• No results found

ZITTING 1990-1991 Nr. 20

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ZITTING 1990-1991 Nr. 20 "

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZITTING 1990-1991 Nr. 20

BULL I-<,TIN VAN

VRAG 1-4,N [,1\T ANTWOORD KN

19 SEPTEMBER 1991

INHOUDSOPGAVE

Blz.

L VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn (Regl. art. 74,3 en 4)

G. Geens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën

en Begroting 965

N. De Batselier,

Middenstand van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister

van Economie, Middenstand en Energie 966

L. Waltniel, Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting . . . 966 J. Lenssens, Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin 968 T. Kelchtermans. Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 969

P. Dewael. Gemeenschapsminister van Cultuur 969

H. Weckx, Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Brusselse Aangelegen-

heden 971

L. Van den Bossche, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en

Openbaar Ambt 972

B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn (Regl. art. 74,5)

G. Geens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën

en Begroting 973

J. Lenssens, Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin 974 T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 976

P. Dewael. Gemeenschapsminister van Cultuur 991

H. Weckx, Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Brusselse Aangelegen-

heden 992

J. Sauwens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer 992 lt. VRAGEN WAAROP NIET WERD GEANTWOORD BINNEN DE REGLEMEN-

TAIRE TERMIJN (Regl. art. 74,5)

T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 1004

P. Dewael. Gemeenschapsminister van Cultuur 1005

H. Weckx, Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Brusselse Aangelegen-

heden 1006

D. Coens. Gemeenschapsminister van Onderwijs

J. Sauwens. Gemeenschapsminister vz1,,n Openbare Werken en Verkeer 1007

REGISTER 1010

(2)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 20 — 19 september 1991 967

2. of het kan dat er zomaar informatie wordt doorge- speeld aan een ander Minister, die in deze materie geen bevoegdheid heeft ;

3. of hij zinnens is aan deze praktijken een einde te maken ?

Antwoord

1. Het is mij niet onbekend dat in vele administraties en kabinetten informatie wordt doorgespeeld aan politieke mandatarissen van alle mogelijke partijen.

2. Het doorspelen van informatie is in onze maat- - schappij blijkbaar een gangbare praktijk geworden.

In het algemeen kan ik stellen dat ik dat betreur.

3. Ik zal in het algemeen de administratie en de leden van mijn kabinet aanmanen geen soortgelijke infor- matie meer door te geven aan eender wie.

Vraag nr. 202 van 8 augustus 1991 van de heer H. DE LOOK

Zwalm-Rozebeke — Woonuitbreidingsgebied

Op 26 september 1989 besliste de Zwalmse gemeente- raad om twee woonuitbreidingsgebieden aan te vragen, namelijk in de deelgemeenten Rozebeke en Neder- zwalm. Reeds eerder heb ik de aandacht van de Minis- ter gevestigd op het feit dat op amper 7 kilometer van Zwalm-Rozebeke nog talloze uitgeruste sociale bouw- grond beschikbaar is te Zottegem. Ook dient aange- stipt te worden dat de beleidsopties van de overheid gericht zijn op inbreiding van de reeds ter beschikking gestelde woongebieden.

Graag vernam ik van de Minister of :

1. hij het verantwoord vindt dat dit waardevol land- schappelijk en agrarisch gebied te Zwalm-Rozebeke wordt opgeofferd voor een nieuwe woonwijk ; 2. de uitgeruste sociale bouwgronden te Zottegem niet

prioritair dienen in aanmerking te komen voor so- ciale woningbouw vooraleer nieuwe ruimten in de regio worden aangesneden en welke maatregelen hij met het oog hierop reeds nam ?

Antwoord

1. Bij het bestuur zijn geen initiatieven bekend tot omschakeling van een in het gewestplan opgenomen agrarisch gebied tot woongebied (bijvoorbeeld door middel van een BPA dat zou afwijken van het ge- westplan).

Wel zijn er initiatieven bekend tot de urbanisatie van een tweetal woonuitbreidingsgebieden. In dit verband werd op 9 maart 1990 een plenaire verga- dering gehouden op het gemeentehuis van Zwalm.

Het betreft echter gebieden die volgens het gewest- plan het statuut hebben van woonuitbreidingsgebied en niet van agrarisch gebied.

2. Bij de evaluatie of een woonuitbreidingsgebied in aanmerking komt om op een bepaald ogenblik aan-

gesneden te worden, worden uiteraard de gebruike- lijk stedebouwkundige en planologische gegevens betrokken. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de behoeften van de plaatselijke bevol- king en met de gewettigde aspiraties zich ter plaatse te vestigen. Het past niet in het kader van de filo- sofie van de vrije keuze van woonplaats de gezinnen moreel te dwingen zich in een andere gemeente te gaan vestigen door het afremmen van (in het ge- westplan voorziene) bouwmogelijkheden ter plek- ke.

3. Het lid stelt dat de stad Zottegem nog talloze uitge- ruste bouwgrond beschikbaar heeft. Noch bij mijn administratie, noch bij het stadsbestuur van Zotte- gem is dit bekend. Wel zijn er nog verschillende mogelijkheden om bij het gewestplan voorziene woonuitbreidingsgebieden aan te snijden en bouw- rijp te maken, in een identieke procedurevorm zoals die door de gemeente Zwalm wordt gevolgd.

Vraag nr. 205 van 27 augustus 1991 van de heer M. DIDDEN

Detachering naar ministeriële kabinetten — Stand van zaken

Via de pers konden we vernemen dat de heer Koen Wauters, beter gekend onder de zangersnaam Clou- seau, vanaf 1 september 1991 gedetacheerd is op het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur. Tevens vernemen we dat deze vorm van detachering naar mi- nisteriële kabinetten sedert vele jaren wordt toegepast.

Is deze informatie juist ?

In bevestigend geval had ik graag de motivering gekend van deze veralgemeende toepassing. Tevens had ik graag vernomen waarom dergelijke detachering ook in de gewestelijke en gemeenschapsexecutieven wordt toegepast, terwijl de militiewetgeving een pure natio- nale aangelegenheid is.

Acht de Minister deze regeling eerlijk ten opzichte van de talrijke miliciens die soms in veel pijnlijker situaties verkeren dan de bevoorrechte gedetacheerden ? Is het mogelijk de juiste en objectieve criteria inzake detachering van ambtenaren, miliciens, enzovoort naar ministeriële kabinetten te kennen ? Worden deze crite- ria voldoende strikt toegepast ?

Bestaat er voldoende reden om de detachering van miliciens naar kabinetten te verantwoorden ?

Kan er een lijst worden bezorgd van alle gedetacheerde miliciens die onder de huidige legislatuur op het kabi- net van de Minister hun dienstplicht hebben vervuld of momenteel vervullen ? Welke was of is hun op- dracht, welk opleidingsniveau hebben deze personen (studies en getuigschriften) ? Ontvangen deze miliciens voor hun toegewezen taken bijkomende vergoedingen buiten de soldij ?

N.B. : Deze vraag werd gesteld aan alle Gemeen- schapsministers.

• Antwoord

Ik kan het lid mededelen dat er in mijn kabinet één

(3)

milicien is geteld. Hij is houder van het diploma van dr. in de rechten en ontvangt geen bijkomende vergoe- ding buiten de soldij.

.1. L ENSSE NS

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN WELZIJN EN GEZIN

Vraag nr. 60 van 5 augustus 1991

van de heer H. VAN WAMBEKE BFMW — OCMW's met RVT-afdeling

Ook na de herschikking van de criteria binnen het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn blijft een fundamentele onrechtvaardigheid bestaan tussen OCMW's mét RVT-afdelingen en OCMW's zonder de- ze afdelingen. Net zoals voorheen heeft de Executieve blijkbaar geen oog gehad voor deze vorm van intra-mu- rale dienstverlening.

Het is volstrekt aanvaardbaar dat niet elk OCMW-rust- oord over een RVT-afdeling zou beschikken en dat derhalve de RVT-afdelingen regionaal zouden ver- spreid zijn. Maar het is niet rechtvaardig dat OCMW's mét RVT-afdeling alle lasten zouden dragen, ook voor opgenomen bewoners die niet gedomicilieerd zijn in de gemeente waar deze OCMW's gevestigd zijn.

A fortiori geldt dit voor gemeenten zonder OCMW- rustoord.

De invoering van de nieuwe RIZIV-conventie op 1 april 1991, met haar herindeling van de bewoners in 4 categorieën, heeft dat probleem nog verscherpt.

Mag ik van de Gemeenschapsminister vernemen : 1. of hij bereid is toch nog de criteria van het BFMW

aan te passen, zodanig dat er rekening wordt gehou- den met de geschetste RVT-problematiek

2. of in ontkennend geval de Executieve hulp kan of wil bieden aan deze OCMW's en op welke wijze ?

