• No results found

landbouw en landbouwbeleid in de europese gemeenschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "landbouw en landbouwbeleid in de europese gemeenschap"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

landbouw en

landbouwbeleid in de europese gemeenschap

Ir. Jan M.J. Lommez

Betekenis van de Europese landbouw in het geheel van de ekonomie

Jaarlijks draagt de landbouw zowat 5 % bij tot het scheppen van rijkdom (het zgn bruto-binnenlands produkt) in de EG. In het begin van de jaren ’60 was dit aandeel nog 7 % en in België is deze bijdrage terug gevallen tot 3 a 4 %.

Ongeveer 8 miljoen mensen zijn werkzaam in de landbouwsektor, d.i. zowat 8 % van de aktieve bevolking (in België 3 % —• 120.000 personen). Twintig jaar geleden waren dit er nog 19 miljoen — of 18 %.

Op het grondgebied van de 9 lidstaten leven 260 miljoen mensen op ruim 1,5 miljoen vierkante kilometer.

De Europese Gemeenschap is hiermee één van de dichtst bevolkte gebieden ter wereld (170 inwoners/km2).

De gemiddelde verbruiker besteedt in de Gemeenschap ongeveer een kwart van zijn uitgaven voor de aankoop van voedingswaren.

Ruim 5 miljoen bedrijven bewerken nagenoeg 100 miljoen ha. landbouwgrond (België : 97.000 bedrijven

— 1.440.000 ha).

De EG is ’s wereld grootste producent van suiker, melk, boter, kaas, fruit en wijn, de tweede producent van varkensvlees en pluimvee.

De EG is veruit de eerste importeur van landbouw- en voedingsprodukten in de wereld. Groenten en fruit, zgn. genotsmiddelen (koffie, thee, cacao, specerijen, tabak), hout en grondstoffen (veevoeders, oliehoudende zaden) hebben hierin een belangrijk aandeel. De invoer van deze produkten vormt één vijfde van de totale invoer van de EG. De ontwikkelingslanden leveren bijna de helft van ingevoerde landbouwprodukten.

De EG is de tweede belangrijkste uitvoerder van landbouwprodukten op de wereldmarkt, maar deze uitvoer heeft een eerder beperkt aandeel (7,5 %) in de totale EG-uitvoer. De uitvoer van landbouwprodukten is de laatste jaren snel toegenomen, vooral deze met

Foto Archief Sperry New Holland

151

(2)

ontwikkelingslanden als bestemming ; maar de handels­

balans van de EG voor landbouw- en voedingswaren blijft nog sterk passief.

De landbouw brengt voor vele produkten meer voort dan er binnen de Gemeenschap verbruikt wordt. De graad van zelfvoorziening ligt ver boven 100 % voor suiker, melk en zuivelprodukten, pluimvee, gerst. Hij ligt bij 100 % voor tarwe, aardappelen, wijn, eieren, varkensvlees en rundvlees, maar voor groenten en fruit, maïs, oliën en vetten blijft er een groot tekort dat door invoer wordt gedekt. Voor sommige sektoren zijn aldus permanente overschot-situaties ontstaan : de prodiikten vinden geen voldoende afzet d.i. in het bijzonder het geval voor melk, maar ook voor suiker.

Een zicli wijzigend beeld

De afnemende betekenis van de landbouw in het geheel van het ekonomisch bestel van de EG — geringer aandeel in de produktie en in de tewerkgestelde bevolking

