• No results found

Wat indien u na een belastingcontrole ineens niet meer klein bent ?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wat indien u na een belastingcontrole ineens niet meer klein bent ?"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Wat indien u na een belastingcontrole ineens niet meer klein bent ?

p. 4/ Zomerakkoord krijgt winterse uitvoering - Overzicht van de sociale maatregelen

Wat indien u na een belastingcontrole ineens niet meer klein bent ?

Vennootschappen die als klein worden gekwalificeerd, hebben een aantal fiscale voordelen. In deze bijdrage lo- pen we even door de verschillende voordelen. Wanneer er tijdens een belastingcontrole echter wordt bepaald dat de vennootschap niet langer klein is maar als groot moet worden beschouwd, kan dit fiscaal gezien heel wat gevolgen hebben. Niet alleen voor de vennootschap zelf, maar ook voor anderen.

Artikel 15 W.Venn.

Twee jaar geleden zijn de groottecriteria voor vennoot- schappen, namelijk de bepalingen van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen (hierna W.Venn.), grondig gewijzigd. Voor de boekjaren die starten vanaf 1 januari 2016 moet er worden gekeken naar de cijfers van het vorige boekjaar, waarbij deze cijfers niet meer dan één van volgende grenzen mogen overschrijden :

• Jaargemiddelde personeelsbestand : 50

Netto-omzet (excl. btw) : 9.000.000 euro

Balanstotaal : 4.500.000 euro

Het is in deze uitgave niet de bedoeling om u het reilen en zeilen van artikel 15 van het W.Venn. uit te leggen.

Waar we wel nog even willen bij stilstaan, is het feit dat paragraaf 6 van voormeld artikel stelt dat indien de vennootschap verbonden is met een of meerdere andere vennootschappen, de cijfers zoals hierboven vermeld moeten bekeken worden op geconsolideerde basis. Indien men de consolidatiecorrecties niet wil doorvoeren, mag men de cijfers van de verbonden vennootschappen ook gewoon optellen en vergelijken met voormelde grenzen verhoogd met 20 %.

Verbonden vennootschappen

Wanneer spreken we van verbonden vennootschap- pen ? De meeste mensen denken aan vennootschappen die verbonden zijn met elkaar omdat alle groepsven- nootschappen direct of indirect voor het merendeel worden aangehouden door een centrale holding. Men durft soms wel eens te vergeten dat vennootschappen die een consortium vormen, ook verbonden zijn. Zon- der uitgebreid in te gaan op de voorwaarden en ei- genschappen van een consortium willen we toch nog even de voornaamste reden meegeven waarom ven- nootschappen tot een consortium behoren.

Vennootschappen waarvan het merendeel van de be- drijfsleiders dezelfde zijn, scheppen een onweerleg- baar vermoeden een consortium te vormen en zullen dus verbonden zijn waardoor ze hun cijfers op gecon- solideerde basis zullen moeten bekijken. Twee ven- nootschappen met een identieke bedrijfsleidersstruc- tuur zullen dus steeds verbonden zijn.

Probleemstelling

Vaak komt het voor dat ondernemers die met een management- of patrimoniumvennootschap werken daarnaast ook nog een exploitatievennootschap aan- houden. Indien deze persoon in beide vennootschap- pen alleen bedrijfsleider is (wanneer het bijvoorbeeld beiden BVBA’s zijn) of indien in beide vennootschappen twee partners als bedrijfsleider zijn aangeduid, dan vormen de management/patrimoniumvennootschap en de exploitatievennootschap een consortium. De hoger-

(2)

vermelde cijfers moeten dan op geconsolideerde basis bekeken worden. Hetzelfde geldt in geval beide part- ners/echtgenoten in de twee vennootschappen bedrijfs- leider zijn. Zelfs al zou de exploitatievennootschap nog een derde bedrijfsleider kennen, dan nog vormt het merendeel van de bedrijfsleiders in de exploitatieven- nootschap (beide partners) eveneens het merendeel van de bedrijfsleiders in de management/patrimoniumven- nootschap (in dit geval alle bedrijfsleiders).

Gelet op het feit dat dit regelmatig over het hoofd wordt gezien, worden er vaak voor de management- of patrimoniumvennootschap fiscale voordelen ge- noten die enkel voorbehouden zijn voor kleine ven- nootschappen. Indien nu tijdens een controle door de fiscus weerhouden wordt dat de vennootschappen toch verbonden zijn, en op basis van de cijfers op ge- consolideerde basis blijkt dat het toch om een grote vennootschap gaat, zou dit wel eens een gevoelige im- pact op uw belastbare basis kunnen hebben en dus ook op uw cashflow situatie.