Antwoord

Ik wil het lid erop attent maken dat de nieuwe RIZIV- conventie van 1 april 1991 het onderscheid tussen rus- toorden met of zonder RVT-erkenning heeft vermin- derd.

Daarenboven werden de tegemoetkomingen vanwege het RIZIV voor zorgbehoevende bejaarden in RVT-af- delingen gevoelig verhoogd.

Het is mij dan ook niet duidelijk in welke zin het lid hierin een aanleiding ziet tot herziening van de verde- lingscriteria van het BFMW of tot het nemen van steunmaatregelen voor RVT-instellingen.

Vraag nr. 61

van 14 augustus 1991

van de heer R. VAN STEENKISTE

Diensten voor gezins- en bejaardenhulp — Regionale spreiding van bijkomende bejaardenhelpsters

Onlangs werd meegedeeld dat de subsidies voor de diensten van gezins- en bejaardenhulp zullen worden verhoogd.

Er zullen eveneens een honderdtal bejaardenhelpsters bij komen.

Graag vernamen wij van de Gemeenschapsminister of deze uitbreiding van het aantal bejaardenhelpsters bij voorrang zal geschieden in die bepaalde streken in Vlaanderen waar er nu een achterstand bestaat.

Antwoord

Bij de uitbreiding van het urgentiecontingent voor ge- zins- en bejaardenhulp werd rekening gehouden met de nood aan uitbreiding zoals deze blijkt uit de statis- tieken inzake de uitputting of overschrijding van het toegewezen urencontingent.

Vraag nr. 62

van 19 augustus 1991

van de heer R. VAN STEENKISTE

Dagverzorgingscentra voor bejaarden — Erkenning en subsidiëring

Door de Vlaamse Executieve werd een nieuwe wetge- ving ontworpen inzake erkenning en subsidiëring van dagverzorgingscentra voor bejaarden, waarbij bejaar- den 's morgens naar dergelijke centra kunnen gaan en 's avonds naar huis terugkeren.

Graag vernamen wij het volgende van de Gemeen- schapsminister.

1. Heeft men bij het opstellen van deze reglementering een enquête gehouden bij de bejaarden en hun fa- milies, zodat men een beter inzicht zou krijgen van wat er eigenlijk nodig is ?

Werd er rekening gehouden met dringende gevallen die zich kunnen voordoen ? Kunnen de dagverzor- gingscentra in dergelijke concrete gevallen een op- lossing bieden wanneer bijvoorbeeld de thuisverzor- ger onvoorzien en dringend weg moet ?

3. De nu reeds bekende prijzen liggen nogal aan de hoge kant, namelijk 750 frank en 850 frank per dag.

De verplaatsing naar en van de dagcentra kosten natuurlijk ook geld. Zullen deze dagcentra voor een doorsnee-bejaarde niet afremmend werken ? Antwoord

1. In 1988 werd door het Bestuur voor Studie, Kwali-

(4)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 20 — 19 september 1991 965

I. VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOOR- DEN VAN DE MINISTERS

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de regle- mentaire termijn (Regl. art. 74, 3 en 4)

G. (;. E LANS

VOORZITTER VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING

Vraag nr. 89

van 21 augustus 1991 van H. SUYKERBUYK

Tsjechoslovakije — Coordinatie aanwezigheidspolitiek Belgische staat en deelstaten

De belangstelling om in Tsjechoslovakije officieel aan- wezig te zijn is vanwege zowel de Belgische deelstaten als het Belgisch koninkrijk zeer groot, maar tegelijk is er geen enkele afspraak hieromtrent.

Ik verneem dat men te Praag een cultureel huis wil oprichten. Dit initiatief zou mogelijk zijn door samen- werking tussen de Vlaamse en de Waalse Gemeen- schap.

De Vlaamse Gemeenschap wil een handelsattaché in Praag, de federale staat België eveneens. Het Waals Gewest wil een handelsattaché in Bratislava. Zelfs van- uit het hoofdstedelijk gebied schijnt er belangstelling te zijn om in Praag een vestiging voor een handelsat- taché te verkrijgen.

In de mate dat deze informatie juist is, is dergelijke politiek van overconcentratie niet direct de goede aan- pak voor onze vertegenwoordiging in Oost-Europa.

Uit een en ander blijkt dat er weinig coordinatie en overleg is en dit is de reden waarom ik de Voorzitter van de grootste regio verzoek het initiatief te nemen om tot wat meer orde in deze overvloed aan belangstel- ling voor Tsjechoslovakije en speciaal voor Praag te komen.

Antwoord

Er bestaan op dit ogenblik, binnen de Vlaamse Ge- meenschap, geen plannen om een cultureel huis te Praag op te richten.

Inzake de handelsattachés resulteerde overleg met de ambassade van Tsjechoslovakije en het Waals gewest in standplaatsen te Bratislava en te Praag. Tevens is er voor deze materie overleg met nationale instanties.

Vraag nr. 90

van 21 augustus 1991 van H. SUYKERBUYK

Samenwerking Vlaanderen-Nederland — Rol provincia- le besturen Antwerpen en Limburg

Het behoort tot de prioritaire doelstelling, overeen- h,

komstig de recente resolutie door de Vlaamse Raad eenparig op 10 juli 1991 aangenomen, op een aantal terreinen een samenwerking tussen Vlaanderen en Ne- derland te organiseren.

Gelet op de inhoud van dergelijke samenwerking kan het provinciale niveau daarbij hetzij worden betrok- ken, hetzij een uitgesproken rol spelen.

Dat is reeds het geval in de samenwerking tussen de provincie West-Vlaanderen en de Région Nord-Pas de Calais, en ook in de samenwerking Oost- en Zeeuws- Vlaanderen, Scheldemonden genaamd.

Het valt op dat het Benelux-Middengebied — het werkveld is grosso modo de Nederlandse provincies Noord-Brabant en een deel van Limburg, en de Vlaam- se provincie Antwerpen en een deel van ons Limburg

— geen hechte samenwerkingsvorm meer bezit. In Ne- derland is Noord-Brabant alleszins enthousiast.

De Voorzitter van de Executieve, bevoegd voor de externe betrekkingen wordt verzocht samen met de provinciale besturen van Antwerpen en Limburg een initiatief te nemen om te komen tot een structurele samenwerkingsvorm in een gebied, waar binnen de grotere ruimte van de Nederlandse cultuurgemeen- schap en het centrale Benelux-territorium de proble- men, mogelijkheden en aanzetten voor en tot samen- werking enorm zijn.

Antwoord

Ik onderschrijf het standpunt dat het provinciale niveau een belangrijke rol kan spelen in de grensoverschrij- dende samenwerking, afhankelijk van de inhoud die aan deze samenwerking wordt gegeven.

In het kader van het INTERREG-initiatief van de Eu- ropese Commissie heeft de Vlaamse Executieve ervoor gekozen de primaire verantwoordelijkheid voor het op- stellen en uitvoeren van grensoverschrijdende pro- gramma's aan de provincies toe te vertrouwen. In de betrokken grensgebieden worden dan ook stuurgroe- pen opgericht met provinciale vertegenwoordigers uit Vlaanderen en Nederland, alsook afgevaardigden van respectievelijk het Vlaams Gewest en het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken.

Ook in het Benelux-Middengebied zal dergelijke stuur- groep functioneren onder het voorzitterschap van de provincie Antwerpen, die samen met de provincies Noord-Brabant en Nederlands en Belgisch Limburg concreet vorm zal geven aan het INTERREG-pro- gramma voor het Benelux-Middengebied. Hiertoe werd op de GOM-Antwerpen een INTERREG-secre- tariaat met de naam IGRES (Interregionale Grens- overschrijdende Economische Samenwerking in het Benelux-Middengebied) opgericht.

IGRES en de stuurgroep zijn dus de eerste concrete

stappen in het tot stand brengen van een structurele

grensoverschrijdende samenwerking op provinciaal ni-

veau in het Benelux-Middengebied, weze het dat die

samenwerking op dit ogenblik alleen het INTERREG-

initiatief van de Commissie bestrijkt. Ik ben er evenwel

van overtuigd dat hiermee een nuttige basis zal worden

gelegd voor een meer globale grensoverschrijdende

provinciale samenwerking in het Benelux-Middenge-

bied.

