• No results found

Verder is een analyse uitgevoerd op de jaarcijfers van de Hoge Raad zelf over de periode 1991 tot en met 2004

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verder is een analyse uitgevoerd op de jaarcijfers van de Hoge Raad zelf over de periode 1991 tot en met 2004"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoofdstuk 2 De cassatierechtspraak in strafzaken nader bekeken

1. Vooraf

Dit hoofdstuk bevat in 2 een schets van wat de cassatierechtspraak inhoudt en de basis hiervoor, in het bijzonder in de wetgeving. Wat betreft de gang van strafzaken in

cassatie, in het bijzonder dagvaardingszaken, is gebruik gemaakt van de beschrijvingen en beschouwingen van Van Dorst, De Hullu en Corstens. Doel van deze schets is: een beeld geven van de hoofdlijnen waarbinnen de cassatierechtspraak in strafzaken zich afspeelt.

Algemene kanttekeningen over de praktijk van de cassatierechtspraak en per onderdeel van deze schets voor zover het gaat over strafzaken, volgen in het tweede deel van dit hoofdstuk. Naast literatuur zijn als bron de resultaten van eerder onderzoek geraadpleegd; zie 3.

Verder is een analyse uitgevoerd op de jaarcijfers van de Hoge Raad zelf over de periode 1991 tot en met 2004; zie 3.2 . Een beperkte pilotstudie volgde naar gegevens uit in de NJ gepubliceerde arresten van de Hoge Raad in dagvaardingszaken uit de periode 1991 tot en met 2000; dit hoofdstuk bevat in 3.3 de bevindingen van deze studie.

Of het beeld van de cassatierechtspraak in strafzaken in de praktijk overeenkomt met wat men zou verwachten op grond van de schets in het eerste deel van dit hoofdstuk, komt vervolgens aan de orde. Verschillen en vermoedens van verschillen komen hier naar voren; zie 4.

2. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden in cassatie 2.1. Wettelijke taak en rol van de cassatierechter

Belangrijkste taak van de Hoge Raad der Nederlanden is de cassatierechtspraak in Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba, op grond van de Grondwet en het Statuut voor het Koninkrijk. Cassatierechtspraak is controle op de rechtspraak van degenen die wel “lagere” rechters worden genoemd, om de rechtseenheid te bewaken en leiding te geven aan de rechtsvorming.

Doel is, naast rechtsbescherming in individuele gevallen, te zorgen dat het recht op gelijke wijze wordt toegepast in het Koninkrijk. De Hoge Raad beslist als enige hoogste rechter in het bijzonder in burgerlijke zaken, strafzaken en fiscale zaken. Het gaat dan om cassatieberoepen tegen beslissingen van de lagere rechters in die zaken. Verder is cassatie mogelijk van sommige beslissingen in bestuursrechtelijke zaken.

2.2. Adviezen aan de cassatierechter

De Procureur-Generaal en zijn advocaten-generaal bij de Hoge Raad – het parket bij de Hoge Raad – hebben als belangrijkste taak, onafhankelijk advies uitbrengen aan de Hoge Raad als cassatierechter, door hun conclusies naar aanleiding van

cassatieberoepen. Zij horen formeel sinds 1 juni 1999 niet meer tot het Openbaar Ministerie. Per 1 juni 1999 trad de wet van 19 april 19991 in werking, waarbij onder andere een landelijke leiding werd ingesteld voor het Openbaar Ministerie.

1 Stb.1999, 194, Kamerstukken 25 392.

(2)

Naast deze adviestaak en zijn bevoegdheid om zelf cassatieberoep in te stellen – zie verder in dit hoofdstuk 2.4 – heeft de Procureur-Generaal nog een aantal bijzondere taken zoals toezicht op de zittende magistratuur en de vervolging van hoge

ambtsdragers.

2.3. Organisatie van de cassatierechtspraak

De leden van de Hoge Raad zijn voor de cassatierechtspraak naar soorten zaken verdeeld over verschillende kamers: de civiele kamer (eerste), de strafkamer (tweede) of belastingkamer (derde). Ook de advocaten-generaal hebben hun specialisatie.

