• No results found

Bedienings- en veiligheidshandleiding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bedienings- en veiligheidshandleiding"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bedienings- en veiligheidshandleiding

ANSI

®

Zorg dat deze handleiding te allen tijde bij de machine blijft.

Giekhoogwerker- modellen

150HAX

3122488

31 Augustus 2006 Dutch - Operators & Safety

(2)

VOORWOORD

Deze handleiding is een zeer belangrijk hulpmiddel! Zorg dat de handleiding te allen tijde bij de machine blijft.

Het doel van deze handleiding is om eigenaars, gebruikers, machinisten, verhuurders en huurders over alle voorzorgsmaatregelen en essentiële bedieningsprocedures in te lichten die nodig zijn voor de veilige en juiste bediening van de machine.

Gezien de voortdurende productverbeteringen behoudt JLG Industries, Inc. zich het recht voor om zonder voorafgaande kennisgeving wijzigingen in de specificaties aan te brengen. Neem contact op met JLG Industries, Inc. voor actuele informatie.

(3)

WAARSCHUWINGSSYMBOLEN EN WAARSCHUWINGSTERMEN

DUIDT OP EEN DREIGENDE GEVAARLIJKE SITUATIE. INDIEN DEZE NIET WORDT VERMEDEN, ZAL DIT ERNSTIG OF DODELIJK LETSEL TOT GEVOLG HEBBEN. DEZE STICKER HEEFT EEN RODE ACHTER- GROND.

DUIDT OP EEN MOGELIJK GEVAARLIJKE SITUATIE. INDIEN DEZE NIET WORDT VERMEDEN, KAN DIT ERNSTIG OF DODELIJK LETSEL TOT GEVOLG HEBBEN. DEZE STICKER HEEFT EEN ORANJE ACHTER- GROND.

DUIDT OP EEN MOGELIJK GEVAARLIJKE SITUATIE. INDIEN DEZE NIET WORDT VERMEDEN, KAN DIT LICHT OF MATIG LETSEL TOT GEVOLG HEBBEN. KAN OOK WAARSCHUWEN TEGEN ONVEILIGE PRAKTIJKEN. DEZE STICKER HEEFT EEN GELE ACHTERGROND.

Dit is het waarschuwingssymbool. Dit dient om u attent te maken op gevaren voor mogelijk lichamelijk letsel. Volg alle veiligheidsberichten op waar dit symbool bij staat om de mogelijkheid van ernstig of dodelijk letsel te voorkomen.

(4)

DIT PRODUCT MOET AAN ALLE VEILIGHEIDSPUBLICATIES VOLDOEN.

NEEM CONTACT OP MET JLG INDUSTRIES, INC. OF DE PLAATSE- LIJKE ERKENDE JLG-VERTEGENWOORDIGER VOOR INFORMATIE OVER VEILIGHEIDSPUBLICATIES DIE MOGELIJK VOOR DIT PRODUCT ZIJN UITGEBRACHT.

JLG INDUSTRIES, INC. STUURT VEILIGHEIDSPUBLICATIES NAAR DE GEREGISTREERDE EIGENAAR VAN DEZE MACHINE. NEEM CONTACT OP MET JLG INDUSTRIES, INC. OM TE VERZEKEREN DAT DE GEGE- VENS OVER DE HUIDIGE EIGENAAR ACTUEEL EN CORRECT ZIJN.

JLG INDUSTRIES, INC. MOET ONMIDDELLIJK IN KENNIS WORDEN GESTELD VAN ALLE GEVALLEN WAARIN JLG-PRODUCTEN BIJ EEN ONGELUK ZIJN BETROKKEN WAARBIJ PERSONEN ERNSTIG OF DODELIJK LETSEL HEBBEN OPGELOPEN OF WAARBIJ ERNSTIGE MATERIËLE SCHADE AAN HET JLG-PRODUCT OF ANDERE EIGEN- DOMMEN IS OPGETREDEN.

Contactpersoon:

Product Safety and Reliability Department JLG Industries, Inc.

1 JLG Drive

McConnellsburg PA 17233 USA of het plaatselijke JLG-kantoor

(Adressen op de binnenkant van de omslag van de handleiding)

In de VS:

Gratis: 877-JLG-SAFE (877-554-7233)

Buiten de VS:

Telefoon: 717-485-5161

E-mail: ProductSafety@JLG.com

Voor:

• het rapporteren van ongelukken

• veiligheidspublicaties

• het updaten van de gegevens over de huidige eigenaar

• vragen betreffende de veiligheid van het product

• informatie over normen en voorschriften

• vragen betreffende speciale toepassingen van het product

• vragen betreffende wijzigingen aan het product

(5)

HOOFDSTUK - PARAGRAAF, ONDERWERP PAGINA HOOFDSTUK - PARAGRAAF, ONDERWERP PAGINA SECTION - 1 - VEILIGHEIDSMAATREGELEN

1.1 ALGEMEEN . . . .1-1 1.2 VOOR HET WERK . . . .1-1 Training en kennis van machinisten. . . 1-1 Inspectie van het werkterrein . . . 1-2 Inspectie van de machine. . . 1-2 1.3 BEDIENING . . . .1-3 Algemeen . . . 1-3 Gevaar voor struikelen en vallen . . . 1-4 Elektrocutiegevaren . . . 1-5 Gevaar voor kantelen . . . 1-7 Gevaar voor beknelling en botsing . . . 1-8 1.4 SLEPEN, HIJSEN EN VERVOEREN. . . .1-9 1.5 VERDERE GEVAREN / VEILIGHEID . . . .1-9 SECTION - 2 - VERANTWOORDELIJKHEID VAN GEBRUIKER/

VOORBEREIDING

EN INSPECTIE VAN MACHINE

2.1 TRAINING VAN HET PERSONEEL . . . .2-1 Training van machinisten . . . 2-1 Toezicht op training . . . 2-1 Verantwoordelijkheid van de machinist . . . 2-1 2.2 VOORBEREIDING, INSPECTIE

EN ONDERHOUD. . . .2-2 Inspectie vóór het starten . . . 2-4

Functiecontrole . . . 2-5 SECTION - 3 - BEDIENINGSELEMENTEN EN CONTROLE- LAMPJES VAN DE MACHINE

3.1 ALGEMEEN . . . 3-1 3.2 BEDIENINGSELEMENTEN EN INDICATORS . . . . 3-1 Grondbedieningsstation . . . 3-1 Platformbedieningsstation . . . 3-5 Indicatorpaneel op platformbedieningsstation . . 3-9 SECTION - 4 - MACHINEBEDIENING

4.1 BESCHRIJVING . . . 4-1 4.2 BEDIENINGSKENMERKEN EN BEPERKINGEN . . 4-1 Capaciteiten. . . 4-1 Stabiliteit . . . 4-1 4.3 BEDIENING VAN DE MOTOR. . . 4-2 Voeding/noodstop. . . 4-2 Keuzeschakelaar Platform/Grond . . . 4-2 4.4 RIJDEN . . . 4-5 Vooruit en achteruit rijden . . . 4-5 4.5 STUREN . . . 4-7 4.6 PLATFORM . . . 4-7 Platform rechtzetten . . . 4-7 Platform draaien . . . 4-7 4.7 GIEK . . . 4-7

(6)

HOOFDSTUK - PARAGRAAF, ONDERWERP PAGINA HOOFDSTUK - PARAGRAAF, ONDERWERP PAGINA Giek zwenken. . . 4-8

Bovengiek omhoog en omlaag brengen. . . 4-8 4.8 GENERATOR (OPTIONEEL) . . . 4-8 Automatische bedieningsmodus . . . 4-8 Bedieningsmodus met alleen accu's. . . 4-8 Handbediende (oplaad-) bedrijfsmodus . . . 4-8 4.9 REGELING VAN FUNCTIESNELHEID. . . 4-9 4.10 BLOKKERING VAN OSCILLERENDE AS TESTEN (IN-

DIEN AANWEZIG) . . . 4-9 4.11 STOPZETTEN EN PARKEREN . . . 4-9 4.12 HIJSEN EN VASTZETTEN . . . 4-10 Hijsen . . . 4-10 Vastsjorren . . . 4-10 4.13 SLEEPINSTRUCTIES. . . 4-12 4.14 AANDRIJFNAAF. . . 4-13 Uitschakelen voor slepen . . . 4-13 Inschakelen nadat het slepen is voltooid . . . . 4-15 SECTION - 5 - NOODPROCEDURES

5.1 ALGEMEEN . . . 5-1 5.2 MELDEN VAN ONGEVALLEN . . . 5-1 5.3 BEDIENING IN NOODGEVALLEN. . . 5-1 Gebruiker heeft machine niet onder controle . . 5-1 Platform of giek zit boven vast. . . 5-2 5.4 SLEPEN IN NOODGEVALLEN . . . 5-2

5.5 HANDBEDIEND DAALSYSTEEM . . . .5-2 SECTION - 6 - ALGEMENE SPECIFICATIES EN ONDERHOUD DOOR MACHINIST

6.1 INLEIDING . . . .6-1 6.2 BEDRIJFSSPECIFICATIES. . . .6-1 Capaciteiten . . . 6-2 Banden . . . 6-2 Hydrauliekolie . . . 6-3 Gewicht hoofdonderdelen . . . 6-4 Plaats van serienummers . . . 6-4 6.3 ONDERHOUD DOOR MACHINIST . . . .6-6 6.4 BLOKKERING VAN OSCILLERENDE

AS TESTEN (INDIEN AANWEZIG) . . . .6-7 6.5 BANDEN EN WIELEN. . . .6-9 Bandenspanning . . . 6-9 Bandenschade . . . 6-9 Banden vervangen . . . 6-9 Wielen vervangen . . . 6-10 Wielmontage. . . 6-10 SECTION - 7 - INSPECTIE- EN REPARATIELOGBOEK

(7)

