• No results found

VAN MR. G. VAN VOLLENHOVEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VAN MR. G. VAN VOLLENHOVEN "

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

0093 1921

(3)
(4)

i 'l-

4

(5)
(6)
(7)

I

(8)

f I

1 N A Ü G U R E E L E ORATIE

VAN MR. G. VAN VOLLENHOVEN

TER AANVAARDING VAN HET

HOOGLEERAARSAMBT AAN DE

LEIDSGHE HOOGESCHOOL OP

WOENSDAG 2 OCTOBER 1901

ONDER HET RECTORAAT VAN

MR. H. VAN DER HOEVEN

(9)
(10)

EXACTE RECHTSWETENSCHAP

<-

(11)
(12)

EXACTE RECHTSWETENSCHAP DOOR MR. C. VAN VOLLENHO VEN

BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VOORHEEN E. J. BRILL LEIDEN 1901

(13)
(14)

Edelgrootachtbare heeren curatoren,

hooggeleerde heer rector, hooggeleerde heeren professoren,

zeergeleerde heeren doctoren,

. . . mijneheeren leden van het collegium, mrjnehee- ren studenten,

gij allen voorts die deze plechtigheid met uwe tegenwoordigheid vereert :

zeer n-ewenschte hoorders.

Wat ik mij, tot stichting van stad en wereld, voorgenomen heb te zeggen zal, naar gij bevroedt, in het eind op deze beide stellingen moeten neer- komen, dat de rechtswetenschap een verdienste- lijke wetenschap is, en dat het een beminnelijke wetenschap is-, want indien ik niet voor die twee dogmata zou willen leven en sterven zou ik im- mers niet waard wezen hier thans te staan. Nam ik dan nu mijn aanloop uit de wijsbegeerte, om u voor de zooveelste maal te onthullen hoe de menschengeest zich op de idee der rechtvaardig- heid heeft moegetobd ; of uit de historie, om u te roeren met tegenstellingen als van Aristeidès en Verres, Talleyrand en Kruger ; of uit de prak- tijk, om u de onschatbaarheid van den jurist in het moderne verkeer als een levende waarheid op

(15)

het hart te nagelen: in elk dier gevallen zou mogelijk mijn woord, indien al geen proselyten, voor het minst geen nieuwe vervolgers van de rechtswetenschap in beweging roepen. Maar eer- lijk bekend gaat voor dit uur mijn ambitie in steiler koers; en ik kan u met twee woorden zeggen wat daartoe reden geeft. Bij den naam Christiaan Huygens, of Kant, of Franz Bopp, of Helmholtz, twijfelt men niet, of het zeer hooge dat daar bereikt werd was het ontwringen aan de waarneembare schepping van kostbare gehei- men, van geheimen welker vondst verlossing uit lange onkunde beteekende, juichende openbaarwor- ding van wat geen brein vermoeden dorst. Bij den naam Thorbecke daarentegen aarzelt ook menig rechtsgeleerde, of hier niet veeleer de scherpe grondwetsscholiast, de blootlegger van oudvader- landsch rechts- en staatsieven, de parlementaire strateeg, dan de uitdelver van ook maar eenig geheim der schepping wordt gevonden. Juridische o-eleerdheid toch — zoo zou de sprekendste vorm van het gemeen gevoelen zijn — is één van twee:

óf kennis van miljoenen rechtsgewoonten van oer- volken en middeleeuwers en oosterlingen, óf ken- nis van miljoenen voorbedachte wetten, van met menschenhanden en menschenmonden gemaakte staatsbladnummers en resolutiën. Nu kan men zulk een kunde als nuttig, als onmisbaar, als eerbied- eischend erkennen, doch kortaf weigeren haar ge-

(16)

3 lijkstandig te achten met die van astronoom en physioloog ; of wââr ter wereld wordt kennis van litteratuurgeschiedenis of van een volapük, dat dan toch doorwerkt op gegevens door het onbewuste taalleven aan de hand gedaan, gelijkgeschat met de exacte wetenschap welke verband en eenheid der indoëuropeesche of der germaansche talen voor onze verrukking openstalt? Ik zal u trouwens, zoo gij mij bij deze vraag naar den wetenschappelijken rang der rechtswetenschap wilt volgen, niet hoeven rond te voeren op dorre hei in een kringetje van geredeneer, want ook hier ligt mooie groene wei naar alle kanten.

Het is u al dadelijk niet verborgen dat er groot verschil van recht bestaat bij verschil van tijd of hemelstreek : dat er ander recht geldt in Nederland dan in Japan, in Japan ander dan in Brazilië, en dat op het recht onder de Dirken en Florissen of onder de republiek ons hedendaag- sche niet meer gelijkt. Niemand echter heeft ge- noeg macht van verbeelding om zich de rechts- verscheidenheid op aarde voor oogen te stellen in haar wezenlijke gedaante. Want niet alleen door van Leiden naar Warmond te wandelen of door in verschillende wateren te varen komt men telkens voor een deel onder ander recht te staan;

niet alleen door van inwoner ingezetene, van bur- ger militair, van moslimjavaan kristenjavaan, van

(17)

zes australische kolonies een koloniaal gemeene- best te worden: maar ook de afwijkende rechts- toestand der wezens tot wie wij, hoe kort en op wat wijze ook, in betrekking komen kan van invloed zijn op de bepaling van het recht dat voor een deel onzer gedragingen geldt; zoodat men reeds bij stilstand van wetgeving, onder het alledaagsche leven, in een juridischen aether ver- keert van gedurige en onnarekenbare trilling.

Denkt men zich nu de rechtswisseling die een wandelende-jood zou doormaken, poogt men zich de diversiteit van recht over de gansche levende aarde en in heel den verloopen tijd voor den geest te zetten — het propaedeutisch schoolvak dat encyclopaedic der rechtswetenschap heet heeft in opdracht daartoe in te leiden —, dan ziet men wel aanstonds hoe ongeteld de factoren dier ver- scheidenheid zijn en hoe warrelend hun samenvoe- ging; doch niet zoo licht ontdekt men in dat gekrioel van slingerranken, hóé het groeiend en vergaand en aldoor opkiemend recht uit die -veelsoortigheid en veelheid is saamgewassen.

Uit welk gegeven die veelsoortigheid en veel- heid voortkomt ligt allereerst ter beantwoording.

En bij de beantwoording van die eerste vraag zij men al aanstonds op zijn hoede. Het zou toch, met de bontheid en golving van taal en zede en godsdienst voor den geest, gereedliggen te zeg- p-en dat ook de verscheidenheid van récht op

(18)

5 aarde haar oorzaak heeft in de veelvormigheid der invloeden en behoeften die op menschelijken handel en wandel werken. Men moest dan bij de individuen, en hun doen en denken, op eerste onderzoek. Doch de zaak ligt anders; want wij spreken pas dan van recht als de.opvolging van een gedragregel niet slechts door voordeel en nadeel, prijs en blaam, maar door dwang — als geleider van gebod en verbod — wordt geschoord.

Waar dus een gezag ontbreekt, bereid en in staat om de nakoming van regels af te dwingen, ont- breekt recht-, slaapt zulk een gezag, het recht ligt werkeloos; en gedragregels door zulk een gezag niet meer of nog niet tot recht geijkt hebben slechts voor het recht van verleden of toekomst, niet voor dat van het heden, beteekenis. De rechtsverscheidenheid op aarde ligt dus vooreerst aan de verscheidenheid dier tallooze gemeen- schappen die men, in tegenstelling tot de anar- chische, rechtsgemeenschappen heet en op wier oezae het recht leunen moet ; anderdeels aan den steeds woeligen overvloed van het rechtsprodukt dier alle ; eindelijk aan het meer of minder van feitelijke macht waarin de gezamenlijke rechts- gemeenschappen de cleelen van dat rechtsprodukt weten te handhaven.

