast van Arnhem ... 516

6.3. De schuldenlast van Zutphen ... 542

6.4. Besluit ... 561

CONCLUSIES ... 565

Stedelijke financiën en het financieel beheer ... 569

De stedelijke financiën in Gelre: ontwikkeling en factoren ... 571

(14)

APPENDIX ... 577 SUMMARY ... 577 ZUSAMMENFASSUNG ... 585 BRONNEN ... 591 UITGEGEVEN BRONNEN ... 593 SECUNDAIRE LITERATUUR ... 597 CURRICULUM VITAE ... 629 APPENDIX ... 577 SUMMARY ... 577 ZUSAMMENFASSUNG ... 585 BRONNEN ... 591 UITGEGEVEN BRONNEN ... 593 SECUNDAIRE LITERATUUR ... 597 CURRICULUM VITAE ... 629 x xii | S t e d e l i j k e m a c h t t u s s e n o v e r v l o e d e n s t a g n a t i e

(15)
(16)

W

OORD VOORAF

‘Dese traeghen en verdrietighen arrebeyd had ick wel konnen afwesen, indien ick meer had behertight mijn

eyghen oorbaer ende gemack…’.1

De totstandkoming van deze studie mag met recht een project van lange adem genoemd worden. Alhoewel het archiefonderzoek en het schrijfproces louter individuele ondernemingen zijn geweest, grotendeels mogelijk gemaakt door een vierjarige promotiebeurs en een verlenging daarvan in 2012, toegekend door het Instituut voor Cultuurwetenschappelijk Onderwijs te Groningen, onderdeel van de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen, is deze studie geenszins in afzondering tot stand gekomen. Meerdere collega´s en vrienden hebben door hun interesse, hun luisterend oor en hun adviezen bijgedragen aan de uiteindelijke voltooiing van deze dissertatie.

Allereerst wil ik prof. M. ´t Hart, prof. W. Blockmans, prof. P. Hoppenbrouwers, prof. J. Jonker, prof. O. Gelderblom, prof. P. van Dam, dr. J. Zuijderduijn, prof. F. Keverling Buisman, dr. J.F. Benders, dr. J. Weststrate, dr. G. Vermeesch, dr. J. Kuys, dr. K. Verkerk, drs. M. van Driel, drs. B. Thissen, drs. M. Gubbels, drs. R. Alma en drs. A. Groustra-Werdekker noemen, die in verschillende stadia van dit onderzoek met veel interesse het project hebben gevolgd en mij waardevolle inzichten hebben aangereikt voor het doorgronden van bepaalde financieel-historische problemen en de nog zo weinig onderzochte Gelderse institutionele, politieke en financiële geschiedenis. Ook de deelnemers aan het door dr. R. van Schaïk en ondergetekende in juni 2012 in Groningen georganiseerde symposium ´Economies, public finances and the impact of institutional change´, de door prof. Boone ingerichte sessie tijdens het eind augustus 2012 in Praag georganiseerde 11th International Conference on Urban History van de European

Association for Urban History, en het in oktober 2013 door de Vlaams-Nederlandse vereniging voor Nieuwe Geschiedenis in Amsterdam gehouden congres rondom publieke schuld in de vroegmoderne Nederlanden hebben met hun opmerkingen en suggesties bijgedragen aan de gedachtenvorming die ten grondslag ligt aan dit onderzoek.

Dank gaat uiteraard ook uit naar mijn promotor, prof. D. de Boer en mijn begeleider, dr. R. van Schaïk, die mij gedurende dit onderzoeksproject steeds weer op het rechte spoor hebben gebracht en met veel geduld de evolutie van dit onderzoek hebben begeleid. Dr. Van Schaïk was degene die mij – sinds mijn eerste stappen als geschiedenisstudent in Groningen – heeft ingeleid in de economische en financiële

(17)

geschiedenis van de middeleeuwen én mijn interesse voor het onderzoek naar de maatschappelijke ontwikkelingen in Noordoost Nederland en de aangrenzende Duitse territoria. De collega´s binnen het Instituut voor Cultuurwetenschappelijk Onderzoek te Groningen (ICOG) van de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen hebben – ook al was ik een groot deel van de tijd thuis of in de Gelderse archieven werkzaam – een inspirerende en collegiale werkomgeving verschaft. Ook wil ik prof. H. Kümper bedanken voor het feit dat hij me de mogelijkheid bood om in het winter-semester 2014/2015 als Visiting Fellow aan het Historisches Institut van de Universität Mannheim te verblijven. Daarnaast wil ik mijn collega´s van het Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe – met name Hajo en Floris – bedanken voor hun steun en interesse tijdens de afronding van het manuscript: grotendeels dankzij hen vond ik de rust en ruimte om naast mijn baan deze studie tot een goed einde te brengen.

Ten slotte ben ik ontzettend veel dank verschuldigd aan mijn naaste omgeving. Ook gedurende moeizame perioden hebben zij mij zonder enig voorbehoud voordurend gesteund. Mijn ouders, Ab en Anneke, hebben altijd in mij en het langverwachte eind-resultaat geloofd, en me daarom door dik en dun gesteund. Ik mag mijzelf bovendien gelukkig prijzen met het feit dat mijn Groningse promotietijd mij ook de vriendschap en genegenheid van Jennifer heeft opgeleverd. Sinds onze ontmoeting tijdens een van de maandelijkse ICOG-bijeenkomsten begin 2011 is zij er altijd voor me geweest. Ze heeft altijd in het eindresultaat geloofd, ook wanneer bij mij dit geloof diep in de schoenen gezakt was. Zoals zij in het voorwoord van haar eigen proefschrift zo treffend schreef: het beide werken aan een proefschrift is zowel een vloek als een zegen. Ik prijs me gelukkig met een partner als Jennifer, die me zowel stimulerende als ook relativerende vragen stelde, altijd een luisterend oor had en die me door dik en dun heeft gesteund. Bedankt! Uiteindelijk wil ik het eindresultaat opdragen aan haar en mijn zoons Thieme, Floris en Matthijs: ik mag hopen dat zij in de aankomende jaren vaker een ongedwongen weekend met de onverdeelde aandacht van hun man en vader mogen meemaken!

(18)

A

FKORTINGEN

AGN (Nieuwe) Algemene geschiedenis der Nederlanden

BMG Bijdragen en mededelingen Gelre

BMGN Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden

BMHG Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap

EHR Economic history review

GldA Gelders Archief

HA Hertogelijk Archief

HGbll Hansische Geschichtsblätter

HR Hanserezesse

HUB Hansisches Urkundenbuch

JMG Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis

JMH Journal for medieval history

OAA Oud-archief Arnhem

OAH Oud-archief Harderwijk

OAZ Oud-archief Zutphen

OHB Overijsselse historische bijdragen

OGZ Harenberg, Oorkondenboek van Gelre en Zutphen tot 1326

PCEEB Publications du Centre Européen d’Études Bourguignonnes (XIVe-XVIe s.)

RAZ Regionaal Archief Zutphen

RBPH Revue Belge de philologie et d´histoire

RGP Rijks Geschiedkundige Publicatiën

RhVjBl Rheinische Vierteljahrsblätter StRA Alberts, De stadsrekeningen van Arnhem StRZ Wartena, De stadsrekeningen van Zutphen

TSEG Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis

TvG Tijdschrift voor geschiedenis

TvSG Tijdschrift voor sociale geschiedenis

VMOVR Verslagen en Mededelingen van de Vereeniging tot uitgaaf van bronnen van het Oud-Vaderlandsch Recht

(19)
(20)

I

NLEIDING

Van nijt comp strijt

van striit compt oorloghe van oorloghe compt armoede

van armoede compt pais2

De anonieme auteur die het hier bovenstaande vers in het befaamde laat veertiende-eeuwse Brugse Gruuthuse-handschrift neerschreef moet een scherp oog voor de contemporaine maatschappelijke problematiek, en een bewonderenswaardige gave tot het comprimeren van de essentie hiervan in een zeer pregnante tekst hebben gehad. Het vat in vier korte regels de interactie tussen de sociale, politieke, economische en financiële processen samen die zich in de late middeleeuwen en vroegmoderne periode in geheel West-Europa voordeden, en die in deze studie bestudeerd zullen worden. Want hoe eenvoudig het ook lijkt, er schuilt een complexe maatschappelijke werkelijkheid achter deze woorden. Die complexiteit ligt allereerst besloten in de wijze waarop, tussen het midden van de veertiende en het einde van de zestiende eeuw, processen van geleidelijke politiek-institutionele schaalvergroting en integratie (staatsvorming), verstedelijking en commercialisering, economische ontwikkeling en de ontwikkeling en institutionalisering van de publieke financiën op lokaal en centraal niveau elkaar hebben beïnvloed. Deze relaties en de daaruit voortvloeiende sociaal-politieke en maat-schappelijke dynamiek staan in dit onderzoek centraal.