Gevolgen

De gevolgen van een eventuele herkwalificatie naar een grote vennootschap zijn vaak niet te overzien.

Hieronder een overzicht van de fiscale voordelen die kleine vennootschappen genieten en die in voormeld geval dus verloren gaan.

Indien u tijdens de boekjaren die onder controle val- len, activa hebt aangekocht waarvan u de eerste af- schrijving voor een volledig jaar heeft genomen in plaats van pro rata, zal er een respectievelijk afschrij- vingsexcedent worden weerhouden. Ook de bijko- mende aankoopkosten die ineens in kost zijn geno- men, zullen op dat moment worden toegevoegd aan de afschrijvingsexcedenten.

Toekomstige wijzigingen hervorming vennootschapsbelasting

Voor de investeringen die vanaf 1 januari 2020 worden gedaan, zal het ook voor kleine vennoot- schappen niet langer mogelijk zijn om een volle- dige eerste afschrijvingsannuïteit te nemen. Elke venootschap zal dan de eerste afschrijving pro rata moeten doen.

De kosten voor beveiliging die eventueel aan 120 % in aftrek zijn genomen, zullen voor wat betreft de hiervoor aangelegde vrijgestelde reserve ook terug belast worden indien zou blijken dat deze kosten zijn gemaakt tijdens de periode onder controle.

Mocht uw vennootschap nog niet lang geleden zijn opgericht en de eerste drie boekjaren nog in de con- troleperiode zitten, riskeert de vennootschap boven- dien een belastingverhoging wegens onvoldoende voorafbetalingen indien er al belastingen zouden moeten betaald worden. De vrijstelling van verhoging wegens onvoldoende voorafbetalingen voor de eerste drie boekjaren geldt namelijk niet voor grote onder- nemingen.

Hoewel de investeringsreserve sinds de komst van de notionele interestaftrek niet vaak meer wordt toe- gepast (en vanaf aanslagjaar 2019 volledig is afge- schaft) kan het zijn dat een vennootschap toch een investeringsreseve heeft aangelegd in een aanslag- jaar tot en met aanslagjaar 2018. Indien tijdens een controle blijkt dat uw vennootschap niet langer klein is en u heeft in deze periode een investeringsreserve aangelegd, zal deze integraal belast worden.

Qua fiscale aftrekken blijft tot op heden de notionele interestaftrek de meest toegepaste aftrek. Ook hier zal de vennootschap niet langer kunnen genieten van het met een half procentpunt verhoogde percentage voor de aftrek voor risicokapitaal, wat uiteraard een hogere belasting met zich kan meebrengen. Sinds de hervorming van de vennootschapsbelasting is vanaf aanslagjaar 2019 de notionele interestaftrek gron- dig aangepast, waarbij het voordeel zeer beperkt is geworden. Allicht zal naar de toekomst toe het belang van de notionele interestaftrek sterk afnemen.

Ook voor de recent afgeschafte octrooi-aftrek zou- den er gevolgen kunnen zijn. Kleine vennootschap- pen moeten bij de ontwikkeling van octrooien niet voldoen aan de vereisten van een apart onderzoeks- centrum. De aanvraag van een octrooi in een jaar on- der controle, waarbij blijkt dat de vennootschap niet langer klein is, zal een veel zwaardere procedure en misschien zelfs het weigeren van de octrooi-aftrek tot gevolg hebben. De octrooiaftrek is afgeschaft (met uit- zondering van een overgangsperiode) sinds 30 juni 2016. Voorlopig blijft dit risico dus nog even lopen.

Naast de notionele interestaftrek blijft ook de inves- teringsaftrek een veel gebruikte maatregel. In 2014 en 2015 is het tarief van de gewone investeringsaf- trek voor kleine vennootschappen terug opgetrokken van 0 tot 4 %, vanaf aanslagjaar 2017 verder tot 8 %, om voor aanslagjaar 2019 en 2020, voor investerin- gen in kalenderjaren 2018 en 2019 tijdelijk 20 % te bedragen, terwijl dit voor grote ondernemingen 0 % blijft. Tot slot is er voor kleine ondernemingen ook nog de verhoogde investeringsaftrek voor digitale in-

(3)

vesteringen. Ook hier zal een eventuele controle dus kunnen leiden tot het weigeren van de investerings- aftrek, wat uiteraard onmiddellijk zal leiden tot te be- talen belastingen omdat de investeringsaftrek, op de overgedragen notionele interestaftrek na, de laatste fiscale aftrek is.

Ook zijn er twee belastingen die enkel van toepassing zijn op grote ondernemingen, namelijk de fairness tax en de meerwaardebelasting op aandelen die meer dan een jaar na aankoop worden verkocht (0,412 %).