HOOFDSTUK - PARAGRAAF, ONDERWERP PAGINA HOOFDSTUK - PARAGRAAF, ONDERWERP PAGINA FIGUREN

2-1. Basisnomenclatuur - Blad 1 van 3 . . . .2-6 2-2. Basisnomenclatuur - Blad 2 van 3 . . . .2-7 2-3. Basisnomenclatuur - Blad 3 van 3 . . . .2-8 2-4. Dagelijkse inspectieronde - Blad 1 van 4 . . . .2-9 2-5. Dagelijkse inspectieronde - Blad 2 van 4 . . . .2-10 2-6. Dagelijkse inspectieronde - Blad 3 van 4 . . . .2-11 2-7. Dagelijkse inspectieronde - Blad 4 van 4 . . . .2-12 3-1. Grondbedieningsstation . . . .3-3 3-2. Grondbedieningsstation - Functie activeren . . . .3-4 3-3. Platformbedieningsstation . . . .3-7 3-4. Indicatorpaneel op platformbedieningsstation . . .3-11 4-1. Stand met de minste voorwaartse stabiliteit . . . .4-3 4-2. Stand met de minste achterwaartse stabiliteit. . . . .4-4 4-3. Recht en dwars op helling . . . .4-6 4-4. Tabel voor hijsen en vastsjorren . . . .4-11 4-5. Plaats van stickers - Blad 1 van 4 . . . .4-16 4-6. Plaats van stickers - Blad 2 van 4 . . . .4-17 4-7. Plaats van stickers - Blad 3 van 4 . . . .4-18 4-8. Plaats van stickers - Blad 4 van 4 . . . .4-19 5-1. Sticker voor handbediend dalen . . . .5-5 6-1. Plaats van serienummers. . . .6-4 6-2. Onderhoud door machinist en smeerschema. . . . .6-5

TABELLEN

1-1 Minimale benaderingsafstand. . . 1-6 2-1 Inspectie- en onderhoudstabel . . . 2-3 6-1 Bedrijfsspecificaties . . . 6-1 6-2 Capaciteiten . . . 6-2 6-3 Banden . . . 6-2 6-4 Hydrauliekolie . . . 6-3 6-5 Specificaties Mobil DTE 11M . . . 6-3 6-6 Gewicht onderdelen . . . 6-4 6-7 Smeerspecificaties. . . 6-6 6-8 Momententabel wielmoeren . . . 6-11 7-1 Inspectie- en reparatielogboek . . . 7-1

(8)

HOOFDSTUK 1. VEILIGHEIDSMAATREGELEN 1.1 ALGEMEEN

Dit hoofdstuk beschrijft de voorzorgsmaatregelen die geno- men dienen te worden voor juiste en veilige bediening en dito onderhoud van de machine. Voor het juiste gebruik van de machine dient een dagelijkse routine te worden opge- steld op basis van de inhoud van deze handleiding. Er dient tevens een onderhoudsprogramma, gebaseerd op de infor- matie in deze handleiding en de service- en onderhouds- handleiding, opgesteld te worden door een bevoegd persoon. Hieraan moet de hand worden gehouden om te verzekeren dat de machine veilig kan worden bediend.

De eigenaar/gebruiker/machinist/verhuurder/huurder van de machine mag de machine niet bedienen voordat deze hand- leiding is gelezen, de training is voltooid en de machine onder toezicht van een ervaren en bevoegd machinist is bediend.

Mochten er vragen zijn over veiligheid, training, inspectie, onderhoud, toepassing en bediening, neem dan contact op met JLG Industries, Inc. (“JLG”).

HET NIET IN ACHT NEMEN VAN DE IN DEZE HANDLEIDING VERMELDE VEILIGHEIDSMAATREGELEN KAN LEIDEN TOT BESCHADIGING VAN DE MACHINE, ANDERE MATERIËLE SCHADE EN ERNSTIG OF DODE- LIJK LETSEL.

1.2 VOOR HET WERK

Training en kennis van machinisten

• Zorg dat u deze handleiding hebt gelezen en begrepen voordat u de machine bedient.

(9)

• Bedien deze machine niet voordat de gehele training is voltooid door bevoegde personen.

• Alleen bevoegde en erkende personen mogen de machine bedienen.

• Lees alle waarschuwingsberichten (GEVAAR, WAAR- SCHUWING en LET OP) en bedieningsinstructies op de machine en in deze handleiding, zorg dat u ze begrijpt en houd u eraan.

• Gebruik de machine op een wijze die overeenkomt met de door JLG bedoelde toepassing.

• Alle gebruikers moeten vertrouwd zijn met de noodscha- kelaars van de machine en de bediening in noodgevallen zoals die in deze handleiding zijn aangegeven.

• Zorg dat u alle van toepassing zijnde regels van uw werk- gever en de plaatselijke en overheidsvoorschriften die betrekking hebben op de bediening van de machine kent, begrijpt en opvolgt.

Inspectie van het werkterrein

• De machinist dient veiligheidsmaatregelen te nemen om alle gevaren op het werkterrein te vermijden alvorens de machine te bedienen.

• Bedien of hef het platform niet vanaf vrachtwagens, aan- hangers, treinwagons, vaartuigen, steigers of soortgelijke plaatsen tenzij dit schriftelijk is goedgekeurd door JLG.

• Bedien de machine niet in een gevaarlijke omgeving, ten- zij de machine voor dat doel is goedgekeurd door JLG.

• Overtuig u ervan dat de ondergrond de maximale belas- ting kan dragen die op de stickers op de machine is aan- gegeven.

• Deze machine kan gebruikt worden bij temperaturen van -20 tot 40 °C (0 tot 104 °F). Raadpleeg JLG voor gebruik buiten dit temperatuurbereik.

Inspectie van de machine

• Voer inspecties en functiecontroles uit voordat u de machine bedient. Zie hoofdstuk 2 van deze handleiding voor gedetailleerde instructies.

• Bedien deze machine niet voordat service en onderhoud zijn uitgevoerd in overeenstemming met de in de service- en onderhoudshandleiding aangegeven vereisten.

• Controleer of de voetschakelaar en alle andere veilig- heidsinrichtingen goed werken. Wijziging van deze inrich- tingen is een overtreding van de veiligheidsregels.

(10)

WIJZIGINGEN AAN EEN HOOGWERKER MOGEN ALLEEN WORDEN UIT- GEVOERD MET SCHRIFTELIJKE TOESTEMMING VAN DE FABRIKANT.

• Bedien geen enkele machine wanneer veiligheids- of instructieplaatjes of stickers ontbreken of onleesbaar zijn.

• Vermijd ophoping van vuil op de vloer van het platform.

Houd schoenen en de vloer van het platform vrij van mod- der, olie, vet en ander glibberig materiaal.

1.3 BEDIENING Algemeen

• Gebruik de machine nooit ergens anders voor dan om personen, hun gereedschap en uitrusting te vervoeren.

• Bedien nooit een machine die niet goed werkt. Als een storing optreedt, moet de machine worden uitgeschakeld.

• Druk een bedieningsschakelaar of -hendel nooit met kracht door de neutrale stand naar de andere kant. Zet de schakelaar altijd eerst in neutraal en stop; zet de schake- laar daarna in de stand voor de volgende functie. Bedien de schakelaars en hendels langzaam en met gelijkmatige druk.

• Hydraulische cilinders mogen niet geheel uit- of ingescho- ven blijven voordat de machine wordt uitgeschakeld en mogen evenmin langdurig geheel uit- of ingeschoven blij- ven.

• Laat niemand aan deze machine knoeien of hem vanaf de grond bedienen terwijl er personen op het platform zijn, behalve in noodgevallen.

• Vervoer geen materiaal rechtstreeks op de leuning van het platform tenzij dit door JLG is goedgekeurd.

• Wanneer twee of meer personen op het platform zijn, is de machinist geheel verantwoordelijk voor de bediening van de machine.

• Zorg dat elektrisch gereedschap goed is opgeborgen en laat het nooit aan het snoer over het platform hangen.

• Materiaal of gereedschap dat buiten het platform uitsteekt is verboden, tenzij dit door JLG is goedgekeurd.

• Plaats wanneer u gaat rijden de giek altijd boven de ach- teras, in lijn met de rijrichting. Denk eraan dat als de giek boven de vooras is, de richting van de stuur- en rijfunctie omgekeerd is.

• Help een vastzittende of defecte machine niet door duwen of trekken of door de giekfuncties te gebruiken. Trek de machine alleen aan de sjorogen van het chassis.

(11)

• Plaats de giek of het platform niet tegen een constructie om het platform te stabiliseren of de constructie te onder- steunen.

• Breng de giek in de opbergstand en schakel alle stroom uit voordat u de machine verlaat.

Gevaar voor struikelen en vallen

Tijdens het werk moeten de personen op het platform een veiligheidsharnas dragen met een vanglijn bevestigd aan een daarvoor bestemd, goedgekeurd bevestigingspunt.

Bevestig niet meer dan één (1) vanglijn aan een bevesti- gingspunt.

• Controleer of alle toegangshekken gesloten zijn en vast- zitten en in de juiste stand staan alvorens de machine te bedienen.

Houd beide voeten steeds stevig op de vloer van het plat- form. Gebruik nooit ladders, kisten, trappen, planken en dergelijke op het platform om verder te kunnen reiken.

• Ga het platform nooit op of af langs de giek.

• Wees uiterst voorzichtig bij het betreden of verlaten van het platform. Zorg dat de giek geheel omlaag staat. Het kan noodzakelijk zijn om het platform uit te schuiven en dichter bij de grond te brengen voor een betere toeganke- lijkheid. Houd het gezicht naar de machine gericht en houd altijd drie punten in contact met de machine;

gebruik bij het betreden en verlaten van de machine steeds twee handen en één voet of twee voeten en één hand.

(12)

Elektrocutiegevaren

• Deze machine is niet geïsoleerd en biedt geen bescher- ming tegen contact met elektrische stroom.

• Bewaar een veilige afstand tot elektrische leidingen en apparaten en andere onder stroom staande (open of geïsoleerde) onderdelen in overeenstemming met de in Tabel 1-1 opgegeven Minimale benaderingsafstand.

• Houd rekening met beweging van de machine en zwaaien van elektriciteitsleidingen.

(13)

• Bewaar een afstand van minstens 3 m (10 ft) tussen ieder deel van de machine en de personen die zich erop bevin- den, hun gereedschap en uitrusting en alle elektrische leidin- gen of apparaten die een spanning voeren van hoogstens 50.000 volt. Voor elke 30.000 volt of minder daarboven is 30 cm (1 ft) meer afstand nodig.