— is de uitdrukking van een complexe evolutie die de Europese landbouw in de laatste jaren in een stroom­

versnelling heeft gebracht:

het aantal bedrijven vermindert gestadig (2 % per jaar) en de oppervlakte grond die aan de landbouw besteed wordt krimpt met ongeveer 0,5 % per jaar ;

het gemiddeld bedrijf (17 ha — België : 14 ha) neemt langzaam toe in oppervlakte, maar de twee derden van de boeren bewerken nog steeds minder dan 10 ha grond (in België ruim de helft) ;

de vermindering van het aantal actieve landbouwers was voornamelijk het gevolg van een afvloeiing naar andere ekonomische sektoren van de jongeren. Ruim 25 % van de aktieve landbouwbevolking is ouder dan 55 jaar (België : 22 %). Zowat 45 % van de bedrijfshoofden zijn ouder dan 55 jaar en ruim 20 % ouder dan 65 (in België : 28 % en 4 %) ;

de moderne technologie heeft ingewerkt zowel op het gebied van de grondstoffen, de machines en uitrusting als op plant en dier. De opbrengsten per eenheid zijn sterk toegenomen. De gemiddelde melkkoe b.v. geeft nu meer dan 4.000 kg melk, vergeleken met 3.000 kg in

1960 en dit rendement neemt nog jaarlijks toe met ongeveer 2 % ; de opbrengsten van tarwe groeien met 2,5 % per jaar ;

in de laatste tien jaren steeg de globale landbouwproduktie met bijna 2 % per jaar, terwijl het aantal tewerkgestelden verminderde met meer dan 4 %. De arbeidsproduktiviteit in de landbouw groeide aldus van jaar tot jaar met ruim 6 % d.i. meer dan de groei voor de ekonomie als geheel.

Niettegenstaande een voortdurende stijging heeft in de laatste jaren het reëel gemiddeld inkomen van de

landbouwer geen gelijke tred kunnen houden met het inkomen van de andere sectoren.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid

Het was in deze zich progressief wijzigende ekonomische en technische omstandigheden dat het landbouwbeleid van de Europese Gemeenschappen tot stand kwam en uitgebouwd werd.

Het Verdrag van Rome (1957) gaf aan de landbouw een ruime plaats : hij is een belangrijk deel van het geheel van de ekonomie en moet dus deel uitmaken van het Europese integratieproces, maar de bijzondere kenmerken van de landbouw en de specifieke voorwaarden waarin deze bedrijvigheid zich ontwikkelt werden erkend.

De doelstellingen van de Europese landbouwintegratie werden vastgesteld en de grote opties om deze te

verwezenlijken uitgestippeld. Dit was nodig omdat de eerste na-oorlogse jaren hadden aangetoond dat de West-Europese landen zich opnieuw elk op zichzelf terugplooiden, hun ekonomie, hieronder in de eerste plaats hun landbouwmarkten, opnieuw gingen afschermen.

Hiermede dreigden opnieuw uitgangspunten te ontstaan voor ekonomische en politieke spanningen.

Het tot stand brengen van een werkelijk geïntegreerd gemeenschappelijk landbouwmarktbeleid (GLB) — één van de opties van het Verdrag van Rome maar meteen ook de meest Europese en de moeilijkste — bleek aldra één van de hoofdfaktoren die het Europese integratieproces moesten op gang brengen : het ontsluiten van de markten voor industriële goederen kon niet zonder dat ook voor landbouwprodukten het vrije verkeer werd verwezenlijkt

De ekonomische betekenis van de landbouw 1960-79.

152

(3)

en beide samen waren een absolute vereiste voor het progressief tot stand brengen van een echte ekonomisc'ne Unie.

Men moet na twintig jaren evenwel vaststellen dat de doorbraak die het landbouwbeleid moest bewerken om ook op andere gebieden tot een gemeenschappelijk beleid te komen, zeer beperkt is gebleven. Er is slechts een schuchter begin van regionaal, sociaal en monetair beleid.

Van een energiebeleid is tot nog toe niets terecht gekomen.

Het GLB staat dus als een eenzame in de branding, als een speerpunt zonder bescherming op de flanken, bloot­

gesteld aan veelvuldige kritiek, onvoldoende gedragen door een beleid op andere gebieden.