Het komt wel eens voor dat de Hoge Raad een cassatieberoep in meer kamers beoordeelt, omdat er een verband is tussen een aantal zaken dat tegelijk bij diverse kamers in behandeling is. Een samenhangende besluitvorming is dan belangrijk.

Dit deed zich bijvoorbeeld voor bij een cassatieberoep van de procureur-generaal bij het Hof Arnhem in een fiscale strafzaak, dat de Hoge Raad in breed verband afhandelde. In deze fiscale strafzaak ging het om de status van vervolgingsrichtlijnen (dus:

beleidsregels) van het Openbaar Ministerie in belastingzaken als “recht” in de zin van artikel 99 lid 1 onder 2 (sinds 1 januari 2002: art. 79 lid 1 onder b) van de Wet RO2. Martens noemt de drie arresten in verband met de taak van de Hoge Raad om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid, naast rechtseenheid te bewaken. Hij merkt op3:

"(...) Hoeveel belang de Hoge Raad aan rechtseenheid hecht, wordt treffend

geïllustreerd door de bekende trits arresten waarin de drie kamers van (de) Hoge Raad – als uitkomst van interne rechterlijke samenwerking – hebben aanvaard dat onder recht in de zin van art. 99 lid 1 onder 2 RO mede "beleidsregels" zijn te begrijpen. (...)".

De Hoge Raad heeft hiermee, aldus Martens, een extensieve uitleg gegeven van de in dit artikel geformuleerde begrenzing van zijn bevoegdheid.

Samenwerking tussen de kamers van de Hoge Raad doet zich in de praktijk met enige regelmaat voor4.

2.4. Cassatieberoep instellen

Cassatieberoep wordt in civiele zaken ingesteld door de procespartijen (of één van hen), in strafzaken door de verdachte en het Openbaar Ministerie (of één van hen; artikel 427 lid 1 WvSv), in belastingzaken door de belanghebbende of de instantie die een vordering of heffing heeft opgelegd. Ook de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad kan

cassatieberoep instellen: hij legt dan aan de Hoge Raad een vordering voor tot cassatie in het belang der wet; zie artikel 456 WvSv.

Bij een strafzaak waarin cassatieberoep mogelijk is, moet instellen van dit beroep op tijd (zie art. 432 WvSv) en correct (zie art. 449 WvSv) gebeuren bij het gerecht dat de beslissing5 heeft genomen. Het is niet verplicht om een advocaat in te schakelen om cassatieberoep in te stellen. Wel moeten verzoekers sinds 1 oktober 2000 via een

2 HR, NJ 91, 119 (conclusie A-G Meijers; annotatoren Van Veen en Scheltema), in samenhang met NJ 91, 118 en 120.

3 Martens 1997.

4 Zie Hoge Raad der Nederlanden, Verslag 2003 en 2004 in woord en beeld; p. 22.

5 Titel VI van Boek I Wetboek van Strafvordering geeft in art.138 aan wat onder rechterlijke beslissingen wordt verstaan.

(3)

advocaat een schriftuur met cassatiemiddelen indienen6. Als dit niet gebeurt, volgt niet- ontvankelijk verklaring in cassatie; voor economische strafzaken en zaken van de Nederlandse Antillen en Aruba was ook voor die datum een cassatieschriftuur verplicht op straffe van niet-ontvankelijkheid in cassatie.

De verzoeker tot cassatie kan het beroep beperken (zie art. 429 WvSv) tot die aspecten, die voor hem ongunstig zijn. Het ligt voor de hand om alleen dán cassatieberoep in te stellen als je ook werkelijk wilt doorzetten en de zaak voorleggen aan de Hoge Raad. In de praktijk komt het ook voor, dat verzoekers cassatieberoep instellen om “de

termijnen veilig te stellen”, wanneer nog niet definitief is besloten om het

cassatieberoep door te zetten. Dikwijls is er gedurende de tijd dat cassatieberoep ingesteld moet worden nog geen uitgewerkte uitspraak op papier beschikbaar, zodat in die gevallen het instellen van dit rechtsmiddel onder het motto “je weet nooit”

begrijpelijk is. En zoals Fokkens opmerkt, als eenmaal “de psychologische barrière” van het voortduren van onzekerheid genomen is, waarom dan niet het oordeel van de Hoge Raad maar afwachten in plaats van intrekken van het cassatieberoep7. En die

praktische keuze kan los staan van wat de feitenrechter tenslotte op papier heeft gezet.