• De Minimale benaderingsafstand kan worden verminderd indien er geïsoleerde hekken zijn aangebracht om contact te voorkomen en indien de hekken gespecificeerd zijn voor de spanning van de af te schermen leiding. Deze hekken mogen geen deel uitmaken van (of bevestigd zijn aan) de machine. De Minimale Veilige Afstand mag wor- den verminderd tot een afstand die binnen de ontworpen werkdimensies van het geïsoleerde hek ligt. Dit moet wor- den vastgesteld door een bevoegd persoon in overeen- stemming met de vereisten van de werkgever en de lokale of nationale overheid voor werkpraktijken in de buurt van onder stroom staande uitrusting.

ZORG DAT DE MACHINE EN HET PERSONEEL NIET BINNEN DE VERBO- DEN ZONE KOMEN. GA ERVAN UIT DAT ALLE ELEKTRISCHE ONDER- DELEN EN BEDRADING ONDER STROOM STAAN, TENZIJ U WEET DAT DIT NIET ZO IS.

Tabel 1-1. Minimale benaderingsafstand Spanningsgebied

(fase-fase)

MINIMALE BENADERINGSAFSTAND

in meter (ft)

0 tot 50 kV 3 (10)

50 V tot 200 kV 5 (15)

200 kV tot 350 kV 6 (20)

350 kV tot 500 kV 8 (25)

500 kV tot 750 kV 11 (35)

750 kV tot 1000 kV 14 (45)

OPMERKING: Dit vereiste is van toepassing behalve daar waar de voorschriften van de werk- gever of de plaatselijke of overheids- voorschriften strenger zijn.

(14)

Gevaar voor kantelen

• De gebruiker dient vertrouwd te zijn met het oppervlak alvorens te rijden. Rijd niet dwars of recht op een steilere helling dan is toegestaan.

• Hef het platform niet en rijd niet met geheven platform op een hellende, ongelijke of zachte ondergrond.

• Controleer de toegestane capaciteit van het oppervlak alvorens op vloeren, bruggen, trucks en andere opper- vlakken te rijden.

• Overschrijd nooit de maximumcapaciteit van het platform.

Verdeel de lading gelijkmatig over de vloer van het plat- form.

• Hef het platform niet en rijd niet met geheven platform ten- zij de machine op een stevige, horizontale ondergrond staat en gelijkmatig wordt ondersteund.

• Zorg dat het chassis van de machine op een afstand van minstens 0,6 m (2 ft) blijft van kuilen, oneffenheden, steile hellingen, obstakels, afval, bedekte kuilen en andere mogelijke gevaren op de vloer/ondergrond.

• Duw of trek geen voorwerpen met de giek.

• Probeer nooit de machine als hijskraan te gebruiken.

Bevestig de machine niet aan nabijgelegen constructies.

• Bedien de machine niet bij een windsnelheid van meer dan 12,5 m/s (28 mph).

• Vergroot het oppervlak van het platform of de lading niet.

Een groter aan de wind blootgesteld oppervlak vermindert de stabiliteit.

(15)

• Vergroot het platform niet met niet-toegestane verleng- stukken of toevoegingen.

• Als de giek of het platform in een stand staat waarbij één of meer wielen van de grond zijn, moet iedereen van de machine worden gehaald voordat getracht wordt de machine te stabiliseren. Hijskranen, vorkheftrucks en ander geschikt materieel moeten worden gebruikt om de machine te stabiliseren en personen van het platform te halen.

Gevaar voor beknelling en botsing

• Alle machinisten en grondpersoneel moeten een goedge- keurde helm dragen.

• Controleer het werkterrein op vrije ruimte boven, aan de zijkanten van en onder het platform bij het heffen of neer- laten van het platform en bij het rijden.

• Houd alle lichaamsdelen tijdens bedrijf binnen de plat- formleuning.

• Gebruik de giekfuncties, niet de rijfunctie om het platform dicht bij obstakels te plaatsen.

• Laat altijd iemand op de uitkijk staan wanneer u ergens rijdt waar het zicht beperkt is.

• Zorg dat ander personeel tijdens het rijden en zwenken op minstens 1,8 m (6 ft) afstand van de machine blijft.

• Beperk de rijsnelheid naargelang van bodemgesteldheid, verkeer, zicht, helling, aanwezigheid van personeel en andere factoren die botsingen of lichamelijk letsel kunnen opleveren.

(16)

• Houd bij alle rijsnelheden rekening met de remafstand.

Wanneer u in de hoge versnelling rijdt, schakel dan naar de lage versnelling alvorens te stoppen. Rijd op hellingen uitsluitend in de lage versnelling.

• Rijd niet in de hoge versnelling in beperkte of nauwe ruim- ten of wanneer u achteruit rijdt.

• Wees steeds uiterst voorzichtig om te voorkomen dat obstakels de bedieningselementen en personen op het platform raken of hinderen.

• Zorg dat gebruikers van andere machines boven en op de grond op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de hoogwerker. Schakel de stroom naar bovenloopkranen uit.

• Waarschuw het personeel niet onder een geheven giek of platform te werken, staan of lopen. Plaats zo nodig barriè- res op de grond.

1.4 SLEPEN, HIJSEN EN VERVOEREN

• Laat nooit personen op het platform toe terwijl de machine gesleept, gehesen of vervoerd wordt.

• Deze machine mag niet gesleept worden, behalve in geval van nood, een defect, een stroomstoring of bij het laden/lossen. Zie het hoofdstuk Noodprocedures in deze handleiding voor slepen in noodgevallen.

• Zorg dat de giek in de opbergstand staat en de draaischijf vergrendeld is alvorens de machine te slepen, hijsen of vervoeren. Er mag zich volstrekt geen gereedschap op het platform bevinden.

• Hijs de machine alleen aan de daarvoor bestemde plaat- sen op de machine. Hijs de machine met materieel dat voldoende capaciteit heeft.

• Zie het hoofdstuk Machinebediening in deze handleiding voor informatie over hijsen.

1.5 VERDERE GEVAREN / VEILIGHEID

• Gebruik de machine niet als aarde bij het lassen.

• Bij het uitvoeren van laswerkzaamheden of metaalverspa- ning, moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om het chassis te beschermen tegen aanraking met spat- ten van het lassen of verspanen.

• Tank niet terwijl de motor van de machine draait.

• Accuvloeistof is uiterst corrosief. Vermijd te allen tijde aan- raking met huid en kleding.

• Laad accu's alleen op in een goed geventileerde ruimte.

(17)

Deze pagina is opzettelijk leeg gelaten.

(18)

HOOFDSTUK 2. VERANTWOORDELIJKHEID VAN GEBRUIKER/VOORBEREIDING EN INSPECTIE VAN MACHINE

2.1 TRAINING VAN HET PERSONEEL

De hoogwerker is een apparaat waarmee personen worden vervoerd; hij mag dus uitsluitend door hiervoor opgeleid per- soneel worden bediend en onderhouden.

Personen onder de invloed van medicijnen of alcohol of die last hebben van aanvallen, duizeligheid of verlies van lichaamsbeheersing mogen deze machine niet bedienen.

Training van machinisten

De training van de machinisten moet het volgende omvatten:

1. Gebruik en beperkingen van het platform- en grondbe- dieningsstation, de noodschakelaars en beveiligingssy- stemen.

2. Bedieningslabels, instructies en waarschuwingen op de machine.

3. Regels van de werkgever en overheidsvoorschriften.

4. Gebruik van goedgekeurde valbescherming.

5. Voldoende kennis van de mechanische werking van de machine om een storing of mogelijke storing te herken- nen.

6. De veiligste wijze om de machine te bedienen in de buurt van hoge obstakels, ander bewegend materieel, andere obstakels, verzakkingen, kuilen, steile hellingen.

7. Manieren om de gevaren van onbeschermde elektrische geleiders te voorkomen.

8. Specifieke eisen voor het werk of voor toepassing van de machine.

Toezicht op training

De training moet onder toezicht van een bevoegd persoon plaatsvinden in een open ruimte zonder obstakels tot de trai- nee heeft geleerd een machine veilig te besturen en te bedie- nen.

Verantwoordelijkheid van de machinist

De machinist moet erop worden gewezen dat hij/zij ervoor verantwoordelijk is en dat hij/zij gemachtigd is om de machine stop te zetten in geval van storing of een andere onveilige situatie veroorzaakt door de machine of het werk- terrein.

(19)

2.2 VOORBEREIDING, INSPECTIE EN ONDERHOUD

De volgende tabel bevat de door JLG Industries, Inc. vereiste periodieke inspecties en periodiek onderhoud van de machine. Raadpleeg de plaatselijke verordeningen voor ver- dere vereisten voor hoogwerkers. De inspecties en het onderhoud moeten naar vereiste vaker plaatsvinden als de machine wordt gebruikt onder zware of ongunstige omstan- digheden, als de machine vaker wordt gebruikt of als de machine wordt gebruikt voor zware toepassingen.

JLG INDUSTRIES, INC. ERKENT IEMAND DIE DE JLG SERVICE TRAI- NING SCHOOL VOOR HET BETREFFENDE MODEL VAN HET JLG-PRO- DUCT MET SUCCES HEEFT DOORLOPEN ALS EEN DOOR DE FABRIEK BEVOEGD MONTEUR.

(20)

Tabel 2-1. Inspectie- en onderhoudstabel

Type Frequentie Voornaamste

verantwoordelijkheid

Kwalificatie

voor service Referentie Inspectie vóór het starten Iedere dag voor gebruik; of

wanneer een andere machinist de bediening overneemt.

Gebruiker of machinist

Gebruiker of machinist

Bedienings- en veiligheids- handleiding

Inspectie vóór aflevering (zie opmerking)

Vóór elke aflevering bij verkoop, lease of verhuur.

Eigenaar, dealer of gebruiker

Bevoegd monteur van JLG

Service- en onderhouds- handleiding en toepasselijk inspectieformulier van JLG Regelmatige inspectie

(zie opmerking)

In gebruik gedurende 3 maanden of 150 uur, wat het eerste komt;

of

buiten gebruik gedurende meer dan 3 maanden;

of

tweedehands gekocht.

Eigenaar, dealer of gebruiker

Bevoegd monteur van JLG

Service- en onderhouds- handleiding en toepasselijk inspectieformulier van JLG

Jaarlijkse inspectie van de machine (zie opmerking)

Jaarlijks, niet meer dan 13 maanden na de datum van de vorige inspectie.