Deze studie gaat over de wisselwerking tussen politieke processen, institutionele transitie en continuïteit, economische conjunctuur en de evolutie van de stadsfinanciën in het hertogdom Gelre in de periode tussen circa 1350 en 1550. In de afgelopen jaren heeft de bestudering van de ontwikkeling van de publieke financiën sterke impulsen gekregen vanuit de debatten rondom de relaties tussen staatsvorming, verstedelijking en economische ontwikkeling.3 De accumulatie van, en toegang tot economisch kapitaal voor

de ontplooiing van politieke macht vormt in al deze processen (zeker sinds de geleidelijke commercialisering en monetarisering van de middeleeuwse samenleving vanaf de elfde eeuw) een belangrijke variabele. ´Pecunia nervus rerum´ – geld is de kern van alle zaken – is daarvoor één van de meest kernachtige citaten van de Romeinse staatsman Cicero, die in de vijftiende en zestiende eeuw door onder andere Machiavelli en Erasmus in hun politieke commentaren werden gebruikt.4

2 Brinkman en De Loos, Gruuthuse-handschrift; Brugse Gruuthuse-handschrift, vers III.17; KB 79 K 10, fol. 85v°. 3 Zie de paragraaf hieronder, ´Publieke financiën´.

(21)

De publieke financiën vormen al eeuwenlang een fundamentele schakel tussen politieke machtsontplooiing en de economie.5 In zijn postuum verschenen standaardwerk

Wirtschaft und Gesellschaft uit 1922 noemde Max Weber de (publieke) financiën (´Finanzierung´) dan ook niet voor niets de ´meest directe relatie´ tussen economische systemen en sociaal-politieke organisaties, die daarmee hun corporatieve activiteiten bekostigen.6 Hierop voortbordurend heeft Joseph Schumpeter de basis gelegd voor zijn

´fiscal sociology´ als instrument ter doorgronding van processen van politieke en sociale verandering. In zijn invloedrijke artikel ´The crisis of the tax state´ uit 1954 stelde hij dat ´…the public finances are one of the best starting points for an investigation of society´.7

Deze visies staan aan de basis van de meer recente studies naar de ontwikkeling van zowel de lokale als de centrale politieke economie in premodern Europa, die in het kader van het debat rondom de ontwikkeling van de moderne staat in Europa en de rol van de overheidsfinanciën hierin door de stroming van de New fiscal history het licht hebben gezien (zie paragraaf 1.2., publieke financiën, hieronder).

STEDEN, STADSFINANCIËN EN STEDELIJKE MACHT: EEN EERSTE POSITIEBEPALING

In hun recente bijdrage over stedelijke macht in de Oxford handbook of cities in world history stelden Wim Blockmans en Marjolein ´t Hart dat ´…urban power is determined by a city's independent capacity for resource extraction, and its nexus in the wider framework and balance of power in a society´.8 Stedelijke macht was – met andere woorden – verbonden

aan de mate van politieke, juridische en financiële autonomie, de positionering van steden binnen economische en politieke netwerken, de schaalgrootte van de stedelijke economie, de mogelijkheden tot het aanboren van de beschikbare kapitaalvolumes en de financiële instituties die vorm gaven aan de lokale politieke economie c.q. de stadsfinanciën en het door stadsbestuurders gevoerde financiële ´beleid´.

In de afgelopen decennia heeft de bestudering van de stedelijke financiën belangrijke impulsen gekregen.9 De aard en wijze waarop, en de mate waarin deze

processen van staatsvorming, verstedelijking en economische ontwikkeling door-werkten op de stedelijke financiën en de daaraan verbonden instituties konden per regio en zelfs van stad tot stad aanzienlijke verschillen vertonen. Niet alleen de lokale sociaal-politieke verhoudingen, juridische en bestuurlijke privileges en tradities speelden hierin een rol. Ook hebben de mate van financiële autonomie, de financieel-institutionele pad-afhankelijkheid en de daaruit voortvloeiende machtsverhoudingen tussen landsheren en individuele steden

5 Epstein, Economic and social history, 100.

6 Weber, Economy and society, 194-199; voor een analyse van Webers economische sociologie, en dan met name diens ideeën over de relaties tussen economie en politieke macht Swedberg, Max Weber, 54-81.

7 Schumpeter, ´Crisis of the tax state´, 7. 8 Blockmans en ´t Hart, ´Power´, 421.

9 Voor een uitgebreid historiografisch overzicht zie Van der Heijden, ´Stadsrekeningen´ en ´t Hart en Van der Heijden, ´Het geld van de stad´. Zie verder hieronder, paragraaf 1.2.2.

(22)

én tussen sociale groepen binnen de afzonderlijke steden een belangrijke rol gespeeld.10

Bovendien worden de omvang en de economische structuur van steden, voortvloeiend uit hun positionering in de dynamische handelsnetwerken die verschillende economische regio’s met elkaar verbonden én hun rol ten opzichte van het eigen achterland, als belangrijke verklarende variabelen voor de structuur van de stadsfinanciën gezien.11

Voor de Nederlanden hebben deze vragen zich vooral toegespitst op de economische en financiële effecten van de vorming van het Bourgondisch-Habsburgse machtscomplex in de late middeleeuwen, de Habsburgse Nederlanden in de zestiende eeuw en de opkomst van de centrale politieke en financiële structuren die ten grondslag lagen aan de politieke unie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.12

Bovendien heeft in de Nederlandse historiografie het verklaren van de ongekende economische ontwikkeling van Holland tijdens de Gouden Eeuw een belangrijke plaats ingenomen.13 Het demografische en economische overwicht van Holland leidde er tevens

toe dat ook in financieel opzicht Holland in de Republiek een leidende rol had. Het valt niet te ontkennen dat de interactie en de dynamiek tussen politieke schaalvergrotings-processen, economische ontwikkeling en commercialisering en de ontwikkeling van de overheidsfinanciën binnen het geografische kader van de Nederlanden vooral zijn bestudeerd voor de meest geürbaniseerde en in economisch-financieel opzicht meest dominante gewesten binnen de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden en de Republiek.14

Veel economisch historici hebben gewezen op de rol van steden als ´motors´ voor economische groei. Vooral de mate van stedelijke politieke autonomie wordt daarbij als verklarende factor voor economische dynamiek, innovatie en groei naar voren gebracht. Verschillende economisch historici hebben bovendien gewezen op het belang van modernere en efficiëntere financiële systemen en instituties voor economische groei.15 De

economische kernregio´s – Vlaanderen, Brabant en vanaf de vijftiende eeuw ook het

10 Dit thema wordt in vergelijkend perspectief behandeld voor de steden Antwerpen en Amsterdam in o.a. ’t Hart en Limberger, ‘Staatsmacht’.

11 Vgl. Limberger, ‘Urban fiscal system’, 131; ´Boone, ´Systèmes fiscaux´, 657-661 en Boone, Davids en Janssens, ´Urban public debts´, 4. Zie verder hieronder, hoofdstuk 2.

12 Ten aanzien van de Bourgondische Nederlanden zie o.a. de overzichtswerken van Blockmans en Prevenier,

Bourgondiërs en recent ook Stein, De hertog en zijn staten. Voor de Habsburgse Nederlanden en de wording van de

Republiek zie het meest recente overzichten van Tracy, Founding of the Dutch Republic en ten aanzien van de

economische en maatschappelijke effecten van de Tachtigjarige oorlog ´t Hart, Dutch wars of independence; idem, The making of a bourgeois state; Vermeesch, Oorlog, steden en staatsvorming. Voor de Republiek beperk ik me hier tot de

overzichtswerken van Israel, De republiek en Prak, Gouden eeuw.

13 Zie voor een recent overzicht van deze trend De Jong en Van Zanden, ´Debates on industrialization and economic growth´, m.n. 87-92. Van groot belang is nog steeds de synthese van De Vries en Van der Woude, Nederland 1500-1800.

