• No results found

Natuurontwikkeling bij Staatsbosbeheer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuurontwikkeling bij Staatsbosbeheer"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

\ . •. ƒ

anummer

Natuurontwikkeling

Elk de Hullu

Woest, wild en

meanderend; dat is natuur.

Natuurontwikkeling bij Staatsbosbeheer

De vraag wat natuur is, is actueel. In kranten en vaktijdschriften wordt een beeld geschetst van natuurontwikkeling: woest, wild en meanderend; dat is natuur. Er wordt ook een beeld geschetst van landschappen met de daarbij behorende activiteiten, zoals maaien met de zeis. Ook dat is natuur. Het centrale punt in de discussie, is - door de jaren heen (Van der Windt, 1995) - de mate van menselijk ingrijpen. Als Staatsbosbeheer accepteren we de definitie van natuur zoals die is gegeven door Schoevers (1982). Natuur is alles wat zichzelf ordent en handhaaft, al of niet in aansluiting op het menselijk handelen, maar niet volgens menselijke doelstellingen. Volgens deze definitie behoren zowel de natuurlijke (o.a. hoogvenen, kwelders en duinen) als de half- natuurlijke systemen (o.a. heide en schraallanden) tot natuur.

Op dit moment staat de kwaliteit van de Ne- derlandse natuur onder druk, zoals in Toe- stand van de natuur (Anonymus, 1994) is ge- analyseerd. Om de variatie en kwaliteit in de Nederlands natuur veilig te stellen zijn twee belangrijke' beheersstrategieeën in het Na- tuurbeleidsplan uitgewerkt. De ene richting is voornamelijk gebaseerd op het handhaven van de biodiversiteit (traditioneel natuurbe- heer) en de andere richting is gebaseerd op natuurlijkheid (Natuurontwikkeling).

Het staatsbosbeheer beheert 200.000 ha bos- en natuurterrein. Op deze opper- vlakte moet zowel aan de functie natuur, als aan de functies houtproduktie, land- schap en recreatie inhoud gegeven wor- den. Als voor de functie natuur wordt ge- kozen, worden, waar mogelijk, de andere functies geïntegreerd. Dit betekent echter niet dat op alle terreinen alle functies tot uitdrukking komen. Op de 200.000 ha terrein wordt inhoud gegeven aan het ge-

hele scala van natuurbeheersstrategieën:

van natuurontwikkeling in zijn pure vorm tot gebieden waar heel intensief beheerd wordt en alle variaties daartussen. De keuze die gemaakt wordt voor de strategie kent echter een aantal basis afwegingen, waarbij de abiotische condities, schaal, kansrijkdom en de verwachte bijdrage, die de strategie zal leveren aan het instand houden van de variatie aan levensgemeen- schappen en soorten, worden nagegaan.

De laatste decennia zijn bij het Staats- bosbeheer verschillende natuurontwikke- lingsprojecten uitgevoerd. Van een aantal worden hierna de resultaten besproken.

Natuurontwikkeling in de praktijk

NATUURONTWIKKELINGSPROJECT DE TJAMME

De Tjamme is een natuurontwikkelings- project in Oost-Groningen.Het gebied is ongeveer 200 ha groot en was voor een groot deel in gebruik als landbouwgrond.

Bij de ruilverkaveling is het gebied als na- tuurreservaat aangewezen. De bodem be- staat uit een keileemheuvel omgeven door een zware zeeklei. Op de overgangen

(2)

Z3te__

Levende Natuur

142

De T j a

SCroothuizen

Fig 1. Ligging van de beschreven projecten.

tussen de stuwwal en het zeekleigebied be- vinden zich venige gronden. De voormali- ge landbouwgronden zijn sinds 1980- 1983 ingericht: er is reliëf aangebracht, zodat een gedeelte van het gebied onder water is komen te staan en een gedeelte is ingeplant met bos. Het gebied bestaat nu uit 56 ha bos en 150 ha begraasd gras- land. Het grasland wordt jaarrond begraasd met 50-70 hooglanders. Het bosgedeelte is voor de hooglanders niet toegankelijk.

Aangezien in het hoger gelegen ge- bied de landbouwzode niet verwijderd is, zijn de kansen voor een botanisch goed ontwikkeld gebied gering de komende decennia. De doelstellingen voor het ge- bied zijn dan ook vooral gericht op de avifauna. Wat heeft 15 jaar natuurontwik- keling opgeleverd in dit gebied? We be- schrijven dit voor de avifauna, flora en ve-

getatie. Bij de beschrijving is het bosge- deelte buiten beschouwing gelaten (dit gedeelte valt niet aan te merken als na- tuurontwikkeling).