Indien uw vennootschap bij controle dus als groot wordt weerhouden, is uw vennootschap ook aan deze belastingen onderworpen indien dit van toepassing zou zijn. Het verschil in meerwaardebelasting op aan- delen tussen grote en kleine ondernemingen (name- lijk de 0,412 %) is sinds aanslagjaar 2019 (boekjaren die ten vroegste starten op 1 januari 2018) afgeschaft.

De fairness tax maakt op dit ogenblik het onderwerp uit van een voorontwerp van wet (voorontwerp van wet houdende diverse bepalingen inzake inkomsten- belastingen) waarbij de tax zou afgeschaft worden, met een geplande inwerkingtreding eveneens vanaf aanslagjaar 2019, verbonden aan belastbare tijdper- ken die ten vroegste starten op 1 januari 2018.

Bij de uitkering van dividenden en alle daarmee sa- menhangende maatregelen zijn er ook verschillen.

Eerst en vooral kan de liquidatiereserve alsook de bij- zondere liquidatiereserve niet worden toegepast door grote vennootschappen. Als er dus een liquidatiere- serve zou zijn aangelegd tijdens de periode onder con- trole, kan deze reserve worden geherkwalificeerd in een gewone reserve. De vraag is dan bovendien of de al betaalde 10 % wel kan worden teruggevraagd aange- zien er in de wetgeving over de liquidatiereserve staat dat de 10 % definitief verworven is door de staat en er geen terugbetaling of verrekening op kan gebeuren.

We verwijzen hier echter graag naar het arrest van het Hof van Cassatie dd. 14 januari 2016 waarin Cas- satie heeft beslist dat de roerende voorheffing nooit hoger kan zijn dan de belasting die verschuldigd is krachtens de wet. Onverschuldigde belastingen, die eventueel via het systeem van de roerende voorhef- fing zijn ingehouden, moeten dus teruggevraagd en terugbetaald kunnen worden, aldus Cassatie.

Een andere manier om aan verlaagde tarieven divi- denden te kunnen uitkeren is de VVPR-bis regeling.

De VVPRbis-regeling is het verlaagde tarief dat wordt toegekend op dividenden die worden uitgekeerd op aandelen die sinds 1 juli 2013 zijn uitgegeven en aan een aantal voorwaarden voldoen. Eén van die voor- waarden is dat de vennootschap bij uitgifte van de

aandelen een kleine vennootschap moet zijn. Bij een aanpassing van de groottecriteria van de vennoot- schap op het moment dat de aandelen zijn uitgege- ven, verliest men dus het recht op de verlaagde tarie- ven voor de al uitgekeerde dividenden, maar ook voor alle toekomstige jaren.

Tot slot zijn er nog heel wat maatregelen die starten- de of kleine vennootschappen ten goede komen. Zo zijn er de hogere vrijstelling voor doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor kleine vennootschappen, het statuut van de Young Innovative Companies dat enkel voorbehouden is voor bepaalde kleine vennootschap- pen en natuurlijk ook de in 2015 ingevoerde starters- maatregelen waaronder de tax shelter voor startende ondernemingen, de vrijstelling van de doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor startende onderne- mingen en tot slot de vrijstelling van roerende voor- heffing op interesten uit leningen aan startende ondernemingen. Deze laatste drie voordelen zijn uit- sluitend beschikbaar voor kleine ondernemingen.

Bij de tax shelter voor startende ondernemingen, zo- als hierboven vermeld, is het effect misschien nog het lastigste. De vennootschap zelf zal voor deze maatre- gel geen verschil ondervinden, maar de investeerders zullen plots de belastingvermindering aan hun neus zien voorbijgaan.

Hervorming

vennootschapsbelasting

Naar de toekomst toe zullen er nog meer verschillen zijn.

Zo zal u vanaf aanslagjaar 2019, boekjaren die ten vroegste starten op 1 januari 2018, geen sanctie krij- gen in geval van onvoldoende toekenning van een bezoldiging als u een kleine startende vennootschap bent. Een omzetting bij controle naar een grote ven- nootschap zal als gevolg hebben dat u vanaf jaar 1 een minimumbezoldiging moet uitkeren.

Bovendien zullen vanaf aanslagjaar 2019 (en dus en- kel voor controles over aanslagjaar 2019 en volgende) belastingsupplementen bij controle ook steeds betaald moeten worden. Dus kan een vennootschap ook haar overgedragen fiscale aftrekken, met uitzondering van de dbi-aftrek van het jaar zelf, niet meer benut- ten om de verhogingen bij een eventuele controle te compenseren.