14 Zie voor de relatief gebrekkige integratie van de middeleeuwse periode in het onderzoek naar de sociaaleconomische geschiedenis van Nederland Van Bavel en Lucassen, ´Differentiële grens´.

(23)

graafschap Holland – werden gekenmerkt door een hoge verstedelijkingsgraad en een dicht stedelijk netwerk, gedragen door een economisch sterk gedifferentieerde, gespecia-liseerde en gecommerciagespecia-liseerde samenleving.16 Bovendien ontwikkelden zich van regio

tot regio uiteenlopende sociaal-politieke en institutionele kaders die vorm gaven aan de maatschappelijke interactie binnen de kerngewesten in de Nederlanden.

De twee recente monografieën over de sociaal-economische geschiedenis van de laat-middeleeuwse Nederlanden – die van Bas van Bavel en Wim Blockmans – vormen belangrijke ijkpunten in het debat over de achtergronden en aard van economische groei in dit deel van Noordwest Europa.17 Zowel Van Bavel als Blockmans onderstreept de

regionale verschillen in economische dynamiek tussen de verschillende regio´s binnen de Nederlanden, maar in hun verklaringen voor het opmerkelijke economische succes van eerst Vlaanderen en daarna Holland ten opzichte van de andere regio´s in de Nederlanden lopen de meningen sterk uiteen.

Van Bavel legt in zijn verklaring sterk de nadruk op de sociale verhoudingen in de samenleving en het institutionele kader dat de economie vormgaf. In zijn optiek stimuleerden de relatief gelijke spreiding van bezit en macht tussen verschillende sociale groepen en efficiënte, open marktstructuren de snelle economische opkomst van Holland sinds de veertiende eeuw, tot uitdrukking komend in een sterke commercialisering, specialisatie, toenemende investeringen en de groei van de productiviteit in zowel de steden als ook het platteland.18 Volgens Van Bavel was de economische groei het meest

uitgesproken in die regio´s waar markten voor goederen, land, kapitaal en arbeid het meest toegankelijk en flexibel waren en waar de sociaal-politieke elites zo min mogelijk ´niet-economische dwang´ uitoefenden op de economie.19 Demografische ontwikkelingen,

urbanisatie en politieke schaalvergrotings-processen vormden in de ogen van Van Bavel geen doorslaggevende factoren voor de economische ontwikkeling van regio´s: Van Bavel wijst daarentegen op de specifieke invulling van de instituties die de relaties tussen stad en platteland, de sociaal-politieke machtsverhoudingen en de financiële relaties tussen vorsten, steden en onderdanen bepaalden als de belangrijkste wijze waarop deze processen invloed hadden op de sociaal-economische ontwikkeling.20

De syntheses van Van Bavel en Blockmans hebben reeds aanleiding gegeven tot uitvoerig debat.21 Kritiek kwam bijvoorbeeld op het feit dat Van Bavel in zijn studie de

16 Van Bavel, Manors and markets, 278-282; Van Bavel en Van Zanden, ´Jump-start´ en Van Zanden, ´Taking the measure´; Blockmans e.a., ´Tussen crisis en welvaart´, 43-45. Zie verder hieronder, hoofdstuk 1.

17 Van Bavel, Manors and markets; Blockmans, Metropolen. 18 Van Bavel, Manors and markets, 401-403.

19 Ibidem; voor Holland werkte Jessica Dijkman recent de ontwikkeling van goederenmarkten in een economisch-institutionele studie verder uit; zie Dijkman, Shaping medieval markets.

20 Van Bavel, Manors and markets, 383-387.

21 Zie daarvoor de belangrijke discussiedossiers in TSEG 8 (2011) 61-138 ten aanzien van Van Bavels´ Manors and

(24)

niet-institutionele, klassieke modellen, die divergerende economische ontwikkelings-paden verklaren vanuit verschillen in demografische ontwikkeling, de mate van commercialisering en specialisatie en technologische voorsprong, te gemakkelijk aan de kant schoof.22 Catrien Santing ging in haar recensie van Blockmans´ Metropolen aan de

Noordzee zelfs zover om deze studie te bestempelen als een ´Flemish-centered economic history of the Netherlands´, en wijst op het gebrek aan aandacht voor andere economische regio´s, ieder met hun eigen economische dynamiek en maatschappelijke en culturele structuren, en hun bindingen met regio´s buiten de huidige grenzen van de Nederlanden.23

Beide studies verraden inderdaad de ´flandro- en hollandocentrische bias´ die het sociaal-economische onderzoek van de afgelopen decennia heeft gekenmerkt.24 Dat beide

syntheses niet of nauwelijks ingaan op de ontwikkelingen in de gewesten buiten Vlaanderen, Brabant en Holland heeft mede te maken met het nagenoeg ontbreken van detailstudies naar de evolutie van bijvoorbeeld de levensstandaard, markten, sociaal-politieke structuren in de steden en op het platteland en de stedelijke instituties in die regio’s die in economisch opzicht stagneerden en over hun economisch hoogtepunt heen waren. Hierbij gaat het voornamelijk om de landinwaarts gelegen gewesten die binnen de bestaande literatuur vooral – op basis van hun geringere bevolkingsdichtheid, verstedelijkingsgraad en economische structuur – als ´overwegend agrarisch´, ‘perifeer’ of ‘marginaal’ worden aangeduid.25 Hieronder wordt – naast het Oversticht (Overijssel),

Groningen, Drenthe, Namen, Luik en Luxemburg – ook het hertogdom Gelre gerekend.26

Zowel Van Bavel als Blockmans zagen de verschuivingen van het economisch centrum binnen de Nederlanden als een proces dat zich primair voltrok van zuid naar noord (van Vlaanderen richting Holland) en van oost naar west (van de meer landinwaarts gelegen regio´s naar de kustregio´s).27

Ten aanzien van de invloed van de politieke economie constateerde Van Bavel evenals Blockmans dat de groeiende rol van belastingen als landsheerlijke inkomstenbron de ontwikkeling van representatieve instellingen bevorderde, maar dat de groeiende staatsmacht via belastingheffing ook leidde tot redistributie van kapitaal van de ´gewone man´ naar de elites, zeker ook in de steden, waar regressieve belastingstelsels en rentenmarkten leidden tot stijgende vermogensongelijkheid en sociale polarisatie.

Petra van Dam en Peter Stabel, en het discussiedossier rondom Blockmans´s Metropolen aan de Noordzee in BMGN

127 (2012) 75-96.

22 Hanus, ´Economic growth´, 81-83. 23 Santing, ´Economic history´, 76 en 78-79.

24 Zie voor deze kritiek onder andere Hoppenbrouwers, ´Three decades´, 18; eenzelfde constatering deed overigens ook Van Schaïk; vgl. idem, ´Taxation´, 253.

25 Vgl. bijv. Blockmans e.a., ´Tussen crisis en welvaart´, 46-47; De Vries en Van der Woude, Nederland 1500-1815. 26 Vgl. Blockmans, ‘Beheersen en overtuigen‘, 19. Hoppenbrouwers, ‘Town and country’, 54 spreekt in dit opzicht van een ‘retrospective bias’ ten aanzien van de focus op de economische ontwikkeling in het graafschap Holland binnen de Nederlandse historiografische traditie. Vgl. ook idem, ´Five decades´.