De wetenschap, die zich, voor deze wildernis gesteld, niet slechts om de beperkte kracht harer arbeiders doch evenzeer om stuur in haar werk te

(19)

houden tot verkaveling gedrongen zag, had zich niet lang te beraden. Zij nam natuurlijk een ge- geven rechtsgemeenschap met haar recht (hetzij staat of provincie, kerk, vakvereeniging) als zelf- standig afgerond complex in verkenning; nam ginds een ander; schuurde den hier en elders gezamelden voorraad onder aparte daken o p ; om te gelegener tijd het recht eener lagere in dat eener hoogere rechtsgemeenschap in te voe- gen, of dat van gelijkstandige rechtsgemeen- schappen onder één bekapping te brengen. Het gebied dat elk zoodanig rechtscomplex bestreek was immers licht te beschrijven : een kring meestal van grondgebied opgeteld bij, of vermenigvuldigd met, een weliswaar niet voor alle voorschriften eenzelvigen kring van personen.

Reeds bij het eerste binnengluren wekt het tegen de deugdelijkheid van deze werkwijs arg- waan, dat de praktijk der wetenschap aan dit haar voornemen nergens nabijkwam. In de kennis van het nederlandsche recht en van zijn verhouding tot dat van de rijksdeelen de levende rechts- voorschriften zelf van Leiden en Rijnland (met zijn onderhebbende waterschappen) en Zuiclholland te lasschen liet men gemeenlijk over aan stadhuis, gemeenlandshuis, provinciehuis en parket. In een betrokken stuk van het loutere internationaal privaatrecht de bijbehoorende stof uit het privaat- recht der staten of staatshoofddeelen in te lijven

(20)

7 liet men over aan wie bij het voorbereiden van traktaten voor vastelandsch Europa ervoer, dat het eerste zich niet hanteeren laat zonder aan- vulling met het laatste. In het recht van den nederlandschen staat, dat nergens als complex van dat van het rijk onderscheiden werd, liet men alwat de afzonderlijke rechtscomplexen van het rijk, Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao moest overspannen of aaneenplempen woest en ledig. Germaansche erfstukken in het landelijk recht van ons noorden werden zoogoed als dood- gezwegen als het burgerlijk wetboek zweeg.Voor Suriname had men vrede met een warwinkel zonder weerga van strafrecht en strafvordering ; met een europeesch privaatrecht dat met huid en haar voor al de boschnegers heet te gelden.

Wel gaf men voor Indië aandacht aan de alge- meene vraag hoe de desa, de negorij, de zelf- besturen zich tot den lande verhouden ; maar de werkelijke som van het hoogere en lagere recht opmaken deed men zoo weinig, dat nog zoogoed als alle adatrecht en zelfbestuursrecht onbewerkt is, al is sinds korte jaren beterschap aan de kim ; dat zelfs menig springlevend stuk volksrecht offi- cieel heet niet meer te bestaan ; en vooral, dat de schoolindeelingen van een europeanen-, een inlanders-, een vreemdeoosterlingenrecht geschei- den zitten als wildedieren in een menagerie, zonderdat de dagelijksche, de duizenderlei ont-

(21)

moeting van tweederlei inlandsen adatrecht, van tweederlei chineezenrecht, van inlandsen adatrecht met arabierenrecht of europeanenrecht, van gou- vernementsrecht met zelfbestuursrecht, een andere bejegening ondervond dan dat men die veelsoor- tige interregionale, intergentiele, interreligieuze en nog veel saamgestelder rechtsontmoetingen onder den stompzinnigen naam quasi-internationaal recht op één bord samenlei teneinde ze, wie weet, onder het prevelen van een dozijn moderne statuten- regels hoe eer hoe liever van tafel weg te stu- ren. Men heeft — om het requisitoor te ein- digen — hier stukken etymologie gegeven zonder syntaxis, ginds een dood alfabet in plaats van de rijke klankleer van het recht. Intusschen staan levensgroot naast ons een taalwetenschap en ethnologie die, met name in onzen archipel, geen tongval of zede verliezen willen ; die, met name in onzen archipel, het saamvergroeide juist met gespitste aandacht bezien; die, als er adatrecht ontdekt of ontgonnen wordt in onzen archipel, niet zelden voorgaan.

Het kon zijn dat men zeicle : wat tot heden verzuim of vertraag leed kan overmorgen aan den dag worden aangevat. Maar dan ga toch de vraag vooraf, of, als alle rechtsstof wordt bijeenge- bracht, omheining van gansche rechtscomplexen door woorden als grondgebied, onderdaanschap, in- wonerschap, wel iets is clan mystificatie; of zelfs zulk

(22)

9 een begrenzing van gansche complexen, indien op andere wijs . uitvoerbaar, bij het tegenwoordige recht kan voegen. Buys heeft, in een ander ver- band, vóór lang het tegendeel onder licht gebracht.

De menschelijke persoon, zei hij, is eer eenheid, die zich niet in een aantal personen — een rijks- burger, een provincieburger, enzoovoort — laat splitsen; als lid van welke gemeenschap, als on- derworpen aan welk rechtsgezag, zijn rechtsbehoefte voldaan wordt raakt hem niet, en het onscheid- baar dooreenloopen van rijks- en provinciaal en plaatselijk belang deert en verbaast hem niet ; maar te ijveriger verlangt hij dat het samenstem- mend produkt van alle hooger en lager rechts- fjezae de behoeften der bonte menschenmaat- schappij doelmatig bevredige. Men behoeft, om de juistheid te zien, maar aan het belastingwezen te denken ; doch men kan veel stappen verder gaan en zeggen, dat het recht niet kringen van gebied of van personen raakt, maar de op alle denkbare wijzen dooreengesponnen menschelijke toestanden en betrekkingen, die door het recht van geen enkele moderne rechtsgemeenschap in zulke kringen bevat worden ; dat het niet te doen is om stukken doocle schering, maar om te weten door hoedanig rechtsgetouw de levende spoel wordt heengeworpen ; dat het internationale, het nationale, het locale, het godsdienstige recht even- zeer dezelfde reels berijden als internationale treinen

(23)

en binnenlandsche treinen en buurttreinen doen, welker opeenvolgen en aansluiten echter gewaar- borgd wordt doordat een zelfde dienstregelaar den samenhang daar hij over te zeggen heeft verzekert, verschillende dienstregelaren zich over dien samenhang verstaan. En ziehier de uitnemende waarde van een welgevoegd staatsrecht. Snijdt men het gezamenlijke recht der aarde in horizontale schijven door er eerst een internationaal recht af te lichten, dan elk der losse nationale, dan de lagere, en kerft men dat nationale of lagere recht weer in locale en waar het pas geeft gentiele reepen, de samenhang van dat gezamenlijke recht laat zich door stelletjes algemeene-bepalingen niet terugtooveren, en staatsman noch burger ziet vóór zich, door wat oproeping en ordening van hoo- ger en lager kracht het geheel winnen kan in vastheid en lenigheid beide. Zoekt men echter, zonder naar alwetendheid te talen, juist dien sa- menhang te verstaan, men eischt vóórop inzicht in het in- en uitwendig staatsrechtelijk verband der lagere en hoogere rechtsgemeenschappen, van de onaanzienlijkste af tot de wereldomvattende toe, om vervolgens in dat geraamte naar verticale indeelingen aan stuk voor stuk van het gezamen- lijke recht zijn plaats en hiërarchisch geordende schikking te kunnen wijzen.

Een dusgebouvvd staatsrecht, door Thorbeckes systematische rechtsstudie voor het rijk en zijn

(24)

1 1

deelen aangedrongen, door hem ontworpen en doorgezet, is voor Curaçao en Suriname niet zonder gebreken nagevolgd, voor Indië noch door de bestierders begeerd noch door de wetenschap in vijftig lange jaren bereid. De gezagsverhou- ding van den lande tot onget'emde streken en stammen, het staatsrechtelijk gestel van zelfbe- stuur en politiek contract met zijn velerhande werkingen, maar ook de veelvormige delegatie van regelingsbevoegdheid, de regeling door resi- dent en door regent, de overgelaten inheemsche rechtspraak, het verdringen van staatsrechtelijke bevoegdheid door instructie en aanschrijving, de rechtsdwang tegen zelfbesturen, politiebevoegdheid

en politierecht liggen, met zooveel andere, goed- deels braak; en het zou van de decentralisatie, zoojuist voor de west in nieuwe baan gebracht, of van een nieuwe strafwetgeving lang niet de zwakste verdienste zijn zoo zij, in Indië binnen- komend, zich met het wiegelend staatsrecht geen dag verdroegen.