Broedvogels

Sinds 1986 zijn er jaarlijks broedvogelin- veritarisaties uitgevoerd; de inventarisatie van 1979 wordt gebruikt als referentie voor de ontwikkelingen in het gebied (Hut, 1993). In tabel 1 zijn de resultaten van de Rode-lijstsoorten weergegeven. In de loop van de jaren neemt het aantal broedvogels in het gebied toe, met name soorten van moerassen, water en riedand.

De weidevogels nemen wat af; de soorten van de dynamischer milieus handhaven zich. Opvallend is dat het aantal Rode lijstsoorten is toegenomen en nu stabili- seert tussen de 10 en 15.

Flora en vegetatie

In de hoger gelegen graslanden is de ont- wikkeling wisselend (Bakker, 1994).

Vooral op plaatsen met enig reliëf in de bodem, is enige verschraling waargeno- men (een toename van kruiden en min- der voedselrijke grassen). In de meeste ge- bieden gaat de ontwikkeling naar ëen schrale vegetatie nog zeer langzaam. Op de lage delen met een holle vorm stag- neert regenwater. Op deze plaatsen is nog nauwelijks enige vorm van verschraling waar te nemen; hier domineren vaak Pit- rus (Juncus effusus), Liesgras (Glyceria maxima) of Rietgras {Pbalaris arundi- naced). De vegetatie van het gehele gebied is nog te klassificeren als voedselrijk. Er komen dan ook overwegend soorten voor van voedselrijke omstandigheden.

Ook in de gedeelten waar een aan- vullend maaibeheer is uitgevoerd (als overgangsbeheer om de vroegere bemes- tingsinvloed te verminderen), gaat de ontwikkeling naar een kruidenrijke vege- tatie langzaam. Uit de literatuur (Bakker, 1989) is bekend dat verschraling in voor- malige landbouwgronden door begrazen en maaien erg langzaam gaat, zelfs in ge- bieden waarin de binding van de voe- dingsstoffen aan de bodem minder sterk is dan in kleigebieden.

In 1986 en 1993 is een vegetatiekar- tering van het gebied uitgevoerd. In de oeverzones zijn in die 7 jaar grote veran- deringen opgetreden onder invloed van het begrazingsbeheer. Gedurende die pe- riode heeft een zeer sterke uitbreiding plaatsgevonden van Liesgras en Rietgras.

Ook is een sterke toename waargenomen van Pitrus op plaatsen die in 1986 nog werden beschreven als eenheden die hoofdzakelijk uit slik bestonden (In 1986 kwamen zowel Lies- als Rietgras nauwe- lijks voor.) Deze ontwikkeling heeft ef- fect op de steltlopers in het gebied. Deze gaan sterk achteruit door de kolonisatie van deze hoogopgaande eutrofe soorten.

De uitgevoerde begrazing is niet voldoen- de om deze ontwikkeling te beïnvloeden.

Bij het beoordelen van het natuur- ontwikkelingsproject de Tjamme moet wel rekening gehouden worden met het feit dat het gebied relatief klein is ten op- zichte van eisen die aan natuurontwikke- ling worden gesteld. Voor natuurontwik- keling wordt als minimum eis gesteld dat gebieden enkele honderden tot duizenden ha groot moeten zijn (Nota ecosysteemvi- sies in prep.). Bovendien dienen abioti- sche processen (waterhuishouding) onaf-

(3)

143

immer

Natuurontwikkeling

De Bruine kiekendief (Rode-lijstsoort) heeft zich gevestigd in de Tjamme.

hankelijk van de omgeving te functione- ren. In het geval van de Tjamme wordt de waterhuishouding sterk beïnvloed door de omliggende landbouwgronden. Dit gebied geeft een goede ontwikkeling te zien in de avifauna. Zoals verwacht blij- ven de botanische waarden in het gebied beperkt.

D E DUURSCHE WAARDEN

De Duursche waarden is een natuuront- wikkelingsproject dat bij de start 120 ha groot was en is gelegen aan de oever van de IJssel tussen Olst en Wijhe. Een ge- deelte van het gebied was tot het moment van inrichting nog als landbouwkundig grasland in gebruik.

De inrichtingsmaatregelen zijn uitge- voerd in 1989. Benedenstrooms is een open verbinding met de rivier aangelegd en deze staat in permanente verbinding met de rivier. Tevens is een geul gegraven die alleen bij hoog water in verbinding met de rivier staat. Het beheer wordt uk-

Tabel 1. Ontwikkeling Rode-lijstsoorten broed- vogels in De Tjamme (gras- land + moeras, 125 ha)

gevoerd door jaarrondbegrazing met Schotse hooglanders en IJslandse pony's.