Tot slot geldt vanaf aanslagjaar 2019, boekjaren die starten vanaf 1 januari 2018, dat het verlaagde ta-

(4)

rief van de vennootschapsbelasting, naast alle andere voorwaarden, slechts kan genoten worden indien de vennootschap een kleine vennootschap is. Een omzet- ting naar een grote vennootschap zal dus steeds tot gevolg hebben dat het gewone tarief van de vennoot- schapsbelasting van toepassing is.

Besluit

Zoals u kan lezen, zijn er mogelijks heel wat nega- tieve gevolgen verbonden aan een onverwachte kwali-

ficatie als grote vennootschap. Het is dus van uiterst belang de grootte van de vennootschap correct in te schatten om met zekerheid de fiscale positie van een vennootschap te kunnen bepalen. Voor de correcte toepassing van artikel 15 van het W.Venn in al zijn fa- cetten, verwijzen we graag naar onze eerdere artikels hieromtrent.

Roel VAN HEMELEN Partner – TaxQuest

Zomerakkoord krijgt winterse

uitvoering - Overzicht van de sociale maatregelen

Naar jaarlijkse gewoonte is eind december 2017 een Programmawet in het Belgisch Staatsblad1 verschenen.

Met deze Programmawet worden een aantal maatrege- len die het voorwerp uitmaakten van het Zomerakkoord van 26 juli 2017, in de regelgeving ingeschreven. In deze bijdrage geven wij in een notendop een overzicht van de nieuwe sociale maatregelen. Deze maatregelen zijn op 1 januari 2018 in werking getreden, tenzij an- ders is vermeld.

Verhoging Wijninckx-bijdrage

In 2012 voerde de regering een bijkomende bijzondere werkgeversbijdrage van 1,50 % voor aanvullende pen- sioenen in (Wijninckx-bijdrage).2 In de Programma- wet werd dit percentage verdubbeld naar 3 %.3 Deze verhoging werd niet gemotiveerd in de Memorie van Toelichting. Deze bijzondere bijdrage komt bovenop de gewone patronale bijdrage van 8,86 %.

De Wijninckx-bijdrage is elk jaar in het vierde kwar- taal verschuldigd voor sommige aanvullende pensioe- nen van werknemers en zelfstandigen.4 De bijdrage

1 Programmawet van 25 december 2017, BS 29 december 2017 (hierna

“Programmawet”).

2 Werknemer : art. 38, § 3duodecies, A, vijfde lid Wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, BS 2 juli 1981; zelfstandige : art. 28, § 1, eerste lid Programmawet van 22 juni 2012, BS 28 juni 2012.

3 Artt. 27-30 Programmawet.

4 Het betreft de groepsverzekeringen en de individuele pensioentoezeg- gingen (IPT) en dus niet het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandi- gen (VAPZ).

is enkel van toepassing indien de jaarlijks betaalde stortingen voor de opbouw van een aanvullend pensi- oen en de premies voor overlijdensdekking hoger zijn dan 31.836 euro (bedrag 2017). De bijdrage van 3 % is verschuldigd op het (werkgevers)deel dat de grens overschrijdt.

Uitbreiding flexi-jobs naar andere sectoren en gepensioneerden

Gelet op het succes ervan in de horeca, werd beslist om het systeem van de flexi-jobs gevoelig uit te breiden.5 Flexi-jobs maken het voor personen die al een hoofd- tewerkstelling hebben mogelijk om op een flexibele en fiscaal vriendelijke manier elders bij te verdienen.6 Nu zijn flexi-jobs niet langer enkel mogelijk in de horeca, maar ook in tal van andere sectoren. Er werd volgens de Memorie van Toelichting gekozen voor de sectoren die met fluctuerende werkpieken worden geconfron- teerd en alzo nood hebben deze piekmomenten met flexibele arbeidskrachten op te vangen.7

Het betreft de volgende sectoren : handel in voedings- waren (PC 119); zelfstandige kleinhandel (PC 201);

bedienden uit de kleinhandel in voedingswaren (PC 202); middelgrote levensmiddelenbedrijven (PSC 202.01); grote kleinhandelszaken (PC 311); warenhui-

5 Artt. 32-41 en artt. 81-82 Programmawet.

6 MvT, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 2746/001, 10.

7 MvT, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 2746/001, 9.

(5)

zen (PC 312); kappersbedrijf en schoonheidszorgen (PC 314); uitzendarbeid indien de gebruiker ressor- teert onder één van de hiervoor genoemde paritaire comités of onder het Waarborg- en Sociaal Fonds;

waarborg- en Sociaal Fonds voor de bakkerij, banket- bakkerij en consumptiesalons bij een banketbakkerij, opgericht in de schoot van het paritair comité voor de voedingsnijverheid PC 118, subsector voor industri- ele broodbakkerijen.