(25)

Blockmans legt een direct verband tussen de economische structuur, de mate van verstedelijking en de mogelijkheden die deze concentratie van kapitaal bood om relatief eenvoudig belastingen te kunnen heffen.28

In de literatuur rondom de financiële geschiedenis van de Nederlanden wordt de ´moderniteit´ van de financiële instituties in Bourgondisch-Habsburgse kerngewesten ten opzichte van de meer ´perifere´ gewesten zoals Gelre, Overijssel, Groningen en Drenthe benadrukt.29 Maar in welk opzicht waren deze financiële instituties moderner en

efficiënter? Zonder twijfel waren de centrale, landsheerlijke financiën in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden verder ontwikkeld als gevolg van de centralisatiepogingen, de striktere controle door ambtenaren van het landsheerlijke gezag en de efficiëntere belastingsystemen die onder de Bourgondische hertogen werden geïntroduceerd (zie hieronder). Deze ontwikkelingen vormden de middeleeuwse opmaat tot de financiële revolutie die volgens sommige historici de economische groei in Holland in een stroomversnelling bracht en die dit gewest binnen de zeventiende-eeuwse Republiek diens Gouden Eeuw bezorgde.30

Maar het is de vraag in hoeverre deze ontwikkelingen wezenlijk verschilden met de financiële structuren, de politieke economie en de daaraan ten grondslag liggende economische ontwikkeling die op lokaal-stedelijk niveau vanaf de late dertiende eeuw ook in de steden in Oost-Nederland vorm gaven aan de stadsfinanciën en de financiële relaties tussen de landsheren, de steden en hun onderdanen. Hier was de economische ontwikkeling van de steden langs de IJssel, Rijn en Waal al sinds de twaalfde eeuw van de grond gekomen. Deventer, Kampen, Zwolle, Zutphen, Nijmegen, Arnhem en Harderwijk waren belangrijke stedelijke centra met een wijdverbreid handelsnetwerk. Zij vormden daarmee al vroeg belangrijke concentratiepunten van kapitaal, die zowel voor de financiering van de lokale politieke, juridische en militair-defensieve organisatie van de stedelijke gemeenschap als ook ten behoeve van de landsheerlijke machtspolitiek aangesproken konden worden. De huidige stand van het onderzoek laat het niet toe om verantwoorde uitspraken te doen over de precieze achtergronden van de overeenkomsten en verschillen tussen de kerngewesten en de door Van Bavel en Blockmans als ´perifere´ regio´s bestempelde, meer landinwaarts gelegen gebieden binnen het geografisch kader van de Nederlanden, daar waar het gaat om de economische en financiële evoluties, de structuur en de ontwikkeling van de stadsfinanciën, de financiële instituties die vorm gaven aan de politieke economie en de financiële relaties tussen de landsheer en steden.

28 Van Bavel, Manors and markets, 264-270; Blockmans, Metropolen, 533-545. 29 ´t Hart, ´Public finance´, 12-13 en idem, ´Strijd om de macht´, 95.

30 Vgl. bijvoorbeeld het overzicht bij Bos-Rops, ´Kamerheer´, 12-15 en De Schepper, ´Hoge overheidsfinanciën´, m.n. 18-31. Zie voor de Hollandse financiële revolutie en de rol daarvan voor de economische en politieke hegemonie van Holland in de zeventiende eeuw o.a. Tracy, Financial revolution; idem, Founding of the Dutch Republic´; ´t Hart, The making of a bourgeois state. Voor de middeleeuwse wortels van deze financiële transitieprocessen zie o.a. Zuijderduijn, Medieval capital markets en idem, ´The emergence of provincial debt´.

(26)

Deze studie draagt nieuwe bouwstenen aan die ons meer inzicht bieden in de ontwikkeling en het functioneren van de publieke financiën, de politieke economie en de daaraan verbonden (stedelijke) financiële instituties in het hertogdom Gelre. Daarmee wil dit boek een bijdrage leveren aan de sterk verweven debatten rondom staatsvorming, het verstedelijkingsproces en economische groei in de premoderne periode. Het onderzoek beoogt geenszins de sluitsteen van deze discussies te vormen: eerder kan het gezien worden als een regionale casestudy die ons inzicht in de dynamiek en interactie tussen deze ontwikkelingen tracht te vergroten. Door de aandacht te verleggen naar de ontwikkelingen in het hertogdom Gelre, dat binnen het kader van de Nederlanden zoals gezegd veelal als ´perifere regio´ wordt aangemerkt, hopen we betekenisvolle regionale contrasten en overeenkomsten ten opzichte van de – in zowel politiek, demografisch en economisch opzicht – goed bestudeerde kerngewesten binnen de Nederlanden op het spoor te komen. Zodoende levert deze studie een bijdrage aan de regionaal-comparatieve bestudering van de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne samenleving in de Nederlanden en de aangrenzende territoria in Westfalen en het Duitse Nederrijngebied. Deze studie neemt daarbij, zoals al gezegd, de stedelijke publieke financiën als uitgangspunt.31

DE GELDERSE STADSFINANCIËN ALS ONDERZOEKSCASUS: VRAGEN EN UITGANGSPUNTEN

Het Gelderse stedelijke rekeningmateriaal dat antwoord kan geven op bovenstaande vragen is tot nu toe niet of nauwelijks gebruikt voor structureel, intern vergelijkend onderzoek dat meer inzicht biedt in de ontwikkelingen in Oost-Nederland (zie hierna, paragraaf 1.3.2). Daarom richt deze studie zich op de ontwikkeling van de stedelijke financiën in het hertogdom Gelre in de periode tussen circa 1300 en 1550. Daarmee wil het meer inzicht bieden in de processen van continuïteit en verandering in de stedelijke financiële instituties en de politieke economie in een regio die sinds het begin van de vijftiende eeuw over haar economische hoogtepunt heen lijkt te zijn geweest.32 De

politieke en economische ontwikkelingen tussen de veertiende en zestiende eeuw in deze transitieregio kenden voor een deel hun eigen dynamiek en intensiteit, en zullen hun uitwerking op het financieel-economische klimaat in de Gelderse steden niet hebben gemist. In deze studie zullen de lokale financiële instituties die vormgaven aan de stedelijke financiën, de gevolgen van de economische conjunctuur en politieke ontwikkelingen voor de politieke economie en de politieke machtsontplooiing van de Gelderse steden in de late middeleeuwen centraal staan. De publieke financiën, de daarmee samenhangende instituties en de ontwikkeling van inkomsten en uitgaven op stedelijk niveau vormen dan ook de kern van deze analyse.

31 Voor het belang van, en de noodzaak tot dergelijke regionaal-vergelijkende studies op basis van rekeningmateriaal voor ons inzicht in de laatmiddeleeuwse samenleving in de Nederlanden zie Hoppenbrouwers, ´Rekeningen´, 81 en idem, ´Five decades´.

(27)

In de hierna volgende hoofdstukken zal aan de hand van de bewaard gebleven financiële administraties van de Gelderse steden een analyse van het stedelijke financiën worden ondernomen, met als belangrijkste vragen: op welke wijze hebben Gelderse stadsbesturen de stedelijke financiën weten te benutten als instrument voor de ontplooiing van stedelijke macht, zowel binnen de politieke en economische netwerken waarin de Gelderse steden zich positioneerden, als ook voor de sociaal-politieke machts-verhoudingen binnen de steden zelf? Binnen welke institutionele kaders en op welke wijze hebben Gelderse stadsbesturen hun taken ten aanzien van de stedelijke gemeenschap zelf, als ook de verdediging van de stedelijke belangen binnen de politieke en economische netwerken waarbinnen de stad functioneerde via de stadsfinanciën gefinancierd?33

Daarmee wil deze studie meer inzicht bieden in de economische en financiële geschiedenis van een regio waar aanvankelijke economische groei en stedelijke ontwikkeling omsloeg in stagnatie ten opzichte van de ontwikkelingen in de kustgewesten van de Nederlanden. Daarbij zullen twee gekozen casestudies centraal staan: de steden Zutphen en Arnhem, waarvan de rekeningen over een periode van ruim twee eeuwen zijn bestudeerd. In dit onderzoek zullen de ontwikkeling en dynamiek van de inkomsten, de uitgaven én de financiële politiek voorop staan. Zodoende kunnen betekenisvolle evoluties, maar ook de effecten van de institutionele continuïteit (path-dependency) van de stedelijke financiële instituties beter worden herkend. De kwantitatieve analyse van de stadsrekeningen staat centraal en moet inzicht geven in de dagelijkse financiële praktijk, het financiële beleid, de keuzes ten aanzien van het bestedingspatroon van de stadsgelden en de ontwikkeling van belastingen, stedelijk bezit en schuldenlast. Daarbij zal vooral gekeken worden naar de mate van continuïteit ten aanzien van de structuur van de stedelijke financiën, en de wijze waarop en de mate waarin verschillende externe factoren, met name politieke en economische ontwikkelingen, de evolutie van de stedelijke financiën hebben beïnvloed.