De veedichtheid van het begraasbare op- pervlak is in de winter 1 GVE (grootvee- eenheid) per 2 ha en in het vegetatiesei- zoen 1 GVE per ha.

Het doel van het project is het ont- wikkelen van de vier belangrijkste compo-

nenten van een riviersysteem, nl. ooibos- sen, korte vegetaties met grassen en krui- den , moeras en open water. Randvoor- waarden bij de ontwikkeling van het project waren dat de aanwezige stroomdal- flora moest worden behouden en dat een deel van het terrein geschikt moest blijven als broedgebied voor de Kwartelkoning (Crexcrex).

Wat zijn de resultaten vijf jaar na de herinrichting van het gebied? Ook hier zullen de ontwikkelingen van avifauna en flora en vegetatie worden behandeld.

De ontwikkeling van de avifauna In tabel 2 is aangegeven wat de verwachte veranderingen waren die in de broedvo- gelbevolking in de Duursche waarden zouden optreden (Cals, 1994) In deze tabel is ook aangegeven of die verwachtin- gen reeds zijn uitgekomen. De Kwartel- koning heeft zich in het gebied kunnen handhaven.

Tabel 3 laat de ontwikkelingen zien in de maximaal waargenomen aantallen watervogels en steltlopers (Blauwe- en Rode-lijstsoorten). Zoals te verwachten, zijn de weidevogelsoorten sterk afgeno- men, vooral de Grutto (Limosa limosa).

Door de ruiger wordende vegetatie en door het opslaan van struweel en bos wordt een gebied, zoals de Duursche waar-

* Geoorde fuut

* Smient

* Zomertaling

* Br. kiekendief

* Patrijs

* Porseleinhoen

* Kwartelkoning

* Kluut

* Bontbekplevier

* Kemphaan

* Watersnip

* Grutto

* Tureluur

* Zwarte stern

* Blauwborst

* Paapje

* Rietzanger

* Grasmus

Totaal aantal soorten

* = Rode lijst (Nederland)

HHHHHHHHHHi

: _ - - - -

4

- - - - - - - - - - -

4 '86

„ '

;: -

2-4

1

-

37

-

1 1-2 8 4-8 1

• • • ' " -

1

-

'%4 -

2 4 - 2 8 '87

3

: -

2

-

1 0-1

76

-

3 12 8-10

- -:

2

'• -

.. :;-

27-28

9-10 '88

4

3-5

1

. •••*

80-99 1 3-5 5-10

-

5

••' . " • : -

- -

'J-

: • . • » • • :

23 '89

3 0-1 5 1 2

• -

6-9

.

1 1 3-7

6

- -

2 6

• i -

34-35

12-13 , 0

.

6 1

- -

38

-

0-10 1

" 1

• :. - - '" -

2 1

26-28

8-9 '91

-

5 1

-

5

- -

1 9 1

-

5' 5 11 5

30

11 '92

.

0-1 1 1

• -

2

21

* - +

2 10

+

1 4 18 3

36-37

14-15 '93

0-1

-

8 1

:: : : ; ::: ::;" -

1

6 0-1

- . +

6 8

-

11

• 9 21

5

37-45

12-14

(4)

Z t e _ Levende

Natuur

144

afname of verdwijning

Grutto*

Kievit*

Scholekster

De verwachte reeds vastgest

onveranderd

Zomertaling*

Slobeend Brilduiker*

Kwartelkoning*

veranderingen bij de eld.

toename

Fuut*

Grauwe gans*

Aalscholver*

Porseleinhoen Waterral Kleine karekiet Buidelmees*

Grasmus Rietgors*

Blauwe reiger

met een * vermeld

(her)vestiging

Woudaap Kwak Roerdomp Blauwborst Nachtegaal Grote karekiet Rietzanger Paapje

Bruine kiekendief Grauwe klauwier

? soorten zijn in 1993

Tabel 2. Op korte termijn te verwachten veranderingen in de broedvogelbevolking

Soort

Kleine zwaan Rietgans • Kolgans Grauwe gans Smient Nonnetje Scholekster >

Grutto

« M S S S H H B S H

1987/'88

11 31 14 35 311 10 159 156

*88/'89

4 47 24 36 601 5 68 213

'89/'90

20 12 132 48 565 10 27 68

*90/'91

25 - 217

27 1265 9 9 79

'91/'92

88 1 180 80 1443 13 36 158

'92/'93

318 6 1483 106 2468 : 5 6 19

'93/'94

19 4 1570 147 1750 8

• 96 101

Tabel 3. Maximale aantallen waargenomen watervogels en steltlopers (Rode- en Blauwe- lijstsoorten) op Fortmond (incl. Duursche Waarden) (Cals, 1994).