Doelstellingen en beginselen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

Het Verdrag van Rome geeft vijf algemene doel­

stellingen : de produktiviteit doen toenemen, de

landbouwbevolking daardoor een redelijke levensstandaard waarborgen, de landbouwmarkten stabiliseren, de voedsel­

voorziening veilig stellen en dat tegen voor de konsument redelijke prijzen.

Percentage van de totale beroepsbevolking hoofdzakelijk in de landbouw werkzaam, 1975.

153

(4)

Van uit deze doelstellingen werd het Gemeenschap­

pelijk Landbouwbeleid ontwikkeld. Het bestaat met drie komponenten

(a) het markt- en prijsbeleid (b) het socio-struktureel beleid

(c) het beleid betreffend internationale relaties in de landbouw.

Het markt- en prijsbeleid in de landbouw berust op drie grondbeginselen.

1. De eenheid van de markt, die een vrij verkeer van

de produkten mogelijk maakt. Belemmeringen zoals douane­

rechten, heffingen e.d. en konkurrentie-vervalsende maatregelen verdwijnen en de administratieve, sanitaire en veterinaire voorschriften worden op elkaar afgestemd.

Op deze geïntegreerde markt bestaat één gemeenschappe­

lijk prijsniveau.

2. De gemeenschappelijke preferentie waardoor de voorkeur wordt gegeven aan goederen van eigen Europese bodem en een gemeenschappelijke bescherming van de Europese markt tegen lage en sterk-schommelende prijzen op de wereldmarkt.

154

(5)

Prijsverschillen aan de gemeenschappelijke buitengrens voor produkten komende uit derde landen worden bij invoer weggewerkt door variabele heffingen, bij uitvoer door zgn. restituties.

3. De financiële solidariteit en dus ook de gemeen­

schappelijke verantwoordelijkheid voor de kosten die uit het beleid voortvloeien. Het instrument hiervoor is het EOGFL (het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw) dat mede instaat voor de financiële zijde van het landbouwstruktuurbeleid.

Steunend op deze drie beginselen zijn sinds 1962

geleidelijk de gemeenschappelijke marktorganisaties tot stand gekomen. Alnaar gelang de verschillende produkten, hun aard en belang in de Europese ekonomie, hun graad voor zelfvoorziening en de afhankelijkheid voor de wereld­

markten kwamen 4 belangrijke typen van marktorganisaties tot stand door middel van ’ Verordeningen ’ die direkte rechtsgeldigheid hebben in de lidstaten.

(a) Marktorganisaties waarvan prijssteun en garantie het sluitstuk vormen. Het betreft vooral de basisprodukten : granen, suiker, melk, rund- en varkensvlees, sommige groenten- en fruitsoorten, tafelwijn. Zeer onlangs werd

Konsumenten, landbouwareaal en produktiewaarde van de landbouw, in de Gemeenschap\ 1978.

155

(6)

ook voor schapevlees dit type van gemeenschappelijke marktorganisatie beslist. Samen vertegenwoordigen deze produkten ruim 70 % van de Europese landbouwproduktie.

(b) Marktorganisaties die vooral steunen op een bescherming aan de buitengrens der gemeenschap : groenten en fruit, rijst, eieren, gevogelte, kwaliteitswijn.

Deze groep omvat ongeveer 17 % van de landbouw- produkten.

(c) Marktorganisaties met aanvullende steun aan de produktie. Het zijn vooral produkten waarvan de EG ruim afhankelijk is van invoer en waarvan de produktie- voorwaarden vaak uiterst moeilijk zijn. Door een systeem dat enige gelijkenis vertoont met de bekende ’ deficiency payments ’ worden verbruikersprijzen betrekkelijk laag gehouden. Het betreft harde tarwe, olijfolie, andere oliën en vetten en tabak, samen goed voor circa 2,5 % van de produktie.

(d) Forfaitaire steun wordt verleend aan een groep van zeer verscheiden produkten : zaaizaden, vezelgewassen, hop, gedroogd voeder, etc. Ze vertegenwoordigen samen minder dan 1 % van het totaal.