Tot eind december 2017 konden enkel personen met minstens een 4/5e tewerkstelling een flexi-job uitoefe- nen.8 Sinds 1 januari 2018 is hierop een uitzondering voorzien voor gepensioneerden. De voorwaarde van de 4/5e tewerkstelling geldt niet voor personen die op het einde van het kwartaal T-2 als gepensioneerde be- schouwd worden. Het gaat om alle personen die een wettelijk, bestuursrechtelijk of statutair ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioen of een an- der als zodanig geldend voordeel genieten.9 Vermits wordt gekeken naar het pensioenstatuut in het twee- de kwartaal dat aan de flexi-job tewerkstelling voor- afgaat, zal de voorwaarde van een 4/5e tewerkstelling in referentiekwartaal T-3 wel blijven spelen tijdens de eerste twee kwartalen van het pensioen. Voorbeeld : een werknemer die op 1 januari 2018 wilde beginnen werken met een flexi-job, moest vóór oktober 2017 met pensioen zijn.

Winstpremie

Een derde en interessante nieuwigheid betreft de invoering van een sociale en fiscale aantrekkelijke winstpremie.10 De winstpremie vervangt het bestaan- de (logge en weinig gebruikte) systeem van deelname in de winst via een participatieplan.11 De winstpremie is niet te verwarren met de niet-recurrente resultaats- gebonden bonus op basis van de cao nr. 90.12 Deze mo- gelijkheid blijft nog onverkort van kracht en laat toe op een (para)fiscaal vriendelijke wijze een bonus toe te kennen op basis van vooraf vastgelegde collectieve doelstellingen.

De winstpremie maakt het mogelijk op een vrij een- voudige en flexibele wijze een premie - een bepaald

8 Art. 4, § 2 Wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, BS 26 november 2015.

9 Art. 4, § 3 Wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, BS 26 november 2015.

10 Artt. 45-54 Programmawet.

11 Wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpre- mie voor de werknemers, BS 9 juni 2001 (hierna “Wet Winstpremie”).

12 Cao nr. 90 van 20 december 2007 betreffende de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen, BS 21 februari 2008.

bedrag dan wel een percentage op het loon - toe te kennen, zonder dat de werknemer hiervoor stemrecht in de vennootschap ontvangt.

De winstpremie trad in werking op 1 januari 2018.

De winstpremie kan voor de eerste keer worden toe- gekend op basis van de winst van het boekjaar met de afsluitdatum ten vroegste op 30 september 2017.13

A. Voorwaarden en maximum

De winstpremie moet steeds collectief worden toege- kend. Ofwel wordt voorzien in een identiek bedrag of percentage voor alle werknemers (identieke winstpre- mie), ofwel wordt een onderscheid gemaakt per ca- tegorie van werknemers (gecategoriseerde winstpre- mie). In dit laatste geval is de invoering ervan wel iets complexer (zie hieronder).

Het totaal bedrag van de winstpremies mag niet meer zijn dan 30 % van de totale brutoloonmassa van het boekjaar.14

Een winstpremie mag niet worden ingevoerd ter ver- vanging of omzetting van loon, premies, voordelen in natura of om het even welk voordeel of een aanvul- ling daarvan.15

B. Invoering

De identieke winstpremie kan eenvoudig worden in- gevoerd via een beslissing van de algemene vergade- ring met een gewone meerderheid van stemmen.16 In de notulen van de algemene vergadering moeten ver- plicht een aantal vermeldingen worden opgenomen, zoals het identieke bedrag of het identieke percentage van het loon dat aan alle werknemers zal worden toe- gekend. Er rust op de werkgever een informatieplicht ten aanzien van zijn werknemers over de invoering ervan.17

Een gecategoriseerde winstpremie moet worden inge- voerd via de bestaande procedure voor de invoering van een participatieplan.18 Bij aanwezigheid van een syndicale afvaardiging gebeurt de invoering door een collectieve arbeidsovereenkomst. Als er geen syndica- le afvaardiging is binnen de onderneming, kan het

13 Art. 54 Programmawet.

14 Art. 11/4 Wet Winstpremie.

15 Art. 11/3 Wet Winstpremie.

16 Art. 11/6 Wet Winstpremie.

17 Art. 11/7 Wet Winstpremie.

18 Art. 11/8 Wet Winstpremie.

(6)

worden ingevoerd door een collectieve arbeidsover- eenkomst of een toetredingsakte (keuze werkgever).

C. Fiscaal en sociaal gunstig regime

Op de winstpremie is enkel een bijzondere solidari- teitsbijdrage van 13,07 % door de werknemer ver- schuldigd.19 Er zijn geen werkgeversbijdragen ver- schuldigd op de winstpremie.

