• No results found

Cooperative communities': Nationalisme en het probleem van collectieve actie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cooperative communities': Nationalisme en het probleem van collectieve actie"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

het probleem van collectieve actie

Jacques Bos

Inleiding

Benedict Anderson omschrijft naties als 'imagined communities'. De leden van een natie hebben het overgrote deel van de andere leden van hun natie nooit ontmoet, maar hebben niettemin een beeld voor ogen van een nationale gemeenschap. Een natie is geen groep waarvan alle leden elkaar kennen, maar een abstracte, 'verbeelde' entiteit.1 Nationalisme berust op de identificatie van personen met een dergelijke 'verbeelde' entiteit. Cruciaal voor het begrijpen van het verschijnsel nationalisme is de analyse van het discours waarin de nationale gemeenschap verbeeld wordt. Gesteld zou kunnen worden dat de 'verbeelde' gemeenschap waar Anderson over spreekt in de eerste plaats een concept is. De genealogie en de connotaties van dit concept zijn voor de historicus van het nationalisme belangrijke objecten van onderzoek. In de woorden van Liah Greenfeld:

The only foundation of nationalism as such, the only condition, that is, without which no nationalism is possible, is an idea; nationalism is a particular perspective or style of thought. The idea which lies at the core of nationalism is the idea of the 'nation'. To understand the nature of the idea of the 'nation', it might be helpful to examine the semantic permutations which eventually resulted in it, as we follow the history of the word.2

Natie-staten en nationale bewegingen zijn dus primair georganiseerd rond een bepaald concept. Het verschijnsel nationalisme omvat echter meer dan alleen een nationalistisch discours. Naties zijn naast 'imagined communities' ook 'cooperative communities'. Mensen beschouwen zich niet alleen als lid van een natie, maar handelen ook als lid van een natie: natie-staten en nationale bewegingen zijn verzamelingen van individuen die gezamenlijk een bepaald doel willen bereiken. Met de term 'nationale beweging' zou ik een groep mensen willen aanduiden die zichzelf definiëren als lid van een bepaalde natie, maar niet beschikken over een eigen staat. Het doel van een nationale bewe-ging is het verwerven van een bepaalde mate van politieke autonomie voor de eigen natie. De meest vergaande vorm van politieke autonomie is het beschik-ken over een eigen staat. De natie-staat is, in termen van Abram de Swaan, 'de voornaamste eenheid van overleving en verdediging' in de moderne wereld.3 De leden van een natiestaat proberen gezamenlijk bepaalde doelen -zoals een zo groot mogelijke gemeenschappelijke welvaart - te realiseren. De voornaamste concurrenten in dit streven zijn andere natie-staten.

(2)

bestudeerd worden als een probleem van collectieve actie. In dit perspectief is één vraag van cruciaal belang: waarom verenigen individuen zich onder de noemer van een natieconcept om gezamenlijk bepaalde doelen te bereiken? In dit essay zal geprobeerd worden een antwoord op deze vraag te formuleren. Dit antwoord zal vooral een theoretisch antwoord zijn en niet ondersteund worden met een overvloed aan empirische gegevens. Het theoretisch perspec-tief dat gehanteerd wordt, is de benadering van de rationele keuze-theorie. In de eerste paragraaf van dit essay zal nagegaan worden wat er vanuit de rationele keuzetheorie gezegd kan worden over de samenwerking tussen individuen. Vervolgens zal onderzocht worden in hoeverre deze inzichten kunnen dienen als analytisch kader voor de bestudering van het verband tussen nationalisme en collectieve actie.

Olsons 'logic of collective action'

De rationele keuzetheorie is een benadering van maatschappelijke verschijn-selen die de laatste decennia in de economie en de politicologie een aanzien-lijke invloed heeft verworven. Deze benadering heeft twee belangrijke uit-gangspunten. Het eerste uitgangspunt is het methodologisch individualisme. Een verklaring van maatschappelijke fenomenen heeft in de rationele keuze-theorie alleen betekenis, als deze fenomenen uiteindelijk herleid worden tot het gedrag van individuen. In de tweede plaats wordt verondersteld dat individuen op rationele wijze hun eigenbelang proberen te maximaliseren.4 Deze twee uitgangspunten maken van de rationele keuze-theorie een benadering waarin bepaalde aspecten van de werkelijkheid buiten beschouwing blijven. Het is dan ook zonder meer uitgesloten dat het verschijnsel nationalisme aan de hand van deze benadering volledig verklaard kan worden. Zaken als de genealogie van het natieconcept of het verband tussen nationalisme en veranderingen in de maatschappelijke structuur vallen buiten het bereik van de rationele keuze-theorie. De vraag waarom individuen samenwerken in natie-staten en nationale bewegingen kan daarentegen op zeer zinvolle wijze vanuit de rationele keuzetheorie benaderd worden.

