Mirjam Oldenhave
Meer Mees Kees
Met illustraties van Rick de Haas
Uitgeverij Ploegsma Amsterdam
DE REKENRAP
Nepalsrev 9 Tokkie 13 Musical 18
Yo! 23
Lange woordenleesles 27 Hoofdrekenen 31
De rekenrap 35 Vergaderen 40 Zoenschool 44 Mevrouw Terlinde 49 Omeletjes met servetjes 53
Verhaaltjessommen 58 Pépé 62
Agent Klaas 66 Kozmoz 71 Rapporten 75 Bijna vakantie 79
Tk! 84
OP KAMP
Kontje kaal 94 Liselotte 98 Bestemming bereikt 101
Foute boel 105 De tent 109 De bobbel 113
Koos 117 Spoken 121 Ramp (deel 1) 125 Ramp (deel 2) 129
Lieke 133 Hoofden 137
Bomen 142 Speurtocht 146 WonderWaterWereld 151
Volgorde en groetjes 157 Ben de strandjutter 161
Sjon 165 Bonte avond 169
De rekenrap
Nepalsrev
Ik werd wakker van de kerkklok die negen keer sloeg. Negen keer!
‘O, nee!’ schreeuwde ik. Ik trok mijn schoenen aan en ren- de naar beneden. Aankleden hoefde niet, want ik had per ongeluk in mijn kleren geslapen. Deur open, wegwezen.
Rennen, rennen! Ik had steken in mijn zij alsof er een mes in zat, maar ik liep gewoon door. Drie minuten later was ik op school.
Ik moest even bijkomen, want ik hijgde als een gek. Toen duwde ik zachtjes tegen de deur.
Dicht.
Wat nu? Aanbellen? Maar dan moest ik een briefje halen bij Dreus, de directrice. En ik kan je vertellen, dat is echt geen lolletje! Zij heeft namelijk een tarwewrat op haar wenk- brauw met zes haren erop. En daar mag je natuurlijk niet steeds naar kijken. Moeilijk man! Schiet maar eens een kanon naast iemand af terwijl je zegt: ‘Niet naar luisteren!’
Ik keek naar boven. Hé, ons lokaal was donker! Maar wacht eens, álle lokalen waren donker… En er stonden ook helemaal geen fietsen!
Was het soms weekend? Ik keek naar de straat, naar de huizen…
En ineens snapte ik het: ik was niet te laat, maar veel te vroeg. Ik had me verslapen, maar dan omgekeerd. Nepalsrev.
Oef, soms kunnen de dingen zó meevallen! De kerkklok had helemaal geen negen keer geslagen. Die laatste twee had ik erbij gedroomd! Of misschien wel de laatste drie. Mooi
9
ging ik maar eens een rondje over het lege plein lopen.
‘Hier ziet u Tobias, de enige jongen van de school die de ramp heeft overleefd,’ mompelde ik.
‘Kra!’ hoorde ik. Het kwam uit de grote boom. Die kraai dacht zeker: Huh? Zijn ze er nu al?
‘Wrat in je vla!’ riep ik terug.
‘Kra!’
‘Haren in je spa!’
Ik lachte hard om mijn eigen grap. Als je alleen op de wereld bent, zul je wel moeten, namelijk.
‘Kra!’
‘Hou je taai, kraai!’ riep ik.
Mijn vriend Sep kan wél leuke grappen verzinnen, maar ja, die was er niet. Kwam hij maar per ongeluk een uurtje eer- der op school. Of nog liever: kwam mees Kees maar extra vroeg! ‘Hoi Tobias!’ zou hij zeggen. ‘Kom maar gauw, we beginnen met bijles geschiedenis.’ Bij hem betekent dat samen de Asterix lezen.
Ik ging op een bank onder de boom zitten. Het was saai en ik moest plassen.
‘Kra!’
En die kraai, die bleef maar…
Hé, wacht eens even! Ik had per ongeluk een rap gemaakt!
Het is saai en ik moet plassen, en die kraai, die blijft maar krassen.
Was Winston er maar, hij zit ook in mijn klas en hij is een rapper. Je kunt ook repper schrijven, dat rekent mees Kees goed, en daarom is hij de fijnste meester van het heelal.
Pff, ik werd onderhand keiziek van het wachten. Keiziek kun je omdraaien, dan blijft het hetzelfde. Tarwewrat ook.
Niet de wrat zelf, hoor, maar het woord. Repper ook, probeer
10
het maar eens. En o ja, Anna ook. Ik wou dat ze kwam, samen met Hasna, op wie ik ben. Hasna is het mooiste meisje van de wereld. Ik trouw met haar als we achttien zijn. Sep is ook op haar, maar toch mag ik met haar trouwen. Zo is Sep.
Pff, hoe langer ik daar zat, hoe meer ik iedereen ging mis- sen. Ook Jackie met haar grote bekkie. Zelfs, ja zélfs Fred de beukbaviaan miste ik een beetje. Een piepklein beetje maar, hoor!
‘Kra.’
Ik stond op en keek omhoog. Daar zat hij, een slordig frommel-kraaitje. Ik spreidde mijn armen en deed zo goed mogelijk een boom na. Ik hoopte dat hij op me kwam zitten.
Maar ja, je kunt zo veel hopen in het leven. Ik hoop me suf, maar helpen, ho maar!
‘Ik ben een boom,’ zei ik met een lage stem.
Het kraaitje knipperde naar me. ‘Tk,’ deed hij.
‘Nee hoor,’ zei ik gauw. ‘Ik ben gewoon een jongen en ik heet Tobias.’
En toen… sprong hij! Hij vloog dus niet, maar hij sprong met zijn pootjes omlaag, zoals je van de hoge duikplank springt. En hop, daar zat hij, op mijn schouder.
Een minuut of tien bleef ik doodstil staan, van geluk, maar ook om hem te laten wennen. Daarna liep ik voorzichtig naar de bank. Hij hipte wel zenuwachtig heen en weer, maar hij vloog niet weg.
‘Prr,’ hoorde ik. Zijn maagje! Hij had honger! Of was het mijn eigen maag? Dat kon ook.
‘Nog even geduld. We beginnen elke ochtend met het voedselproject,’ vertelde ik. ‘Dan mogen we ons brood vast opeten. Ik heb nooit brood, maar de moeder van mees Kees maakt voor mij altijd een boterham met een omeletje. Weet je wel hoe lekker dat is! Jij krijgt straks de helft, oké?’
11
Tk betekende okidoki, zo veel had ik al begrepen.
‘Eigenlijk is mees Kees maar een stagiair,’ vertelde ik. ‘Dus hij moet zelf ook nog naar een school waar je leert hoe je meester wordt. Maar onze juf werd ineens zwanger, dus hij is nu invalmeester. Snap je?’
Misschien knikte hij, ik kon niet zo ver opzij kijken.
De kerkklok sloeg zeven keer. Mooi zo, nog maar ander- half uur wachten.
12