Eigenaar, dealer of gebruiker

Door de fabriek bevoegd monteur (aanbevolen)

Service- en onderhouds- handleiding en toepasselijk inspectieformulier van JLG Preventief onderhoud Met intervallen zoals opgegeven in

de service- en onderhoudshandleiding.

Eigenaar, dealer of gebruiker

Bevoegd monteur van JLG

Service- en onderhouds- handleiding

OPMERKING: Inspectieformulieren zijn verkrijgbaar bij JLG. Gebruik de service- en onderhoudshandleiding om inspecties uit te voeren.

(21)

Inspectie vóór het starten

De inspectie vóór het starten moet alle volgende punten omvatten:

1. Zindelijkheid – Controleer alle oppervlakken op lekken (olie, brandstof of accuvloeistof) en op vreemde voor- werpen. Meld alle lekken aan het betreffende onder- houdspersoneel.

2. Constructie – Controleer de machineconstructie op deuken, beschadigingen, scheurtjes in lasnaden of moedermateriaal en andere onregelmatigheden.

3. Stickers en plaatjes – Controleer of deze allemaal schoon en leesbaar zijn. Verzeker u ervan dat er geen stickers of plaatjes ontbreken. Zorg dat alle onleesbare stickers en plaatjes schoongemaakt of vervangen wor- den.

4. Bedienings- en veiligheidshandleidingen – Zorg dat een exemplaar van de bedienings- en veiligheidshand- leiding zich in de weerbestendige opbergdoos bevindt.

5. Inspectieronde – Zie Figuur 2-1. t/m Figuur 2-4.

6. Accu – Opladen wanneer nodig.

7. Brandstof (Machines met verbrandingsmotor) – Voeg de juiste brandstof toe wanneer nodig.

8. Motorolievoorraad – Controleer of het motoroliepeil tot het merkteken “Vol” op de peilstok reikt en de vuldop vastzit.

9. Hydrauliekolie – Controleer het hydrauliekoliepeil. Zorg dat hydrauliekolie wordt bijgevuld wanneer nodig.

10. Functiecontrole – Wanneer de inspectieronde is vol- tooid, moet een functiecontrole van alle systemen wor- den uitgevoerd op een plaats waar zich geen obstakels op of boven de grond bevinden. Zie Hoofdstuk 4 voor specifieke instructies.

ALS DE MACHINE NIET GOED WERKT, MOET DEZE ONMIDDELLIJK WORDEN UITGEZET! MELD HET PROBLEEM AAN HET BETREFFENDE ONDERHOUDSPERSONEEL. BEDIEN DE MACHINE PAS WANNEER HIJ HIERVOOR VEILIG IS VERKLAARD.

Scheurtjes in moedermateriaal Gescheurde lasnaad

(22)

Functiecontrole

Voer de functiecontrole als volgt uit:

1. Vanaf het grondbedieningspaneel zonder lading op het platform:

a. Controleer of alle beschermkappen die de schake- laars of sloten beschermen zijn aangebracht.

b. Bedien alle functies en controleer alle afslag- en uit- schakelaars.

c. Controleer de hulpvoeding (of handbediend dalen).

d. Verzeker u ervan dat alle machinefuncties uitge- schakeld worden wanneer de noodstopknop geac- tiveerd wordt.

2. Vanaf de platformbedieningsconsole:

a. Verzeker u ervan dat de bedieningsconsole stevig op de juiste plaats vastzit.

b. Controleer of alle beschermkappen die de schake- laars of sloten beschermen zijn aangebracht.

c. Bedien alle functies en controleer alle afslag- en uit- schakelaars.

d. Overtuig u ervan dat alle machinefuncties uitge- schakeld worden wanneer de noodstopknop wordt ingedrukt.

3. Met het platform in de transportstand (opbergstand):

a. Rijd de machine op een helling, niet hoger dan de nominale hellingshoek, en stop om te controleren of de remmen de machine tegenhouden.

b. Controleer of het scheefstandalarm werkt.

(23)

Figuur 2-1. Dagelijkse inspectieronde - Blad 1 van 4

(24)

ALGEMEEN

Begin de inspectieronde bij item 1, zoals aangegeven in het schema. Ga naar rechts (van boven gezien tegen de klok in) en controleer elk item achtereenvolgens op de condities die in de volgende checklist worden genoemd.

OM MOGELIJK LETSEL TE VOORKOMEN, DIENT U ERVOOR TE ZORGEN DAT DE MACHINE IS UITGESCHAKELD.

OM ONGEVALLEN TE VOORKOMEN, MAG EEN MACHINE NIET BEDIEND WORDEN VOORDAT ALLE DEFECTEN ZIJN VERHOLPEN.

OPMERKING BIJ INSPECTIE: Controleer bij alle componen- ten of er geen losse of ontbrekende onderdelen zijn, of ze goed vastzitten en of er naast alle andere genoemde criteria geen zichtbare schade, lekkage of overmatige slijtage is.

1. Chassisplatform achter - Platform schoon en vrij van vet en olie; platformtreden op hun plaats en onbe- schadigd.

2. Platformtoegangsladder - Zie opmerking bij inspec- tie.

3. Askrik/schakelaars voor verlenging - Zie opmerking bij inspectie; stickers aanwezig en leesbaar.

4. Alle hydraulische cilinders - Geen zichtbare bescha- diging; scharnierpennen en hydrauliekslangen onbe- schadigd, geen lekkage.

5. Spoorstang en stuurstangenstelsel - Geen losse, verbogen of ontbrekende onderdelen, geen zichtbare beschadiging; spoorstanguiteinden onbeschadigd.

6. Platform - Zie opmerking bij inspectie. Voetschake- laar in goede staat; niet gewijzigd, uitgeschakeld of geblokkeerd. Vergrendeling toegangshek werkt naar behoren. Intercom zit goed vast en werkt naar beho- ren.

7. Platformbedieningsconsole - Schakelaars en rege- laars zitten goed vast; geen losse of ontbrekende onderdelen; plaatjes met informatie en bedieningsin- structies op hun plaats en leesbaar; regelaars en schakelaars gaan terug naar neutraal; aanduidingen bij bedieningselementen leesbaar. Capaciteitsindica- tor zit goed vast; geen zichtbare beschadiging; werkt naar behoren.

8. Uitschuifbare as - Zie opmerking bij inspectie. Kabel- kanaal en hydraulische slangen zitten goed vast en zijn onbeschadigd; geen tekenen van lekkage.

Figuur 2-2. Dagelijkse inspectieronde - Blad 2 van 4

(25)

9. Aandrijfnaaf, aandrijfmotor en rijremmen - Zie opmerking bij inspectie.

10. Stuur/aandrijfwiel met band - Goed vastgezet; geen losse of ontbrekende wielmoeren; geen zichtbare beschadiging.

11. Slang- en kabelafschermingen/klemmen - Zie opmerking bij inspectie.

12. Kabelkanaal - Zie opmerking bij inspectie.

13. Geluiddemper en uitlaatsysteem - Zie opmerking bij inspectie.

14. Motorluchtfilter - Element schoon. Zie opmerking bij inspectie.

15. Motorolievoorraad - Merkteken “Vol” op peilstok;

vuldop vast.

16. Kap en vergrendelingen - Alle kappen, luiken en vergrendelingen functioneren; zie opmerking bij inspectie.

17. Regelkleppenruimte - Zie opmerking bij inspectie.

18. Grondbediening - Schakelaars en regelaars werken;

geen zichtbare beschadiging; plaatjes zitten vast en zijn leesbaar.

19. Askrik/schakelaars voor verlenging - Zie opmerking bij inspectie; stickers aanwezig en leesbaar.

20. Scharnierpen hoofdgiek - Zie opmerking bij inspectie.

21. Kleppen en pomp voor handbediend dalen - Klephendels en pomphendel zitten goed vast.

Instructieplaatjes aanwezig en leesbaar.

22. Draaischijfvergrendeling - Functioneert. Zie opmerking bij inspectie.

23. Accu - Juist elektrolytpeil; kabels zitten vast; geen zichtbare beschadiging of corrosie.

24. Draaischijflager en rondsel - Zie opmerking bij inspectie. Geen tekenen van losse bouten of losheid tussen lager en constructie.

Figuur 2-3. Dagelijkse inspectieronde - Blad 3 van 4

(26)

25. Giekafslagschakelaars - Goed vastgezet; geen beschadiging aan nokken of schakelaar; nokken vrij van overtollig vuil en vet.

26. Gieksegmenten - Geen zichtbare beschadigingen;

slijtplaten vast; stelmoeren giekketting vast en onbeschadigd; hef- en in- en uitschuifcilinders - assen aan stangeinde en kopeinde goed vastgezet; geen tekenen van lekkage; tekenen van goede smering.

27. Hydrauliekolievoorraad - Aanbevolen oliepeil.

(Controleer het peil met koude olie, het systeem uitgeschakeld, de machine in de opbergstand.) Dop aanwezig en vastgezet.

28. Oliefilterhuis - Zie opmerking bij inspectie.

29. Ontluchter van hydrauliekolie - Element aanwezig;

niet verstopt; geen tekenen van overlopen.

30. Brandstofvoorraad - Brandstofvuldop zit vast. Tank - Zie opmerking bij inspectie.

31. Scharnierpennen platform en bevestigingspennen nevencilinder - Zie opmerking bij inspectie.

32. Chassis - Geen zichtbare beschadiging; geen losse of ontbrekende bevestigingsmiddelen (boven en onder).

Figuur 2-4. Dagelijkse inspectieronde - Blad 4 van 4

(27)

2.3 DAGELIJKSE FUNCTIECONTROLE

Een functiecontrole van alle systemen (onbelast) moet worden uitgevoerd wanneer de inspectieronde is voltooid, op een plaats waar zich geen obstakels op en boven de grond bevinden.

Eerst worden op het grondbedieningsstation alle functies gecontroleerd die door deze bedieningselementen worden bestuurd. Dan worden op het platformbedieningsstation alle functies gecontroleerd die door de bedieningselementen op het platform worden bestuurd.

OM ERNSTIG LETSEL TE VOORKOMEN, MAG DE MACHINE NIET GEBRUIKT WORDEN ALS BEDIENINGSHENDELS OF TUIMELSCHAKE- LAARS DIE DE BEWEGING VAN HET PLATFORM BESTUREN NIET NAAR DE STAND “UIT” TERUGGAAN WANNEER ZE WORDEN LOSGELATEN.