Doet men eenmaal van de verdichting van door formules omheinde gansche rechtscomplexen afstand, men vindt voor het werk der wetenschap een tweede loon. De menschelijke wetenschap immers heeft bij al haar arbeid, bij het toetsen van een strafschaal voor delikten zoo g-oed als bij het samenvatten van de hoogste hypothesen der uiteenliggende wetenschappen, maar één hou-

(25)

vast, en dat is : aaneenpassing. Is nu de bouw- grond van een wetenschap hard, zij kan het lang met empirie en compilatie doen ; maar de rechts- wetenschap heeft geen toets voor haar bevindin- gen en verklaringen, dan zulk een aaneenpassing.

Met voorliefde zoeke men dus, naast verwante rechtsordeningen uit den vreemde, overal het pathologische, de hapaxeirèmena ; zoeke men overalvandaan de in het wild groeiende ordenin- gen, als den rechtstoestand van en in de europee- sche nederzettingen in China, het recht waaraan een koopcontract tusschen Nederland en België is onderworpen, de straffen aan atjèhsche land- schappen en dorpen opgelegd, de indische dus- genoemde landbouwconcessie, den surinaamschen alloclialen eigendom. Want de hiërarchische orde- ning der gezamenlijke rechtsgemeenschappen zelf wordt door de systematische rechtsstudie slechts hiertoe vooropgesteld, om ook het overige op aarde levende recht ter hand te kunnen nemen als een legkaart, van welker goede schikking men eerst zeker is wanneer al haar deelen aan- eensluiten.

Zulk een rechtsgeheel der gansche aarde is niet van alle tijden. De oudste rechtsgemeen- schappen immers, hetzij dan horden of gezinnen of anaktische of andere, zijn als knusse kringetjes te voorschijn gekomen, hebben zich uitgebreid,

(26)

13

zich verbonden, elkaar opgeslokt, strijdigheden geëffend, zich weer uitgebreid of weer ver- bonden; en zoo zijn, na tal van terugvallen, eerst vanlieverlee duurzame staatsgemeenschappen gevestigd, is eerst in de zeventiende eeuw de plooi eener europeesche, en niet vóór onzen tijd die eener wereldomvattende rechtsgemeenschap,, zichtbaar geworden over cle aarde. Het waren verstrooide dorpen in een heel wijd veld; het werd een aaneengebouwde stad.

De rechtsbeoefening heeft ook hier niet immer de haast ontilbare zwaarte van haar werk ge- voeld. Zeker, bij schenking of vruchtgebruik liet zij om romeinsch en oudfransch recht allerminst verlegen. Sprak zij van oorlog, zij zou voor geen ark vol goud de fetiales hebben thuisgelaten. Viel tiendrecht in de discussie, de wet van Mozes was niet te goed voor u. Doch hadden die oudjes hun lakeiendienst aan het portier van de moderne rechtskwestie uitgediend, ze mochten naar hun huiszittenhuis terug. Twee uitgenomen;

maar de eerste dier beide, het justiniaansch privaatrecht, sloeg geen gelegenheid af om van zijn blijven aanzitten in den hedendaagschen kring de redelijkheid te bepleiten, en het germaansche of oudvaderlandsche recht kreeg welterdege den stempel mee van een opus supererogatorium.

Romeinsch staatsrecht of strafrecht, twaalftafelen- recht of glossatorenrecht, helleensch recht of

(27)

oudengelsch staatsrecht trof nogf wel eens een duitsch professor ; niet weinig echter bleef voor den eerlijken vinder.

De verklaring, voor thans geen aflaat meer, is wel het treffendst gegeven in een parallelie van rechts- en godsdienstwetenschap door een niet tot akademisch jurist gewaarmerkte, door Snouck Hurgronje. Voorheen, zegt Snouck, gin- gen godgeleerdheid en rechtsgeleerdheid uit op het ontdekken en schiften van wäre tegenover välsche religieuze en juridische denkbeelden ; be- trokken zij uit het vroegere en vreemde slechts haar nooddruft voor dat schiftingswerk. Dan, goeddeels door de evolutieleer der natuurweten- schappen is het doel der godsdienstwetenschap een ontwikkelingsgeschiedenis van den godsdienst en der religieuze opvattingen geworden, van ani- misme en fetisisme langs stam- en volks- en wereldgodsdienst, een ontwikkelingsgeschiedenis daar de waardeeringen van haar schrijver los buiten staan. Gelijkerwijs nu, zegt Snouck, heeft de zuivere rechtswetenschap niet het vermeende ware recht voor bepaalde maatschappijen in be- paalde tijden tot voorwerp, maar het recht en de rechtsopvattingen van hun prilste vormen tot op nu in één verstaanbare samenschikking.

Men ging, stel ik, naar deze raadgeving aan het werk. Men zou aldra in tijdperken of locale perken of rechtsperken belanden waar gesta-

(28)

15 tueerd en vanboven gehandhaafd recht ontbrak of bijzaak was, waar dus gewoonte in gewoonte- recht, recht in zede, adatrecht in adat, overvloeide.

Had nu Ihering gelijk met te zeggen dat nieuw recht nooit opkomt dan uit strijd, nooit op de gemoedelijke wijs waarop cum den ablativus kwam te regeeren, de rechtshistorie had één vaste baak.

Doch ziet men hoe zoetjesaan, hoe zonder ge- drang of gedruisch, episoden der moslimsche wet in het adatrecht van onzen archipel zijn inge- slopen; hoe zich het familie- en erfrecht van onze chineezen in Indië op sommig stuk onge- merkt vervreemd heeft van wat hun vaderen uit China hadden meegebracht; hoe het geviel dat een regel van internationale heuschheid door wijzi- ging van omstandigheid of belangen een waarde bleek te hebben gekregen die hem vanzelf als rechtsregel deed erkend worden: men zal de stelling »geen recht dan na strijd" als merkteeken er aan geven. Buitendien, een zwarte streep tus- schen recht en gewoonte, of tusschen recht en moraal, zou nadeel doen ; niet overmits die drie met godsdienst en ekonomisch leven en nog veel andere in één verband liggen van wederkeerige inwerking, want aan dat verband tracht reeds de samenvattende en vooral aanvullende weten- schap der sociologie naar vermogen recht te doen ; maar dewijl overal tusschen rechtsregel en gewoonteregel, of tusschen rechtsregel en moraal-

(29)

regel, tusschenclingen staan die zonder verminking niet bij een der beide kunnen worden ingedeeld.

Men behoeft daartoe niet naar de moslimsche plichtenleer te gaan met haar aanbevolen en afge- keurde handelingen die van de verplichte 3n ver- bodene niet zijn los te knippen ; noch naar het oudst verkeer van landsheer en standen ; men zie slechts het gebruik dat den rechtsinhoud der overeenkomsten meebepaalt, de vergrijpen die met berisping, of die door ouders in hun kinderen, worden gestraft, of die muurvaste praktijken van hedendaagsch bewind die men in goedhollandsch de conventions van de constitutie noemt. Brengt dus scheiding schade, en is zij nochtans noodig voor wie niet dilettant genoeg is om de continue wetenschappen als continuum te willen beoefenen, hoe zal men doen?

De zwarigheid krimpt aanmerkelijk zoo men ook hier de betrokken rechtsgemeenschappen telkens voorop, en het gezamenlijk rechtsprodukt eerst daarachter, stelt. Zulk een vooropschuiven begint met te vragen wat rechtsgemeenschappen zijn ; welker omschrijving natuurlijk niet uit een dogma- tiek maar uit het leven zal zijn te nemen, ex iure sumatur ; en zoo worden aanstonds de rechtsge- meenschappen die in strakker, haast eenheid ge- worden, of losser personenkringen bestaan onder- kend var die jongere welke hoofdzakelijk of enkel beheerschers van toestanden en betrekkingen zijn.