(5)

N. DE BATSELIER

VICE-VOORZITTER VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN ECONOMIE, MIDDENSTAND EN ENERGIE

Vraag nr. 37 van 9 augustus 1991

van de mevrouw L. NELIS-VAN LIEDEKERKE Impulsgebieden Zuid-Oost-Vlaanderen — Projecten kinder- en naschoolse opvang

In zijn antwoord op mijn vraag van 15 juli 1991 betref- fende de projecten in verband met kinder- en naschool- se opvang in het impulsgebied Zuid-Oost-Vlaanderen, deelt de Minister mij mee dat hiervoor 7,122 miljoen frank is uitgetrokken waarvan 3,45 miljoen frank voor een project van het OCMW-Denderleeuw.

Mag ik hieruit besluiten dat er geen andere projecten inzake kinderopvang werden ingediend door de andere gemeenten van het impulsgebied Zuid-Oost-Vlaande- ren en dat er bijgevolg nog een bedrag overblijft van 3,672 miljoen frank ? Graag zou ik van de Minister vernemen waarvoor dit resterende bedrag van 3,672 miljoen frank zal worden aangewend.

Antwoord

Aansluitend op mijn antwoord op de vraag van 15 juli 1991 betreffende de projecten kinderopvang kan ik nogmaals bevestigen dat hiervoor binnen de enveloppe voor het impulsgebied Zuid-Oost-Vlaanderen 7,122 miljoen frank werden uitgetrokken. Het project dat door het OCMW-Denderleeuw in dit kader werd inge- diend werd door de streekcommissie bij consensus goedgekeurd en zal aan de stuurgroep van de Vlaamse Executieve samen met het gunstig advies van de Ge- westelijke Ontwikkelingsmaatschappij Oost-Vlaande- ren voor advies voorgelegd worden. Na het uitbrengen van dit advies zal er wat betreft dit projectvoorstel, dat openstaat voor kinderen uit het hele impulsgebied, een definitieve beslissing genomen worden.

Op deze vraag kan ik verder mededelen dat aan de streekcommissie nog geen andere projectvoorstellen voor voor- en naschoolse kinderopvang werden voor- gelegd en dat pas na een definitieve beslissing over het projectvoorstel van het OCMW-Denderleeuw duidelijk zal zijn wat het saldo is binnen de enveloppe voorbe- houden voor de voor- en naschoolse kinderopvang in het bedoelde impulsgebied. Nieuwe voorstellen binnen de enveloppe dienen zoals door de Vlaamse Executieve werd beslist eerst aan de streekcommissie te worden voorgelegd, waarna na consensus binnen de streekcom- missie deze voor advies dienen voorgelegd te worden aan de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij en de stuurgroep van de Vlaamse Executieve.

Vraag nr. 38

van 27 augustus 1991 van de heer M. DIDDEN

Detachering naar minisieriële kabinetten — Stand van zaken

Via de pers konden we vernemen dat de heer Koen

Wauters, beter gekend onder de zangersnaam Clou- seau, vanaf 1 september 1991 gedetacheerd is op het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur. Tevens vernemen we dat deze vorm van detachering naar mi- nisteriële kabinetten sedert vele jaren wordt toegepast.

Is deze informatie juist ?

In bevestigend geval had ik graag de motivering gekend van deze veralgemeende toepassing. Tevens had ik graag vernomen waarom dergelijke detachering ook in de gewestelijke en gemeenschapsexecutieven wordt toegepast, terwijl de militiewetgeving een pure natio- nale aangelegenheid is.

Acht de Minister deze regeling eerlijk ten opzichte van de talrijke miliciens die soms in veel pijnlijker situaties verkeren dan de bevoorrechte gedetacheerden ? Is het mogelijk de juiste en objectieve criteria inzake detachering van ambtenaren, miliciens, enzovoort naar ministeriële kabinetten te kennen ? Worden deze crite- ria voldoende strikt toegepast ?

Bestaat er voldoende reden om de detachering van miliciens naar kabinetten te verantwoorden ?

Kan er een lijst worden bezorgd van alle gedetacheerde miliciens die onder de huidige legislatuur op het kabi- net van de Minister hun dienstplicht hebben vervuld of momenteel vervullen ? Welke was of is hun op- dracht, welk opleidingsniveau hebben deze personen (studies en getuigschriften) ? Ontvangen deze miliciens voor hun toegewezen taken bijkomende vergoedingen buiten de soldij ?

N.B. : Deze vraag werd gesteld aan alle Gemeen- schapsministers.

Antwoord

Ik kan het lid meedelen dat het gecoordineerd ant- woord op deze vraag versterkt wordt door de Gemeen- schapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt.

WA 1,TIN IEL

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN

RUIMTELIJKE ORDENING EN HUISVESTING Vraag nr. 201

van 29 juli 1991

van de heer V. PEUSKENS

Dossiers sanerings- en bouwpremies — Informatiever- strekking door Minister Dewael

Personen ontvangen van Minister Patrick Dewael, zon- der dat zij bij laatstgenoemde om een tussenkomst hebben gevraagd, ongewenst informatie over de beslis- sing inzake hun dossier bouw- of saneringspremie. Kan de Minister mij laten weten

1. of deze inlichtingen door bepaalde ambtenaren in

de administratie van de Minister worden doorge-

speeld, of dat dit wordt gedaan in opdracht van het

kabinet zelf ;

(6)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 20 — 19 september 1991 969

teitsbewaking en Welzijnsplanning een onderzoek gedaan bij openbare centra voor maatschappelijk welzijn naar onder andere het bestaan en de werk- wijze van de dagverzorgingscentra.

Bij het opstellen van bedoelde reglementering wer- den verschillende instanties geconsulteerd, meer be- paald de Vlaamse Hoge Raad voor de derde leeftijd die samengesteld is uit vertegenwoordigers van re- presentatieve organisaties die zich actief met de der- de leeftijd in het algemeen en de bejaardenzorg in het bijzonder inlaten.

2. Het beleid van de Vlaamse Gemeenschap betreffen- de de bejaardenzorg is er steeds op gericht geweest om de dienst- en hulpverlening en de zorgenver- strekking zo verfijnd mogelijk af te stemmen op de noden en behoeften van de bejaarde.

De dagverzorgingscentra beschikken over voldoen- de flexibele opname- en werkingsmodaliteiten om een oplossing te kunnen bieden voor zowel acute noodsituaties als voor problemen of toestanden van meer permanente aard. Het dagverzorgingscentrum biedt aan bepaalde categorieën van bejaarden een volwaardige opvangmogelijkheid. Het dagverzor- gingscentrum is echter geenszins te beschouwen als een occasionele „parkeerplaats" voor bejaarden.

Zoals elke hulpverleningsvorm heeft ook het dag- verzorgingscentrum zijn specifieke doelstellingen, werkwijze, doelgroep, mogelijkheden en grenzen.

3. De prijzen die het lid citeert zijn aan de hoge kant.

De gemiddelde vraagprijs ligt momenteel rond de 500 frank per dag. De prijs wordt mede bepaald door de graad van zorgenbehoevendheid van de doelgroep, de organisatie van het vervoer en de mate waarop met de plaatselijke OCMW's, vereni- gingen of vrijwilligers kan worden samengewerkt.

Daarnaast moet zeker ook benadrukt worden dat zeker niet alle bezoekers elke dag naar het centrum komen. De dagopvang biedt immers de unieke mo- gelijkheid om zelfzorg, mantelzorg en thuiszorg nog ten volle hun rol te laten spelen.

T. KELCH.:-TER \I NS

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUURBEHOUD EN LANDINRICHTING

Vraag nr. 256 van 27 augustus 1991 van de heer M. DIDDEN

Detachering naar ministeriële kabinetten — Stand van zaken

Via de pers konden we vernemen dat de heer Koen Wauters, beter gekend onder de zangersnaam Clou- seau, vanaf 1 september 1991 gedetacheerd is op het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur. Tevens vernemen we dat deze vorm van detachering naar mi- nisteriële kabinetten sedert vele jaren wordt toegepast.

Is deze informatie juist ?

In bevestigend geval had ik graag de motivering gekend van deze veralgemeende toepassing. Tevens had lls,

graag vernomen waarom dergelijke detachering ook in de gewestelijke en gemeenschapsexecutieveh wordt toegepast, terwijl de militiewetgeving een pure natio- nale aangelegenheid is ?

Acht de Minister deze regeling eerlijk ten opzichte van de talrijke miliciens die soms in veel pijnlijker situaties verkeren dan de bevoorrechte gedetacheerden ? Is het mogelijk de juiste en objectieve criteria inzake detachering van ambtenaren, miliciens, enzovoort naar ministeriële kabinetten te kennen ? Worden deze crite- ria voldoende strikt toegepast ?

Bestaat er voldoende reden om de detachering van miliciens naar kabinetten te verantwoorden ?