Daar waar mogelijk zullen parallellen of verschillen met andere Gelderse steden op basis van uitgegeven bronmateriaal en secundaire literatuur worden getrokken, om zo het beeld van de laatmiddeleeuwse Gelderse stedelijke financiën te verbreden. Daar moet het (voorlopig) bij blijven: een uitputtende comparatieve analyse van alle bewaard gebleven stedelijke financiële administraties binnen het hertogdom Gelre kan, binnen het bestek van deze studie, niet verwacht worden. De bestudering van de financiële administraties van andere goed gedocumenteerde Gelderse steden, zoals Venlo, Geldern, Doesburg en Grave, zou ongetwijfeld een nog genuanceerder beeld hebben opgeleverd, vooral ook ten

33 Daar waar Kuppers terecht heeft gewezen op de problemen die aan een dergelijke vergelijking van de stadsfinanciën van twee of meerdere steden kleven, heeft Hoppenbrouwers er (mijns inziens eveneens terecht) op gewezen dat – ondanks het feit dat rekeningmateriaal zelden voor zich spreekt en er inderdaad ‘ernstige beperkingen’ aan het gebruik ervan kleven – deze bronnen voornamelijk via een integrerende en vergelijkende bestudering bij kunnen dragen aan een grotere kennis van de laat-middeleeuwse samenleving; vgl. Kuppers, Stadtrechnungen, 58 en Hoppenbrouwers,

(28)

aanzien van de economische positie van de steden in het Gelderse Overkwartier en het financiële reilen en zeilen in de kleine steden. Hier ligt een belangrijk onderzoeks-desideratum voor de Gelderse economische geschiedschrijving.

Evenmin kan dit onderzoek pretenderen een volledig overzicht van bijna tweeëneenhalve eeuw economische geschiedenis en stedelijke ontwikkeling in Gelre voor te stellen. Wél hopen we dat we, eenmaal aan het eind van deze studie gekomen, meer licht hebben kunnen laten schijnen over deze tot nu toe sterk onderbelichte aspecten van de laatmiddeleeuwse samenleving in het graafschap – vanaf 1339 het hertogdom Gelre. Het onderzoek is gericht op het ontrafelen van de effecten van politieke en economische processen op de ontwikkeling van de stedelijke financiën in het hertogdom Gelre in de late middeleeuwen en de beginjaren van de vroegmoderne periode. Hoe en in welk tempo ontwikkelden zich de instituties die vormgaven aan de politieke economie van de stedelijke overheden? Welke invloed hadden politieke gebeurtenissen, economische transities en crises op het verloop van de stedelijke inkomsten en uitgaven en de financiële politiek? Hoe kwamen de financiële relaties tussen landsheer, steden en burgers tot stand, welke overeenkomsten en verschillen zijn te zien in de wijze waarop de sociaal-politieke elites in Arnhem en Zutphen invulling gaven aan het financiële beleid c.q. de politieke economie, en welke invloed hadden burgerij en gilden op het stedelijke financiële beleid? Bovendien stelt zich de vraag hoe de Gelderse steden – ondanks de economische en financiële problemen die zij ondervonden door het verschuiven van het economisch zwaartepunt binnen de Noordelijke Nederlanden van oost naar west – via de politieke economie hun positie konden handhaven of zelfs versterken binnen de machtsverhoudingen tussen vorst, adel en steden. Welke financiële rol hebben de steden gespeeld in de langdurige strijd om de Gelderse zelfstandigheid tegenover de Bourgondisch-Habsburgse machtsaanspraken, wat waren de beweegredenen van de stedelijke elites bij hun financiële beleidskeuzes en wat waren hiervan de financiële en sociaal-politieke consequenties?

WERKWIJZE EN OPZET VAN HET BOEK

Voor de beantwoording van de hierboven gestelde vragen is bewust gekozen voor een langetermijnperspectief, om zodoende beter zicht te krijgen op de evolutie van de stedelijke financiën en de uitwerking hierop van processen van institutionele continuïteit en verandering, de economische conjunctuur en politieke gebeurtenissen. Zoals reeds is aangegeven is gekozen voor twee goed gedocumenteerde casestudies, namelijk Arnhem en Zutphen, waarvan de stadsrekeningen als voornaamste bronnenmateriaal zijn gebruikt. Voor de chronologische afbakening van het onderzoek is de beschikbaarheid van dit bronnenmateriaal richtinggevend geweest. De oudste ons overgeleverde Arnhemse stadsrekening stamt uit 1353, de oudste rekeningfragmenten van Zutphen uit 1371. Deze jaartallen worden niet als harde knip gehanteerd: voor het kunnen verklaren van de ontwikkeling van sommige aspecten van het financiële beheer dienen de

(29)

wordingsgeschiedenis van bepaalde sociaal-politieke constellaties of de achtergronden van bepaalde inkomstenbronnen te worden getraceerd. Als terminus ante quem wordt het midden van de zestiende eeuw aangehouden: het vormt het tijdstip waarop de eerste stappen in de transitieperiode van een onafhankelijk hertogdom Gelre naar geleidelijke incorporatie in het Habsburgse machtscomplex waren gezet.34

Dit boek valt uiteen in twee delen. Het eerste deel van deze studie gaat vooral in op de kaders waarbinnen de in deel twee aan bod komende stadsfinanciën geïnterpreteerd zullen worden. In hoofdstuk 1 zullen de theoretische en methodologische kaders uiteen-gezet worden en zal het gebruikte bronmateriaal aan een bronkritische behandeling worden onderworpen. Een drietal debatten dat het interpretatieve kader vormt voor de in deel twee op basis van de financiële administraties gemaakte analyses wordt aan de lezer gepresenteerd. Bovendien worden de kenmerken van en de mogelijkheden en beperkingen van het werken met (stedelijk) rekeningmateriaal in een aparte brontechnische paragraaf besproken. Daarnaast zal inzicht gegeven worden in de wijze waarop is omgegaan met het probleem waarvoor het muntgebruik in middeleeuwse boekhoudingen de hedendaagse onderzoeker stelt, vooral ten aanzien van het onderling vergelijkbaar maken van in verschillende muntsoorten genoteerde bedragen en de effecten van monetaire politiek en muntontwaarding op de stedelijke inkomsten en uitgaven.

Vervolgens zal hoofdstuk 2 ingaan op de belangrijkste politieke gebeurtenissen, de demografische en economische structuren en de globale ontwikkeling van de economische conjunctuur zoals die uit de literatuur naar voren komt. Gezien het uitgangspunt dat de positie van steden in economische netwerken voor een groot deel de omvang en het economische potentieel van die steden bepaalde en daarmee ook de economische basis voor de publieke financiën beïnvloedde, zal aan de stedelijke economie de nodige aandacht worden besteed. In hoofdstuk 3 staan het financiële beheer in de dagelijkse praktijk en de daaraan ten grondslag liggende sociaal-politieke, institutionele en administratieve kaders centraal. Het hoofdstuk gaat onder meer in op de competenties en invloed van verschillende sociale groepen en actoren op de stedelijke financiën in Arnhem en Zutphen, de verschillende functies die verbonden waren aan het financiële beheer en de institutionele arrangementen die vormgaven aan de financiële relaties tussen het stadsbestuur en de stedelijke bevolking enerzijds, en de autonome positie van de steden ten opzichte van het landsheerlijke gezag anderzijds. Dit hoofdstuk is gebaseerd op een kwalitatieve benadering van het beschikbare bronmateriaal, dat uitgaat van een meer sociaal-historische aanpak. Een sterk prosopografische benadering, zoals in bijvoorbeeld de studies van Boone en Brand is nagestreefd, is echter niet gevolgd.35 Een dergelijke

aanpak op basis van het Gelderse rekeningmateriaal heeft niettemin – als vervolg op het huidige onderzoek – zeker kans van slagen en zou ons meer kunnen vertellen over de

34 Van de Pas, ´Tussen lokaal en centraal gezag´, 55-56; vgl. Alberts, ´Gelderland van 1543-1566´, 80. 35 Boone, Gent en de Bourgondische hertogen; Brand, Macht en overwicht.