(30)

i ;

Hoe de gezins- of stamgemeenschap in een rechts- gemeenschap met gezag, de genealogische in de territoriale rechtsgemeenschap overging, en hoe het snoer van deze zich aldoor meer ontbond door eigen woelzucht en het aandringen en indringen van hoogere en vreemde rechtsgemeenschappen, moet natuurlijk niet in goedkoope typeeringen maar in strenge specialisatie, geleid door de veel- zijdige ontdekkingen van ethnologie en historie, worden nageprent ; maar wordt het dan ook eener- zijds tot een aahschouwingswaarheid, clat voor de haast gesloten rechtsgemeenschapjes gewoonte en moraal niet alleen in verhouding maar in hoedanig- heid gansch andere dingen zijn dan later of elders onder dien naam begrepen worden, anderzijds I maakt eerst deze vooropschuiving bedacht, dat . naar gelang van de gesteldheid der rechtsgemeen-

schappen het overerven en overnemen van recht en moraal en gewoonte langs gansch verschillende wegen gaat. Zoo leert zij voorts de noodzaak inzien om voor eiken tijd en streek te vragen, hoe de rechtsgemeenschappen waaraan men gekluisterd is

zoo die er zijn —, de rechtsgemeenschappen daar men vrijer of minder vrij in- en uitloopt, en die welke men zelf in het leven roepen en opheffen kan, zich in omvang en invloed van rechtsg/ezap' en rechtsprodukt tot elkaar verhouden. En niet het : laatst gaat zij na op wat wijze de hoogere rechts-

gemeenschappen zich meer en meer belasten gaan

(31)

met de handhaving van het recht dat de lagere blijven geven.

In de tweede plaats verhoedt zulk een voorop- schuiven tevredenheid met de onverwerkte waar- neming dat, hetzij bij een hof van Holland of een schout van Maredorp of een inlandsen vorst, staats- rechtelijke functies vereenzelvigd zijn die onze wijs- heid scheidt als dag en nacht, dat een voorschrift der salische wet geacht werd in één bewoording eigendomopvolging en troonopvolging te bevat- ten, of dat menig waterschap van weleer even privaatrechtelijk als publiekrechtelijk was omdat van die gebenedijde tegenstelling de praktijk van toen evenmin afwist als de leer van toen. Zeer zeker stijgt die waarneming torenhoog boven het bedrijf van dogmatische juristen, die om het vreemde recht de hoepen slaan van het hun ge- meenzame ; doch zij leidt niet tot verklaring, zoo- lang men niet voor elk geval van voormaals en thans het geleidelijk verschuivend verband nagaat tusschen ontwikkeling en werkbaarheid der be- trokken rechtsgemeenschappen in haar samenhang aan één kant en anderzijds haar begeerte en be- kwaamheid en manier om hetzij stukken gewoonte en moraal tot recht te stempelen hetzij dwang- regels te scheppen voor die aldoor groeiende be- hoeften waarvoor geen vaste gedragregel of har- monie van gedragregelen zich heeft kunnen, of zonder dwang zou kunnen, vormen. Aldus over-

(32)

i 9 tuigt zij meteen dat omtrek en inhoud en snit van het betroffen recht móét verschillen naar den toestand zijner rechtsgemeenschappen, wat wel het kennelijkst is in manier en mate van beschut- ting door politie en straf; overtuigt zij dat zelfs als twee rechtsgemeenschappen hetzelfde rechts- produkt mochten hebben dat niet hetzelfde is. De rechtsompaling en rechtsgroepeering, welke paste bij de europeesche rechtsgemeenschap die tot halfweg de negentiende eeuw, naar het woord van Buys, niet veel meer dan marktpolitie dreef tusschen de volken, sloot al niet meer op een wereldomvattende rechtsgemeenschap met veel- vuldige arbitrage van rechtsgeschillen en met een op permanentie aangelegd centraal concert ; maar sluit allerminst op de wereldomvattende rechtsge- meenschap van thans, nu door de stichting van een vast arbitragehof — dat intusschen reikhalst naar Aulus Agerius — een stadium is geïnitieerd van generaliteitsorganen met welomschreven be- voegdheid.

Het derde en niet geringste gewin echter van ooropschuiving der rechtsgemeenschappen is, dat zy de juiste plaats in de rechtshistorie schijnt te wijzen aan de rechtsbegeerten en rechtsopvat- tingen. Zij toch zorgt dat niet ieder boek daar een priester Hilkia mee aan komt dragen voor levend of uitgebloeid recht wordt aangezien ; dat men zich niet verbluffen laat door het machtwoord v

(33)

als'zou iets hindoerecht of recht van den islaam zijn ; dat menig inlandsch wetboek of vorstenedict of ordonnantie die onder indisch adatrecht neer- ploft erkend wordt als levenloos, menig onge- wijzigd recht als vervormd door optreden van een ander rechtsgezag of ander optreden van het oude rechtsgezag of door verslapping of aansterking van den rechtsdurf des volks, kortom overal de draden gezocht die rechtsregel aan rechtshand- haver binden, een open oog geslagen in het levend gelaat, in plaats van op het signalement, van het recht. Treffender voorbeeld nog dan het ergerlijk indringen van romeinsch recht in ons oud- vaderlandsche biedt de moslimsche plichtenleer.

Behoeft dit schoolrecht vóór alles historische be- studeering van zijn grondslagen en wording en van de constructie die de school zelve aan die urondslagen gaf, voorts aandachtigheid op gezags- verhoudingen waarnaar het zich nu onbewust, dan om beleidswille, schikte, zijn praktijk, zijn leven en voortplanting, is onverstaanbaar zoo niet op het zorgvuldigst zijn betrekking tot het rechtsgezag overal waar moslims rechtsbelangen hebben voor vroeger en nu wordt nagegaan. In zoodanig gareel gehouden is ook kennisneming van de volken- rechtsphantasmen van Grotius, of van welke rechts- meening en rechtsleering ook, tot het levendigst nut; vermits deze, in voege van actie of van reactie, welhaast altoos in het eind door jurispru-

(34)

2 I

dentie of regeling eenig merk stellen op het recht dat leeft.

Kon dat tafereel der ontwikkeling van recht en rechtsopvatting onder onze vogelvlucht worden ontrold, men zou door niets zoozeer getroffen worden als door de loomheid der stof. Differen- tieeringen en synthesen en praktische soluties die ons toeschijnen open te liggen voor oog en hand hebben, om te worden gegrepen, eeuwen en de scherpste koppen behoefd : totéénsmeding van moederland en koloniën, parlementaire volksre- geering, onafhankelijke rechtspraak, of de praeuia lex poenalis. Maar daardoor valt men in de zwaar- moedige vraag, of dan die vermeende rechtsont- wikkeling wel iets noemenswaards heeft bijgebracht tot de verandering van het aangezicht der aarde ; of het niet ten slotte alles neerkomt op eleganter bewerking en keuriger bouw. Stelt Salomoos rechterschap, of een sententie van den grooten rade van Mechelen tegen een belastingheffing van keizer Karel, naast de stoelvaste lijdelijkheid van onzen aan nietontvankelijkverklaring smullenden rechter, en ge vat waar de vraag knelt.

Zoo sterk als waar-ook elders staaft zich hier, wat sinds de grieksche wiskunstenaars het uitgangs- punt aller wetenschap is geweest, dat men in toevalligheden blijft ronddolen zoolang men niet de waarneembare schepping op scherpe vraag-

(35)

punten verhoort. En welke wij hier te stellen hebben leert een gezel wiens beslommering voor welvaart aan de onze voor recht evenwijdig gaat, de ekonomie.

Ook daar scheen lang genoeg de taak, de ware huishouding van staat of andere welvaarts- gemeenschap van de verkeerde te onderkennen.