Aantal soorten

Onkruid-, storings- en pioniersplanten Oeverplanten Planten van vochtige bemeste graslanden Planten van droge graslanden

Zoom- en struweelplanten Bosplanten

Heide- en veenplanten

1987

60

57%

12%

13%

12%

7%

' • ; -

1988

ê83

4 5 % 12%

2 3 %

12%

6%

2 %

1989

78

36%

13%

26%

13%

6%' 4%

1990

76

3 6 % 8%

3 2 %

16%

8%

1 % -. :

1991

75

3 5 % 8%

29%

16%

8%

3%

1 %

1992

51

3 5 % 4%

24%

25%

6%

6%

. r. _

Tabel 4. Ontwikkeling van een aantal soorts- groepen van planten op een kunstmatig aange- legd rivierduin (Lange Kampen).

den minder geschikt voor weidevogels.

Van de waargenomen watervogels is een aantal soorten sterk in aantallen toegeno- men: Kolgans (Anser albifrons), Grauwe gans {Anser anser) en Smient (Anaspenelo- pe). Veel soorten geven nog geen stabiel beeld, vooral 1992/'93 geeft afwijkende aantallen. Vergeleken met de aantallen voor de ingreep zijn de meeste soorten toegenomen, behalve de "weidevogels".

Flora en vegetatie

Na de inrichting in 1989 is een sterke verandering van het vegetatiepatroon op- getreden. De strakke perceelsgrenzen zijn vervaagd. De voorheen korte voedselrijke graslanden, zijn veranderd in ruigere gras- landen en pionierruigtes. In 1991 en

1992 trad een sterke dominantie op van Akkerdistel (Cirsium arvense), die in 1993 weer verdwenen is. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat dit een begrazingseffect is: het kwam voornamelijk voor langs de randen die nauwelijks door het vee be- zocht waren.

In 1990 zijn op een aantal plaatsen massaal wilgen gekiemd, die in 1993 zo hoog zijn geworden, dat deze niet meer worden begraasd. In de struktuur van de vegetatie is na de start van het project een aanzienlijke verandering opgetreden.

Hoe de soortensamenstelling zich ont- wikkelt, wordt geïllustreerd aan de hand van de ontwikkelingen op een aangelegd rivierduin (Kleuver, 1994) (tabel 4). Tabel 4 geeft de ontwikkeling in soortsgroepen en is gebaseerd op een aantal permanente quadraten op het rivierduin. Na de herin- richting van het gebied blijven de storings-, onkruid- en pionierssoorten ongeveer een gelijk percentage van de soortensamenstel- ling vertegenwoordigen; vergeleken met de periode vóór de ingreep neemt een aantal van deze soorten af. Opvallend is dat het aantal oeverplanten afneemt na de ingreep. Op het rivierduin lijkt de vegeta- tie zich gunstig te ontwikkelen (Kleu- ver, 1994): rivierduinsoorten als Kruipend stalkruid (Ononis spinosa) en Brem (Cyti- sus scoparius) nemen duidelijk toe. Ook soorten uit de struweelfase beginnen zich te vestigen, zoals de Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna).

Ook in dit gebied is een positieve invloed van de inrichtingsmaatregelen op de vogelbevolking te constateren. Over de flora en vegetatie zijn nog moeilijk alge- mene conclusies te trekken. Er is een toe- name geconstateerd van vestiging van zeldzame soorten op de zandige oevers. In

(5)

145

de andere delen overheersen in het alge- meen nog de eutrafente soorten.

In dit gebied is echter een tendens die zorgen baart. Door het herstel van de open verbinding met de IJssel is de water- kwaliteit in het gebied sterk achteruitge- gaan. Dit kan op termijn de ontwikkelin- gen in het gebied verstoren.

Natuurontwikkelings-herstel pro- jecten

In de natuurontwikkelingsprojecten op voedselrijke bodem is de ontwikkeling van de vogelbevolking als positief te be- oordelen; de ontwikkeling van flora en vegetatie blijft, zoals we gezien hebben, vaak achter. Soms vestigen zich soorten uit de dynamische milieus die sterk be- dreigd zijn. Op vegetatieniveau gaan de ontwikkelingen echter zeer langzaam.