(30)

sociaal-politieke machtsverhoudingen in de Gelderse steden. Daarbij zou aansluiting gevonden kunnen worden bij het proefschrift van Kees Verkerk over de bestuurlijke elitevorming in laatmiddeleeuws Arnhem.36

In deel II staat de bestudering van de stedelijke uitgaven en inkomsten centraal. Hier wordt de overstap gemaakt naar een gedetailleerde, kwantitatieve analyse van de uit het rekeningmateriaal verzamelde gegevens. Door in te zoomen op de dynamiek van het financiële handelen van de steden wordt in dit tweede deel getracht om de invloed van de in hoofdstuk 2 uitgewerkte politieke en economische ontwikkelingen op het spoor te komen en eventuele causale verbanden hiertussen te leggen. In hoofdstuk 4 komen allereerst de uitgaven aan bod: zij vormden in middeleeuwse steden de bepalende factor in het door stadsbesturen gevoerde, veelal reactieve financiële beheer. Voor de analyse van de uitgaven is ervoor gekozen om deze te clusteren in een aantal uitgavengroepen, waarbij getracht is een compromis te vinden tussen de oorspronkelijke rubricering in de rekeningen en de in het moderne onderzoek naar de stedelijke financiën gehanteerde uitgavengroepen. Achtereenvolgens worden in dit hoofdstuk de bestuurlijke en administratieve uitgaven, de uitgaven voor openbare werken, de militaire uitgaven en de uitgaven ten gunste van de landsheer besproken. De uitgaven van de stad die verbonden waren met het uitbetalen van renteverplichtingen die in het kader van de stedelijke publieke schuldenlast door de stad waren aangegaan komen in hoofdstuk 6 aan bod.

Hoofdstuk 5 is geheel gewijd aan de analyse van de stedelijke inkomsten van Arnhem en Zutphen. Hier worden systematisch alle inkomstenbronnen van de stad geanalyseerd en wordt de betekenis van het verloop van deze inkomsten voor ons beeld van de stedelijke economie geduid. Ook wordt uitgebreid aandacht besteed aan de beleidsopties ten aanzien van de financiële en de fiscale politiek die de stadsbesturen hadden om hun inkomsten af te stemmen op de (te verwachten) uitgaven. Ook hier zullen de inkomstenbronnen in een aantal groepen worden behandeld, om zo de homogeniteit van de te vergelijken gegevens zo groot mogelijk te maken. Tenslotte zal zoals gezegd in hoofdstuk 6 de financiële politiek van het Arnhemse en Zutphense bestuur besproken worden. Het aangaan van leningen en de verkoop van lijf- en erfrenten vormden belangrijke financiële instrumenten waarmee in tijden van financiële problemen extra inkomsten konden worden vergaard voor de financiering van buitengewone uitgaven. Een analyse van de financiële politiek kan ons meer vertellen over de wijze waarop politieke en economische crises uitwerkten op de stedelijke financiën en hoe de Gelderse stadsbestuurders omgingen met perioden van toenemende druk op het financiële evenwicht door toenemende uitgaven en tegelijkertijd teruglopende inkomsten door een stagnerende economie.

36 Verkerk, Coulissen.

(31)
(32)

Deel I

Staatsvorming, stedelijke economie en instituties

(33)
(34)

H

OOFDSTUK

1

T

HEORETISCHE EN METHODOLOGISCHE KADERS EN BRONNEN

1.1. STAATSVORMING, STEDEN EN ECONOMIE

De Nederlanden vormden – naast Noord-Italië – een van de meest verstedelijkte regio´s in laatmiddeleeuws en vroegmodern Europa.37 Steden drukten daarmee een belangrijk

stempel op de maatschappelijke ontwikkelingen en de politieke machtsverhoudingen. De opkomst van steden tussen de elfde en de veertiende eeuw voltrok zich in Noordwest-Europa in dezelfde periode als het territorialiseringsproces, waarin landsheren langzaam maar zeker hun machtsgebied wisten uit te breiden en te consolideren door het gaandeweg formaliseren van het politieke gezag ten koste van concurrerende machtsblokken, zij het met een ander tempo en dynamiek. Daarmee konden steden in dit deel van Europa al in een vroeg stadium een (semi-) autonome machtspositie verwerven ten overstaan van andere bezitters van politieke dan wel economische macht, in de eerste plaats de zich tot landsheren ontwikkelende adellijke heren. Als belangrijkste knooppunten van kapitaalstromen en centra voor economische en financiële innovaties vormden steden belangrijke drijvende krachten achter economische groei.38 Voor landsheren was het

stimuleren van de stedelijke economieën binnen hun machtsgebied bovendien een belangrijke manier om de inkomsten, zowel via tolheffing, munt- en marktrechten als ook via belastingheffing, te verruimen.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat het stedelijk netwerk meer dan eens als uitgangspunt is genomen voor de bestudering van de economische dynamiek in de Nederlanden.39 Het stadshistorisch onderzoek heeft in de afgelopen decennia in zowel

Nederland als ook België in het kader van de hierboven beschreven debatten dan ook sterke impulsen gekregen.40 De verstedelijking in de Nederlanden kende echter ook sterke

37 Vgl. o.a. De Vries, European Urbanization; Clark, European cities and towns. Zie verder hoofdstuk 1.2. 38 Gelderblom, Cities of commerce, 205; zie voor de laatmiddeleeuwse steden m.n. Blockmans, Metropolen.

39 De meest recente voorbeelden hiervan vormen Blockmans, Metropolen, 13 en Prak en Van Zanden, Nederland en het

poldermodel. Zie voor een meer historiografische en theoretische discussie over het belang van stadsgeschiedenis voor

de Nederlandse geschiedschrijving Kooij, Stadsgeschiedenis, 6, idem, ´Urban history´, 16 en idem, ´Peripheral cities´.

40 Vgl. voor een historiografisch overzicht Stabel, ‘De stad in de middeleeuwse Nederlanden’ en Blockmans, ‘Städtenetzwerke’. In België vindt dit onderzoek thans vooral plaats in het kader van de opeenvolgende door het

(35)

regionale verschillen in zowel fasering, tempo en dynamiek, een thema dat hieronder verder uitgewerkt zal worden in relatie tot het stedelijke netwerk en de economische ontwikkeling in Gelre (zie paragraaf 2.4).

De invloed van verstedelijking op de pre-industriële maatschappelijke, sociale, politieke en economische structuren en ontwikkeling is in de afgelopen decennia één van de belangrijkste thema´s in het internationale historische debat geweest.41 Het Europese

staatsvormingsdebat wordt nog steeds sterk beïnvloed door het werk van de Amerikaanse historisch socioloog Charles Tilly.42 Al voordat Tilly zijn studies naar Europese

staats-vorming publiceerde hadden historici verbanden gelegd tussen de ontwikkeling van blijvende territoriale politieke eenheden en instituties in de middeleeuwen en de moderne Europese natiestaten zoals die sinds de negentiende eeuw opkwamen, voornamelijk op basis van studies naar Engeland en Frankrijk.43 In het werk van Tilly staat juist de relatie

tussen politieke schaalvergroting, de accumulatie en concentratie van machtsmiddelen en de accumulatie en concentratie van het daartoe benodigde kapitaal door de zich vormende staten centraal. Daarbij vormde in de ogen van veel historici oorlog de belangrijkste drijvende factor achter deze premoderne staatsvormingsprocessen, terwijl de staat via bestuurlijke, administratieve, financiële en juridische centralisatie en institutionalisering trachtte om de samenleving zo effectief mogelijk te beheersen.44 In de ogen van Tilly

functioneerden staten vooral als organisaties die gericht waren op het concentreren en monopoliseren van dwangmiddelen, terwijl steden voornamelijk als centra voor de accumulatie en concentratie van kapitaal werden gezien.45 De uiteindelijke vorm die staten

aannamen was volgens Tilly het resultaat van de uiteenlopende, non-lineaire trajecten die de dynamiek tussen deze twee vormende krachten – dwang en kapitaal – teweeg bracht.46

In de meer geürbaniseerde en gecommercialiseerde regio´s in West-Europa – waaronder de Nederlanden – leidde dit tot een ´kapitaal-intensief´ traject, waar stedelijke elites via de (grotendeels door hen beheerste) stedelijke instituties vorm gaven aan hun voornamelijk door economische motieven geleidde machtsontplooiing, en waar daarentegen de staatsmacht relatief zwak was. Enerzijds argumenteerde Tilly dat de

FWO gefinancierde onderzoeksprogramma’s rondom de stedelijke samenleving in de premoderne Nederlanden, als onderdeel van het overkoepelende FWO-project ‘Interuniversitaire Attractiepolen’. Het huidige programma, ‘City & society in the Low Countries (1200-1850)’ loopt van 2012 tot 2017; zie http://www.cityandsociety.be/ (geraadpleegd 21-07-2016, 11:13 uur). Tussen 2006 en 2012 leidde het door NWO gefinancierde onderzoeksprogramma ´Urbanisatie & stadscultuur´ tot een belangrijke impuls voor het interdisciplinaire stadshistorisch onderzoek in Nederland; zie Taverne e.a. ed, Nederland stedenland.