Vaste wetten van productie en distributie voor- opstellend, had men voor de leuze »welvaart voor allen" Q"een anderen inhoud dan lessen van verlicht eigenbelang aan den eenen, van welbe- grepen mededeelzaamheid hetzij van staat of par- ticulieren aan den anderen kant. Ziet echter Ger- minal. Het afgebeulde verhongerde mijnvolk trekt uit om op de rijke verdrukkers den hun ontmer- gelden welstand eindelijk te veroveren; doch die verdrukkers, onmachtig, zelf volslagen onmachtig, om andere betering te geven dan een óf voorbij- gaande óf voor allen te zamen ruïneuze milddadig- heid, kunnen philanthropisch deernis betoonen of kapitalistisch frontmaken, maar den gehoopten welstand geven en waarborgen kan geen ekonomie ter wereld hun aan de hand doen.

Wie predikt clan ontkiemingsmaand ? Ik noem de wijsheid van Marx te dezen opzichte niet als het feillooze laatste woord, maar zijn mond is het toch die heeft waargemaakt dat elke pro- ductieordening haar eigen wetten van productie- vermeerdering en van distributie heeft, waardoor

(36)

23

telkens een nieuwe productieordening wordt voor- bereid; hoe thans geen mensch en geen god het misschien nog vaak vertroebeld proces van samen- trekking van kapitaal tot kapitaal kan keeren, waaruit eerst beter ordening der voortbrenging, mettertijd collectivistische voortbrenging en ver- deeling, móét voortkomen ; dat Europa weigeren kan naar Amerika, Azië naar Europa, te zien, maar dat alleen klaar inzicht en voorzienigheid het pijnlijke gedetermineerde proces, zelf het kind van tal van evolutieprocessen, kunnen verzachten en verhaasten. De leer is amoreel : zij werkt niet op onze hebzucht of onze tranen, zij onderricht.

De trots op zulk een sleutel, die van de utopie in de volle wetenschap bracht, kon niet blijven staan voor een gesloten rechtsslot. Wat is recht, zoo haastte men, clan vorm van ekonomische macht? pakt dus al uw rechtswenschen in onzen koffer, en ons beter welvaren zal u beter recht brengen. Gelijkstelling, op de plaats van even- wijdigheid en analogie.

Toch zit de analogie niet schuil. Immers ook de rechtsordening op aarde doorloopt een lange rij van processen, waarin elke rechtsordening haar opvolgster baart. Men ziet hoe de hedendaagsche rechtsontwikkeling in het oosten die onzer mid-

deleeuwen terugspiegelt ; men ziet dat telkens weer de anarchische gemeenschap tot rechtsge- meenschap wordt, dat die rechtsgemeenschap eerst

(37)

langzaam voor verhoudingen van gelijkheid ver- houdingen van gezag leert stellen en bewaren, hoe het gestevigd recht de rust en werkkracht dier gemeenschap ontwikkelt, zij weder omvang en rijkdom van haar recht, hoe zij zich aldoor stipter, zelfs onder openstelling somtijds van rechts- dwang tegen zichzelf, naar het eens geschapen recht — haar eigen recht — gaat schikken, en, rechtsgemeenschap van hooger orde geworden zijnde, rechtsgemeenschappen boven zich gaat formeeren of aanvaardt. Men kan zich dus ook hier de begoocheling sparen van een verlicht eigenbelang dat geen rechtsclwang zou behoeven maar hetzij door een staatkundig evenwicht, of door het gemeenschappelijk ekonomisch belang van het menschdom, in den band zou worden gehouden ; men laat den diplomaat die het be- zonnen hoofd schudt even gaarne betijen als het perpetuum protestans dat over schandelijken onwil der regeeringen maar niet uitgejammerd raakt.

Men zoeke het proces dat onze staten tot aan- wezen gebracht, hun bedrijf en recht verbreed en gedifferentieerd, hen tot rechtsstaten vervormd heeft — niet omdat het voorgeslacht edelaardi- ger was clan wij, maar omdat het geschoven werd — ; zoeke de overeenkomstige processen in de oudere rechtsgemeenschappen, alsook in de naïevere van tegenwoordig, overal terug ; en zie toe of niet die vergelijkende rcchtsstudie — geen

(38)

25 compilatie van gelijkaardige wetten, geen over- stelping met derdehandscuriosa uit samojeden en vuurlandersrecht, noch een poespas als van het dusgenoemde algemeen-staatsrecht —, zie toe of niet die vergelijkende rechtsstudie evenzulk een hoofdlijn gedoogt te stippelen voor de rechts- ontwikkeling-, als die men in het ekonomische trekt. Een hoofdlijn die, neergaande, op de plaats van frazes als dat het recht de ontwikkeling der samenleving volgt een nauwkeurige plaats- en waardebepaling stelt der elkaar verwekkende en vervormende rechtsverschijnselen. Een hoofdlijn die, opgaande, het dogma verbreekt als moest de groei van het recht bij de staten halthouden ; als zou niet door aansterkinpf van het arbitragehof, door het noodzakelijke opkomen van een wereld- strijdmacht ter handhaving immer van een scherp- omschreven en bijgewerkt neutraliteitsrecht, en ten leste doordat die strijdmacht het executieorgaan wordt van dat hof, de rechtsorganisatie der we- reld even onwrikbaar worden ingeheid als thans die der staten is.

Of beseft men wel hoe in een spanne van vijftig jaar de rechtsverwachting twee sterke vleu- gels heeft uitgeslagen? Om den staat (of het daarmee verwarde moederland), het staatsburger- schap, begrip en doel en werkkring van den staat, den staat, en nogeensweer den staat, werd alle lagere en hoogere rechtsgemeenschap met

(39)

haar recht door de wetenschap genonchaleerd ; zelfs werd de ekonomie met een pluk uit de rechts- wetenschap tot een eigen staatswetenschap ge- tabberd ; want om den staat, waaraan alle rechts- gezag ontleend heette, ging het europeesche grondwetsonweer van toen, en om het welvaren der staatshuishoudingen, de wealth of nations, woog de nationale of polietische ekonomie haar heele nering met nationale gewichten. Onze levenstijd daarentegen herkent niet alleen alle staatsopdrijving, hetzij dan imperialistisch of cen- tralistisch, als in vierkante tegenbotsing tegen die juridieke en ekonomische wereldorganisatie, bij welker uitblijven cle tegenwoordige maatschappij, tusschen schatten van beschaving en welvaart, aan oorlogstoerusting en oorlog en ekonomische overheersching door volken en standen onfaal- baar zou te gronde gaan : hij begint reeds een wereldvrede te beramen die aan regels van ge- woonte en moraal genoeg heeft omdat de be- hoefte aan dwang overwonnen zal wezen. Ook hier echter is geen orakel dan dat van de ver- gelijkende rechtsstudie, die zich, niet minder dan aan de springaders van het recht, aan de samen- vloeiingen en uitmondingen van het recht laat gelegen liggen. Want al is een stuk van recht in vaste bedding gekomen doordat de weder- zijdsche bizondere belangen elkaar ontmoeten in het gemeen belang en zich zulks bewust zijn,

(40)

27

daardoor wordt mogelijkheid van rechtsdwang slechts in dien omvang misbaar waarin vaststaat dat de harmonie van belangen beklijven zal.

Ook hier dus moet uit den baaierd van ver- schijnselen naast de onnaspeurlijke weligheid der dispositie van toestanden en betrekkingen een re- gelmaat van bewegingswetten worden afgezonderd, welke-alleen kan leeren waar onze samenleving, in het juridische, naartoe gaat. Wij zitten nog bij lamplicht en spelen avond ; maar het kon zijn, zoo iemand de gordijnen openschoof, clat wij de schemering voorbij, en al in den helderen

ochtend, bleken.

Met deze drie dan, de systematische, de histo- rische, en de vergelijkende rechtsstudie, met het naspeuren dus van gesteldheid, verloop, en regel- maat van het recht, is het ambt der rechtsweten- schap ten einde. Het is niet drieërlei Stoffe, het is een zelfde stoffe van drieërlei zijde aangevat.

Ik liet opzettelijk, om niet te suggereeren, de vraag van uitgang, de vraag naar den wcten- schappelijken rang dezer drie studiën, verloren gaan. Raap ik haar weder, het is om uw oor- deel daarover los te koopen uit nog een laatste gevangenschap.