Verder komt het net als bij het rechtsmiddel van hoger beroep voor, dat de wens om uitstel van executie de aanleiding is om cassatieberoep in te stellen. Het niet eens zijn met de gegeven beslissing van de rechter speelt hier dan niet. Het is de timing van de straf of maatregel die centraal staat. Zulk uitstel kan men – net als bijv. betaling van een geldboete in termijnen – vragen aan het Openbaar Ministerie bij het gerecht dat de straf of maatregel heeft uitgesproken. Niet altijd is op voorhand binnen de termijn voor cassatieberoep zeker, of het Openbaar Ministerie dat uitstel ook echt verleent.

Wat ook de achterliggende aanleiding is om cassatieberoep in te stellen en niet later in te trekken: vast staat dat als het tot behandeling door de Hoge Raad komt, er een belang moet zijn bij cassatie. Dat geldt bij burgerlijke zaken, strafzaken en bij fiscale zaken. Achtergrond hiervan is het beginsel “point d’ intérêt, point d’ action” 8Als er geen belang te vinden is, is niet-ontvankelijkheid in cassatie het gevolg van een dergelijk beroep. Dit bleek bijvoorbeeld in HR 1997, 411 (met uitvoerige conclusie van – toenmalig– advocaat-generaal van Dorst) waar de verdachte cassatieberoep instelde tegen niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. De eis van een belang bij cassatie past de strafkamer van de Hoge Raad toe sinds 19849.

Het Openbaar Ministerie – bij de rechtbank de officier van justitie, bij het gerechtshof in hoger beroep de behandelend advocaat-generaal– kan ook belang hebben bij het instellen van cassatieberoep. Het kan als verzoeker tot cassatie, eventueel naast een individuele verzoeker (al dan niet bijgestaan door een advocaat) optreden. Ook het Openbaar Ministerie stelt wel “termijnen veilig”, om te voorkomen dat de kans om cassatieberoep in te stellen verdampt terwijl intern bij het Openbaar Ministerie nog overleg nodig is om te bepalen of cassatieberoep verstandig en haalbaar is.

2.5. Het voorwerp van cassatieberoep

Cassatieberoep in een strafzaak richt zich tegen een beslissing10 van een lagere rechter, inclusief de hele gang van de strafzaak ingeleid met een dagvaarding, op de zitting

6 Art. 437 lid 2 WvSv; Wet van 28 oktober 1999, Stb. 467, in werking getreden per 1 oktober 2000.

7 Fokkens 1992, p. 12.

8 Veegens 2005.

9 Van Dorst 2004, p. 35.

10 In de zin van art. 138 WvSv.

(4)

gevoerde verweren en de besluitvorming van die rechter11. Hierin zit ook het element van niet-naleving van processuele vormvoorschriften, voor zover een individuele verzoeker tot cassatie in zijn verdediging is geschaad zodat je niet meer van een behoorlijke procesvoering kan spreken. Zoals Bins12 opmerkt, beoordeelt de

cassatierechter de handelwijze en het product van de rechter (artikel 95 van de Wet RO). Bij het nemen van beslissingen in strafzaken is de lagere rechter gebonden aan het zogenaamde beslissingsschema van artikel 348 tot en met 350 Wetboek van

Strafvordering13. Hij moet stapsgewijs een aantal vragen beantwoorden, voordat hij een beslissing kan nemen14. Rechterlijke uitspraken behoren immers gemotiveerd te

worden.

Verder kan ook de procedure, na de genoemde beslissing, leidend tot het instellen van cassatieberoep en de fase tot het moment van de behandeling van het cassatieberoep aanleiding geven tot klachten van een verzoeker tot cassatie. In die periode zijn nog belangrijke stappen nodig, die tijd in beslag nemen en soms volgens voorschrift moeten verlopen. Namelijk het instellen van beroep, bepalen van de omvang van het beroep, de inzending van de stukken bij de Hoge Raad, de aanzegging van de rechtsdag en de zitting, het bestuderen van de zaak en dergelijke.