De werknemer is op de winstpremie een bevrijdende bijzondere heffing verschuldigd van 7 %. In hoofde van de werkgever is de winstpremie wel belast als deel van de winst en aldus geen aftrekbare kost.

De winstpremie wordt niet als loon beschouwd20, waar- door zij bijvoorbeeld niet moet worden opgenomen in de berekeningsbasis van de opzeggingsvergoeding.

Ook is er geen vakantiegeld op verschuldigd. Boven- dien wordt artikel 23 van de Cao-wet21 uitgesloten22, waardoor de premie geen rechten kan doen ontstaan voor de toekomst. De werknemer zal het jaar nadien niet dezelfde winstpremie kunnen opeisen. Het initi- atief tot toekenning van een winstpremie ligt steeds bij de werkgever.

D. Sancties

Het niet-naleven van de regels inzake de winstpremie wordt in het Sociaal Strafwetboek gesanctioneerd met een sanctie van niveau 2.23 Dit betekent hetzij een strafrechtelijke geldboete van 400 euro tot 4.000 euro, dan wel een administratieve geldboete van 200 euro tot 2.000 euro.24 Deze sanctie is te vermenigvul- digen met het aantal betrokken werknemers.

Versoepeling nacht- en

zondagsarbeid bij e-commerce

De Wet Werkbaar en Wendbaar Werk25 voorziet sinds 1 februari 2017 een uitzondering op het verbod van nachtarbeid (arbeid tussen acht uur ’s avonds en zes uur ’s morgens) voor alle logistieke en ondersteunen- de diensten verbonden aan de elektronische handel.26

19 Art. 38, § 3septies Wet van 29 juni 1981 houdende de algemene be- ginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, BS 2 juli 1981.

20 Art. 32 Wet Winstpremie juncto art. 171/4 Sociaal Strafwetboek.

21 Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereen- komsten en de paritaire comités, BS 15 januari 1969.

22 Art. 11/5 Wet Winstpremie.

23 Art. 40 Wet Winstpremie.

24 Bedragen inclusief opdeciemen.

25 Voor een bespreking zie : S. COCKX en S. VAN DAMME, “Wet werk- baar en wendbaar werk. Welgekomen update van het arbeidsrecht ?”, Pacioli 2018, nr. 459, 1-5.

26 Art. 36 Arbeidswet van 16 maart 1971, BS 30 maart 1971.

Nachtarbeid werd mogelijk gemaakt voor e-commerce activiteiten ongeacht het paritair comité waaronder de onderneming ressorteert.

Omdat de procedures voor het invoeren van nachtar- beid nog steeds vrij zwaar zijn, hinkt België volgens de wetgever achterop op het vlak van e-commerce.27 Het is nochtans een sterk groeiende sector die voor heel wat extra werkgelegenheid kan zorgen. Hiertoe versoepelde de Programmawet de regels inzake de in- voering van nachtarbeid en werd ook voorzien in een uitzondering op het verbod van zondagsarbeid.

A. Nachtarbeid

De Programmawet voert een definitieve en tijdelijke versoepeling in van de procedure tot invoering van nachtarbeid.28

De definitieve versoepeling bestaat erin dat een ar- beidsregeling met nachtprestaties voortaan in de onderneming met een vakbondsafvaardiging kan worden ingevoerd door een gewone collectieve ar- beidsovereenkomst, waarbij de ondertekening door één vakbond volstaat. Het is niet meer nodig dat alle vakbonden die vertegenwoordigd zijn in de vakbonds- afvaardiging de cao ondertekenen. Voor ondernemin- gen zonder vakbondsafvaardiging moet nog steeds de procedure via wijziging van het arbeidsreglement worden gevolgd.

De tijdelijke versoepeling bestaat erin dat de Program- mawet tot 31 december 2019 de mogelijkheid creëert voor bepaalde e-commerce activiteiten om nachtarbeid in de onderneming in te voeren, naar keuze, via een aanpassing van het arbeidsreglement of het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst. Ook ondernemin- gen met vakbondsafvaardiging zullen dus een systeem van nachtarbeid kunnen invoeren via een eenvoudige aanpassing van het arbeidsreglement. Na 2019 moet de ingevoerde nachtarbeid dan wel nog bevestigd wor- den via een collectieve arbeidsovereenkomst.