VOORKOM EEN BOTSING EN LETSEL ALS HET PLATFORM NIET STOPT WANNEER EEN BEDIENINGSSCHAKELAAR OF HENDEL WORDT LOS- GELATEN, DOOR UW VOET VAN DE VOETSCHAKELAAR TE HALEN OF DE MACHINE MET DE NOODSTOPSCHAKELAAR TE STOPPEN.

Asverlengingssysteem

BRENG SLECHTS ÉÉN KRIKCILINDER TEGELIJKERTIJD OMHOOG WANNEER HET CHASSIS MOET WORDEN GEHEVEN OM HET ASVER- LENGINGSSYSTEEM TE BEDIENEN. BRENG BEIDE CILINDERS NIET TEGELIJKERTIJD OMHOOG, OMDAT HIERDOOR DE MACHINE INSTA- BIEL WORDT.

1. Activeer het hydraulische systeem van de machine vanaf de grondbediening.

2. Zet de krikcilinderschakelaar op de as in de stand OMLAAG en houd deze vast tot de wielen van de grond komen.

3. Verwijder de borgpen van de linker spoorstang.

4. Zet de schakelaar voor uit/inschuiven van de vooras op uitschuiven tot de linker as volledig is uitgeschoven. De witte band op de asbalk moet volledig zichtbaar zijn om zo de volledige asverlenging aan te geven. Breng de borgpen van de linker spoorstang aan.

5. Verwijder de borgpen van de rechter spoorstang.

6. Zet de schakelaar voor uit/inschuiven van de vooras op uitschuiven tot de rechter as volledig is uitgeschoven.

De witte band op de asbalk moet volledig zichtbaar zijn om zo de volledige asverlenging aan te geven. Breng de borgpen van de rechter spoorstang aan.

7. Zet de krikcilinderschakelaar op OMHOOG om de wie- len van de machine neer te laten.

8. Controleer of het indicatorlampje ASSEN INGESTELD, brandt.

9. Herhaal de stappen (2) t/m (8) voor de achteras.

(28)

Asinschuifsysteem

1. Activeer het hydraulische systeem van de machine vanaf de grondbediening.

2. Zet de krikcilinderschakelaar op de as in de stand OMLAAG en houd deze vast tot de wielen van de grond komen.

3. Verwijder de borgpen van de linker spoorstang.

4. Zet de schakelaar voor uit/inschuiven van de vooras op inschuiven tot de linker as volledig is ingeschoven.

Breng de borgpen van de linker spoorstang aan.

5. Verwijder de borgpen van de rechter spoorstang.

6. Zet de schakelaar voor uit/inschuiven van de vooras op inschuiven tot de rechter as volledig is ingeschoven.

Breng de borgpen van de rechter spoorstang aan.

7. Zet de krikcilinderschakelaar op OMHOOG om de wielen van de machine neer te laten.

8. Herhaal de stappen (2) t/m (7) voor de achteras.

Afslagen en beperkingen van functies

1. Vergrendeling toegangshek platform

De motor kan pas worden gestart als het platformtoe- gangshek gesloten en vergrendeld is.

2. Zwenkafslag

Bij ingeschoven assen kan de giek alleen tussen de aangedreven wielen zwenken.

3. In/uitschuifafslag torengiek

Bij ingeschoven assen kan de torengiek niet worden in- of uitgeschoven. Alleen de hoofdgiek kan worden in- of uitgeschoven.

PROBEER NIET BIJ INGESCHOVEN ASSEN EN UITGESCHOVEN HOOFDGIEK DIE AS TE HEFFEN OF UIT TE SCHUIVEN WAAROVER DE HOOFDGIEK IS UITGESCHOVEN. SCHUIF DE HOOFDGIEK IN VOORDAT DE AS WORDT GEHEVEN EN UITGESCHOVEN.

(29)

4. Horizontaalafslag torengiek

Wanneer de torengiek boven de horizontale stand wordt geheven, worden de hoge versnelling en de 2e versnel- ling uitgeschakeld. Wanneer de torengiek boven de horizontale stand is, worden door het selecteren van RIJDEN of HOOFDGIEK HEFFEN tevens de HOGE TOERENTALLEN voor de functies TORENGIEK HEFFEN en TORENGIEK IN/UITSCHUIVEN uitgeschakeld, gaat de RIJFUNCTIE automatisch over op de kruipstand en worden HOGE MOTORTOERENTALLEN uitgeschakeld, behalve wanneer de opmerking in stap (9) geldt.

5. Assen/Askrikafslag

Voor het inschuiven van de assen of het bedienen van de askrikken moet de grondbediening worden geselec- teerd en moeten de gieken onder de horizontale stand en tussen de aangedreven wielen staan.

6. Kantelafslag bij 5°

Wanneer de machine op een helling van 5° staat, wordt de 2e versnelling uitgeschakeld, ongeacht de stand van de torengiek. Als de torengiek boven de horizontale stand staat en de machine op een helling van 5° staat, wordt tevens de rijfunctie uitgeschakeld en gaan alle andere functies automatisch over op de kruipsnelheid.

7. Torengiekafslagen

De in/uitschuiffunctie van de torengiek en de heffunctie van de hoofdgiek worden uitgeschakeld tenzij de toren- giek volledig omhoog staat. De neerlatenfunctie van de torengiek wordt uitgeschakeld tenzij de torengiek volle- dig is ingeschoven en de hoofdgiek volledig is neergela- ten.

8. Hefafslag hoofdgiek

Wanneer de hoofdgiek wordt geheven, gaat bij 18° vóór het einde van een hefcilinderslag de hefsnelheid auto- matisch over op de kruipsnelheid.

9. Hefafslag en in/uitschuifafslag torengiek

Wanneer de torengiek wordt geheven of neergelaten of wordt uitgeschoven of ingeschoven, wordt het hoge motortoerental geactiveerd bij een volledige slag van de regelaar. Deze voorziening kan bij de platformbediening worden uitgeschakeld met de schakelaar voor HOOG TOERENTAL.

10. Hulpvoeding

Wanneer de hulpvoeding is geactiveerd, werkt de kruip- snelheidsfunctie niet. Als de motor draait en de hulpvoe- ding geactiveerd is, wordt tevens de motor uitgescha- keld. Hierdoor kan de machinist de functiesnelheden niet verhogen.

(30)

Torengiekvolgorde

1. Plaats de machine op vlakke grond met de torengiek in de opbergstand. Zoek de schakelaar van de hydrauli- sche klep naast de hefcilinder van de torengiek aan het onderste uiteinde (achter) van de vaste torengiek.

2. Controleer visueel de twee kleppen in de draaischijf om zeker te zijn dat de plunjers volledig zijn uitgeschoven

.

ZIJAANZICHT: HOOFDGIEK- EN TORENGIEKBEVESTIGING

BOVENAANZICHT: GIEKBEVESTIGING AAN DRAAISCHIJF

(31)

OPMERKING: Als de plunjer niet geheel is uitgeschoven, dient u contact op te nemen met een bevoegd servicemon- teur om deze toestand verder te bespreken alvo- rens de machine te bedienen.

3. Probeer de torengiek uit te schuiven.

OPMERKING: De giek mag niet uitschuiven en het rode controle- lampje in het grondbedieningspaneel moet bran- den. Als het lampje niet gaat branden, dient u contact op te nemen met een bevoegd servicemon- teur om deze toestand verder te bespreken alvo- rens de machine te bedienen.

4. Probeer de hoofdgiek te heffen.

OPMERKING: De giek mag niet omhooggaan en het rode contro- lelampje in het grondbedieningspaneel moet bran- den. Als het lampje niet gaat branden, dient u contact op te nemen met een bevoegd servicemon- teur om deze toestand verder te bespreken alvo- rens de machine te bedienen.

5. Probeer om het vaste torengieksegment omlaag te brengen terwijl de uitschuifbare torengiek is uitgescho- ven.

OPMERKING: De vaste torengiek mag niet omlaaggaan en het rode controlelampje in het grondbedieningspaneel moet branden. Als het lampje niet gaat branden, dient u contact op te nemen met een bevoegd ser- vicemonteur om deze toestand verder te bespreken alvorens de machine te bedienen.

6. Schuif de torengiek helemaal in. Hef de hoofdgiek enkele feet (60-90 cm). Probeer de torengiek neer te laten.

OPMERKING: De torengiek mag omlaaggaan en het rode contro- lelampje in het grondbedieningspaneel moet bran- den. Als het lampje niet gaat branden, dient u contact op te nemen met een bevoegd servicemon- teur om deze toestand verder te bespreken alvo- rens de machine te bedienen.

Heffen-/neerlaten- en zwenksystemen torengiek

Hef de torengiek, laat deze weer neer en zwenk vervolgens de torengiek naar LINKS en RECHTS zover als de zwenkaf- slag dit toelaat. Doe dit verschillende malen. Controleer of het stijgen en zwenken soepel verloopt.

In/uitschuifsysteem torengiek

Schuif de torengiek diverse malen in en uit op verschillende hoogten. Controleer of het in- en uitschuiven soepel werkt.

Heffen-/neerlatensysteem hoofdgiek

Breng de hoofdgiek enkele malen omhoog en omlaag. Con- troleer of alles soepel werkt.

In/uitschuifsysteem hoofdgiek

Schuif de hoofdgiek diverse malen in en uit op verschillende hoogten. Controleer of het in- en uitschuiven soepel werkt.

(32)

Rechtzetsystemen platform

Controleer bij het omhoog en omlaag brengen van de giek of het systeem dat het platform automatisch rechtzet functio- neert.

Controleer of het systeem waarmee het platform wordt recht- gezet, goed werkt.

Draaimechanisme platform

Controleer het draaimechanisme op soepele werking en controleer of het platform naar beide kanten 90 graden vanaf de middellijn van de giek draait.

Aandrijfsysteem

Rijd met de machine voor- en achteruit; controleer of het systeem goed werkt.

Besturingssysteem

Stuur de machine naar links en rechts; controleer of het systeem goed werkt.

Voetschakelaar

DE VOETSCHAKELAAR MOET ZO WORDEN AFGESTELD DAT DE FUNC- TIES WERKEN WANNEER HET PEDAAL ONGEVEER HALVERWEGE WORDT INGEDRUKT. ALS DE SCHAKELAAR WERKT BINNEN DE LAAT- STE 6 MM (1/4 INCH) VAN DE INDRUKAFSTAND (AAN DE BOVEN- OF ONDERKANT), MOET DEZE WORDEN BIJGESTELD.