Kan er een lijst worden bezorgd van alle gedetacheerde miliciens welke onder de huidige legislatuur op het kabinet van de Minister hun dienstplicht hebben ver- vuld of momenteel vervullen ? Welke was of is hun opdracht, welk opleidingsniveau hebben deze personen (studies en getuigschriften) ? Ontvangen deze miliciens voor hun toegewezen taken bijkomende vergoedingen buiten de soldij ?

N.B. : Deze vraag werd gesteld aan alle Gemeen- schapsministers.

Antwoord

Ik kan het lid verwijzen naar het gecoiirdineerd ant- woord van de heer G. Geens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve.

DEW AEL

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN CULTUUR Vraag nr. 122

van 29 juli 1991

van de heer V. PEUSKENS

Dossiers bouw- en saneringspremies — Informatiever- strekking

Personen die een sanerings- of bouwpremie ontvangen, krijgen hiervan bericht van de Minister. Het valt hierbij op dat het gaat om personen die in het kiesdistrict van de Minister wonen. Deze mensen krijgen deze informa- tie ongewenst en hebben bij de Minister nooit om een ' tussenkomst gevraagd. Mag ik aan de Minister vragen

mij te laten weten :

1. wie hem de informatie over deze dossiers verstrekt ; 2. of deze informatie hem wordt verstrekt door bepaal-

de ambtenaren of in opdracht van het bevoegde kabinet zoals Huisvesting ;

3. of bij naast de informatie van de gunstig afgehandel- de dossiers ook de informatie van de ongunstig af- gehandelde dossiers aan de betrokkenen over- maakt ;

4. waarom hij deze informatie, waarvan de bevoegd-

heid bij een ander kabinet ligt, aan de betrokkenen

meedeelt ;

(7)

5. of hij enkel deze beslissingen verstuurt naar perso- nen uit zijn eigen kiesdistrict of dat de Minister ze verstuurt over heel het Vlaams Gewest ?

Antwoord

Ik heb bedoelde informatie zelf verkregen, weliswaar met de passieve medewerking van de bevoegde Ge- meenschapsminister.

De vraagstelling,verwondert mij, temeer omdat ik van het lid geen gelijksoortige vragen heb gezien over ge- lijksoortige informatieverstrekking. Op zijn verzoek kan ik hem de nodige voorbeelden, komende uit de partij waartoe het lid behoort, verstrekken.

Nochtans kan ik het lid geruststellen. Het betrof een kortstondig experiment dat ik al verschillende maan- den geleden heb stopgezet, temeer omdat ondertussen zowel nationaal als in de Vlaamse Gemeenschap het principe van openbaarheid van bestuur door bepaalde regeringsleden werd ingevoerd.

Vraag nr. 126 van 27 augustus 1991 van de heer M. DIDDEN

Detachering naar ministeriële kabinetten — Stand van zaken

Vanaf 1 september 1991 wordt de heer Koen Wauters, gekend onder de zangersnaam Clouseau, ingeschakeld in de werking van het kabinet van de Minister.

Uit persmededelingen kunnen wij vernemen dat hij belast is met de problematiek van het statuut van de uitvoerende kunstenaar.

Graag had ik een antwoord gekregen op volgende vra- gen.

1. Wat houdt bovenvermelde opdracht precies in ? Kan het meer geconcretiseerd worden ? Betreft het met andere woorden opzoekingen, studiewerk of het ontwerpen en opstellen van besluiten of decre- ten ?

2. Heeft de heer Wauters in het kader van zijn op- dracht bepaalde controlerende functies te vervul- len ?

3. Welke zijn de problemen van het statuut van de uitvoerende kunstenaar ? Liggen deze op het wette- lijke, het pecuniaire of het arbeidsrechtelijke vlak, of zijn er nog andere terreinen welke ter zake die- nen te worden onderzocht ?

4. Volgens verklaringen van de heer Wauters betreft zijn taak het zich bezighouden met het statuut van de muzikant. Is dit een juistere omschrijving van zijn opdracht ?

5. Het lijkt toch aangewezen dat de opdracht waaraan de heer Wauters zich hopelijk intens zal wijden, ook uitvoerbaar is. Heeft de heer Wauters een voldoen- de juridische of academische vorming om hét geheel van de problemen van de muzikanten te omschrij- ven en desgevallend in ontwerpbesluiten te formu-

leren ? Zal hij hierbij assistentie kunnen genieten van de administratieve diensten of van leden van het kabinet van de Minister ?

In een persmededeling acht de Minister het blijk- baar normaal dat een Minister voor de werking van zijn kabinet kan beschikken over één dienstplichti- ge. Het is me recent bekend geworden dat zulke detachering inderdaad bestaat en dat dit zeker niet de meest rechtvaardige toepassing van de militie- wetten is.

Het verwondert mij niet dat de Minister alle toege- laten middelen gebruikt om publiciteit te voeren.

Dit is nu eenmaal het stijlkenmerk van de huidige Vlaamse Minister van Cultuur.

Tot het bevoegdheidsdomein van de Minister be- hoort evenwel ook de morele en decente houding van de uitvoerende macht.

Is het correct dat een Minister willekeurig beslist welke miliciens zich aan de normale dienstplicht kunnen onttrekken ? Graag had ik desbetreffend de visie van de Minister gekend.

Antwoord

1. Hierna deel ik het lid mee wat de opdracht van de heer Wauters inhoudt.

a. Zoals elk kabinetslid wordt van milicien Wauters een soepele geest en werkkracht verwacht om werkzaamheden te verrichten in het kader van culturele aangelegenheden. Dit wil zeggen dat Koen Wauters administratief werk zal verrichten in voorbereiding van de opmaak van documen- ten voor Vlaamse Executieve en Vlaamse Raad.

b. Voornamelijk echter wordt van Koen Wauters verwacht dat hij meewerkt aan de eindfase van het rapport Statuut van de Kunstenaar. In op- dracht van cultuurminister Dewael heeft de NV Luscinia, een gespecialiseerd onderzoek gedaan, een rapport opgesteld betreffende het statuut van de kunstenaar. Dit rapport is aan theoreti- sche toetsing toe, dit wil zeggen dat de bevoegde administratie, bepaalde juristen, gespecialiceer- de hoogleraren in bijvoorbeeld auteursrecht, ge- vraagd werden het rapport kritisch te onderzoe- ken en hun opmerkingen aan de cultuurminister door te geven. Koen Wauters zal meewerken aan de praktische toetsing van het rapport, een be- vraging bij de scheppende en uitvoerende kun- stenaars naar hun mening over de voorstellen die deel uitmaken van rapport.

c. Het moet ook duidelijk zijn dat Koen Wauters deze taak zal verrichten als medewerker, onder leiding van de bevoegde adviseur van het kabinet en in samenwerking met andere kabinetsleden die aan dit dossier werken.

d. Tevens kan ik elk ogenblik de taak van de heer Wauters wijzigen.

Kortom, hij is een (tijdelijk) medewerker die

naar mijn mening geschikt is aan de eindfase van

het bewuste rapport mee te werken.

(8)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 20 — 19 september 1991 971

2. Neen.

3. Het is uiteraard de bedoeling van het onderzoek om de problemen van het statuut van de kunstenaar te omschrijven. Wat dat onderzoek betreft wil ik opmerken dat ik daarover reeds uitleg heb verschaft in antwoord op een vraag van het lid zelf (Vragen en Antwoorden, Vlaamse Raad, 1989-1990, nr. 9, van 5 maart 1990, blz. 437).

4. Neen.

5. Op beide vragen is het antwoord ja.

Wat de meer algemene vragen betreft verwijs ik naar het antwoord op vraag nummer 127.

Tot slot verheug ik er mij over dat mijn stijlkenmerk het lid in staat heeft gesteld ook een graantje mee te pikken in de publicitaire show die ik echter niet begon- nen ben.

Vraag nr. 129 van 28 augustus 1991

van de heer E. VAN VAERENBERGH Sint-Pieters-Leeuw — BRTN-zendmast

Het blijkt dat men de werken voor het oprichten van de BRTN-mast te Sint-Pieters-Leeuw eerstdaags zal beginnen en dat de gemeente Sint-Pieters-Leeuw een nieuw BPA zou hebben goedgekeurd teneinde de ves- tiging te verhinderen.

Dit nieuwe BPA zou onder meer verbieden zone- vreemde gebouwen en constructies aldaar op te rich- ten. Ook een mast zou dus uitgesloten zijn.

Kan de Minister mij meedelen of hij op de hoogte is van dit nieuwe BPA ? Kan de Minister mij eveneens meedelen wat de stand van zaken is van dit dossier ? N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer Waltniel, Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Or- dening en Huisvesting.

Antwoord

Ik verwijs het lid naar het _antwoord van collega Walt- niel die bevoegd is in deze materie.