Ook uit de literatuur (Bakker, 1989) is bekend dat verschraling door begrazen en maaien van de vegetatie op klei en veen- gronden zeer langzaam gaat. Verschraling door middel van maaien en/of begrazen gaat relatief snel op bodems die bestaan uit grove zanden. Om dit probleem op te lossen zijn de laatste jaren een aantal pro- jecten uitgevoerd. Bij deze projecten wor- den eerst de abiotische condities hersteld:

de ontwatering wordt ongedaan gemaakt en de geëutrofieerde bodemlaag wordt verwijderd. Het doel van deze projecten is het herstel van de oorspronkelijke stabie- le, meestal grondwaterafhankelijke syste- men. Deze systemen kunnen ook onderdeel vormen van een half-natuurlijk landschap.

Door het uitvoeren van deze maatregelen wordt verwacht dat ook het herstel van de flora en vegetatie sneller en effectiever zal verlopen.

MOKSLOOT

De Moksloot ligt op Texel. Het gebied be- stond uit natte duinvalleien, die voor een groot deel verruigd en geëutrofieerd waren met overgangen naar natte en droge duin- heiden. Ook de heiden waren plaatselijk ver- ruigd. Het totale gebied is 600 ha groot.

Door het stopzetten van de waterwinning was het mogelijk de hydrologie in het gebied te herstellen. De waterhuishouding is zoveel mogelijk hersteld tot een situatie die verge- lijkbaar was met die van vóór de winning.

Dit betekent dat de waterstanden hoger zijn en dat het kalkrijkere grondwater het maai- veld weer kan bereiken. Dit is de situatie, waarin de natte duinvalleien zich kunnen ontwikkelen, inclusief de daarbij behorende overgangssituaties naar de droge duinen.

Het doel van dit project was dan ook de natte duinvalleivegetaties met bijbeho- rende flora en fauna te herstellen. Natte kalkrijke duinvalleien zijn van internatio- naal belang. Voor dit type habitats heeft Nederland een internationale verantwoor- delijkheid.

Door het stopzetten van de winning en het herstel van de waterhuishouding was er in de vallei een stijging te verwach- ten van ongeveer 60 cm. Als er geen aan- vullende maatregelen zouden worden uit- gevoerd, dan zouden er grote duinmeren ontstaan met op de bodem een dikke laag organische stof.

Dit is een ongunstige uitgangssituatie voor het herstel van natte kalkrijke duin- valleivegetaties, omdat de uitgangssituatie dan te eutroof is. Om de uitgangssituatie zo gunstig mogelijk te maken is de vallei geplagd (totaal 35 ha) en is een afvoer naar de zee geconstrueerd. Zo'n afvoer is essentieel om verzuring van de vallei door vastgehouden regenwater te voorkomen.

Het aanwezige kwelwater zou dan het maaiveld niet meer kunnen bereiken.

Dit project is gestart in 1993. In 1994 is reeds een aantal zeer zeldzame soorten planten teruggekomen, waaronder ver- schillende Rode lijstsoorten, zoals Teer guichelheil {Anagallis tenella), Borstelbies {Juncus setaceus) en Waterpunge (Samolus valerandt). In de ontstane plassen zijn vier soorten kranswieren gevonden en Weeg- fa reefonteinkruid {Potamogeton coloratus).

Volgens de literatuur zijn dit soorten die in de eerste stadia van een natuurlijke ontwikkeling van natte duinvalleivegeta- ties voorkomen (Westhoff & Van Oosten,

1991). In het eerste jaar na de inrichting zijn in dit gebied ook een aantal Ijsvogels, een Waterspreeuw en de Kleine zilverrei- ger foeragerend aangetroffen. De ontwik- kelingen na het eerste jaar zijn zeer hoop- gevend. Ook hier blijft de vraag hoe de vallei zich zal ontwikkelen in de toe- komst.

HET PROJECT STROOTHUIZEN

Stroothuizen is gelegen in Noordoost- Twente en maakt deel uit van een geva- rieerd landschap met dekzandruggen, moerassige laagten en vennen. De ver- schillende typen grondwatersystemen zor- gen voor een complex systeem van kwel en infiltratie in dit landschap. Door de ligging en de relatief kleine afmetingen van dit reservaat (40 ha) is de beïnvloe- ding van de grondwatersystemen door de landbouw steeds aanwezig.

De doelstelling van het reservaat was grondwaterafhankelijke vegetaties met de bijbehorende plante- en diersoorten te herstellen en te ontwikkelen. In 1991 kon een 7 ha groot landbouwperceel worden aangekocht, dat direct aan het reservaat grensde. Het landbouwperceel zorgde voor een ontwatering en eutrofiëring van het bestaande reservaat, wat tot gevolg had dat veel zeldzame gemeenschappen dreigden te verdwijnen om plaats te maken voor le- vensgemeenschappen met algemene soor- ten. Inwendige anti-verdrogingsmaatrege- len waren niet mogelijk om de gewenste levensgemeenschappen te herstellen (Ey- sink, 1993). Op dit geëgaliseerde land- bouwperceel werd tot 1991 mais ver- bouwd met een zware bemesting. Na de aankoop is nog één jaar mais en één jaar rogge verbouwd zonder bemesting om voedingsstoffen af te voeren. In het voor- jaar 1993 is dit perceel opnieuw ingericht.