1. Activeer het hydraulische systeem. Activeer de voet- schakelaar. Bedien de uitschuiffunctie van de torengiek en houd de regelaar vast. Haal uw voet van de voet- schakelaar; de beweging moet stoppen. Als dit niet gebeurt, moet u de machine uitschakelen en een bevoegd servicemonteur waarschuwen.

2. Bedien terwijl het hydraulische systeem en de voetscha- kelaar zijn geactiveerd de heffunctie van de hoofdgiek en houd de regelaar vast. Haal uw voet van de voet- schakelaar; de beweging moet stoppen. Als dit niet gebeurt, moet u de machine uitschakelen en een bevoegd servicemonteur waarschuwen.

3. Plaats uw voet op de voetschakelaar terwijl de hydrauli- sche kracht is uitgeschakeld. Probeer de motor te star- ten. De motor mag niet aanslaan wanneer de voetschakelaar is ingeschakeld. Als de startmotor aan- slaat of de motor gaat draaien, moet u de machine uitschakelen en een bevoegd servicemonteur waar- schuwen.

(33)

Hulpvoeding

Bedien alle functieschakelaars of regelaars (bijv. in/uitschui- ven, heffen en zwenken) om u ervan te verzekeren dat ze in beide richtingen werken met de hulpvoeding in plaats van voeding van de motor.

Grondbedieningsstation

Zet de keuzeschakelaar GROND/PLATFORM op GROND.

Start de motor. De bedieningselementen op het platform mogen niet werken.

(34)

HOOFDSTUK 3. BEDIENINGSELEMENTEN EN CONTROLELAMPJES VAN DE MACHINE 3.1 ALGEMEEN

DE FABRIKANT HEEFT GEEN RECHTSTREEKS TOEZICHT OP DE TOE- PASSING EN BEDIENING VAN DE MACHINE. DE GEBRUIKER EN MACHI- NIST ZIJN VERANTWOORDELIJK VOOR HET VOLGEN VAN GOEDE VEILIGHEIDSPROCEDURES.

Dit hoofdstuk geeft de nodige informatie om de bedienings- functies te kunnen begrijpen.

3.2 BEDIENINGSELEMENTEN EN INDICATORS

Het model 150HAX is uitgerust met bedieningspanelen die symbolen en woorden bevatten om de bedienings- functies aan te geven. Op sommige machines bevatten de bedieningspanelen alleen symbolen.

OPMERKING: Het grondbedieningsstation bestaat uit twee delen, het vaste grondbedieningspaneel en de verplaats- bare grondafstandsbedieningskast. De afstandsbe- dieningskast kan van het grondbedieningsstation worden verwijderd en is met de machine verbonden via een 15 m (50 ft) lange kabel. Zo kan de machi- nist de platformbewegingen op afstand van de machine regelen en een beter zicht hebben op de platformlocatie.

Grondbedieningspaneel

BEDIEN DE MACHINE NIET VANAF HET GRONDBEDIENINGSSTATION TERWIJL ER PERSONEN OP HET PLATFORM ZIJN, BEHALVE IN NOOD- GEVALLEN.

VOER VÓÓR HET WERK ZO VEEL MOGELIJK CONTROLES EN INSPEC- TIES VANAF HET GRONDBEDIENINGSSTATION UIT.

OPMERKING: Wanneer de machine wordt uitgeschakeld, moet de hoofdschakelaar in de stand UIT worden gezet om te voorkomen dat de accu leegraakt en de contact- punten inbranden.

1. Hoofdschakelaar (vóór S/N 46291)

Een sleutelschakelaar met twee standen zorgt voor elek- trische stroom naar de ONTSTEKINGSINSCHAKELRE- LAIS, de NOODSTOPSCHAKELAAR en de KEUZE- SCHAKELAAR PLATFORM/GROND wanneer deze in de stand AAN staat.

(35)

2. Keuzeschakelaar Platform/Grond

Een keuzeschakelaar “Platform/Grond” met drie stan- den (middelste stand uit) levert voeding aan de bedie- ningselementen op het platformbedieningsconsole wanneer deze op “Platform” staat. Wanneer de schake- laar in de stand “Grond” staat, is de voeding naar de bedieningselementen op het platformbedieningsstation uitgeschakeld en kunnen alleen de bedieningselemen- ten op het grondbedieningspaneel en de afstandbedie- ningskast worden gebruikt.

OPMERKING: Wanneer de keuzeschakelaar Platform/Grond in de middelste stand staat, is de voeding naar beide bedieningsstations uitgeschakeld.

3. Indicatorlampje voor ingestelde assen

Het indicatorlampje Assen ingesteld licht op wanneer de assen volledig zijn uitgeschoven en op hun plaats zijn vergrendeld.

4. Stroomonderbreker voor hoog motortoerental

Met een tuimelschakelaar (drukknop) wordt de stroom- onderbreker van 30 ampère teruggezet en onderbroken stroom naar de functie hoog motortoerental hersteld wanneer deze wordt ingedrukt.

5. Urenteller

Een URENTELLER registreert het aantal bedrijfsuren van de motor.

6. Voltmeter

Wanneer het contact in de stand AAN staat en de motor nog niet is gestart, geeft de VOLTMETER de toestand van de accu aan. Bij draaiende motor geeft de VOLTME- TER de uitgangsspanning van de dynamo aan.

Normale waarden voor de voltmeter zijn 12-14 volt bij een goed geladen accu of een accu die wordt opgela- den.

7. Oliedrukmeter

Een OLIEDRUKMETER geeft een indicatie van de druk in het motorsmeersysteem.

8. Watertemperatuurmeter

Een WATERTEMPERATUURMETER geeft een indicatie van de koelvloeistoftemperatuur in de motor.

9. Controlelampje naderingsschakelaar torengiek

Hiermee wordt aangegeven dat de grondbedienings- functieschakelaar torengiek neerlaten of hoofdgiek neer- laten of in/uitschuiven wordt gekozen terwijl de torengiek of hoofdgiek zich buiten het toelaatbare werk- bereik bevindt. Raadpleeg de dagelijkse functiecontrole Torengiekvolgorde in hoofdstuk 2.

(36)

Figuur 3-1. Grondbedieningspaneel - Blad 1 van 3

1. Hoofdschakelaar

2. Keuzeschakelaar Platform/Grond 3. Indicator assen ingesteld 4. Stroomonderbreker voor hoog

motortoerental 5. Urenteller 6. Voltmeter 7. Oliedrukmeter 8. Watertemperatuurmeter

HOOFDSCHA-

KELAAR SELECTEREN

ASSEN INGESTELD

STROOMONDERBRE- KER VOOR HOOG MOTORTOERENTAL

vóór S/N 46291

(37)

Figuur 3-2. Grondbedieningspaneel - Blad 2 van 3 1. n.v.t.

2. Keuzeschakelaar Platform/Grond 3. Indicator assen ingesteld 4. Stroomonderbreker voor hoog

motortoerental 5. Urenteller 6. Voltmeter 7. Oliedrukmeter 8. Watertemperatuurmeter

S/N 46291 tot 61098

(38)

Figuur 3-3. Grondbedieningspaneel - Blad 3 van 3 1. n.v.t.

2. Keuzeschakelaar Platform/Grond.

3. Indicator assen ingesteld

4. Stroomonderbreker voor hoog motortoerental 5. Urenteller

6. Voltmeter 7. Oliedrukmeter 8. Watertemperatuurmeter

9. Controlelampje naderingsschakelaar torengiek

S/N 61098 tot heden

(39)

Grondafstandsbedieningskast

OPMERKING:De functieactiveringsschakelaar, indien aanwezig, moet ingedrukt worden gehouden om de hoofdgiek in en uit te schuiven, de torengiek te heffen, te zwenken, de hoofdgiek te heffen, de jib te heffen, het automatisch rechtzetten van het platform op te heffen en het platform te draaien.

1. Hulpvoedingsschakelaar

Door inschakelen van de hulpvoedingsschakelaar (tui- melschakelaar) wordt de elektrisch bediende hydrauli- sche hulppomp geactiveerd. (De schakelaar moet ingeschakeld blijven zolang de hulppomp wordt gebruikt.)

a. De hulppomp zorgt voor voldoende oliestroom om de basisfuncties van de machine te laten werken als de hoofdpomp of motor tijdens bedrijf uitvalt. De hulppomp zorgt ervoor dat de heffen-/neerlaten-, in/

uitschuif- en zwenkfuncties van de giek en het rechtzetten van het platform blijven werken.

b. Deze functies werken wel langzamer dan normaal, aangezien de hydrauliekolie minder krachtig stroomt.

OPMERKING: Wanneer de machine met hulpvoeding werkt, mag er niet meer dan één functie tegelijk worden

gebruikt. Bij gelijktijdige bediening kan de 12-volt motor van de hulppomp overbelast worden.

c. ZET DE KEUZESCHAKELAAR “PLATFORM/

GROND” OP “GROND”.

d. Zet de HOOFDSCHAKELAAR in de stand AAN.

e. Bedien de desbetreffende schakelaar voor de gewenste functie en houd deze vast.

f. Zet de HULPVOEDINGSSCHAKELAAR AAN en houd deze vast.

g. Laat de HULPVOEDINGSSCHAKELAAR en de GEKOZEN BEDIENINGSSCHAKELAAR los.

h. Zet de HOOFDSCHAKELAAR in de stand UIT.

OM ERNSTIG LETSEL TE VOORKOMEN, MAG DE MACHINE NIET GEBRUIKT WORDEN ALS BEDIENINGSHENDELS OF TUIMELSCHAKE- LAARS DIE DE BEWEGING VAN HET PLATFORM BESTUREN NIET NAAR DE STAND “UIT” TERUGGAAN WANNEER ZE WORDEN LOSGELATEN.

2. Schakelaar voor platformrotatie

Een bedieningsschakelaar met drie standen, die naar rechts of links kan worden gezet om het platform te draaien.