Vraag nr. 130 van 28 augustus 1991 van de heer V. PEUSKENS

Dossiers bouw- en saneringspremies — Informatiever- strekking

In mijn schrijven van 19 juli 1991 stelde ik de Minister enkele vragen inzake de toekenning van bouw- en sa- neringspremies.

In zijn antwoord geeft de Minister mij enkel uitleg inzake mijn eerste en mijn tweede vraag. Hierbij ver- heugt het me te vernemen dat het slechts om een kort- stondig experiment ging. Op de vragen drie, vier en

vijf heb ik echter nog steeds geen antwoord ontvangen.

Ik zou het op prijs stellen indien de Minister mij nog kon meedelen :

1. of hij naast de informatie van de gunstig behandelde dossiers van bouw- en saneringspremieaanvragen ook de informatie van de ongunstig behandelde dos- siers aan de betrokkenen doorgeeft ;

2. waarom hij deze informatie, waarvan de bevoegd- heid bij een ander kabinet ligt, aan de betrokkenen meedeelt ;

3. of hij deze beslissingen enkel stuurt naar personen uit zijn eigen kiesdistrict of over heel het Vlaams Gewest ?

Antwoord

1. De opzoekingsmethode die ik gebruikte liet mij al- leen toe de gunstig behandelde dossiers op te spo- ren.

2. Op deze vraag antwoordde ik wel in mijn vorig antwoord, namelijk dat ik het principe openbaar- heid van bestuur in de mate van het mogelijke wilde toepassen.

3. Om budgettaire redenen beperkte ik mij tot mijn arrondissement.

H. WECKX

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID

EN BRUSSELSE AANGELEGENHEDEN Vraag nr. 32

van 12 augustus 1991 van de heer J. CUYVERS

Vereniging Afasie — Stimuli en subsidies

Afasie is een taalstoornis tengevolge van een hersenlet- sel. Deze aandoening brengt voor de patiënt en zijn omgeving, juist door het onvermogen om goed te com- municeren, ingrijpende sociale veranderingen met zich mee. De vereniging Afasie tracht aan deze noden tege- moet te komen en informatie, hulpverlening en weten- schappelijke documentatie aan de afaticus en zijn fami- lie te verschaffen. De vereniging Afasie bestaat reeds een tiental jaren en kent een groot succes in de verschil- lende Vlaamse provincies.

Kan de Minister mij meedelen welke maatregelen er werden genomen om de werking van deze verenigingen te stimuleren en welke subsidie(s) ze gedurende de laatste vijf jaar hebben ontvangen ?

Antwoord

" De vereniging Afasie is een zelfhulpgroep, die tot he-

den nog geen aanvraag tot subsidiëring bij mijn dien-

sten gedaan heeft. Voor de subsidiëring van zelfhulp-

groepen is binnen de begroting van Volksgezondheid

trouwens geen speciaal budged opgenomen. Een sub-

(9)

sidiëring van de zelfhulpgroepen zou een grote budget- taire inspanning vragen aangezien tot nu toe, indien alle kleine en recente initiatieven meegerekend wor- den, het aantal contactadressen op 900 -wordt geschat (volgens VZW Trefpunt Zelfhulp)

Wel wordt door de Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin een werkingstoelage gegeven aan Trefpunt Zelfhulp, E. Van Evenstraat 2 C B, 3000 Leuven, tel.

016/236507 / 016/253152.

Deze VZW heeft een adviserende, een begeleidende en een informatieve taak, en biedt de mogelijkheid kleinschalige onderzoeken en vormingcursussen te or- ganiseren voor de verschillende zelfhulpgroepen. Be- perkte logistieke steun kan ook door deze VZW ver- leend worden. Hierbij stel ik dan ook voor dat de vereniging Afasie met deze laatste contact zou opne- men.

Ik heb wel beslist om aan de VZW Commureva een facultatieve toelage te verlenen van 500.000 frank voor het aanmaken en verfijnen van computergestuurde programma's met het oog op taal- en spraakrevalidatie voor volwassenen en kinderen.

Deze VZW die geneesheren, logopedisten en informa- tici groepeert, heeft als doelstelling de communicatie bij spraak- en taalgestoorden te herstellen of te verbe- teren door gebruik te maken van alle mogelijke kana- len (auditief, visueel, gebaren, lezen en schrijven) en hiervoor hulpmiddelen ter beschikking te stellen. De afatici vormen de belangrijkste gebruikers van deze hulpmiddelen.

Vraag nr. 33

van 26 augustus 1991 van mevrouw 0. LEFEBER

Peterseliezaden — Waarschuwing voor vergif

In kruidenboeken is te lezen dat de zaden van peterse- lie (petroselinum crispum) giftig zijn. Tevens verwijs ik naar een artikel over deze plant dat verschenen is in de krant Gazet van Antwerpen van 19 augustus 1991.

1. Bestaan er onderrichtingen of voorschriften om de verkopers te verplichten de verbruikers erop te wij- zen dat peterseliezaden giftig zijn ?

2. Is het niet beter om op de verpakking van peterse- liezaden het woord giftig te drukken om de verbrui- kers te waarschuwen ?

Antwoord

Het onderwerp van deze schriftelijke vraag behoort tot de bevoegdheid van de Staatssecretaris voor Volksge- zondheid en Gehandicaptenbeleid, de heer Roger Délizée, gezien het hier een verhandelbaar produkt betreft.

BOSSCHE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN

BINNENLANDSE AANGELEGENHEDEN EN OPENBAAR AMBT

Vraag nr. 77 van 22 juli 1991

van de heer .1. DE ROO

Investeringsfonds — Ontwerpen van decreet

Met het decreet van 20 maart 1991 werden de nieuwe richtlijnen voor het Investeringsfonds uitgevaardigd (Belgisch Staatsblad van 30 april 1991). In de omzend- brief BA-G-91/8 legt de Gemeenschapsminister voor Binnenlandse Aangelegenheden uit wat gedaan moet worden om deze kredieten te verwerven.

In de omzendbrief punt 3.8 op bladzijde 9176 staat :

"Voorts dienen de ontwerpen te worden toevertrouwd aan studiebureaus die daartoe beschikken over de ge- kwalificeerde deskundigen ". Het is bijgevolg niet duidelijk of de technische diensten van de steden en gemeenten gemachtigd zijn zelf ontwerpen op te ma- ken waarbij een beroep wordt gedaan op de kredieten van het Investeringsfonds.

Kan de gemeentelijke technische dienst overeenkom- stig omzendbrief BA-G-91/8 punt 3.8 zelf instaan voor het ontwerpen van projecten, waarbij een beroep wordt gedaan op het Investeringsfonds ? Zo ja, aan welke voorwaarden moet deze dienst voldoen ?

Antwoord

Infrastructuurwerken die vallen onder het Investerings- fonds mogen ontworpen worden zowel door studiebu- reau's uit de privésector als door gemeentelijke techni- sche diensten. In beide gevallen is een gekwalificeerde deskundige, zoals bepaald in de omzendbrief, echter vereist.

Vraag nr. 78 van 23 juli 1991

van de heer R. VAN S'Ile:ENKISI E

Gemeentelijke ombudsman — Reële onafhankelijkheid De Vlaamse Executieve is akkoord om in vijf gemeen- ten per provincie een gemeentelijke ombudsman voor 60 procent van zijn wedde te financieren. De meerder- heid in de gemeenteraad zal deze ombudsman aanstel- len en eventueel heraanstellen. Uiteraard wordt van deze gemeentelijke ombudsman verwacht dat hij zich bij de uitoefening van zijn opdracht onpartijdig en ge- durfd opstelt tegenover de gemeentelijke overheid.

Wie ietwat praktische ervaring heeft op het gemeente-

lijk bestuurlijk vlak weet maar al te goed dat het ge-

(10)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 20 — 19 september 1991 973

meentelijk niveau niet het aangewezen niveau is voor de aanstelling en voor de gedeeltelijke bezoldiging (na- melijk 40 procent) van de ombudsman. Iedereen weet toch dat de meerderheid in de gemeenteraad praktisch altijd het standpunt inneemt van de besturende meer- derheid.

Het is toch onvoorstelbaar dat de ombudsman in der- gelijke omstandigheden — zijn benoeming en zijn ge- deeltelijke bezoldiging hangen immers van de goodwill van deze meerderheid af — voldoende objectief en onafhankelijk kan optreden tegenover de instantie waartegen hij gebeurlijk moet optreden ?