Exacte studie, zegt gij, onderstelt een voor- werp van studie dat niet alleen aan een regel- maat van waarneembare wetten gebonden, maar

Si

(41)

tevens voor inwerking der wetenschap onbereik- baar of zoogoed als gevoelloos is ; waarin zij een stuk schepping dat om verklaring vraagt, nooit haar eigen voorkeur of smaak terugvindt De rechtswetenschap nu past niet enkel, als medi- cijnen of technologie, wetenschappelijke leering toe : zij kan bewerken, en bewerkt, dat haar voorwerp zelf, het recht, nu in dit dan in dat deel van nieuwe gedaante wordt. Deed zij van die begaafdheid afstand, zij verloor haar beste roeping ; houdt zij die aan, hoe kan van exacte studie spraak zijn?

Ik heb een eenvoudig antwoord. Het werk van den hoogeren of lageren wetgever is een werk van vinden, niet van weten ; hij heeft naar de doelmatigste voorziening in aanwezige of aan- staande behoeften te vragen, doch met juridische leerstukken niets van doen ; ja zelfs, wat men aan wetten ingeeft uit naam der rechtswetenschap blijft nochtans maaksel van willekeurig welnemen.

Vindt men dan ook telkens op het verrassendst het woord van Von Martitz bevestigd, dat de ontwikkeling van het recht door die der rechts- wetenschap wordt nageloopen, niet voorgegaan, daarmee is allerminst gezegd dat het smeden van onze verordening-en en wetten en traktaten kan worden opgedragen aan ieder die een klaar verstand, wat onze vaderen noemden een koop- mansverstand, en wat begrip van redigeeren heeft.

(42)

29 Immers een rechtswetenschap die misstand toont in bestaand of ontworpen recht, dogmatische be- zwaren ontmaskert, gewenschte analogieën rijke- lijk aan de hand doet, niet-aansluiting op het overige recht en miskenning van verschil of ge- lijkenis verhoedt, en leert hoe men zijn voorschrift moet bootsen om de gewenschte toepassing te waarborgen, is voor den wettenmaker wat muziek- theorie en instrumentatieleer voor den notendichter zijn. Maar op alwat buiten deze handgrepen gaat, op den inhoud zelf van het nieuwe recht, heeft de rechtswetenschap niet den minsten vat, en geen jurist mag zich daar met gezag omhullen : nam primum est iurisconsulti nil nocere.

Wil dat heeten dat de rechtvormer, de wet- gever, ganschelijk ongebonden is? Is hij dan niet gehouden tot verwezenlijking van de rechtsidee, tot bevrediging van het rechtsgevoel, en zijn die gehoudenheden niet voor de dartelheid van zijn willekeur twee ijzeren tangen die hem de rechts- wetenschap aanlegt? Hij moet toch rekening houden met algemeene rechtsbeginselen, met ge- zonde juridische begrippen, met ethische gronden van het recht, met rechtsgronden en rechtsgoe- deren; hij moet toch een zesde zintuig voor den geest van ons staatsrecht hebben ; en vooral grond- rechten kunnen onderscheiden : een grondrecht op kiezen of op arbeid als hij links, een grond- recht op individueelen eigendom of op beschik-

(43)

king bij uiterste-wil als hij rechts zit, en in beide gevallen de vijf of meer grondrechten van soeve- reine staten. Maar wie zal hem dat gerei ver- strekken? Zeker niet de rechtswetenschap, want zij kent geen recht dan dat op den beganen grond, geen koning dan den keizer. Al evenmin eenige andere ervaringswetenschap die, bijvoor- beeld, uit alle tijden en streken de waardeerings- oordeelen en waardeeringfserewoonten samenbracht.

o» o

Allerminst de dialektische wijsbegeerte, die zelf in haar empyreum van rustelooze loutere-rede niet anders ziet dan een kluizenarij voor het vernuft.

Ik zou dan ook, waar deze drie afvallen, inzitten met het antwoord, als niet uw zich noemende wijsgeerige behandeling van het recht, die de ge- zamenlijke aldoor wisselende rechtsstof tot één niet verder herleidbaar samenstel van logisch ee-

o o

ordende begrippen en beginselen heet terug te brengen, zichzelf verklapte door vooreerst, in plaats van dus die rechtsstof te doorspeuren, uit sophistisch bewerkte tautologieën en vermeende grondwaarheden een stolp van ideëele rechtvaar- digheid daaroverheen te bouwen, maar ten andere door met de kortzichtigste willekeur de rechts- verschijnselen in accidenteele en essentieele te scheiden en zoo het wezen van het recht het karakter van den staat en van de stateno-emeen- schap, den aard van overeenkomst en oratie en vrouwenkiesrecht, den waren grondslag der soeve

(44)

31 reiniteit, ja zelfs den historieloozen oorsprong van recht en staat te openbaren, of een algemeene rechtsorde te spreien waarop de delikten uit het tweede boek en uit het militair-strafrecht wel, die uit het derde boek en de krijgstuchtelijke ver- grijpen geen inbreuk maken. Doet men u dus een boekje van Spencer over Justice cadeau, of een System der Rechtsphilosophie van Lasson, gij hebt maar twee vragen noodig. Bevat het een onschuldig begrippenspel dat buiten alle waar- genomen feiten wil omgaan? Neen. Bevat het een poging om waargenomen feiten, met bijmen- ging alleen van beproefde onderstellingen, te ont- binden, te groepeeren, te herleiden? Neen. Com- mit it then to the flames : for it can contain nothing but sophistry and illusion.

Maar er is goddank nog een andere wijsbe- geerte die zich inlaat met het recht, een die niet naast of tegenover maar aan den top der erva- ringswetenschappen staat, een wijsbegeerte die met haar naam geefsters en naamroofsters even weinig gemeenschap heeft als — om een beeld van Spinoza te leenen — de hond die aan den hemel staat met de honden die blaffen en bijten.

Het veld dezer wijsbegeerte begint eerst waar de betrouwbaarheid van ons kenvermogen zelf, zooals dat in zijn inrichting en ontwikkeling bij dier en kind en mensch is doorzocht, als punt van wetenschappelijken twijfel wordt voorgebracht.

(45)

Erkennend dat wij het recht niet waarnemen als een samenstel van voorafbestaande eedrao-- regels waaraan vervolgens dwang hetzij verbonden hetzij verkeerdelijk onthouden wordt, doch als het samenstel van met dwang voorziene gedragregels zonder meer, zift zij allereerst uit, wät in onze waarneming en opvatting van dat recht, als van elk ander stuk der waarneembare schepping, het aandeel wezen moet van de inrichting van ons denken; om vervolgens te vragen of wellicht iets, zij het iets ontzeggends, te ontdekken valt van wat in onze waargenomen schepping — niet enkel in misdaad en schadevergoeding en huwelijk, maar ook in nuchtere procestermijnen en keuren — niet kan komen op rekening van die inrichting van ons denken. Wordt nu, uit de wijsbegeerte die op dit stuk aldus vraagt, tot beter arbeiclsver- deeling een wijsbegeerte des rechts als schoolvak uitgetild, gelijk ginds een wijsbegeerte der religie, met name ook om doolmeening en frazerij op- zettelijk en omstandiglijk te weerleggen, men be- grijpt dat zulk een rechtsphilosophie even weinio- naar adviezen aan den wetgever wordt getrokken, als naar de bezielde cirkelbetoogen eener dikodicee.

De rechtswetenschap, aldus met verheffino- tot exacte wetenschap en schoonwassching van wijsgee- rige kwakzalf gepaaid, kan niet tevree zijn zoo het juristendom haar als een verdienstelijke en beminne-

(46)

33 lij ke wetenschap profeteert : zij wil en moet openbaar worden, door haar daden, aan elk die oogen heeft.

Ons eerste werk ligt natuurlijk in Nederland en de nederlandsche koloniën; wij hebben dit volk en gebied te verantwoorden, dezen akker te beploegen, gekregen, en wij hebben, zegt Thorbecke, van onze geschiedenis niet geleerd in staatkundige beschaving bij eenig volk achter te blijven. Maar daar als overal roept almaar om hulp het wanordelijk gelaten rechtsgeheel der aarde, hulp van den staat die er bekwaam en g-ereed toe is. Welke staat dat wezen zal ligt in de toekomst, maar één schijnt gepraedestineerd.