41 Voor een historiografisch overzicht rondom deze discussie kan hier verwezen worden naar Vermeesch, ´Haas en de schildpad´ en ´t Hart, ´Coercion´.

42 Tilly ed., Formation of national states; idem, Coercion. 43 Zie bijvoorbeeld Strayer, Medieval origins. 44 Tilly, Coercion, 67-95.

45 Tilly, Coercion, 20-28 en 45-66 en idem ed., Formation of national states.

46 Vgl. ´t Hart, ´Coercion´, die terecht opmerkt dat staatsvorming in de ogen van Tilly geen lineair proces was, maar gepaard kon gaan met crises, terugval en verschuivingen.

(36)

extractie van de middelen ter financiering van oorlogvoering (vooral via belastingen en leningen) door middel van de relatief efficiënte stedelijke financiële instituties in dergelijke regio´s eenvoudiger was dan in minder geürbaniseerde gebieden, mede vanwege de brede economische basis die de steden als concentratiepunten van kapitaal boden. Anderzijds zagen vorsten zich hier meer dan eens geconfronteerd met stedelijke oppositie en verzet tegen de uitbreiding van de staatsmacht en de financieel-economische effecten hiervan, die de langverworven stedelijke autonomie en de stedelijke belangen zouden aantasten.47

Een goede typering van de financiële relaties tussen steden en vorsten geeft Steven A. Epstein in zijn recente handboek over de sociaaleconomische geschiedenis van laatmiddeleeuws Europa:

´Cities were islands of wealth and much of medieval history consists of efforts by rulers to devise new ways to acquire some of this wealth. Burghers were often eager to pay for new privileges but resented serving as cash cows for seemingly endless wars. Where cities were independent, the ruling classes had the

challenge of figuring out how to tax themselves, while not ruining local prosperity´.48

In hun bundel Cities and the rise of states in Europe werkten Tilly en Blockmans de relaties tussen politieke schaalvergroting, kapitaalextractie en stedelijke ontwikkeling verder uit.49 Op basis van algemene Europese verstedelijkingsmodellen, voornamelijk het

standaardwerk European urbanization van de Amerikaanse historicus Jan de Vries, werd geconcludeerd dat relatief kleine, en bovendien ´zwakke´ staten zich vooral ontwikkelden in de regio´s waar het stedelijke potentieel hoog was.50 In zijn bijdrage aan deze bundel

betoogde Wim Blockmans dat in verstedelijkte regio’s zoals de Nederlanden een proces van continue onderhandelingen (´bargaining´) tussen vorst en steden – voornamelijk via representatieve organen in de vorm van Statenvergaderingen – op gang kwam.51 De grote

Vlaamse steden Gent, Brugge en Ieper en later het Brabantse Antwerpen werden door Blockmans aangemerkt als ´bargaining metropoles´, die vanwege de grote kapitaal-concentratie binnen hun stadsmuren, voortvloeiend uit hun positie als vooraanstaande nijverheidscentra (Gent) of als commerciële centra (Brugge) en hun bevolkingsomvang een belangrijk machtsblok tegenover de machtsaspiraties van hun landsheren (de graven

47 Vgl. Epstein, Freedom and growth, 30-31, die terecht vraagtekens zet bij het uitgesproken bipolaire model dat Tilly gebruikt om staten en steden als elkaar beconcurrerende machtsblokken tegenover elkaar te stellen. Steden kwamen volgens Epstein alleen in verzet wanneer de consequenties van de aantasting van hun juridische en financiële autonomie door de uitbreiding van de staatsmacht grotere nadelen dreigden te brengen dan de mogelijke voordelen die zich hierbij voordeden.

48 Epstein, Economic and social history, 123. 49 Tilly en Blockmans ed., Cities and states.

50 Ibidem, m.n. Tilly, ´Introduction´; vgl. De Vries, European urbanization.

51 Blockmans, ‘Voracious states’; zie ook idem, ‘Representation’, 63, waar Blockmans de rol van bottom-up processen en samenwerking van steden in sterk verstedelijkte gebieden om de lokale belangen tegenover de landsheer en de adel te verdedigen (het zogenaamde ´communal model´) benadrukt.

(37)

van Vlaanderen, de hertog van Brabant en vanaf de late veertiende en begin vijftiende eeuw de hertogen van Bourgondië) vormden.52

Ten aanzien van regio´s met een lagere verstedelijkingsgraad en kleinere steden (door Blockmans als ´smaller bargaining networks´ bestempeld) stelde Blockmans dat ook hier de steden een aanzienlijke mate van autonomie konden bereiken en tevens invloed konden uitoefenen op het landsbestuur, wanneer wisselende coalities tussen de steden en de adel een zwak landsheerlijk gezag tegenover zich geplaatst zagen. Zoals we hieronder verder zullen uitwerken vormden zowel Holland als Gelre hiervan voorbeelden. In beide territoria kwam de stedelijke ontwikkeling relatief laat op gang, waarbij een polycentrisch stedelijk netwerk van middelgrote en kleine steden tot ontwikkeling kwam.53 Binnen een

dergelijk netwerk kon geen enkele individuele stad zoveel macht naar zich toetrekken dat deze het politieke toneel kon domineren. Voor het krachtig tegemoet treden van het landsheerlijke gezag en de verdediging van de gedeelde stedelijke (commerciële) belangen was samenwerking dan ook noodzakelijk. De samenwerking van de steden via de representatieve instellingen, de Staten, leidde ertoe dat ze in het landsbestuur een machtsblok konden vormen tegenover de landsheer, alhoewel ook particularistische, lokale belangen een rol bleven spelen. Het daaruit resulterende machtsspel tussen vorst, adel en steden – of liever: de stedelijke elites – was kenmerkend voor heel laatmiddeleeuws West-Europa, alhoewel lokale en regionale verschillen natuurlijk voorkwamen.54

Gezien de relatief sterke machtspositie van steden en andere vormen van decentrale sociaal-politieke organisatievormen in laatmiddeleeuws Noordwest Europa zijn de laatste jaren echter vraagtekens gezet bij de toepasbaarheid van het door Tilly ontwikkelde staatsvormingsmodel op de politieke ontwikkelingen in de late middeleeuwen. Eén van de belangrijkste kritiekpunten vormt het teleologische karakter van diens analyse, die in de hand wordt gewerkt door de keuze van de huidige nationale staten als voornaamste interpretatiekader.55 Daarbij wordt teveel uitgegaan van top-down processen, voornamelijk

de opkomst van een gerationaliseerd en gebureaucratiseerd centraal gezag, gericht op de monopolisering van de macht.56 Alhoewel daartoe de eerste stappen inderdaad in de

middeleeuwen werden gezet, is er terecht op gewezen dat de middeleeuwse politieke realiteit er een was van elkaar overlappende machtsstructuren en van een grote

52 Zie voor een verdere uitwerking van de invloed van schaalgrootte en stedelijke ontwikkeling op het staatsvormingsproces in de Nederlanden Blockmans, ´The impact of cities´.

53 Zie voor Holland het recente proefschrift van Brand, Randstad; zie verder Hoppenbrouwers, ´Van waterland naar stedenland´ en idem, ´Town and country´. Voor een overzicht van de ontwikkeling van het stedelijke netwerk in Gelre, de stedelijke hiërarchie en de economische en bevolkingsontwikkeling in de Gelderse steden zie Flink en Thissen, ‘Gelderse steden’, 215 Van Schaïk, Belasting, 149 en hierna, hoofdstuk 2.

54 Blockmans, ´Voracious states´, 741-744; Blockmans en ´t Hart, ´Power´, 434-35; zie voor deze relaties in Brabant bijvoorbeeld Van Uytven, ‘Vorst, adel en steden’.

55 Holenstein, ´Introduction´, 6-7; vgl. ook Stein, Hertog en zijn staten, 14-15. 56 Vgl. ´t Hart, ´Coercion´, 24 en idem, ´Strijd om de macht´, 90-93.