Dit geheel vormt “de feitelijke grondslag” voor de in cassatie voorgelegde argumenten, en blijkt uit het strafdossier. Hierin zijn het vonnis of arrest, evenals de processen- verbaal van de zitting bij de feitenrechter en daarin overgelegde pleitnota’s en requisitoir van het Openbaar Ministerie opgenomen.

Het oordeel van de Hoge Raad of de conclusie van de advocaat-generaal, waarin staat dat een voorgelegde klacht “feitelijke grondslag mist” is een van de drama’s in cassatie voor een advocaat of vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie. Het betekent dat de basis voor hun klacht ontbreekt. Vandaar dat het belangrijk is voor een verzoeker tot cassatie om zich actief op te stellen en te controleren of de juiste stukken bij de Hoge Raad zijn binnengekomen en of het dossier volledig is.

11 Van Dorst 2004, p. 16 en 17.

12 Bins 1980.

13 Cleiren & Nijboer 2005, art. 348-350 WvSvmet aantekeningen van Koopmans/Nijboer. Wijziging van art. 349 WvSv, in werking treding 1 januari 2002, niet relevant voor de cassatieberoepen afgehandeld in de onderzoeksperiode van 1997 tot en met 2001. Wijziging betreft lid 2 van art. 349 WvSv over

samengestelde tenlasteleggingen en evt. verwijzing naar de kantonrechter, inmiddels als enkelvoudige kamer ondergebracht bij de rechtbank.

14 Corstens 1995, p. 573 e.v.; Van Dorst 2004, p. 148 e.v.; Koopmans 2002.

(5)

2.6. Argumenten voor cassatie 2.6.1. Type en aantal argumenten

Cruciaal is, dat argumenten zich richten tegen een beslissing of handeling van de lagere rechter15. Bezwaren of klachten tegen de overwegingen of motivering van die rechter, die zich niet richten tegen de hierop gebaseerde beslissing of handeling – hét kernpunt in cassatie– maken een grote kans bij de Hoge Raad in de lucht te blijven hangen. Die argumenten zullen geen doel treffen.

In dit hoofdstuk wordt kortheidshalve de term “beslissing” gebruikt om aan te geven waar argumenten van verzoekers zich tegen moeten richten; hier zijn dan steeds bedoeld beslissingen of handelingen van de feitenrechter. Het onderzoek richt zich op die beslissingen in dagvaardingszaken die de feitenrechter als uitspraak geeft: een bepaald type beslissing, namelijk beschikkingen, valt hier dus buiten16.

Of een individuele verzoeker nu cassatie wil of het Openbaar Ministerie, dan wel beiden, sinds 1 oktober 2000 moet elke verzoeker tot cassatie argumenten voorleggen aan de Hoge Raad.

Klachten over feiten, die de feitenrechter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, horen niet thuis in de cassatieprocedure zoals we die kennen. In de cassatiepraktijk bij strafzaken komt de Hoge Raad toch af en toe wél heel dicht bij de feiten:

Als de vaststelling van de feitenrechter niet deugt, dus als de redenering van de

feitenrechter “rammelt”, is het die redenering waartegen een verzoeker in cassatie een argument kan richten. Vanwege de ondeugdelijke redenering, een motiveringsgebrek, zou in een dergelijk geval ook de beslissing van de feitenrechter niet juist kunnen zijn.

Verder is het mogelijk in cassatie te wijzen op een redenering van de feitenrechter, die achteraf gezien niet juist is gebleken, omdat er iets in zijn beoordeling niet is

‘meegenomen’. Denk bijvoorbeeld aan het later boven water gekomen bewijs dat een gerechtelijk stuk wel degelijk is uitgereikt. De feitenrechter heeft het niet eerder kúnnen zien omdat het er niet was, en de cassatierechter kan niet doen alsof een dergelijk stukje bewijs van de werkelijkheid er niet is omdat het inmiddels wel bij de stukken zit die in cassatie beschikbaar zijn. De Hoge Raad zet bij een dergelijk cassatieberoep dan als feitenrechter recht wat blijkbaar had moeten gebeuren, maar niet eerder mogelijk was.