Onze vaderen hebben hun wereldkundige wijs- heid over samenstemming van recht aangeleerd op den wanschapen rechtstoestel van de repu- bliek ; is de plicht van het huidig Nederland voor rechtsbedeeline over een staat met vier losse hoofddeelen waar haast geen trede van bescha- ving- en landaard en godsdienst en ekonomisch leven gemist wordt soms minder leerschool? Wij hebben, soli Asser gloria, de leiding genomen voor de codificatie van het internationaal privaat- recht ; wij hebben in vredesconferentie en arbi- tragehof een titel om op te komen voor juridieke organisatie van de wereldomvattende rechtsge- meenschap. Zouden onze vaderen, zou Jan de Witt, zulke titels uit handen hebben gegeven?

De keus voor onze vaderlandsche rechtsweten-

(47)

schap staat, meen ik, tusschen twee. Zij kan zich bevlijtigen op wat men haar afvraagt voor dagelijksch gebruik, even goed of desnoods beter doende wat andere landen hebben voorgedaan, en geen vreemde zal haar ooit om hulp aan- zoeken, doch geen ook ontkennen dat haar werk nuttig en achtbaar is. Maar durft zij zich reali- zeeren dat misschien opeenmaal, zeker binnen- kort, het terrein van het universeele recht een nieuwen aanleg zal moeten lijden, vergadert zij rijkdom van wijsheid over verband en wording en gestadige zelfontplooiing van rechtsgemeen- schap en recht, en staat zij aldus met gereede handen wanneer de wereld morgen vraagt wie den arbeid aandurft, — mij dunkt, mijnheeren, ik zie den roem van onze groote republiek ander- maal op Holland komen en ons niet weer ontgaan.

Mijnheeren curatoren, professoren, studenten.

Was het de allereerste in plaats van de honderd- duizendste maal dat uit dezen stoel een inaugu- reele oratie gehouden werd, ik zou met geen betuiging van ernstige dankbaarheid, van hoop op steun en welgezindheid, achterblijven. Gedoogt echter dat ik kortga in wat gij op grond van overdadige ervaring vanzelfsprekend weet, om ruimte te houden voor het meer persoonlijke.

Mijn eersten plicht van piëteit verstaat en deelt

(48)

35 gij allen. Reeds zoo wij enkel letten op wat door het sterven van professor Van der Lith de aka- demie verloren heeft, missen wij, in zijn veelom- vangende kennis en belezenheid, in zijn onderwijs dat zoo talrijke dissertaties heeft aangesticht, in zijn ruim tweeëndertigjarige ervaring, een schat;

maar van hoeveel beter natuur nog wordt dat gemis, zoo wij daarbij zijn voorbeeld als mensch gedenken. Niet velen zeker, indien al iemand, zouden bij een zoo gestadige marteling van het lichaam die gestadige werkdrift hebben betracht, die onbluschbare opgewektheid hebben getoond, die hulpvaardigheid geboden die, ingeroepen, haast verlegen maakte en, ontzien, vaak uit zichzelf tegemoetkwam. Behoeft in dit huis wel niet gezegd wat voor den invloed van het hooger- -onderwijs persoon en karakter van zijn vertegen- woordigers beduiden, de man die voor Leiden zooveel hart en zorg had en ons studenten met zooveel edele deugden voorging zal ook door hen die vanhier zijn uitgezwermd niet worden verbeten ; en naast zijn wetenschap zal zijn eer- biedwaardig leven mij een hoog en blijvend voor- beeld zijn.

Mijn andere plicht van dankbaarheid geldt in de eerste en beste plaats u, mijnheer Cremer.

U hebt mij, door mij aan koloniën te brengen, op weg gezet; en zóóver zal de tijd mij van dien dag- niet kunnen afvoeren, of ik zal de

(49)

plichten blijven voelen die het toen door u ge- steld vertrouwen mij voorgoed heeft opgelegd.

Meer misschien dan u zelf vermoedt is de eene- genheid die ik aldoor van u ondervond, is ook uw aanwezigheid bij dezen mijlpaal, mij een aanmoediging en levendige vreugd ; en zal ik reeds daarom weinig dingen hooger schatten dan zoo die genegenheid mij ook hier mocht bijblij- ven, ik hoop niet minder levendig u te kunnen versterken in het onbevangen vertrouwen dat u als minister bij de kwestie van de ambtenaars- opleiding getoond hebt in deze akademie en haar studentenleven te stellen en dat hier de hooge waardeering vindt die het van harte waard is.

Aan u, mijnheer Loudon, heeft het gelegen of deze drie verloopen jaren voor mij zouden zijn de mokkende dagdieverij waarvoor het mi- nisterieleven te boek staat, dan een tijd van prettig, animeerend, opvoedend werk. Zeg ik uit vol gemoed het laatste, dan is dat de eenvou- digste maar de beste erkenning van het zéér vele dat ik aan uw leiding, aan uw voorbeeld en aan uw hartelijke vriendschap te danken heb.

Ik zou grof ondankbaar zijn als ik naliet den tegenwoordigen vicepresident van het hoogo-e- rechtshof van Nederlandsch-Indië mr. Winckel te noemen, wiens onmetelijke en overal even weldoorploegde kennis van het indisch recht en zijn beteekenis voor het indisch volksleven mij

(50)

37 deze drie jaar lang een beminnelijke dagelijksche leermeester was.

Mijnheeren curatoren. Vertrouwende dat gij bij mij naast oprechte liefde voor de vaderland- sche wetenschap oprechte liefde voor deze aka- demie onderstelt, mag ik het openhartig woord dat mij op de tong broeit niet achterhouden.

Als wij die beide, vaderlandsche wetenschap en akademie, meten niet naar de maat van de presta- ties hier en ginds in den lande, maar aan het buitenland, aan het beste in het buitenland, dan zijn er immers sommige vakken te wijzen — ik noem, voorbeeldshalve, de oostersche taal- en letter- en godsdienstkunde — waarover op aarde onder bevoegden niet kan worden gesproken, of men rekent met Leiden; waarvoor een geleer- denconores zich gewaarborgd weet in Leiden een eio-en huis te vinden. Ik zie niet voorbij hoe ge- duchte voorsprong aan tal van buitenlandsche hoogescholen wordt gegund door wijder personen- keus, breeder middelen, zeggenschap in eigen zaken, verdragende voertaal bovenal, of zelfs door onschendbaar gehouden tradities van namen en vormen en behuizingen. En toch, mijnheeren curatoren, en toch, het staat bij mij zoo vast als maar eenige andere overtuiging, dat Leiden rust noch duur mag hebben zoolang het niet voor den ganschen kring der akademische vakken boe-

(51)

ken kan toonen van centrale beteekenis ; zoolang niet in alle toegankelijke ondernemingen en ver- gaderingen en lichamen van uitgelezen wetenschap op aarde Leiden met roem is vertegenwoordigd;

zoolang niet in heel de wereldwetenschap het woord Leiden klinkt als een klok. Legt men zich neer bij iets dat beneden die hoogstgestelde maat blijft, dan is de verwoesting van Leiden nabij.

Ik ben mij met den diepsten ernst bewust, mijnheeren curatoren, en gij wilt hoop ik die ver- zekering voluit gelooven, dat het mij, die binnen- kom met leege handen, bitter moeilijk, misschien te moeilijk, wezen zal het etiket der hooggeleerd- heid met eerlijk werk ook te verdienen. Niet zonder leering heb ik hier sinds tien jaar gehoord en gezien, hoe onze hoofdmannen-zelfs gestadig alle kracht moeten spannen, en hoe beschamend hun bescheidenheid is. Juist dat ik tegen de taak dezer akademie met zoo veeleischenden eerbied opzie slaat, ook de kleinste rust van zelfvertrouwen, slaat allen overmoed in mij neer. Maar één ding doe ik, naar één ding zal ik jagen of ik het ook grijpen mocht, en ik zou zijn naam als een be- zwering willen stellen hier aan de voordeur van mijn ambtstijd: als ik nalaat die inspanning te nemen of niet die kracht en kunde ontvangen mag waarop uw college bij mijn aanbeveling heeft moeten anticipeeren, dan hoop ik dat op uw hooge voordracht de koningin niet zal aar-

(52)

39 zelen ter liefde van een Leiden dat het hoofd opsteekt mij te ontslaan.