(38)

pluriformiteit aan politieke eenheden en constellaties.57

In de context van Noordwest-Europa moet voor de Nederlanden gewezen worden op de grote politieke fragmentatie en het machtsvacuüm na de desintegratie van de Karolingische structuren in de negende eeuw, die het uitgangspunt vormde voor de ontwikkeling van de feodale machtsstructuren in de hoge en late middeleeuwen. Dit proces werd gekenmerkt door een enorme versnippering van politieke, juridische en economische macht, een vrijwel onontwarbaar kluwen van machtsaanspraken en rechten van allerlei personen en instanties die het politieke landschap het aanzien van een lappendeken verschaften.58 Juist ten opzichte van deze maatschappelijke ontwikkelingen

in de middeleeuwen, gekenmerkt door een sterke fragmentatie en dus decentrale machtsontplooiing van verschillende sociale groepen binnen de dynamische politieke en economische netwerken, lijkt het staatsvormingsmodel van Tilly een minder goed uitgangspunt. Dit geldt des te meer voor de Nederlanden, waar de fragmentatie van sociaal-politieke macht nog groter was dan in andere delen van Europa. Bovendien zijn meer recent vraagtekens gezet bij het gepolariseerde karakter van Tilly’s staatsvormings-model, waarin staten c.q. vorsten en steden als concurrenten om de macht tegenover elkaar staan. In werkelijkheid was die tweedeling veel minder scherp, zeker wanneer men de gedeelde belangen van en de relaties tussen de verschillende sociaal-politieke elites binnen de landsheerlijke en stedelijke politieke netwerken in ogenschouw neemt.

De Amerikaanse socioloog Michael Mann gaat in zijn boek The sources of social power juist uit van het concept van ´multiple power networks´, waarin verschillende sociale groepen – vorsten, edelen, steden c.q. stedelijke elites of kerkelijke instanties – op verschillende niveaus macht konden uitoefenen en een bepaalde mate van autonomie bezaten, zonder evenwel de macht volledig te kunnen monopoliseren. Daarbij wordt door Mann onderscheid gemaakt tussen politieke, militaire en economische macht.59 Dergelijke

bottom-up processen (´stateformation-from-below´), gedragen door lokale elites en andere sociale belangengroepen die binnen elkaar overlappende machtsnetwerken de particularistische belangen en ambities ten overstaan van elkaar, van economische concurrenten en het centrale gezag verdedigden, hebben de afgelopen jaren steeds meer aandacht gekregen.60 Ten aanzien van de steden kan gewezen worden op de opkomst van

lokale, stedelijke organisatievormen en instituties – in eerste instantie de stad zelf als autonoom politiek lichaam binnen de overheersende verticale feodale machtsrelaties, maar

57 Blockmans, ´Citizens and their rulers´, 281-284; zie voor vergelijkbare argumenten idem, ´Beheersen en overtuigen´ en idem, ´Veelvormigheid´, 72 en 79-80.

58 Milis, ´Landsheerlijkheden´, 19; vgl. ook ´t Hart, ´Strijd om de macht´, 87-96 en Van Bavel, Manors and markets, 70-75.

59 Mann, Sources of social power I, 1-33 en 390-399; zie ook Stein, Hertog en zijn staten, 15. Voor een overzicht van deze ontwikkelingen in de Nederlanden zie Prak en Van Zanden, Nederland en het poldermodel, 27-43.

60 Zie voor een overzicht ´t Hart, ´Coercion and capital´, 24-25. Vgl. ook de bundel Blockmans e.a. ed., Empowering

interactions en de introductie op deze bundel door Holenstein, ´Introduction´, m.n. 5-7 en de daar geciteerde literatuur

(39)

ook gilden, broederschappen, wijken en andere vormen van meer horizontale sociale organisatievormen – in de Nederlanden vanaf de elfde eeuw en zoals gezegd een duidelijk stempel zouden gaan drukken op de sociaal-politieke, financiële en economische verhoudingen.61

Avner Greif heeft erop gewezen dat juist steden via een systeem van collectieve verantwoordelijkheid van ´het lichaam van de stad´ voor schulden en handelscontracten, afgesloten door individuele kooplieden en later als collectief publiek lichaam, een institutionele oplossing waren voor het ontbreken van een krachtig centraal gezag die via rechtbanken juridische zekerheid en via militaire middelen bescherming van kooplieden en hun handelswaar kon bieden.62 Ook de opkomst van koopliedenhanzen, waarvan de

Noord-Duitse Hanze ongetwijfeld de belangrijkste en bekendste is geweest, vormde oorspronkelijk een dergelijk sociaal netwerk van kooplieden, dat onder bescherming van koninklijke handelsprivileges gezamenlijk handel dreven en in den vreemde elkaars belangen verdedigden. De geleidelijke transformatie van de Hanze tot stedelijk commercieel netwerk in de loop van de dertiende en veertiende eeuw betekende onder meer dat stadsbesturen in eerste instantie de handelsbelangen van zichzelf en hun burgers binnen dit economische netwerk trachtten te beschermen: collectieve verant-woordelijkheid en economische politiek gingen ook hier een belangrijke rol spelen. De handelsbelangen van individuele steden of stedengroepen binnen een bepaalde sub-regio konden echter sterk uiteenlopen, waardoor vanaf het begin van de vijftiende eeuw een duidelijke regionalisering van de Hanze zich voltrok.63 Dergelijke noties van collectieve

verantwoordelijkheid voor het algemene economisch welvaren van de eigen stad waren in belangrijke mate gebonden aan het concept van burgerschap.

Burgerschap was één van de stedelijke instituties die de financiële relaties tussen de (lokale) overheden en de burgers vorm gaf: Maarten Prak en Jan Luiten van Zanden hebben recentelijk gewezen op de belangrijke rol die ´burgerschap´ heeft gespeeld in de mogelijkheden die steden, stadstaten en stedenbonden hadden om de financiële middelen te vergaren, hetzij via belastingen, hetzij via leningen.64 Steden vormden kleine,

overzichtelijke politieke eenheden, die hun burgers op lokaal niveau adequaat, en in veel gevallen ook efficiënter dan territoriale vorsten, publieke diensten konden verlenen: de regulering van markten, het verlenen van orde en veiligheid, bescherming van bezits-rechten en juridische zekerheid. De bereidwilligheid om hiervoor belastingen te betalen

61 Prak en Van Zanden, Nederland en het poldermodel, 10 en 44; vgl. Dumoleyn en Stabel, ´Stedelijkheid´, 60-63. Zie voor een historiografisch overzicht van het debat rondom het belang van dit corporatisme voor de sociale geschiedenis in Nederland en Vlaanderen Prak, ´Corporatism´, 281-294. Zie voor dit discours van het ´lichaam van de stad´ en de uitwerking hiervan op de denkbeelden over stedelijke armen- en ziekenzorg binnen de laatmiddeleeuwse stad ook Boele, Leden van één lichaam, 68-93.

62 Greif, Institutions, 309-349.

63 Zie voor dit proces o.a. Henn, ´Suederseeschen stedere´, 53-55 en Weststrate, ´Abgrenzung´, 38. 64 Prak en Van Zanden, ´Economic interpretation of citizenship´; idem, ´Tax morale´.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand,

Schrijf achter elke letter de drie ontwikkelingen die kenmerkend waren voor deze periode.. De Raaks heeft in de loop van de tijd drie verschillende bestemmingen

• Een combinatie van wonen, winkelen en horeca: tegenwoordig worden dergelijke hoogwaardige functies gecombineerd om een aansluiting te maken op de bestaande stadscentra / omdat

Tabel 4 Investeringsruimte (x f 1 OOO,-) per bedrijf voor het automatische melksysteem bij twee investeringsniveaus (hoog en laag) voor een traditionele melkstal en twee

Bij het eerste model, dat het meest aansluit op de huidige situatie, worden de gegevens door elk van de SAG-instituten afzonderlijk verstrekt aan de verschillende afnemers in een

In het algemeen wordt in de dikke fractie een grote toename van het gehalte aan droge stof, organische stof en fosfor waargenomen ten opzichte van de grondstof.. Gefinancierd

De tweede verwachting van het huidige onderzoek was dat een lage mate van narratieve transportatie door een hoge mate van Persuasion Knowledge, zorgt voor een lagere

3) embedded MNCs may discuss their opportunities in Costa Rica, spreading the news that it may be a profitable place to position and acting as a means of attracting new MNCs to the