(e) Blijven dus slechts weinige produkten waarvoor tot nog toe geen gemeenschappelijke marktorganisatie werd opgesteld, samen minder dan 10 % van de totale produktie. De voornaamste hiervan zijn aardappelen en alkohol, waarvoor sinds jaren diskussies aan gang zijn.

Het landbouwstruktuurbeleid is in de EG veel later op gang gekomen dan het markt- en prijsbeleid. Eerst in 1972 werden de eerste maatregelen genomen.

Dit beleid heeft tot doel de ekonomische en sociale voorwaarden waarin de landbouwaktiviteit zich in de gemeenschap voltrekt en ontwikkelt, te verbeteren. Er bestaat derhalve een zeer nauwe binding met de algemene politiek op sociaal gebied en inzake regionale ontwikkeling.

In tegenstelling met het marktbeleid wordt het struktuurbeleid vastgelegd in ’ richtlijnen ’ die het raam vormen waarbinnen de lidstaten dit beleid, aangepast aan hun specifieke noden, toepassen. Ze dragen hiervoor dan ook een ruime financiële verantwoordelijkheid, gezien in de regel het EOGFL slechts 25 % van de uitgaven dekt (in bijzondere gevallen kan dat oplopen tot 60 %), daar waar voor het marktbeleid het volle financiële gewicht door dit fonds gedragen wordt.

Het landbouwstruktuurbeleid omvat een reeks maatregelen die toepasselijk zijn in alle lidstaten maar daarnaast zijn in de laatste jaren reeksen maatregelen tot stand gekomen die de noden in bepaalde streken of op specifieke gebieden tegemoet komen.

De algemene maatregelen betreffen : de modernisering van de landbouwbedrijven ;

het bevorderen van de bedrijfsbeëindiging in de landbouw en van de aanwending van landbouwgrond tot verbetering van de strukturen ;

de sociaal-ekonomische voorlichting ;

bijzondere regelingen voor berggebieden en andere benadeelde gebieden om de natuurlijke handicaps die de landbouw er ondervindt te milderen en verder verval en ontvolking te vermijden ;

de verbetering van de strukturen voor kommercialisatie en verwerking van landbouwprodukten.

Daarnaast zijn reeksen maatregelen getroffen of voorgesteld van verschillende aard voor streken waar zonder dergelijke extra-inspanning de landbouw moeilijk kan stand houden of waar het erom gaat de landbouw als wezenlijk deel van de gehele streekekonomie te helpen in

het raam van omvattende zgn. geïntegreerde programma’s.

Deze groep maatregelen betreft b.v. de gebieden rond de Middellandse zee, o.m. irrigatie-werken in de Mezzogiorno, infrastruktuurwerken in Italië en Zuid-Frankrijk,

herstrukturering en omschakeling in de wijnbouw in Zuid- Frankrijk, een specifiek programma in West-Ierland, een programma voor de schapehouderij in Groenland, enz.

De resultaten van het landbouwstruktuurbeleid zijn minder in het oog springend dan die van het marktbeleid : het betreft maatregelen die eerder op lange termijn vruchten kunnen afwerpen, maar die ook pas in gang werden gebracht op het ogenblik dat de ekonomische recessie om zich heen greep en een remmende invloed is gaan uitoefenen op de verbetering van de landbouw- struktuur, o.m. door het verlangzamen van de afvloeiing van arbeidskrachten.

Het EG beleid betreffende internationale betrekkingen Op het gebied van de landbouw, heeft dit beleid — in samenwerking met en in het raam van een aantal internationale organisaties — tot doel uitbreiding van de handel, voedselhulp, het afsluiten van bilaterale of multilaterale handelsovereenkomsten voor landbouw­

produkten, het verlenen van algemene preferenties aan ontwikkelingslanden. Het associatieverdrag met een 50-tal ontwikkelingsslanden uit Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (verdrag van Lomé) vormt hierin een wezenlijk element.