Mijnheer de rector. Het kan u, denk ik, nauwe- lijks verbazen zoo ik oprecht behoefte voel aan een kort maar opzettelijk woord tot u. Alleen maar om te zeggen dat ik er haast een goed voorteeken, maar in elk geval een voorrecht, in zie, aan het hoofd van den senaat een man te treffen voor wiens weten en manier van weten ik dat hartgrondige respect en voor wiens per- soon ik die hartgrondige affectie voel, die ik, ook door u wat nader te mogen kennen, sinds jaren voor u moet omdragen.

Mijnheeren professoren. Begrijp ik te recht als eersten plicht van het hooger-onderwijs het over- dragen van de wetenschap in haar voorhanden bijgewerkten staat van generatie op generatie, en alle verdere plichten slechts als voortwerking op de voor dien eersten plicht gelegde grondvest, gij kunt mij niet van plichtpleging verdenken als ik zeg dat ik het staats- en administratiefrecht onzer drie koloniën en het adatrecht van Neder- landsch-Indië geen oogenblik zou hebben aange- durfd, zoo ik niet geweten had te mogen rekenen op ruim behulp uit uw kring.

Dat ik het zoo boud durf zeggen ligt aller- eerst aan u, mijnheeren van de juridische facul-

(53)

teit. Niet alleen toch mijn juridische vorming van totdusver heb ik aan u — en ik vergeet daarbij professor Drucker allerminst — dermate te danken dat gij in menigen hoofdtrek van wat ik zeide uw onderwijs en geschrift moet hebben herkend : maar ook heb ik van u in alle zaken een wel- willendheid ondervonden die ik met den dag op hooger prijs leer stellen ; en ben ik dan al tot uw stoelgebroeder verheven, gij kunt er gerust op gaan dat ik niet aan mijn onsterfelijke ver- dienste toedicht wat ik geheel verschuldigd ben aan uw genegen oordeel en aan uw vertrouwen.

Mijn voornemens liggen saamgevat in de innige hoop, dat die genegenheid en dat vertrouwen u nooit zullen spijten.

Ik doe een niet minder gerust beroep op u, professor De Goeje. Uw leiding, waaraan ik in het verleden de uitbundigste en welkomste ver- plichting heb, zal ik in de toekomst vooral niet minder behoeven. Met het werk voor ooeen van dien leerling van u die, als men vraagt wat Leiden voor Indië heeft kunnen doen, op een der allereerste plaatsen komt, Snouck Hurgronje, zal mij noch het oprecht besef van eigen onwaarde ontbreken, noch de gedurige spoorslag.

Ook bij mijn hooglijk vereerden leermeester prpfessor Kern, bij de hoogleeraren in indolo- gische vakken, en niet het laatst bij den man die de roem is der juridische faculteit, professor

(54)

41 Van Boneval Faure, hoop ik met vrijmoedigheid de voorlichting te mogen vragen die ik dikwijls zal noodig hebben.

Ik gis, mijnheeren professoren, dat, al is uw hart natuurlijk tot de meest liefdevolle bewon- dering van de rechtswetenschap, exact of niet- -exact bereid, gij de woorden recht en juridisch dit uur genoeg zult hebben aangehoord om mij van rekenschap over het behandelen mijner vak- ken gewillig te ontslaan met het oude leidsche woord: ea trade, et uidebimus. Maar ontslaat gij mij voor het oogenblik, ik mijzelf nog niet.

Want aan u ben ik wel meest van al een woord schuldig, professor Oppenheim. Het is uw college geweest dat het eerst mijn oogen wijd geopend heeft voor de bekoring die in dat droge vak van ons van wetsartikelen en arresten verscholen zit. Het is uw aandrift en voorbeeld als leer- meester en als promotor geweest dat mij, en ik ben waarlijk niet de eenige, in slavernij van de rechtswetenschap heeft geslagen. Maar dat een en dat ander slinkt tot niet als ik bedenk hoe u jarenlang mijn zaak tot uw zaak gemaakt hebt met zoo onovertrefbare hartelijkheid en in zoo stand- vastige mate als ik zelfs met den diepsten en meest onverdelglijken dank niet zal kunnen vergelden.

Mijnheeren studenten. De traditie stelt een woord tot de studenten aan het slot, en een gemoede-

(55)

lijk besluit is mij welkom. Het spreekt vanzelf dat ik mij daarbij niet als uw bezadigden wijze- ren raadsman poneer ; het spreekt vanzelf dat ik u mijn oprechte vriendschap beloof, en weder- keerig op de uwe staat maak.

Gij weet dat Nederland vol is van lieden voor een rechtsgeleerde kostwinning opgeleid, en ik wil stellen dat die allen zóó thuis zijn op de platgeloopen paadjes van het recht, dat ze ze bij nacht met toe oogen weten te wandelen.

Maar wordt eenofandere buitenissigheid gevraagd, begrip van westindisch of van uitheemsch recht voor wat doel dan ook, begrip van oudhollandsche rechtspleging of van regelingen daar ons privaat- recht nog niet aan toe is, of zelfs als in de kamers een kwestie van militair-strafrecht of koloniaal recht of consulair recht of traktatenrecht inkomt, de tienduizenden die op hun paadjes geen voet meer vrij hebben staan haast allen met open mond. Een streven naar verscheidenheid, naar koppeling, van rechtskennis zal natuurlijk door beraad bij het kiezen moeten worden geleid ; maar reeds om de nuchtere op geld waardeer- bare reden behoort gij niet nog weer binnen de grenzen van uw vak bij de in examens ge- vatte ondervakjes te hokken.

Doch naast die eerste nuchtere reden komen andere van beter bezieling. De voortgang der rechtswetenschap, erkent gij, en de uitbreiding van

(56)

43 de staatszorg ook in het juridische maken dat Nederland en de koloniën ieder jaar méér en meerder lei en knapper juristen noodig hebben.

Vertrouwdheid met vreemdere rechtsbrokken, voeg ik daartoe, brengt, zoo zij dadelijke aan- wending al mist, altoos aan de kennis van het daagsche recht nieuw inzicht en frischheid bij.

D e rechtsontplooiing op aarde, eindelijk, vergt dat ook wij in eigen rechtskring de convergee- rende lijnen van het groot geheel der toekomst niet ongedachtig zijn. Ziet gij niet waarom Ne- derland zich moe zou maken, haalt uw bul met stellingen. Gelooft gij niet dat Indië Nederland, Nederland de wereld dwingen kan een voorbeeld te nemen aan zijn rechtsgeleerde daden, laat u door het hooger-onderwijs alleen een ambacht leeren. Erkent gij echter de taak en dat zij dringt, dan hoop ik goede dingen. Want als werkelijk Nederland het besef aanvaardt tot aan- stoot en, zoo het mocht, tot toongeving in het werk der rechtsontwikkeling gepraedestineerd te zijn, dan zal niets mij meer verheugen, en ik mag er voor uitkomen, dan zoo het de kracht tot waarmaking van dat voornemen opdoet uit Leiden.

Ik heb hiermede gezegd.

(57)
(58)
(59)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De eerste conclusie die in het rapport wordt getrokken luidt: “De governance stakeholders zoals de Raad van Bestuur, Raad van Commissarissen en Auditcommittee worden steeds

Daarin worden de door hem verzamelde (medische) gegevens als het ware “vertaald” naar een praktisch bruikbaar advies voor de gemeente.. Zo’n advies bevat geen concrete

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

Over het islamitisch recht leerde men dat niet de klassieke Sharia- normen van schriftgeleerden maatstaf zijn voor recht en rechtvaardigheid maar de adat-rechtnormen, gerijpt en

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

Als kind werd mij door m’n vader, Jacobus Janse een éch- te onderwijzer, liefde, kennis en bewondering voor de na- tuur bijgebracht.. Speciale aandacht ging uit naar het ma-