Is het volgens de Gemeenschapsminister niet beter dat een centrale ombudsdienst op het niveau van de Vlaamse Executieve zou worden opgericht, die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd zou worden, zodat de bevolking meer zekerheid heeft dat haar klachten objectief worden behandeld, dit door het feit dat de ombudsman onafhankelijk en objectief zou kun- nen optreden tegenover de besturende politieke meer- derheid ?

Antwoord

Het voorontwerp van decreet houdende toekenning door het Vlaams Gewest van een subsidie aan gemeen- ten voor het aanstellen van een ombudsman werd prin- cipieel goedgekeurd door de Vlaamse Executieve in zitting van 19 juni 1991. Het is momenteel onderwor- pen aan het advies van de Raad van State.

In artikel 2 van het voorontwerp wordt gesteld dat er een subsidie kan worden toegekend vanaf 1 januari

1992 tot 31 december 1994 aan gemeenten met meer dan 30.000 inwoners, die de functie van ombudsman, instellen.

Het van kracht zijn van dit (voorontwerp van) decreet wordt dus uitdrukkelijk en bewust beperkt tot 3 jaar.

Het gaat hier immers om een proefperiode. Bedoeling is na deze periode van 3 jaar een evaluatie te maken van de werking van de gemeentelijke ombudsmannen die, op basis van dit decreet, werden geïnstalleerd. Pas nadat de ombudsmannen effectief gefunctioneerd heb- ben zal er maar ten gronde een discussie gevoerd kun- nen worden wat betreft hun onafhankelijkheid en on- partijdigheid.

Bovendien kan de Executieve, ingevolge artikel 12 van het voorontwerp van decreet, een einde maken aan de verdere toekenning van subsidies indien zij de werking van de gesubsidieerde gemeentelijke ombudsman on- voldoende acht of van oordeel is dat de wijzigingen aangebracht aan het reglement inzake de gemeentelij- ke ombudsman, de goede en onafhankelijke werking van de ombudsman verhinderen.

Gelet op het voorgaande bestaan er voldoende waar- borgen dat de lokale ombudsman in alle onafhankelijk- heid zijn taak kan uitoefenen.

Vraag nr. 79 van 5 augustus 1991

van de heer G. CARDOEN

Waarnemend gemeentesecretaris — Berekening vergoe- ding na nieuwe gemeentewet

Bij verhindering van de gemeentesecretaris of bij vaca- ture van het ambt stelt de gemeenteraad een waarne- mend secretaris aan bij toepassing van artikel 50 van de nieuwe gemeentewet. Indien deze waarnemend se- cretaris uit het gemeentepersoneel werd gekozen en hij het ambt gedurende meer dan één maand waar- neemt, ontvangt hij overeenkomstig artikel 51 van de nieuwe gemeentewet een vergoeding berekend volgens de door de Koning te stellen regels.

Vermits er mij geen koninklijk besluit bekend is dat de in artikel 51 van de nieuwe gemeentewet bedoelde regels heeft vastgesteld, zou ik graag van de Minister vernemen of een gemeentebestuur in voorkomend ge- val de vergoeding mag berekenen op basis van de be- palingen van het koninklijk besluit van 19 april 1962 betreffende de toekenning van een toelage wegens uit- oefening' van hoge functies aan het provinciaal en ge- meentelijk personeel.

Antwoord

De vergoeding die wordt toegekend aan een lid van het gemeentepersoneel dat het ambt van waarnemend secretaris uitoefent, mag inderdaad berekend worden op basis van het koninklijk besluit van 19 april 1962 betreffende de toekenning van een toelage wegens uit- oefening van hogere functies aan het provinciaal en gemeentelijk personeel. Dit blijkt trouwens uit artikel 8 van dit koninklijk besluit, waarbij het besluit van 16 december 1958 betreffende de toelage aan de ge- meenteambtenaren die tijdelijk het ambt van gemeen- tesecretarissen uitoefenen opgeheven worden.

B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn (Regl. art. 74, 5)

.•.(; EENS.

VOORZITTER VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING

Vraag nr. 87 van 29 juli 1991

van de heer V. PEUSKENS

Dossiers sanerings — en bouwpremies — Kennisgeving aan de betrokken personen

Personen, die in het kiesdistrict van Minister Patrick

(11)

Dewael wonen, ontvangen van de Minister bericht om- trent het verloop van hun dossier. Zij hebben bij Minis- ter Dewael nooit om een tussenkomst gevraagd en wensen van de Minister geen briefwisseling te ontvan- gen. Kan de Minister mij meedelen :

1. of hij ermee akkoord kan gaan dat informatie van het bevoegde kabinet van Minister Waltniel wordt doorgegeven aan Minister Dewael, die ter zake geen enkele bevoegdheid heeft ;

2. of hij het deontologisch verantwoord vindt dat er informatie kan worden doorgegeven aan Ministers die ter zake geen bevoegdheid hebben en blijkbaar enkel electorale doeleinden voor ogen hebbén ; 3. of hij zinnens is de bevoegde administratie, die de

inlichtingen doorspeelt, erop attent te maken dat dit in de toekomst niet meer kan ?

Antwoord

Ik verwijs naar de antwoorden van de betrokken Ge meenschapsministers, aan wie gelijksoortige vragen werden gesteld.

Vraag nr. 88 van 1 augustus 1991 van de heer L. PEETERS

Maaltijdcheques — Fiscale compensatie

De weddeverhoging van de leerkrachten tijdens de ko- mende drie jaar werd aangegrepen als verantwoording voor de introductie van het uitbetalen van de einde- jaarspremie in de vorm van maatijdcheques. Aan dit systeem zou de leerkracht, aldus de Minister van On- derwijs, geen winst maar ook geen verlies doen. Voor sommigen kwam dit evenwel neer op een reële inleve- ring van ongeveer 13.000 frank. Ik denk hierbij aan een gehuwde onderwijzer met een thuiswerkende echt- genote, een aantal kinderen ten laste, een huis op afbetaling alsook bewezen en aanvaarde beroepskos- ten, kortom iemand die tot op heden geen belastingen betaalt en jaarlijks de ingehouden bedrijfsvoorheffing terugkreeg, zij het met een vertraging van ongeveer een jaar. Het bedrag van de op de eindejaarstoelage

— 26.000 frank — betaalde belasting, waarvan bedrijfs- voorheffing 13.000 frank, werd gerecupereerd, zodat het besteedbare bedrag van de eindejaarstoelage uit- eindelijk 26.000 frank was. Betrokkene ontving nu ech- ter maaltijdcheques : dit wordt hem voorgesteld als een verhoging van 1.000 frank. Niets is minder waar : in feite gaat het hier om een inlevering van 12.000 frank.

Hoe zullen de negatieve gevolgen hiervan worden ge- compenseerd ?

Antwoord

Het besluit van de Vlaamse Executieve van 5 december 1990 tot regeling van de toekenning van maaltijdche- ques aan de personeelsleden van het onderwijs en van de PMS-centra voorziet in een fiscale correctie niet het oog op het toekennen van een bedrag aan maaltijdche- ques dat grosso modo overeenstemt met het nettobe-

drag van de opgeschorte eindejaarstoelage. Teneinde voor bepaalde categorieën van personeelsleden een correcter bedrag toe te kennen, besliste de Vlaamse Executieve op 29 mei 1991 herzieningen door te voe- ren.

Zo werd voor de deeltijdse leerkrachten rekening ge- houden met de werkelijke belastbare bedragen over 1990 (op basis van de ondertussen beschikbare fiscale fiches) en werd voor de alleenverdieners de fiscale correctie in functie van het decumulatieprincipe aange- past.

Het was echter niet mogelijk rekening te houden met de specifieke fiscale situatie van elk personeelslid.

De bijkomende maaltijdcheques werden eind juni, be- gin juli aan de betrokkenen bezorgd. Zoals het lid weet besliste de vlaamse Executieve in het kader van de begrotingsopstelling 1992 geen maaltijdcheques meer toe te kennen en opnieuw de eindejaarstoelage te be- talen.

LENSSENS

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN WELZIJN EN GEZIN

Vraag nr. 53 van 15 juli 1991

van mevrouw L. MAXIMUS

Niet-erkende adoptie-organisaties — Verdediging belan- gen kandidaat-adoptanten

Ingevolge het niet erkennen door de Vlaamse Execu- tieve van een aantal organisaties die actief zijn in de sector van het adoptiewerk, en meer bepaald in het internationaal adoptiewerk, zouden een reeks kandi- daat-adoptanten die, in uitvoering van het contract dat zij met deze organisaties hebben gesloten, reeds enor- me bedragen hebben moeten betalen onder meer voor de samenstelling van het dossier, totaal zonder verweer achterblijven.

Een van deze organisaties zou het adoptiebureau NIAO zijn, waarvan de zetel gevestigd is op het num- mer 1004 van de Kortrijksesteenweg te Gent.