Aktuele problemen

Tussen de vele problemen waarmede de landbouw in EG-verband gekonfronteerd wordt, zijn er een aantal waarvan de aard en omvang zo belangrijk zijn, dat de beslissingen die in het raam van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten getroffen worden om er een oplossing voor te zoeken, van dergelijk vitaal belang zijn dat ze de toekomst van de landbouwaktiviteit, het EG landbouwbeleid en wellicht daardoor het hele EG-bestel zelf bepalen.

Het gaat in de eerste plaats om :

de voortdurende tendens voor bepaalde produkten groter overschotten te produceren ;

de belangrijke inkomensverschillen ; de financieringsproblemen van het GLB ;

de verruiming van de Gemeenschap met nieuwe lidstaten uit Zuid-Europa.

1. Het overschotten-probleem spitst zich vooral toe op de melk. Er wordt zowat 15 miljoen liter melk te veel geproduceerd binnen de EG. De 25 miljoen melkkoeien brengen elk jaar nog 2 miljoen liter meer voort, omdat de melkveehouders binnen de bestaande marktregeling er alle belang bij hebben meer en goedkoop te produceren, vermits hun een onbeperkte afzetgarantie tegen een vaste prijs wordt verzekerd. Dit kost de Gemeenschap jaarlijks enorme bedragen (185 miljard BFr. : 25 % van het gans EG budget). Pogingen om deze tendens af te remmen en de kosten te drukken hebben weinig of geen resultaat opgeleverd. De vraag is of dit zo kan doorgaan ?

2. Voor vele landbouwers —• vooral kleinere — levert de melkproduktie echter een heel belangrijk deel van hun inkomen. Twee miljoen melkveehouders hebben minder dan 15 koeien. 17 % van de melkkoeien in de EG bevinden zich in berggebieden of in benadeelde streken.

De inkomensdispariteiten tussen de verschillende land­

bouwgebieden van de EG zijn hoog. Deze verschillen — 156

(7)

die eerder nog toenemen — kunnen niet uitsluitend door de landbouwprijspolitiek worden weggewerkt. Landbouw- struktuurmaatregelen gepaard met regionale ontwikkelings­

programma’s en inkomenstoelagen dienen de beschikbare middelen te koncentreren op de armste gebieden en de meest-benadeelde landbouwers.

3. De financiële middelen, aangewend voor het GLB, bedragen 70 % van het totaal EG-budget. In 1980 kost het landbouwmarktbeleid 11,5 miljard Europese reken­

eenheden (460 miljard BFr) en — zonder enige prijsstijging — wordt dit 13 miljard ERE in 1981. Van

1975 tot 1979 stegen deze uitgaven met gemiddeld 23 % per jaar. De toename voor de jaren 1979-1980 kon beperkt worden tot 11 % en voor 1980-1981 is de voorziene stijging 12 %.

Hoewel deze landbouwuitgaven minder dan 0,5 % bedragen van het bruto-inlandsprodukt van de Gemeenschap en het gehele EG budget slechts 2,5 % bedraagt van het totaal van de nationale budgetten van de lidstaten, stellen ze enorme problemen voor de toekomst :

de eigen middelen van de EG worden vanaf 1981 praktisch volledig opgebruikt;

de weerstand bij de belastingsbetaler tegen de voortdurende groei van deze uitgaven kwam o.m. tot uiting toen het Europese Parlement weigerde de begroting 1980 goed te keuren ;

de middelen om een Europees beleid op andere gebieden tot stand te brengen of verder te ontwikkelen ontbreken ; maatregelen tot beperking van de landbouwuitgaven werden genomen : medeverantwoordelijkheidsheffing bij melk (2 % in 1980/81 en meer in 1981/82 indien de produktie verder stijgt) ; quota’s bij de suikerbietenproduktie en bijdrage van de producenten tot de financiering van de uitgaven van de suikermarktregeling.