B. Zondagsarbeid

Een werkgever kan zondagsarbeid voor e-commerce activiteiten invoeren via een procedure tot wijziging van het arbeidsreglement dan wel door het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst.29 Deze een- voudige invoering is ook een tijdelijke uitzondering

27 MvT, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 2746/001, 17.

28 Art. 57-61 Programmawet.

29 Art. 64 Programmawet.

(7)

en loopt af op 31 december 2019. Ondernemingen die nadien de uitzondering op het verbod van zondagsar- beid willen blijven gebruiken, zullen een collectieve arbeidsovereenkomst moeten sluiten.30

Bijzondere activeringsbijdrage bij vrijstelling van prestaties

De wetgever stelde vast dat werkgevers bij herstructu- reringen alsmaar meer oudere werknemers van pres- taties vrijstelden tot aan de pensioenleeftijd, waarbij deze hun loon geheel of gedeeltelijk bleven ontvangen, en zo de SWT-regels omzeilden (werkloosheid met be- drijfstoeslag, het vroegere brugpensioen).31 De wetge- ver vond dat dit haaks stond op de activering van oude- ren en bestraft dergelijke constructies sinds 1 januari 2018 door de invoering van een activeringsbijdrage.

Deze bijzondere activeringsbijdrage is verschuldigd door elke werkgever die valt onder het toepassingsge- bied van de Cao-wet, alsook op een aantal overheidsbe- drijven (bv. Bpost en Proximus).32

A. Toepassingsgebied

De bijzondere activeringsbijdrage is verschuldigd voor elke werknemer die bij dezelfde werkgever ge- durende een volledig kwartaal geen prestaties le- verde, behalve (uiteraard) wanneer dit gebrek aan prestaties kadert in een wettelijke schorsingsgrond van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, zoals ziekte of vakantie. Ook vrijstelling van prestaties tij- dens de opzeggingstermijn is nog steeds mogelijk.

30 Art. 64, § 2 Programmawet.

31 MvT, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 2746/001, 22.

32 Art. 38, § 3sexdecies Wet van 29 juni 1981 houdende de algemene be- ginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, BS 2 juli 1981.

De bijdrage is niet verschuldigd voor de werknemers die in een mechanisme van volledige vrijstelling van prestaties gestapt zijn vóór 28 september 2017.

B. Bijdrage

De activeringsbijdrage is een percentage op basis van de leeftijd van de werknemer op het tijdstip waarop hij wordt vrijgesteld van prestaties. Het percentage ligt bij aanvang vast en blijft gelijk tot aan de wettelijke pensioenleeftijd of tot wanneer de werknemer een vervroegd pensioen kan genie- ten. Het betreft een (aanzienlijk) percentage op het loon dat wordt doorbetaald tijdens de periode van vrijstelling van prestaties, maar met een minimum kwartaalforfait.

Leeftijd bij

aanvang Percentage op

kwartaalloon Minimum kwartaalbijdrage

Vóór 55 jaar 20 % 300 euro

Tussen 55 en 58 jaar 18 % 300 euro Tussen 58 en 60 jaar 16 % 300 euro Tussen 60 en 62 jaar 15 % 225,60 euro

Na 62 jaar 10 % 225,60 euro

C. Vrijstelling of vermindering van de bijdrage bij opleiding

Wanneer een werknemer tijdens de periode van vrij- stelling van prestaties een verplichte opleiding volgt, wordt voorzien in een vrijstelling dan wel een vermin- dering van de bijdrage.

Opleiding Invloed op de bijdrage

Tijdstip Voorwaarden opleiding Invloed Periode

Gedurende de eerste 4 trimes- ters van de periode vrijstelling

prestaties

– georganiseerd door werkgever;

– met een kostprijs van minstens 20 % van het brutoloon dat de werknemer jaarlijks ver- diende, voorafgaand aan de onderbreking

Vrijstelling Volledige periode van vrij- stelling van prestaties

Gedurende een willekeurige periode van 4 opeenvolgende trimesters, gesitueerd tijdens de periode vrijstelling prestaties

– georganiseerd door de werkgever;

– die voorziet in minstens 15 dagen vorming in deze periode van 4 opeenvolgende trimes- ters

Verminde- ring met

40 %

Enkel de betrokken peri- ode van 4 opeenvolgende

trimesters

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.

be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

De Programmawet bepaalt welke opleidingen in aan- merking komen. Het betreft een beroepsopleiding dan wel de opleidingen die zijn opgenomen in de Wet Werkbaar en Wendbaar Werk.33 De werkgever moet het bewijs leveren aan het Toezicht op de Sociale Wet- ten (sociale inspectiedienst) dat de werknemer de op- leiding daadwerkelijk heeft gevolgd.

D. Vrijstelling bij hervatting van activiteit

Wanneer de werknemer opnieuw een minstens 1/3e tewerkstelling aanvat bij één of meer andere werkgever(s) of in hoedanigheid van zelfstandige, en dit voor een volledig kwartaal, dan wordt de werkge- ver die de bijdrage verschuldigd was hiervan vrijge- steld, en dit tijdens de periode van werkhervatting.