(3)

collectieve goederen zoveel mogelijk te vermijden. Een voorwaarde hierbij is dat het genot van het collectieve goed voor het individu in kwestie niet in gevaar komt. Aan deze voorwaarde zal voldaan worden, als de andere leden van de groep het collectieve goed blijven produceren. Het is immers eigen aan collectieve goederen, dat niemand van het genot van deze goederen kan worden uitgesloten.7

Bovenstaande analyse gaat niet voor alle groepen in gelijke mate op. Hoe groter de groep, hoe onwaarschijnlijker het is, dat door de leden van de groep collectieve goederen voortgebracht worden. Dit heeft in de eerste plaats te maken met het feit, dat naarmate de groep groter is, de individuele leden van de groep een kleiner deel ontvangen van het totale voordeel dat een collectief goed oplevert, en dus ook een kleinere beloning krijgen voor groepsgeoriënteerd gedrag. Bovendien wordt het, naarmate de groep groter is en het individuele aandeel in het totale nut van het collectieve goed kleiner, minder waarschijnlijk dat één of meer leden van de groep genoeg voordeel hebben van het collectieve goed om de last van het voortbrengen daarvan op eigen houtje te dragen. Ten slotte nemen ook de organisatiekosten toe naarma-te de groep gronaarma-ter is, waardoor de drempel voor het produceren van collectie-ve goederen ecollectie-veneens groter wordt.8

Uit het bovenstaande volgt volgens Olson, dat zeer grote groepen geen collectieve goederen voortbrengen, tenzij de groepsleden daar door 'separate and selective incentives' toe aangezet worden. Hiermee wordt bedoeld, dat degenen die niet bereid zijn aan het produceren van het collectieve goed mee te werken anders worden behandeld dan degenen die daar wel toe bereid zijn, bijvoorbeeld door hen te straffen of hun een beloning te onthouden. Doorgaans betekent dit, dat collectieve goederen in zeer grote groepen slechts geprodu-ceerd worden als er sprake is van een zekere mate van dwang.9

Olsons theorie over de samenwerking tussen rationele, hun eigenbelang nastrevende individuen is gebaseerd op het onderscheid tussen grote en kleine groepen. In kleine groepen waarvan de leden elkaar direct kennen is het voortbrengen van collectieve goederen niet problematisch. In zeer grote groepen - door Olson aangeduid met de term 'latente groepen'1 0 - zullen de leden alleen bijdragen aan de produktie van collectieve goederen als zij daartoe aangezet worden door 'separate and selective incentives'. De natie-staat is een duidelijk voorbeeld van een dergelijke latente groep. Olson erkent de waarde van nationalisme als bindende kracht tussen de leden van een natie-staat. Dit betekent echter niet dat de burgers van een nationale staat zonder dwang zullen bijdragen aan het realiseren van het gemeenschappelijke doel van de natie:

(4)

Ook nationale bewegingen kunnen beschouwd worden als een latente groep in de zin van Olson. In de volgende paragraaf zal aan de hand van het werk van Miroslav Hroch nagegaan worden in hoeverre Olsons theorie op het optreden van nationale bewegingen van toepassing zou kunnen zijn. In de laatste paragraaf zal vervolgens het verband tussen collectieve actie in natie-staten en nationale bewegingen en de identificatie van individuen met de natie waartoe zij behoren onderzocht worden.

Nationale bewegingen en collectieve actie

Een invloedrijke analyse van nationale bewegingen in Europa is te vinden in het werk van Miroslav Hroch.1 2 In deze paragraaf zal nagegaan worden in welke mate de bevindingen van Hroch overeenkomen met Olsons iogic of collective action'. Op deze manier hoop ik inzichtelijk te maken wat de bruikbaarheid zou kunnen zijn van de rationele keuzetheorie in het onderzoek naar nationalisme.