Nu de cassatierechter zijn taak zó opvat waar het gaat om het kijken naar de vastgestelde feiten, valt het in de praktijk wel mee met het beeld van de

cassatierechtspraak als “geamputeerde rechtspraak” 17. Hoe dan ook blijft verstandig om bij het zoeken naar argumenten de lijn vast te houden die Van Dorst als volgt beschrijft: feitelijke beslissingen kunnen alleen met motiveringsklachten worden bestreden, rechtsoordelen met rechtsklachten en gemengde oordelen met rechts- en motiveringsklachten18.

Nergens is een limiet gesteld aan het aantal argumenten, dat in strafzaken aan de cassatierechter kan worden voorgelegd. Het hoeft in strafzaken voor een individuele

15 Zie art. 78 lid 1 RO, waar sprake is van beroep in cassatie tegen “handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen”.

16 Zie art. 138 WvSv: over rechterlijke beslissingen/(eind)uitspraken/beschikkingen.

17Ras 1988.

18 Van Dorst 2004, p. 88.

(6)

verzoeker niet fataal te zijn om een argument te vergeten, omdat de Hoge Raad ook nog ambtshalve kan casseren. Voor het Openbaar Ministerie is een dergelijk manco wél fataal: ook al deugt er in dat opzicht iets niet aan de beslissing waartegen het Openbaar Ministerie cassatieberoep instelde, de Hoge Raad casseert niet buiten de aangevoerde argumenten behalve als dit in het voordeel van een verdachte is19.

In dit onderzoek kwam bij een cassatieberoep uitsluitend ingesteld door het Openbaar Ministerie, een dergelijke uitzondering voor op deze regel. Het ging om een zaak waarin de Hoge Raad het middel van het Openbaar Ministerie – gericht tegen ontvankelijk verklaring van veroordeelde in hoger beroep– deels gegrond acht, maar anders dan het middel suggereerde verstond dat veroordeelde verzet had gedaan; afdoening verliep door toezending van de stukken aan de griffie van de rechtbank20.

In dit stadium heeft ook de eventuele benadeelde partij in een strafzaak beperkte mogelijkheden om argumenten voor cassatie aan te voeren21.

De laatste ronde voor het voorleggen van argumenten of het plaatsen van kanttekeningen is het stadium tussen het overleggen aan de Hoge Raad van de conclusie van de advocaat-generaal en de dag van de uitspraak22. Op die manier is er nog ruimte om op die conclusie schriftelijk te reageren en de Hoge Raad kan dan ook aanvullende argumenten van de verzoeker tot cassatie naar aanleiding van de conclusie in zijn beoordeling betrekken.

2.6.2. De advocaat in cassatie

Bij het beoordelen en formuleren van de argumenten die aan te voeren zijn wanneer een individuele verzoeker cassatieberoep aantekent, kan een advocaat een centrale rol vervullen. Vooral nu sinds 1 oktober 2000 een cassatieschriftuur met middelen in alle strafzaken, net zoals dat altijd al het geval was bij civiele zaken, verplicht is. Zie over de rechtsbijstand in cassatie Van Dorst23.

Vóór 1 oktober 2000 was een advocaat en het aanvoeren van op schrift gestelde argumenten formeel alleen in economische en Antilliaanse of Arubaanse zaken nodig.

Regelmatig behandelde de Hoge Raad cassatieberoepen in strafzaken zonder dat verzoekers duidelijk maakten welke argumenten men had om een beroep te doen op de cassatierechter. Alleen het Openbaar Ministerie moet en moest altijd argumenten op schrift stellen.

Ook vóór 1 oktober 2000 kon het handig zijn ervoor te zorgen dat de Hoge Raad in elk geval de zaak voorgelegd kreeg en zich ook zonder argumenten of los van aangevoerde argumenten kon afvragen of de uitspraak deugde, en eventueel ambtshalve zou

casseren.

In civiele zaken is bijstand van een advocaat al verplicht bij het instellen van cassatieberoep.

19Van Dorst 2004, p. 118: Achtergrond van deze praktijk van de Hoge Raad is dat de verdachte zich niet heeft kunnen uitlaten over de fouten die de Hoge Raad zelf heeft ontdekt.