Met een 1/3e tewerkstelling wordt een gemiddelde pres- tatie van 1/3e van een voltijds equivalent bedoeld, en dit over een referentieperiode van een kwartaal. De RSZ zal alle tewerkstellingen in 1 kwartaal optellen en nagaan of dit overeenstemt met minimaal een 1/3e tewerkstel- ling van een voltijds equivalent gedurende die periode.

Een koninklijk besluit moet nog bepalen wat wordt ver- staan onder het hervatten van een nieuwe minstens 1/3e tewerkstelling in de hoedanigheid van zelfstandige.

Wanneer de werknemer de voormelde activiteit be- eindigt, is de bijdrage opnieuw verschuldigd door de werkgever die hem heeft vrijgesteld van prestaties.

Responsabiliseringsbijdrage wegens de niet-naleving van de voorrangsregel bij deeltijdse arbeid

De responsabiliseringsbijdrage34 is nog een nieuwe sociale maatregel die werd ingevoerd. De wettelijke verplichting voor een werkgever om een deeltijdse werknemer wanneer hij daarom vraagt bij voorrang een openstaande en gelijkaardige voltijdse betrek- king of een vrije deeltijdse betrekking met meer uren toe te kennen, bestond al.35 Voortaan wordt de niet- naleving van deze verplichting gesanctioneerd via de

33 Art. 9, a) en b) en art. 17 Wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, BS 15 maart 2017.

34 Art. 156/1 Programmawet van 22 december 1989, BS 30 december 1989 en art. 68 Programmawet.

35 Art. 153 Programmawet van 22 december 1989, BS 30 december 1989.

zogenaamde “responsabiliseringsbijdrage” wanneer een deeltijdse werknemer met inkomensgarantie-uit- kering de vraag naar extra uren stelt.

De responsabiliseringsbijdrage bedraagt 25 euro per deeltijdse werknemer per maand tijdens dewelke deze verplichting niet werd nageleefd. De sanctie is enkel van toepassing op arbeidsovereenkomsten die werden afgesloten vanaf 1 januari 2018.

Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen en collectief ontslag met sluiting

De Programmawet bepaalt dat een werkgever die de in- formatie- en raadplegingsprocedure in het kader van een collectief ontslag met sluiting van onderneming opstart, niet langer een beroep kan doen op de regels inzake niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen.36

Het is luidens de Memorie van Toelichting immers niet logisch dat een werkgever enerzijds de middelen vindt om een bonus toe te kennen, maar anderzijds de midde- len niet vindt om zijn personeel aan het werk te houden.37

Besluit

De Programmawet van 25 december 2017, die in volle winter een deel van het Zomerakkoord van 26 juli 2017 uitvoerde, bevat tal van nieuwe sociale maatre- gelen. De interessante nieuwigheden voor werkge- vers zijn deze met het oog op het aanzwengelen van de e-commerce sector in België en de invoering van een sociaal- en fiscaal aantrekkelijke winstpremie. De overige maatregelen zijn eerder sanctionerend en cre- eren aldus geen opportuniteiten, maar moeten door werkgevers wel goed in het oog gehouden worden om niet voor dure verrassingen te komen staan.

Sara COCKX en Sébastien VAN DAMME Advocaten Schoups

36 Art. 79 Programmawet.

37 MvT, Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 2746/001, 27.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

− Van individuele werkgevers wordt verwacht dat deze in hun personeelsbeleid voor alle werknemers die langer dan vijf à tien jaar in een functie werken de vraag voorleggen

noch zal de gelukkige bezitter daarvan ooit genade vinden in de ogen der wereld of in de ogen van vleselijke belijders. Ik heb iemand gekend te Thames Ditton, die een grote

Nu, wanneer een mens met zijn zonde in zulk een staat is, dat er een heimelijk welgevallen van die zonde, die de meester in zijn hart speelt, bij hem gevonden wordt en dat

Uit dit alles besluit ik, dat liegen en de leugen lief te hebben; dat alle bedrieglijkheid en leugenwonderen; alle verachting en woede tegen God en zijn

Het leven, handelen en wandelen van een begenadigde ziel, gelijk het een voorwerp van Gods verkiezing en gekochte door het bloed van de Zaligmaker betaamt, betonende

Hij die spreekt over liefde tot alle mensen, die zegt dat God de mens nooit gemaakt heeft om hem te verdoemen, maar dat alle mensen zalig zullen worden door de algemene verzoening,

a. Het natuurlijke geweten kan soms wel aanmoedigen tot dezelfde zaken als de Geest, maar niet uit hetzelfde beginsel. Het natuurlijk geweten is een aansporing tot

Ook vragen we u dringend om voor de langere termijn een strategie te ontwikkelen, waarbij de niet- essentiële sector meer mogelijkheden krijgt om hun bedrijf/bedrijven op