Het oorspronkelijke reliëf is hersteld door het afgraven van de bovenste bodemla- gen, waarbij de oorpronkelijk aanwezige slenken vrij kwamen. De drains in het perceel werden verwijderd en een diepe sloot werd gedicht. Door deze maatrege- len kon het aanliggende deel van het re- servaat weer hydrologisch functioneren d.w.z. het basenrijke water komt weer tot in het maaiveld terwijl het regenwater over het maaiveld kan worden afgevoerd.

Ook de ontwikkelingen in het voormali- ge landbouwperceel bleken zeer snel te gaan. Reeds het eerste jaar na inrichting is een groot aantal zeldzame soorten planten waargenomen, waaronder de Wijdbloei- ende rus (Juncus tenegeid), Drijvende wa- terweegbree {Luronium natans) en Oever- kruid: vooral soorten die voorkomen in zwak gebufferde wateren. Op de hogere delen hebben zich in het eerste groeisei- zoen Dop- en Struikheide gevestigd.

Dit kleine natuurontwikkelingspro- ject heeft een groot effect op de kwaliteit van het aanliggende reservaat, terwijl ook de ontwikkeling van het voormalige land- bouwperceel in eerste instantie zeer voor- spoedig verloopt. Het is nog niet mogelijk uitspraken te doen over het succes op lange termijn, we zijn echter hoopvol ge- stemd.

De beschreven natuurontwikkelingsprojec- ten zijn een niet representatieve steekproef uit de projecten die zijn uitgevoerd bij het Staatsbosbeheer. Op veel meer plaatsen vinden experimenten met natuurontwik- keling plaats. De schaal en de gebruikte

(6)

Levende Natuur

146

Plagwerkzaamheden in het Pompevlak (Moksloot) in augus- tus 1993 (foto: Pie- ter de Vries-Texel).

methoden om de ontwikkelingen in gang te zetten verschillen, zoals in de beschre- ven voorbeelden is aangegeven. De uit- gangssituatie bij de start en vooral de moge- lijkheden om de oorspronkelijke abiotische condities te herstellen zijn zeker voor de ve- getatie van cruciaal belang voor de mate van succes. Voor de ontwikkelingen in de vogelbevolking lijken de kritische succes- factoren toch veel meer door de struktuur bepaald te worden dan door de mate van voedselrijkdom en stabiliteit van de hy- drologie.

Discussie

In de Toestand van de Natuur (Anony- mus, 1994) is aangegeven welke milieuty- pen met de daarbij behorende plante- en diersoorten het meest aan verandering on- derhevig zijn. Het zijn o.a. voedselarme, zwakgebufferde-, stabiele-, kwelwater- en kalkrijke milieus. Bij een analyse van de ontwikkeling van de verschillende soorts- groepen blijken soorten gebonden aan deze milieus juist zeer sterk bedreigd te zijn.

De doelstelling van het natuurbeheer is het duurzaam veiligstellen van bedreig-

de ecosystemen en ecotopen met de daar- bij behorende planten en dieren. In dit proces van denken over het natuurbeheer heeft het concept van natuurontwikkeling een essentiële bijdrage geleverd. Door dit concept wordt er in een breder perspectief naar gebieden gekeken. Het nadenken over een natuur waarin de natuurlijke processen primair gesteld worden, heeft echter verregaande consequenties voor de omvang van natuurgebieden. Het natuur- ontwikkelingsconcept heeft ook zijn weerslag in het natuurbeleid gevonden;

het instellen van de Ecologische Hoofd- struktuur heeft mede daardoor vorm ge- kregen.

Een ander aspect dat grote invloed heeft gehad op de wijze van het beheren van natuurterreinen is de kennis die de laatste decennia is verkregen over het func- tioneren van ecosystemen. De inzichten die voortkomen uit de landschapsoecolo- gie beschrijven steeds beter de processen die het voorkomen bepalen van levensge- meenschappen en hun standplaatscondi- ties. Vooral van de grondwaterafhankelij- ke levensgemeenschappen is reeds veel

gedetailleerde kennis beschikbaar. Door het toepassen van deze kennis op de in- richting van de gebieden kan het herstel van de waterhuishouding -en dus van standplaatscondities- gericht gebeuren.