Hroch definieert naties als grote sociale groepen waarvan de leden met elkaar in verbinding staan door een combinatie van verschillende soorten relaties, zoals economische, politieke, religieuze en culturele relaties.1 3 In zijn studie over nationale bewegingen richt Hroch zich op wat hij aanduidt als 'kleine naties': naties die zodanig lang aan een andere natie onderworpen waren dat de relatie van onderwerping voor beide partijen een structureel karakter kreeg.1 4 In de ontwikkeling van nationale bewegingen onder de leden van 'kleine naties' zijn drie fasen te onderscheiden. In fase A begint een kleine groep intellectuelen zich te interesseren voor de taal, de cultuur en de geschie-denis van de onderdrukte natie. Fase B wordt gekenmerkt door nationalistische agitatie onder de leden van de natie. De nationale beweging krijgt een politie-ke lading en een toenemend aantal aanhangers. In de laatste fase, fase C , is de nationale beweging een massabeweging geworden met een sterke organisatie-structuur. 1 5

Van groot belang in de studie van Hroch is de vraag onder welke groepen in de samenleving de nationale beweging in de loop van fase B aanhangers verwierf. Een cruciale factor uiteraard naast andere factoren -was het samenvallen van materiële belangentegenstellingen met nationale verschillen:

(5)

Hroch noemt een aantal voorbeelden van belangentegenstellingen die in nationale termen vertaald konden worden en daardoor de totstandkoming van samenwerking in nationale bewegingen bevorderden. Van groot belang in veel nationale bewegingen was de tegenstelling tussen de kleinschalig producerende ambachtslieden en de grootschalig producerende industriële ondernemers. Vaak behoorde de nieuwe groep van industriëlen tot de heersende natie. Dit bracht met zich mee dat het belang van de kleine ambachtslieden in nationale termen gearticuleerd kon worden. De participatie van deze groep van am-bachtslieden in de verschillende nationale bewegingen stond daardoor voor een belangrijk deel in het teken van het nastreven van economische belangen. Een ander voorbeeld dat Hroch noemt, heeft te maken met de toenemende op-leidingsmogelijkheden voor leden van nationale minderheden. Naarmate het middelbaar en hoger onderwijs in sterkere mate toegankelijk werden voor leden van de onderdrukte natie, groeiden ook hun carrièremogelijkheden. Deze carrièremogelijkheden lagen echter voornamelijk in de sfeer van de minder goed betaalde en minder in aanzien staande ambten en betrekkingen. De hoogste en best betaalde posities werden nog steeds gemonopoliseerd door de leden van de heersende natie. Ook hier was dus sprake van een belangentegen-stelling die in nationale termen vertaald kon worden en die belangrijke consequenties had voor de groei en de samenstelling van de verschillende nationale bewegingen.17

(6)

De rol van nationalistische identificatie

Uit het bovenstaande is gebleken dat de rationele keuzetheorie een zinvolle bijdrage kan leveren aan het beantwoorden van de vraag waarom individuen samenwerken onder de noemer van een natieconcept. Het streven naar maximalisatie van eigenbelang kan langs de weg van Olsons 'separate and selective incentives' een belangrijke drijfveer zijn voor individuen om in nationale bewegingen te participeren. Het natieconcept en het nationalistisch discours zijn zaken die op de een of andere manier voorhanden zijn en door de leiders van nationale bewegingen gebruikt worden als de noemer waaronder zij hun aanhang mobiliseren. Deze mobilisatie is mogelijk, doordat het verwezen-lijken van het nationale belang de aanhangers van een nationale beweging kansen biedt op het verkrijgen van individueel voordeel. Deze voorstelling van zaken komt in niet geringe mate overeen met de analyse van Hroch. In fase A van een nationale beweging komt door toedoen van een kleine groep intellec-tuelen een nationalistisch discours tot stand, dat vervolgens in fase B de basis wordt voor een politieke beweging. Van groot belang voor de mobilisering van aanhangers in deze fase is volgens Hroch de aanwezigheid van belangen-tegenstellingen die in nationale termen vertaald kunnen worden.

De vraag rijst welke plaats in dit kader aan de identificatie met het natieconcept en het nationalistisch discours toegekend moet worden. Is deze identificatie een voorwaarde voor of een gevolg van de totstandkoming van collectieve actie in natie-staten en nationale bewegingen? Volgens De Swaan moet de identificatie van individuen met een groep gezien worden als een resultaat van collectieve actie. Uit het gezamenlijk handelen van een groep en de conflicten met andere groepen resulteert een gedeelde herinnering, een kroniek verteld in de wij-vorm, waarin de eigen groep nadrukkelijk tegen andere groepen afgezet wordt.1 9 De Engelse antropologe Mary Douglas hanteert het tegenovergestelde perspectief. In navolging van Emile Durkheim stelt zij dat samenwerking tussen individuen pas mogelijk is, als deze individu-en eindividu-en gezamindividu-enlijk conceptueel kader hebbindividu-en.20 Dit betekent dat individuen alleen tot collectieve actie kunnen komen onder de noemer van een natie-concept, als zij zich identificeren met de natie. Nationalistische identificatie is in het perspectief van Douglas dus geen gevolg van, maar voorwaarde voor collectieve actie.2 1