(40)

Figuur 3-4. Grondafstandsbedieningskast

1. Hulpvoeding 2. Platform draaien 3. Platform rechtzetten 4. Starten

5. Kruipsnelheid 6. Noodstop

7. Hoofdgiek in/uitschuiven 8. Zwenken

9. Torengiek in/uitschuiven 10. Torengiek heffen/neerlaten 11. Hoofdgiek heffen/neerlaten

12. Kleppen voor handbediend dalen (niet afgebeeld) 13. Functie activeren

14. Indicator overbelasting platform

(41)

3. Schakelaar “Platform rechtzetten”

Met de bedieningsschakelaar “Platform rechtzetten” kan de machinist handmatig het platform horizontaal zetten.

4. Startschakelaar

Een momentschakelaar (drukknop) die, na te zijn inge- drukt, elektrische stroom aan het startrelais levert wan- neer de HOOFDSCHAKELAAR en de ONTSTEKINGS-/

NOODSTOPSCHAKELAAR in de stand AAN staan.

5. Kruipsnelheidsschakelaar

Met de kruipsnelheidsschakelaar op AAN kan de machi- nist voor de machinefuncties een lagere snelheid kie- zen.

6. Noodstopknop

De NOODSTOPKNOP zorgt voor elektrische stroom van de ONTSTEKINGSINSCHAKELRELAIS naar de START- KNOP wanneer de knop is uitgetrokken en de HOOFD- SCHAKELAAR in de stand AAN staat. Wanneer de knop is ingedrukt, is de voeding naar de machine uitgescha- keld.

7. Regelaar Hoofdgiek in/uitschuiven

Met de in/uitschuifregelaar wordt de hoofdgiek in- of uit- geschoven wanneer deze op “In” of “Uit” wordt gezet.

8. Zwenkregelaar

Met de zwenkregelaar kan de draaischijf continu 360°

worden gedraaid. Om het zwenken te activeren, wordt de regelaar naar links of rechts gezet en vastgehouden.

OPMERKING: De regelaars en schakelaars waarmee de platform- bewegingen worden geregeld, gaan automatisch terug naar de middelste stand (uit) wanneer ze wor- den losgelaten.

9. Regelaar Torengiek in/uitschuiven

Met de in/uitschuifregelaar wordt de torengiek in- of uit- geschoven wanneer deze op “In” of “Uit” wordt gezet.

10. Regelaar Torengiek heffen/neerlaten

Met de hefregelaar wordt de torengiek geheven of neer- gelaten wanneer deze omhoog of omlaag wordt gezet.

(42)

11. Regelaar Hoofdgiek heffen/neerlaten

Met de hefregelaar wordt de hoofdgiek geheven of neer- gelaten wanneer deze omhoog of omlaag wordt gezet.

12. Kleppen voor handbediend dalen

De kleppen voor handbediend dalen bevinden zich linksvoor op de machinedraaischijf. De kleppen voor handbediend dalen moeten in geval van totale stroom- uitval worden gebruikt om het werkplatform in noodge- vallen omlaag te brengen. De kleppen werken in combinatie met de zwaartekracht om de torengiek in te schuiven en de hoofdgiek omlaag te brengen. Raad- pleeg hoofdstuk 6 voor een volledige beschrijving van de systemen voor handbediend dalen met hun toepas- sing en werking.

13. Functie activeren.

Wanneer de motor draait, moet de activeringsschake- laar omlaag worden gehouden om alle bedieningsfunc- ties van de giek te activeren.

14. Overbelasting platform (indien aanwezig).

Duidt op overbelasting van het platform.

(43)

Platformbedieningsstation

1. Schakelaar “Platform rechtzetten”

Met de bedieningsschakelaar Platform rechtzetten kan de machinist eventuele verschillen in het automatische rechtzetsysteem compenseren door de bedienings- schakelaar omhoog of omlaag te zetten.

2. Rij/stuurregelaar

De RIJ/STUURREGELAAR bedient twee functies: Rijden en achterwielbesturing. Wanneer de bedieningshendel naar voren wordt gezet, wordt vooruitrijden ingescha- keld en wanneer de hendel naar achteren wordt gezet, wordt achteruitrijden ingeschakeld. De tuimelschakelaar boven op de bedieningshendel regelt de stuurfuncties van de achterwielen. Wanneer u links op de tuimelscha- kelaar drukt, stuurt de machine naar links en wanneer u rechts op de tuimelschakelaar drukt, stuurt de machine naar rechts.

BIJ VOORUITRIJDEN EN INGESCHAKELDE ACHTERWIELBESTURING STUREN DE WIELEN TEGENGESTELD AAN DE RIJRICHTING, D.W.Z.

WANNEER U LINKS OP DE TUIMELSCHAKELAAR DRUKT, STUREN DE WIELEN NAAR RECHTS.

3. Regelaar Torengiek in/uitschuiven

Met de in/uitschuifregelaar wordt de torengiek in- of uit- geschoven wanneer deze op “In” of “Uit” wordt gezet.

4. Startknop

De STARTKNOP (drukknop) is een momentschakelaar.

Wanneer de HOOFDSCHAKELAAR op AAN staat en de STARTKNOP wordt ingedrukt, wordt het startrelais van elektrische stroom voorzien.

5. Choke/gloeibougieschakelaar (indien aanwezig) De optionele CHOKE/GLOEIBOUGIESCHAKELAAR wordt gebruikt als hulpmiddel bij koude start. Bij diesel- motoren activeert de schakelaar de gloeibougies in de motor om de dieselbrandstof op te warmen voor een gemakkelijkere start. Bij benzinemotoren activeert de schakelaar de choke om een rijker brandstofmengsel te verkrijgen voor een gemakkelijkere start.

6. Ontstekings-/noodstopknop

Wanneer de ONTSTEKINGS-/NOODSTOPKNOP is uit- getrokken, wordt de startknop van spanning voorzien.

Wanneer de knop wordt ingedrukt in noodgevallen, wordt de voeding naar de machine uitgeschakeld.

(44)

Figuur 3-5. Platformbedieningsstation

1. Schakelaar “Platform rechtzetten”

2. Rij/stuurhendel

3. Hendel Torengiek in/uitschuiven 4. Starten

5. Indicator Choke/gloeibougies 6. Ontstekings-/noodstopschakelaar 7. Hendel Hoofdgiek in/uitschuiven 8. Hendel Torengiek heffen/neerlaten 9. Indicator motorstoring

10. Hendel Hoofdgiek heffen/neerlaten 11. Gebroken ketting

12. Zwenkhendel

13. Indicator assen ingesteld 14. Claxon

15. Stuurschakelaar 16. Capaciteitsindicator 17. Motortoerentalschakelaar 18. Pompvolumeschakelaar 19. Wieltoerentalschakelaar 20. Kruipsnelheidsschakelaar 21. Chassisscheefstandindicator 22. Draaischakelaar

23. Hulpvoedingsschakelaar 24. Indicator overbelasting platform

(45)

7. Regelaar Hoofdgiek in/uitschuiven

Met de in/uitschuifregelaar wordt de hoofdgiek in- of uit- geschoven wanneer deze op “In” of “Uit” wordt gezet.

8. Regelaar Torengiek heffen/neerlaten

Met de hefregelaar wordt de torengiek geheven of neer- gelaten wanneer deze omhoog of omlaag wordt gezet.

9. Indicator motorstoring (indien aanwezig)

De rode indicator MOTORSTORING licht op om de machinist te waarschuwen voor een hoge motorkoel- vloeistoftemperatuur of lage oliedruk.

10. Regelaar Hoofdgiek heffen/neerlaten

Met de hefregelaar wordt de hoofdgiek geheven of neer- gelaten wanneer deze omhoog of omlaag wordt gezet.

11. Gebroken ketting (CE)

De rode indicator GEBROKEN KETTING licht op om de machinist te waarschuwen voor een gebroken uitschuif- ketting in een hoofdgieksegment of een gebroken inschuifketting in een hoofdgieksegment.

12. Zwenkregelaar

Met de zwenkschakelaar kan de draaischijf continu 360°

worden gedraaid wanneer de schakelaar op “Links” of

“Rechts” wordt gezet.

13. Indicator assen ingesteld (groen)

Het groene indicatorlampje Assen ingesteld licht op wanneer de assen volledig zijn uitgeschoven en op hun plaats zijn vergrendeld.

14. Waarschuwingsclaxon

De claxonschakelaar (drukknop) levert elektrische stroom om de waarschuwingsclaxon te activeren wan- neer deze wordt ingedrukt. De claxon wordt ook geacti- veerd door de scheefstandalarmschakelaar wanneer het chassis op een steile helling staat (meer dan 5°).

15. Stuurschakelaar

Met het stuurbedieningselement kan de machine via de voorwielen worden bestuurd. Wanneer de stuurschake- laar naar rechts of links wordt bewogen, wordt de machine in de hiermee overeenkomende richting gestuurd.

(46)

16. Capaciteitsindicator

De capaciteitsindicatormeter bevindt zich in een kast die is bevestigd aan de linkerzijde van de platformbedie- ningsconsole. Deze meter geeft de maximale toelaat- bare platformcapaciteit bij een willekeurige giekhoek en verlenging aan, gebaseerd op de gekleurde streep die zichtbaar is boven op het uitschuifbare gieksegment op het punt waar het uitschuifbare gieksegment de midden- giek binnengaat.

17. Motortoerentalschakelaar

Met de motortoerentalschakelaar, die twee standen heeft, kan de machinist onder bepaalde omstandighe- den hogere motortoerentallen kiezen wanneer deze op HOOG staat. Wanneer de hoofdgiek onder de horizon- tale stand staat, werkt het HOGE MOTORTOERENTAL in combinatie met de functies RIJDEN, TOREN IN/UIT- SCHUIVEN en TORENGIEK HEFFEN. Wanneer de hoofdgiek boven de horizontale stand staat en de des- betreffende bedieningshendel in de uiterste stand staat, werkt het HOGE MOTORTOERENTAL in combinatie met de functies TOREN IN/UITSCHUIVEN en TORENGIEK HEFFEN.

18. Pompvolumeschakelaar

Met de pompvolumeschakelaar, die twee standen heeft, kan de machinist een hoge pompstroomsnelheid kiezen wanneer deze op HOOG staat om de machinefuncties extra snelheid te geven. De pompvolumeschakelaar werkt alleen in de stand HOOG wanneer de hoofdgiek onder de horizontale stand staat.