De discussie over natuurontwikke- ling laait zo nu en dan hoog op, maar de verschillen in aanpak zijn toch minder ex- treem dan veel publikaties en krantenarti- kelen doen vermoeden (Blankesteijn,

1993; Van Zomeren, 1993). Alle richtin- gen binnen het natuurbeheer manipuleren namelijk op het niveau van de ecotopen, waarbij beïnvloeding van de waterhuis- houding en afvoer van voedingsstoffen de hoofddoelen zijn. Daarbij zijn zowel de natuurontwikkeling als het traditionele natuurbeheer gespitst op het creëren van een zo gunstig mogelijke uitgangssituatie om de voor Nederland kenmerkende le- vensgemeenschappen opnieuw een kans te geven. Omdat in grote lijnen bekend is welke standplaatseisen de bedreigde le- vensgemeenschappen stellen, kan daarbij met de inrichting van gebieden rekening worden gehouden. Vaak zijn de te nemen inrichtingsmaatregelen gebaseerd op het

(7)

147

ongedaan maken van overbemesting en diepe ontwatering. Voor het Staatsbosbe- heer is het niet van wezenlijk belang of dat nu gebeurt door intensief maaien, door plaggen, door het afgraven van de toplaag of door begrazen. Ook om de natuurlijke waterbewegingen te herstellen zijn er ver- schillende mogelijkheden, variërend van het dempen van sloten, het verminderen van grondwateronttrekkingen in de omge- ving, tot het weer laten meanderen van beken en het toestaan van overstromin- gen. Welke mogelijkheden gekozen wor- den, is afhankelijk van de situatie ter plek- ke.

Een wezenlijk verschil -en mijns in- ziens de kern van de discussie- tussen het natuurontwikkelingsconcept en het tradi- tionele natuurbeheer is het gekozen refe- rentiepunt. In het traditioneel natuurbe- heer wordt het referentiepunt meestal rond 1850-1900 gesteld: bij de natuur- ontwikkeling wordt het referentiepunt ge- legd bij Nederland zonder bewoning. Dit heeft consequenties voor de definitie van natuur; de discussie spitst zich toe op de halfnatuurlijke landschappen.

O p dit moment bevinden internatio- naal en nationaal bedreigde en zeldzame soorten zich voor het merendeel in de duinen en op hogere zandgronden (Ano- nymus, 1994). H e t lijkt in ieder geval wenselijk voor deze soorten en levensge- meenschappen de condities zodanig in stand te houden dat ze duurzaam in Ne- derland kunnen overleven. Verder is het van belang het denken in en over natuur- bescherming te blijven stimuleren. D e verschillende beheersstrategieën kunnen naast elkaar blijven voortbestaan, wat een toegevoegde waarde heeft voor de variatie in de Nederlandse natuur. Het blijft ech- ter wel zaak ontwikkelingen in de gebie- den met verschillende beheersstrategieën te volgen om daaruit te leren. We moeten als natuurbescherming ons eigen hande- len kritisch blijven volgen en vanuit de opgedane kennis blijven leren.

Staatsbosbeheer tracht inhoud te geven aan de verschillende vormen van natuurbe- heer. De beheersstrategie die wordt gekozen is afgestemd op de abiotische uitgangssitu- atie van het terrein en de omstandigheden buiten het terrein. Het bestuurlijke en juri- dische klimaat en de mensen uit de omge- ving zijn ook factoren, die de te kiezen be- heersstrategie mede bepalen.

Natuurontwikkeling en- herstel leiden beiden, zeker op lokaal niveau, tot herstel dan wel veiligstelling van verschillende mi-

lieutypen; ook is de ontwikkeling van de bijbehorende plante- en diersoorten in een aantal gevallen hoopgevend.

Het uitvoeren van de natuurontwik- kelingsprojecten heeft ons geleerd, dat de kennis over de relatie tussen standplaats- condities en levensgemeenschappen van essentieel belang is bij het doen slagen van de projecten. Altijd moet je afwachten wat er gebeurt, en komen er verrassingen voor, echter een gedeelte van de mogelijke ontwikkelingen is voorspelbaar op basis van de kennis die is gegenereerd. Door op deze wijze kennis in te zetten wordt de kansrijkdom van gebieden beter benut en wordt het aantal missers aanzienlijk ver- kleind. Een gerichte afweging van moge- lijkheden en kansen zal de variatie en kwaliteit van de Nederlandse natuur zeker ten goede komen.

Literatuur

Anonymus, 1994. Toestand van de natuur.

IKC-NBLF rapport nr.4. Wageningen.