De betrokken kandidaat-adoptanten vernamen intus- sen dat deze organisatie haar activiteiten in het Franse landsgedeelte zou verderzetten onder de benaming Or- ganisation d'Adoption Internationale.

Sommige kandidaat-adoptanten die met voornoemde organisatie gewerkt hebben, zouden gerechtelijke stap- pen ondernomen hebben.

Ik neem aan dat de diensten van de Minister op de hoogte zijn van dit dossier en dat de Minister maatre- gelen heeft getroffen om de belangen van deze kandi- daat-adoptanten veilig te stellen.

Het volstaat immers niet de betrokkenen door te ver-

wijzen naar Kind en Gezin, omdat deze organisatie ter

zake geen hulp kan verlenen en hen evenmin kan bij-

staan in hun pogingen het geld terug te vorderen dat

hen ten onrechte door bovenvernoemde organisatie

werd aangerekend.

(12)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 20 — 19 september 1991 975

Graag vernam ik van de Minister over welke gegevens zijn diensten ter zake beschikken en welke bijstand hij aan de getroffenen kan verlenen.

Antwoord

De problemen met de niet-erkende adoptie-organisatie (NIAO) zijn mij niet onbekend.

Het decreet houdende erkenning van de adoptiedien- sten van 3 mei 1989 (Belgisch Staatsblad van 12 augus- tus 1989) is door het besluit van de Executieve van 31 januari 1990 (Belgisch Staatsblad van 28 februari 1990) in werking gesteld op 1 april 1990.

De strafbepaling (artikel 7) trad in werking op 30 no- vember 1990.

Het decreet kent dus geen retroactiviteit.

Voor alle betwistingen met een adoptiecentrum die dateren van voor die datum, gelden de gewone contrac- tuele verhoudingen.

Eventuele procedures voor de rechtbank zullen zich op deze juridische basis moeten baseren.

Vraag nr. 56 van 23 juli 1991

van de heer M. OLIVIER

Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten — Discriminatie in subsidiëring ge- neeskundige verstrekkingen en apparatuur

Inzake terugbetaling van bovenvermeld fonds lijken mij, gezien de evolutie, bepaalde zaken aan herziening toe te zijn. Voor het ogenblik zijn volgende verstrek- kingen terugbetaalbaar rolwagens (gewone en elek- tronische), prothesen, orthopedische apparatuur, or- thopedische schoenen enzovoort.

Andere verstrekkingen zijn evenwel niet terugbetaal- baar, namelijk orthopedische driewielers (fietsen), elektronische schrijfmachines, WC-stoelen enzovoort.

Leerlingen die verblijven in een internaat, bewoners van een bezigheidstehuis en bewoners van een tehuis voor werkenden genieten echter wel van deze terugbe- taling terwijl andere leerlingen uit het semi-internaat en uit het dagcentrum niet in aanmerking komen.

Het volgende feit doet zich voor. Enkele mensen heb- ben een elektronische driewielrolwagen aangevraagd.

De kostprijs bedraagt circa 160.000 frank. Deze wagen is gemakkelijk te hanteren in het verkeer en is ook integratie-vriendelijk. De aankoop wordt evenwel door het fonds geweigerd, zodat men verplicht wordt een elektronische rolwagen op vier wielen aan te vragen waarvan de kostprijs schommelt tussen 250.000 frank en 450.000 frank.

Mij lijkt het dan ook onlogisch dat een betere en goed- kopere investering buiten de subsidiëring valt terwijl een duurdere investering en minder manipuleerbare vierwielrolwagen wel voor subsidiëring in aanmerking komt.

Daarenboven komen personen die in een dagcentrum verblijven of leerlingen zijn van een semi-internaat ook niet voor deze subsidie in aanmerking.

Mag ik dan ook van de Minister vernemen : 1. of hij op de hoogte is van deze situatie ;

2. hoe deze discriminaties kunnen worden rechtgezet ; 3. welke procedure hiervoor moet worden gevolgd ; 4. wanneer deze wijziging zou kunnen plaatshebben ? Antwoord

De terugbetaling van geneeskundige verstrekkingen en apparatuur voor gehandicapten is gespreid over ver- schillende wetgevingen, namelijk de RIZIV-reglemen- tering (gewone nomenclatuur en nomenclatuur voor revalidatieverstrekkingen), de reglementering betref- fende het Rijksfonds voor sociale reclassering van min- der-validen (sociale hulp) en de reglementering betref- fende het Fonds voor medische, sociale en pedagogi- sche zorg voor gehandicapten.

Deze sector bevindt zich thans in een fase van ingrij- pende hervormingen. De bevoegdheid van het Rijks- fonds voor sociale reclassering inzake individuele pres- taties voor functionele revalidatie werd reeds overge- dragen aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invalidi- teitsverzekering.

De andere bevoegdheden van het Rijksfonds werden onlangs overgedragen aan het Fonds voor sociale inte- gratie van personen met een handicap. Dit zal vanaf 1 april 1992 ook de taken en bevoegdheden van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten overnemen.

Het lijkt inderdaad aangewezen het beleid op het vlak van de terugbetalingen van verstrekkingen en appara- tuur te herzien, in het licht van de herstructurering van de sector, en met als doel een efficiënte dienstverlening aan de personen met een handicap.

Deze complexe aangelegenheid vormt dan ook een van de prioritaire thema's waarover de Raad van Bestuur van het Vlaams Fonds voor sociale integratie zich in de nabije toekomst zal moeten buigen, met het oog op de uitwerking van een sluitende regeling waarin zowel leemten als dubbel gebruik vermeden worden.

Vraag nr. 57 van 25 juli 1991

van de heer L. HANCKE

Thuislozenzorg — Uitbetaling subsidies

De thuislozenzorg is nog maar eens genoodzaakt om

de alarmklok te luiden voor haar voortbestaan. De

subsidiëring van meer dan de helft van het personeel

in 42 van de 55 erkende opvangcentra ligt al maanden

dil. De centra wachten nog steeds op volgende subsi-

dies in het kader van het programma ter bevordering

van de tewerkstelling in de niet-commerciële sector in

het Vlaams Gewest : saldo 1989, saldo 1990, voorschot

eerste trimester 1991, voorschot tweede trimester 1991.

(13)

de opvangcentra moeten intussen wel de lonen van het personeel, de bedrijfsvoorheffing en de patronale bij- drage betalen. Een verder uitstel van betaling betekent het failliet van verscheidene centra voor het einde van deze maand.

Hoe verklaart de Minister dat de bovengenoemde sub- sidies nog steeds niet zijn uitbetaald ?

Welke concrete stappen zijn er al gezet om de correcte uitbetaling van deze subsidies van nu af aan te verze- keren ?

Antwoord

Het probleem inzake laattijdige uitbetaling van subsi- dies aan de Centra voor Residentieel Welzijnswerk (de thuislozensector) heeft uitsluitend betrekking op het aandeel in de loonsubsidie dat voor 95 personeelsleden dient verstrekt te worden vanuit het Programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-com- merciële sector, het vroegere Interdepartementeel Be- grotingsfonds.

Deze subsidies worden rechtstreeks door de Gemeen- schapsminister van Tewerkstelling uitbetaald.

Samen met mijn bevoegde collega heb ik onderzocht op welke wijze de procedures inzake uitbetaling van deze subsidies versoepeld kunnen worden. Op dit ogenblik werden reeds twee voorschotten voor 1991 in uitbetaling gesteld en wordt door de Gemeenschapsmi- nister van Tewerkstelling een nieuw besluit voorbereid waarbij met ingang van 1 oktober 1991 een eenvoudi- ger controleprocedure in het vooruitzicht gesteld.

Wat betreft de subsidies ten laste van de begroting Gezin en Maatschappelijk Welzijn kan ik meedelen dat het derde voorschot voor 1991 reeds door de centra werd ontvangen en dat ook het saldo 1990 eerstdaags in uitbetaling wordt gesteld.

T. KELCErFERMANS

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUURBEHOUD EN LANDINRICHTING Vraag nr. 62

van 27 december 1990

van de heer E. COOREMAN

Waterzuiveringsstation Berlare — Overname door VWZ De gemeente Berlare nam in 1978-1979 het initiatief om een waterzuiveringsstation en bijhorende collecto- ren aan te leggen, dit binnen het kader van een totaal rioleringsplan. Deze werken werden aan 105 ten hon- derd gesubsidieerd : 100 ten honderd voor de aanbeste- dingen en 5 ten honderd voor de administratie, zoals gebruikelijk. Ingevolge de prefinanciering stijgen ech- ter de intresten en lag de werkelijke kost merkelijk hoger dan 105 ten honderd (dicht tegen 115 ten hon- derd).