(7)

In het vervolg van deze paragraaf zal geprobeerd worden beide perspectieven met elkaar te verenigen in een functionalistisch verklaringsmodel. De functio-nalistische benadering in de sociale wetenschappen probeert handelingspatro-nen te verklaren op grond van het feit dat zij een bepaalde functie hebben voor de groep of de samenleving waarin zij plaatsvinden. In deze benadering is doorgaans geen plaats voor het verklaren van handelingen op individueel niveau. Daarnaast is het nagenoeg onmogelijk om een verklaring te vinden voor maatschappelijke veranderingen. Op grond van deze twee tekortkomingen heeft de functionalistische benadering in de sociale wetenschappen een enigs-zins dubieuze reputatie gekregen.22 Het is echter mogelijk deze tekortkomingen te vermijden door strikte eisen te hanteren waaraan een functionalistische verklaring moet voldoen. Jon Elster heeft een aantal voorwaarden geformu-leerd voor een correcte functionalistische analyse:

A n institutional or behavioral pattern, X , is explained by its function, Y , for a group, Z , if and only if:

1. Y is an effect of X ; 2. Y is beneficial for Z ;

3. Y is unintended by actions producing X ;

4. Y or the causal relation between X and Y is unrecognized by actors in Z ;

5. Y maintains X by a causal feedback loop passing through Z .2 3

Dit verklaringsmodel levert een interessante mogelijkheid op om nationalis-tische identificatie en collectieve actie op het niveau van natie-staten en nationale bewegingen met elkaar in verband te brengen:

1. Nationalistische identificatie is het gevolg van collectieve actie;

2. Nationalistische identificatie komt de natie-staat of de natio-nale beweging ten goede;

3. Nationalistische identificatie is geen bedoeld gevolg van de participatie in collectieve actie;

4. De causale relatie tussen collectieve actie en nationalistische identificatie wordt niet onderkend door de leden van de natie-staat of de nationale beweging;

5. Nationalistische identificatie zorgt voor de instandhouding van collectieve actie, omdat de leden van de natie-staat of de nationale beweging door hun nationalistische identificatie eerder zullen participeren in collectieve actie.

(8)

Op die manier kan nationalistische identificatie gezien worden als het gevolg van collectieve actie. Tegen de vierde propositie zou ingebracht kunnen worden dat er beslist leden van de natie-staat of de nationale beweging zullen zijn die de causale relatie waar het hier om gaat wel degelijk onderkennen. Het mag echter beslist plausibel genoemd worden dat de overgrote meerder-heid van de groep zich meestal niet van deze relatie bewust is. Ten slotte moet opgemerkt worden dat in de vijfde propositie niet beweerd wordt dat individu-en die zich met de natie idindividu-entificerindividu-en onvermijdelijk zullindividu-en participerindividu-en in collectieve actie. Nationalistische identificatie zorgt er alleen voor dat de neiging tot samenwerking groter wordt.

In het hierboven weergegeven model is collectieve actie het beginpunt van de causale keten. Voordat over nationalistische identificatie gesproken kan worden, moet de vraag beantwoord worden hoe samenwerking tussen individu-en tot stand kan komindividu-en. Deze vraag is in de vorige paragrafindividu-en uitgebreid behandeld aan de hand van de theorie van Olson. Het onbedoelde gevolg van collectieve actie is het ontstaan van nationalistische identificatie. Deze nationa-listische identificatie draagt er op haar beurt toe bij dat het patroon van collectieve actie in stand gehouden wordt. Collectieve actie en identificatie met de natie worden in dit model dus gezien als elkaar wederzijds versterkende verschijnselen. De eenzijdigheid van de perspectieven van De Swaan en Douglas wordt daardoor vermeden. Bovendien biedt dit model, in tegenstelling tot de functionalistische benadering die in de sociale wetenschappen op zoveel kritiek is gestuit, ruimte voor de verklaring van gedrag op individueel niveau: het ontstaan van collectieve actie is niet volledig gedetermineerd door nationa-listische identificatie, maar kan nog steeds vanuit het methodologisch indivi-dualisme van de rationele keuzetheorie benaderd worden.

Conclusie

In de inleiding is gesteld dat naties niet alleen 'imagined communities' maar ook 'cooperative communities' zijn. Een goed begrip van het verschijnsel nationalisme vereist daarom een antwoord op de vraag waarom individuen in natie-staten en nationale bewegingen samenwerken onder de noemer van een natieconcept. Deze vraag is benaderd vanuit het perspectief van de rationele keuzetheorie. Een van de klassieke werken uit deze benadering, The logic of collective action van Mancur Olson, is daarbij als uitgangspunt genomen. Belangrijke bevindingen uit Hrochs studie over Europese nationale bewegingen konden zonder problemen in termen van Olsons theorie begrepen worden. Het bleek eveneens mogelijk om op basis van deze theorie een functionalistisch model op te stellen waarin collectieve actie en nationalistische identificatie met elkaar in verband werden gebracht.