Bakker, J.P., 1989. Nature managment by grazing and cutting. Kluwer Academie publish- ers. Dordrecht.

Bakker, N.J., 1994. Vegetatiekartering "de Tjamme" 1993. Buro Bakker, Assen.

Blankesteijn, H., 1993. De natuur is geen tuintje. Natuur en Milieu, 93/10.

Cals, M.J.R. (red.)., 1994. Evaluatie van de Duursche Waarden 1989-1993. EHR rapport 60-1994. RIZA Lelystad.

Eysink, A. Th. W., 1993. Van hydro-ecolo- gisch onderzoek naar beheer van natuurterrei- nen. In: Van hydrologische ingreep naar ecolo- gische effèctvoorspelling. A.J.M. Jansen (red.).

Kiwa mededeling nummer 122. Nieuwegein.

Hut, H., 1993. Evaluatie fauna van de Tjam- me. Intern rapport SBB, Groningen.

Londo, G., 1994. Wat is natuur? Oase 4(4):

16-18.

Schoevers, PJ. (red.),* 1982. Landschapstaai.

Pudoc, Wageningen.

Spek, E.van der, 1995. Duin 95/1.

Westhoff, V. & M.F. van Oosten, 1991. De plantengroei van de waddeneilanden. KNNV, Utrecht.

Windt, H.J. van der, J.N.M. Dekker en E.C.

Brand, 1989. Ingrijpen of niet, het continue dilemma van de natuurbescherming. Land- schap 6(1): 3-18.

Windt, H.J. van der,1995. Wat is natuur nog in dit land? Boom, Meppel.

Zomeren, K. van, 1994. De mythe van de nieuwe natuur. Natuur en Milieu, 1/94.

Summary

Nature development by the State Forestry Service

Nature conservation strategies aim at maintai- ning the variation in ecosystems and species richness in the Netherlands. During the last decades the strategy of nature development in- creased in importance. The State Forestry Ser- vice uses this strategy beside more traditional methods. The results of four examples of natu- re development projects are discussed. In two of the examples the eutrophic topsoil was re- moved before restoring the hydrology. In tJhese projects (Moksloot and Stroothuizen) the de- velopment of the vegetation is promising. In the projects (Duurse Waarden and De Tjam- me) where die topsoil was left, regeneration of vegetation hardly takes place. However, in the latter projects the bird population is recove- ring. A great number of Red List species retur- ned to these ateas.

From these projects it has become clear that testotation of the abiotic conditions is essential for the restoration of complete ecosystems. Ex- cept when birds are the only target species for a specific area such is not always necessary.

Which nature conservation strategy is chosen will depend on possible recovery of rare eco- systems en species and wishes of local govern- ments and people. The supposed difiference be- tween natute development and traditional nature conservation strategies are less impor- tant than suggested in various recent papers and publications. Both strategies aim at hydro- logical restoration and countet action of (for- mer) eutrophication. The only difiference he- rween the strategies is the length of time during which human interference is accepted in the system after the initial management measures.

Only how long human interference is accepted in the systems dififers between the strategies.

Dankwoord

De auteur dankt H. Hut, E. van der Spek, F. Eysink, J. Kleuver en A. Jansen voor het ter beschikking stellen van de gegevens en het kri- tisch commentaar op het manuscript.

Dr. P.C. de Hullu Staatbosbeheer

Sectie Bos en Natuurbeheer p/a Postbus 1300

3790 BH Driebergen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op deze plekken, vaak de diepere delen in watergangen of bij duikers en dergelijke, kunnen de grote modderkruipers effectief weggevangen worden, omdat ze zich daar dan in

het extract. Uit tabel 7 blQkt dat het Qzergehalte bQ behandeling 2 wat hoger ia dan bij da overige behandelingen. Tuasan de overige behandelingen ia vrijwel geen verachil in

Zij laten zien dat er meer is dan enkel individuele prestaties en dat teamwork en groepsgevoel wel de- gelijk verbonden zijn met de universiteit.. Een succesvolle loopbaan in

De 6e aanbeveling is op ons niet van toepassing, want wij zijn verplicht dit beleid vast te stellen.. De 3e aanbeveling is

Als er kansen worden benoemd, dan gaat het om een fusie van gemeenten, dat de gemeente stuurt op minder aanbieders, dat meer gebiedsgericht wordt gewerkt en dat de samenwerking

De 6e aanbeveling is op ons niet van toepassing, want wij zijn verplicht dit beleid vast te stellen.. De 3e aanbeveling is

following objectives, namely, obtaining data as to whether the characteristics of Generation Y as described in the literature are applicable and relevant to undergraduate