Per 1 december 1983 werd tussen de gemeente Berlare en de Vlaamse Waterzuiveringsmaatschappij (VWZ)

een overeenkomst gesloten tot overname van het wa- terzuiveringsstation en de collectoren.

In uitvoering van het besluit van de Vlaamse Executie- ve van 16 januari 1985 (Belgisch Staatsblad van 30 januari 1985) inzake de bepalingen van de nadere rege- len voor toepassing van artikel 32quinqies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de opper- vlaktewateren tegen verontreiniging, werden door de gemeente Berlare de overnamedossiers ingediend op 6 januari 1986.

Alhoewel de toenmalige bevoegde Gemeenschapsmi- nister in zijn omzendbrief AW/85/1 van 22 februari 1985 schreef dat de VWZ de terugbetaling diende te verrichten binnen de 5 jaar is dit thans nog steeds niet gebeurd.

Voor een kleine gemeente als de gemeente Berlare (ongeveer 12.000 inwoners) betekenen deze sommen echter heel wat.

Het gaat immers over volgende bedragen in hoofd- som :

— rioolgemaal lot 1 : subsidie : 315.000 frank ; overname : 650.101 frank ;

— rioolwaterzuiveringsinstallatie lot 1 — Bouwkundig gedeelte

subsidie : 5.446.762 frank ; overname : 8.785.711 frank ; rioolgemaal lot 2 :

overname : 68.070 frank ; persleiding :

subsidie : 630.000 frank ; overname : 962.491 frank ;

— collector Noord en Zuid : overname : 6.534.919 frank ;

— collector Groene Dijk : subsidie 106.000 frank ; overname 481.514 frank.

Kan de Minister mij mededelen wanneer tot uitbetaling kan worden overgegaan, waarom deze uitbetaling zo- lang is uitgebleven en of er een bijkomende vergoeding zal worden verleend voor de intresten die intussen door de gemeente moeten worden voorgeschoten ? Antwoord

De RWZI Berlare en collectoren werden door de VMZ overgenomen bij beslissingen van de Raad van Bestuur van 30 augustus 1988, 8 november 1988 en 24 januari 1989.

Als gevolg van deze beslissingen van de Raad van Bestuur werd aan de Algemene Technische Diensten van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap door de buitendienst Gent volgende vaste beloften van sub- sidiëring aangevraagd :

— collector Groene Dijk : 481.514,- datum aanvraag 23.02.1989 ;

— collector Noord en Zuid : 6.534.919,- datum aan-

vraag 27.10.1988 ;

(14)

Vlaamse Raad — Vragen en Antwoorden — Nr. 20 — 19 september 1991 977

— persleiding : 962.491,- datum aanvraag 16.02.1989 ;

— rioolgemaal lot 1 : 650.101,- datum aanvraag 23.02.1989 ;

— rioolgemaal lot 2 : 68.070,- datum aanvraag 23.02.1989 ;

— RWZI lot 1 : 8.785.711,- datum aanvraag 28.04.1989 ;

— RWZI lot 2 : 1.666.006,- datum aanvraag 02.05.1989.

De Raad van Bestuur van de VMZ besliste dat de terugbetaling van de investeringskosten (gesubsieerde materie) zal worden beperkt tot het bedrag van de vaste belofte van subsidiëring.

Door problemen met het Rekenhof over het al of niet subsidiëerbaar zijn van sommige werken, werd nog niet over de toekenning van de subsidie beslist.

Thans gebeurt de voortgang van de dossiers door het bestuur Milieu-investeringen van de Administratie Mi- lieu, Natuur en Landinrichting. Een oplossing voor al de overnamedossiers wordt gepland op middellange termijn.

Vraag nr. 144 van 8 april 1991

van de heer J. CUYVERS

SIGMA-plan — Mogelijkheid tot natuurontwikkeling

Volgens het SIGMA-plan wil de Vlaamse Executieve de dijken verstevigen en verhogen in de hoop de bevol- king te kunnen vrijwaren van overstromingen. Volgens de Belgische Bond voor Vogel- en Natuurreservaten zou een doordachte lokalisatie van de nieuwe dijken in het kader van het SIGMA-plan aanleiding kunnen geven tot een enorm natuurontwikkelingsproject zon- der de initiële opzet van het SIGMA-plan in gevaar te brengen en zonder veel meerkosten. Zo zou het groot- ste zoetwaterschorrengebied van West-Europa kunnen ontstaan aan de Durme.

Graag krijg ik het antwoord op volgende vragen.

1. Heeft de Minister in het kader van het SIGMA-plan een milieueffectrapport (MER) laten uitvoeren ? Zo ja, heeft hij die optie natuurontwikkeling mee laten bestuderen ? Wat zijn daarvan de resultaten ? 2. Heeft de Minister al maatregelen genomen of voor- gesteld ter realisatie van het grootste zoetwater- schorrengebied van West-Europa in het kader van het SIGMA-plan ?

3. Heeft de Minister hieromtrent contact opgenomen met de bevoegde collega's in de Vlaamse Executie- ve ?

4. Wanneer zal het SIGMA-plan in de richting van de realisatie van het grootste zoetwater schorrengebied worden bijgestuurd ?

N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer . J. Sauwens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer.

Antwoord

1. Tot op heden werd aan geen enkel project in het kader, van het SIGMA-plan en MER-plichtig, over- eenkomstig artikel 2, punt 15 van het executieve besluit van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaams Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtin- gen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag om bouwver- gunning, de conformiteitscode toegekend.

2. De buitendijkse gebieden langs de Scheldeboorden en de Durme zijn binnen de Groene Hoofdstructuur van Vlaanderen voorgesteld hetzij als natuurkernge- bied, hetzij als natuurontwikkelingsgebied.

Het zoetwaterschorrengebied aan de Durme is bo- vendien reeds gedeeltelijk beschermd :

— de stromende en stilstaande waters, met hun oevervegetatie en hun slikplaten, in het zoetwa- tergebied, evenals de rietvelden, zeggevelden en moerassen, langs de Durme en de middenloop van de Schelde, zijn aangewezen als speciale be- schermingszone in de zin van artikel 4.1. van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad der Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het be- houd van de vogelstand ;

— vele schorren hebben als bestemming natuurre- servaat — R-gebied — op de gewestplannen, en worden beheerd als erkende natuurreservaten.

Gezien de vragen 3 en 4 behoren tot de bevoegdheid van de Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer, verwijs ik naar zijn antwoorden ter zake.

Vraag nr. 145 van 12 april 1991

van de heer G. JANZEGERS

Willebroek — Negatieve ecologische verandering door herbebossing

Het gebied van de drie beken Willebroek in Deurne (fusiegemeente Diest) is een veengebied met nog grote onontgonnen moerasgebieden. Hierin ontwikkelden zich uitgestrekte waardevolle elzenbroekbossen. De open plekken zorgen voor een buitengewone rijke flo- ra. Op het gewestplan staat het ingekleurd als een natuurgebied (N).

In de loop van de maand september 1990 werd op een oppervlakte van 7 hectare door een industriële bosbou- wer, tevens nieuwe eigenaar van het gebied, alles ge- rooid en verhakseld. Tevens werden een meter diepe ontwateringsgrachten getrokken en het terrein ver- hoogd. Het trekken van die grachten betekent een indringende aantasting van het ecologisch milieu. Hier- door wordt het natuurlijk waterbergingssysteem van dit unieke gebied drastisch verstoord.

'De bedoeling van deze werkzaamheden is de indus-

triële bosbouw met populieren (korte omloop). Deze

aanplantingen betekenen opnieuw bijkomende ernstige

bedreigingen voor de unieke vegetatie van dit veenge-

bied. De bebossing met populieren gebeurde afge-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Social work competency reports are reports submitted by forensic social workers to criminal courts to assist the court in assessing the competence of the child witness in cases

(Proefskrif - D.Phil). Foster care and sexual abuse [personal interview].. Qualitative data analysis and interpretation. Research at grass roots: for the social sciences and

(eds) Research at grass roots: for the social sciences and human service professions. Pretoria: Van Schaik. Play Therapy with the sexually abused child.

The aspects included in the programme consisted of the following: introduction and pre-test; sexual abuse; basic emotional needs of children; normal psychosocial

The development of the social work empowerment programme for foster parents of sexually abused children was based on the identified needs gathered through a literature

On the sampling place Eragrostis curvula was the dominant species of grass, with sporadic tufts of a Panicum species in between.. In the immediate surroundings

• Provide specialised training to site guides at key cultural heritage attractions in South Africa focusing on mindful and insightful delivery of authentic tourist experiences;.. •