19. Wieltoerentalschakelaar

Met de wieltoerentalschakelaar, die twee standen heeft, kan de machinist een hoger wielmotortoerental kiezen wanneer deze op HOOG staat en de hoofdgiek onder de horizontale stand staat.

OPMERKING: Machinefunctiesnelheden gaan automatisch over op de kruipsnelheid wanneer de giek boven de horizontale stand wordt geheven.

20. Kruipsnelheidsschakelaar

Met de kruipsnelheidsschakelaar op AAN kan de machi- nist voor de machinefuncties een lagere snelheid kie- zen.

(47)

21. Waarschuwingslampje (rood)

chassisscheefstandindicator (scheefstandalarm) Een waarschuwingslampje op het bedieningspaneel dat gaat branden wanneer het chassis op een steile helling staat.

WANNEER HET SCHEEFSTANDALARM BRANDT TERWIJL DE GIEK GEHEVEN OF UITGESCHOVEN IS, MOET DE GIEK WORDEN INGESCHO- VEN EN HET PLATFORM TOT BIJ DE GROND WORDEN NEERGELATEN.

PLAATS DE MACHINE VERVOLGENS HORIZONTAAL ALVORENS DE GIEK UIT TE SCHUIVEN OF TE HEFFEN.

DE TUIMELSCHAKELAARS OF BEDIENINGSHENDELS WAARMEE DE PLATFORMBEWEGINGEN WORDEN GEREGELD, GAAN AUTOMATISCH TERUG NAAR DE MIDDELSTE STAND (UIT) WANNEER ZE WORDEN LOSGELATEN.

OM ERNSTIG LETSEL TE VOORKOMEN, MAG DE MACHINE NIET GEBRUIKT WORDEN ALS BEDIENINGSHENDELS OF TUIMELSCHAKE- LAARS DIE DE BEWEGING VAN HET PLATFORM BESTUREN NIET NAAR DE STAND “UIT” TERUGGAAN WANNEER ZE WORDEN LOSGELATEN.

22. Schakelaar voor platformrotatie

Door de schakelaar voor platformrotatie in de gewenste richting te zetten, kan de machinist het platform naar links of naar rechts draaien.

23. Hulpvoeding

Door inschakelen van de hulpvoedingsschakelaar wordt de elektrisch bediende hydraulische pomp geactiveerd.

De schakelaar moet ingeschakeld blijven zolang de hulppomp wordt gebruikt.

De hulppomp zorgt voor voldoende oliestroom om de basisfuncties van de machine te laten werken als de hoofdpomp of motor uitvalt. De hulppomp zorgt ervoor dat de heffuncties van de torengiek, de hef- en uitschuif- functies van de hoofdgiek en de zwenkfunctie kunnen werken.

Deze functies werken wel langzamer dan normaal, aan- gezien de hydrauliekolie minder krachtig stroomt.

WANNEER DE MACHINE MET HULPVOEDING WERKT, MAG ER NIET MEER DAN ÉÉN FUNCTIE TEGELIJK WORDEN GEBRUIKT. BIJ GELIJK- TIJDIGE BEDIENING KAN DE MOTOR VAN DE HULPPOMP OVERBE- LAST WORDEN.

OPMERKING: De hoofdfunctie van de hulpvoeding is om het plat- form omlaag te brengen wanneer de hoofdstroom uitvalt. Stel vast waarom de hoofdstroom is uitgeval- len en laat het probleem verhelpen door een bevoegd JLG servicemonteur.

(48)

OPMERKING: De hulpvoeding dient in de eerste plaats om het platform omlaag te brengen wanneer de hoofd- stroom uitvalt. De hulpvoeding kan echter worden gebruikt om het platform in positie te brengen wan- neer in beperkte ruimten wordt gewerkt, in onder- staande volgorde:

a. Zet de schakelaar “Platform/Grond” op “Platform”.

b. Zet de ONTSTEKINGS-/NOODSTOPSCHAKELAAR in de stand AAN.

c. Druk op de voetschakelaar en houd deze ingedrukt.

d. Bedien de bedieningsschakelaar of -hendel voor de gewenste functie en houd deze vast.

e. Zet de HULPVOEDINGSSCHAKELAAR AAN en houd deze vast.

f. Laat de hulpvoedingsschakelaar, de gekozen bedieningsschakelaar of -hendel en de voetschake- laar los.

g. Zet de ONTSTEKINGS-/NOODSTOPSCHAKELAAR in de stand UIT.

24. Overbelasting platform (indien aanwezig).

Duidt op overbelasting van het platform.

25. Intercom (niet afgebeeld)

De machine is uitgerust met een intercomsysteem waar- door de machinist op het platform kan communiceren met personen op de grond. De platformintercom bevindt zich rechts van de platformbedieningsconsole en is aan de platformleuning bevestigd. De grondinter- com bevindt zich rechts aan de voorkant van de machinedraaischijf.

26. Platformstopcontact (niet afgebeeld)

Een dubbel stopcontact van 110 volt bevindt zich aan de rechterzijde van de platformbedieningsconsole. Het stopcontact is ofwel aangesloten op een stekker rechts- voor op de machinedraaischijf die kan worden aange- sloten op de 110 volt voeding ofwel, indien aanwezig, op een 110 volt generator op de machine. Door de aan- wezigheid van het stopcontact op het platform kan de machinist elektrische gereedschappen gebruiken op het platform.

OPMERKING: Om de motor te kunnen starten, moet de voetscha- kelaar losgelaten zijn (omhoog staan). De voetscha- kelaar moet geactiveerd worden om de bedienings- elementen te laten functioneren.

(49)

OPMERKING: Het platform moet worden vergrendeld om de machine te kunnen bedienen. Een platformhekaf- slagschakelaar haalt de spanning van de ontste- kingsschakelaar af wanneer het hek niet vergrendeld is.

27. Voetschakelaar (niet afgebeeld)

Uit veiligheidsoverwegingen moet de voetschakelaar worden ingedrukt om de bedieningselementen te kun- nen gebruiken.

OM ERNSTIG LETSEL TE VOORKOMEN, MAG DE VOETSCHAKELAAR NIET WORDEN VERWIJDERD, GEWIJZIGD OF UITGESCHAKELD DOOR BLOKKEREN OF WELKE ANDERE METHODE DAN OOK.

DE VOETSCHAKELAAR MOET ZO WORDEN AFGESTELD DAT DE FUNC- TIES WERKEN WANNEER HET PEDAAL ONGEVEER HALVERWEGE WORDT INGEDRUKT. ALS DE SCHAKELAAR WERKT BINNEN DE LAAT- STE 6 MM (1/4 INCH) VAN DE INDRUKAFSTAND (AAN DE BOVEN- OF ONDERKANT), MOET DEZE WORDEN BIJGESTELD.

(50)

HOOFDSTUK 4. MACHINEBEDIENING 4.1 BESCHRIJVING

Deze machine is een zelfrijdende hydraulische hoogwerker uitgerust met een werkplatform op het uiteinde van een giek die geheven en gedraaid kan worden. De door deze machi- nes afgegeven trillingen zijn niet gevaarlijk voor een machi- nist op het werkplatform. De gelijkwaardige continue A- gewogen geluidsdruk op het werkplatform is minder dan 70 dB(A).

De JLG hoogwerker heeft een hoofdbedieningsstation op het platform. Vanuit dit bedieningsstation kan de machinist de machine vooruit en achteruit rijden en sturen. De machi- nist kan de torengiek omhoog en omlaag brengen en uit- en inschuiven; de hoofdgiek omhoog en omlaag brengen en uit- en inschuiven; de giek naar links of rechts zwenken; en het platform om het uiteinde van de giek draaien. De giek kan standaard 360° continu naar links en rechts van de opbergstand worden gezwenkt. De machine heeft een grondbedieningsstation dat het platformbedieningsstation opheft. Vanaf het grondbedieningsstation kan de giek gehe- ven, in/uitgeschoven, gezwenkt en gedraaid worden. Het wordt alleen in noodgevallen gebruikt om het platform op de grond neer te laten als de machinist op het platform dit niet kan doen.

4.2 BEDIENINGSKENMERKEN EN BEPERKINGEN Capaciteiten

De giek kan in de volgende gevallen met of zonder lading op het platform boven de horizontale stand worden geheven:

1. De machine staat op een vlakke, stevige en horizontale ondergrond.

2. De last valt binnen de door de fabrikant opgegeven nominale ontwerpcapaciteit.

3. Alle machinesystemen werken goed.

4. De banden zijn op de juiste spanning.

5. De machine is zoals hij oorspronkelijk door JLG is uitge- rust.

Stabiliteit

De stabiliteit van de machine is gebaseerd op twee (2) stan- den, namelijk VOORWAARTSE stabiliteit en ACHTER- WAARTSE stabiliteit. De machinestand met de minste VOORWAARTSE stabiliteit is afgebeeld in Figuur 4-1., Stand met de minste voorwaartse stabiliteit en de stand met de minste ACHTERWAARTSE stabiliteit is afgebeeld in Figuur 4-2., Stand met de minste achterwaartse stabiliteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meer dan ooit staan organisaties voor de vraag welke waarde zj creëren en hoe zj op de langere termjn wilen functioneren. Om die vraag duurzaam en naar behoren te beantwoorden,

RvT-leden hebben geleerd dat niet ales vanzelfspre- kend is en zj veel impliciet op basis van ervaring doen, maar dat het wel goed is om dat soms meer expliciet te maken – ook

De aanleiding tot het doen van onderzoek was de behoete om meer inzicht te krjgen in de ontwikeling van de relatie tussen toezichthouder en (nieuwe) bestuurder, vanaf de start

Onze twjfel wordt vooral ingegeven door de al jarenlang door commissarissen aangegeven verbeter- wens voor de technische competentie op het gebied van ICT kennis, en dit jaar ook

Mayonaise is ook het resultaat van producten die ogenschjnljk niet direct iets met elkaar te maken hebben, maar zich door de juiste energie toe te voegen toch samen tot iets

Platform Schalkhaar is lid van deze taakgroep vanuit de gedachte dat wij het algemene belang in kunnen brengen en meedenken aan een goede oplossing voor het behoud van voorzieningen

Note that the access rules for the doctor (as individual or within a hospital) are slightly different for the two services: notification of the Global Medical File service and

Maar ook als geldschieters uit een onbekende hoek komen en niet zonder risico’s zjn, zwichten clubs dikwjls voor geld en belotes.. Dat verandert