(9)

komt met de werkelijkheid. Mensen handelen beslist niet altijd rationeel en beslist niet altijd vanuit het oogpunt van hun eigenbelang. Deze tegenwerping kan uiteraard moeilijk weersproken worden. In dit essay is de rationele keuzetheorie echter niet gepresenteerd als het enige mogelijke perspectief op het fenomeen nationalisme. Nationalisme kan vanuit een groot aantal zinvolle perspectieven bestudeerd worden. Ik heb alleen proberen aan te tonen dat de rationele keuzetheorie enkele belangrijke aspecten van het verschijnsel nationa-lisme in een verhelderend licht kan plaatsen. Misschien is het mogelijk dat deze aspecten ook verklaard kunnen worden, als we ervan uitgaan dat indivi-duen juist niet op rationele wijze handelen. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat een analyse in termen van irrationaliteit alleen mogelijk is op basis van een theorie over rationaliteit. Als we willen zeggen dat mensen in bepaal-de situaties irrationeel gehanbepaal-deld hebben, moeten we eerst weten wat in die situaties rationeel zou zijn geweest.

Noten:

1. Benedict Anderson, Imagined communities. Reflections on the origin and spread of

nationalism (2e herzien en uitgebreide druk; Londen en New York 1991) 6.

2. Liah Greenfeld, Nationalism. Five roads to modernity (Cambridge, Massachusetts en Londen 1992) 3-4.

3. Abram de Swaan, 'Identificatie in uitdijende kring', Amsterdams sociologisch

tijdschrift 20.3 (januari 1994) 6-24, aldaar 15.

4. Huib Pellikaan, 'Rationele keuze, collectieve besluitvorming en de noodzaak van normen', Acta politica 23 (1988) 275-309, aldaar 275.

5. Opgemerkt moet worden dat Olson onder collectieve goederen niet alleen zuivere collectieve goederen als defensie, justitie en waterkeringen verstaat. De term 'collec-tieve goederen' wordt door hem in een bredere zin gebruikt: '(...) the achievement of any common goal or the satisfaction of any common interest means that a public or collective good has been provided for that group'. Mancur Olson, The logic of

collective action. Public goods and the theory of groups (Cambridge, Massachusetts

1965) 15. 6. Ibidem, 2. 7. Ibidem, 15. 8. Ibidem, 48. 9. Ibidem, 51. 10. Ibidem, 50. 11. Ibidem, 13.

12. Miroslav Hroch, Social preconditions of national revival in Europe. A comparative

analysis of the social composition of patriotic groups among the smaller European nations (Cambridge 1985). 13. Ibidem, 5. 14. Ibidem, 9. 15. Ibidem, 22-23. 16. Ibidem, 185. 17. Ibidem, 288-290. 18. De Swaan, 'Identificatie', 19. 19. Ibidem, 11.

(10)

21. Douglas spreekt niet expliciet over collectieve actie en identificatie op het niveau van natie-staten of nationale bewegingen. Haar analyse kan echter zonder meer toegepast worden op de problematiek van nationalisme en collectieve actie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Our focus is to understand how the properties of the semiconductor and/or insulator interfaces and the introduction of dopant molecules on the semiconductor films can

Met dit uitgangspunt van vele machthebbers in de achttiende en negentiende eeuw werden vormen van instituties voor collectieve actie zoals gilden en gemene gronden bestempeld

LJL'-' of, om het in thans wat ouderwetse termen te zeggen, in een kapitalisti- sche economische orde; het past niet erg bij de verhouding tussen overheid en haar

Increasing the working capacity of the sorbent would reduce the required sorbent mass and reduce capital cost.. At the same time, sensible heat require- ment will

To this end, a 2 (surface texture: uneven and rough versus even and smooth) x 3 (potato chips: no-salt versus two regular potato chips variants) between-subjects design was employed

This resulted in the following research question: “What is the performance of a shallow approach, compared to a deep learning one, for estimating time coherent full-body poses

Therefore, the extent to which observer ratings and student perceptions in primary education are consistent with each other is still unclear, especially if similar teaching

The CJEU also noted the methods on how companies usually establish themselves in another States by focusing on Article 49 TFEU, which extends freedom of establishment to