Andere dergelijke maatregelen zullen zich in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid opdringen om de uitgaven streng in de hand te houden en vooral om in de zuivelsektor tot een beter marktevenwicht te komen.

4. De verruiming naar Zuid-Europa. Vanaf 1 januari 1981 wordt Griekenland het 10e lid van de Gemeenschap.

Onderhandelingen zijn opgenomen met Spanje en Portugal.

Deze uitbreiding naar de Middellandse Zee toe volgt op deze, in 1973, naar het Noorden (Verenigd Koninkrijk - Ierland - Denemarken). Ook hier spelen niet alleen

ekonomische motieven. De jonge demokratie in deze landen krijgt een betere kans om zich te vestigen en te ontwikkelen, wanneer zij opgenomen is in en gesteund wordt door een groep aaneengesloten landen die samen ekonomisch en politiek hun weg zoeken.

Maar de toetreding van Spanje en Portugal zal ernstige problemen stellen op het gebied van de landbouw.

De regionale verschillen binnen een verruimde gemeenschap zullen groter zijn dan voorheen. Belangrijke deficiënte strukturen en benadeelde gebieden in de landbouw van deze landen zullen een zware en dure opgave vormen voor het gemeenschappelijk struktuurbeleid.

Marktproblemen kunnen op vele gebieden ontstaan : olijfolie-overschotten, konkurrentieverscherping voor fruit, groenten en wijn, mobilisatie van nog niet gebruikte produktie — mogelijkheden door het invoeren van de EG-prij ssteunregelen.

Het gevaar bestaat dat het onevenwicht op bepaalde markten in de hand gewerkt wordt of versterkt, wat tot een verhoogde belasting van het EG-budget zou leiden.

De problemen waarmede de Europese landbouw in de eerstkomende jaren zal gekonfronteerd worden en waarvan hier slechts de allerbijzonderste zijn opgesomd, laten niet toe een rozige toekomst te voorspellen. De produktie- strukturen en -inrichtingen zullen zich noodgedwongen grondig moeten wijzigen en aanpassen.

Dat de Europese en de Belgische landbouw tot een dergelijke aanpassing in staat zijn, is gebleken uit de evolutie-schets die hoger werd gegeven. Het zal de moeilijke en vaak harde, ingrijpende opdracht zijn van het GLB deze aanpassingen zo te laten verlopen dat ze geschieden in aanvaardbare omstandigheden voor de landbouwers en voor de gehele bevolking.

Ontwikkeling van het reële inkomen111 per hoofd in de ekonomie als geheel en in de landbouw binnen de EEG.

157

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To show that the potential decreases in every iteration by at least poly(n −k , σ), we distinguish two cases: First, we consider iterations in which many points are reassigned to

Voor Virkon S wordt bij een concentratie van 1% bij een inwerktijd van 5 minuten een volledige inactivatie van PlAMV op metalen en plastic oppervlak waargenomen (de Kock ea,

Ook gezien de zeer beperkte aanwezigheid van PSTVd in Dahlia lijkt overdracht via luizen geen belangrijke route als verspreiding op die wijze al mogelijk is, anders zou de

Rond innovatie moet zowel oog zijn voor de korte als de lange termijn, gaat het niet alleen om technologie maar ook om sociale, economische en systeeminnovaties en is

Deze bevindingen zijn geen uitputtende inventarisaties maar een eerste verkenning, gericht op het verwerven van inzicht hoe de Topsector Energie regio’s kan helpen bij de

Over de uitgangspunten die dat vraagt, publiceerde de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (rmo) de afgelopen tijd een aantal adviezen: Terug naar de basis (2010),

heil en tot die Koninkryk van God wat geestelik is, daar geen onderskeid en geen verskil is tussen die man en die vrou, tussen die slaaf en die eienaar, tussen die arme en die

De laatste jaren is het aanbod van hulpgereedschap­ pen voor de velling sterk toegenomen. Het grootste deel van deze gereedschappen stamt uit Scandina­ vië, maar ook