20 Rolnr. 110.331.

21 Art. 437 lid 3 jo 433 lid 3 WvSv.

22 Art. 439, lid 5 WvSv: mogelijkheid van schriftelijk commentaar op de conclusie van de procureur- generaal.

23 Van Dorst 2004, par. 4.12.6.

(7)

Formeel zijn er verschillen in de positie van de advocaat in cassatieprocedures, naar gelang het soort zaak:

In civiele cassaties moet een advocaat optreden van de Haagse Balie: deze is

ingeschreven bij de rechtbank in Den Haag. In belastingzaken is alleen een advocaat verplicht als men bij de behandeling door de Hoge Raad het woord wil voeren; voor het instellen van het cassatieberoep en het aanvoeren van argumenten is bij deze zaken een advocaat niet verplicht gesteld.

In strafzaken mogen ook andere advocaten dan die van de Haagse Balie in cassatie optreden.

Bij civiele zaken is dus sprake van een formele monopoliepositie van de Haagse balie.

De uitvoering van de Wet op de rechtsbijstand in cassatie is bij civiele zaken ook geconcentreerd bij de Haagse raad voor de rechtsbijstand.

Bij fiscale zaken en bij strafzaken is geen sprake van een dergelijke formeel vastgelegde monopoliepositie.

Samengevat adviseert de advocaat in cassatie over de vraag hoe het zit met de

haalbaarheid van het cassatieberoep. De advocaat die het vak verstaat zal als er geen echte argumenten zijn voor cassatie, adviseren het cassatieberoep niet door te zetten en aangeven dat er bij wél doorzetten een maximale kans is op verwerping van het cassatieberoep. Als er wel goede argumenten denkbaar zijn kan de verzoeker besluiten het beroep door te zetten en de argumenten op schrift te laten zetten. Dat is de basis voor de schriftuur, houdende middelen van cassatie.

2.7. Het Openbaar Ministerie als verzoeker tot cassatie

Als het Openbaar Ministerie cassatieberoep instelt maakt het zijn cassatieschriftuur met argumenten en een toelichting daarop. Zodra dat gebeurd is en de schriftuur is ingeleverd bij de Hoge Raad, is het werk van het Openbaar Ministerie afgelopen in deze fase van de strafzaak.

In de cassatieprocedure is het Openbaar Ministerie niet vertegenwoordigd: nadere toelichting van de argumenten is niet mogelijk en bij de behandeling door de Hoge Raad is het Openbaar Ministerie niet aanwezig. Ook is het, anders dan voor de advocaat van een individuele verzoeker, niet mogelijk het woord te voeren; zie over dit punt en over andere afwijkingen ten opzichte van het cassatieberoep van individuele verzoekers Van Dorst24.

Wat wel eens gebeurt is, dat het Openbaar Ministerie bij het toesturen van de schriftuur aan de Hoge Raad, aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad vraagt om de zaak met voorrang te behandelen, bijvoorbeeld uit beleidsmatige overwegingen. Zoals behoefte van de mensen in de opsporing- en vervolgingspraktijk, aan een snelle uitspraak van de cassatierechter.

2.8. De vorm van argumenten

In de wet en de jurisprudentie komt men voor de aanduiding van de argumenten in de cassatieprocedure de volgende begrippen tegen:

C middelen van cassatie: zie met name artikel 437 WvSv25; C aangevoerde gronden: zie art. 440 lid 1 WvSv;

24 Van Dorst 2004, p. 114 e.v.

25 Vgl. art. 447 WvSv voor cassatieberoep tegen beschikkingen.

(8)

C klachten of grieven : zie de bespreking van cassatiemiddelen in de overwegingen van de Hoge Raad zelf, dan wel in de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld NJ 89,228; NJ 89,760; NJ 87,990).

De argumenten kunnen verzoekers presenteren in meervoud binnen één

cassatiemiddel, omdat de verzoeker tot cassatie meent dat vanwege diverse kwesties een (deel)beslissing van de feitenrechter niet deugt. Kwesties of argumenten zijn ook als het ware uit te smeren over meer cassatiemiddelen, omdat de verzoeker tot

cassatie meent dat een bepaalde kwestie meer (deel)beslissingen van de feitenrechter aantast.

De term cassatiemiddel is gereserveerd voor de grieven die een verzoeker tegen de aangevallen beslissing heeft26 en wel op schrift gesteld voorzien van argumenten, waarom dit in de visie van de verzoeker tot cassatie behoort te leiden in een strafzaak, binnen de algemene termen van schending van het recht of verzuim van vormen, genoemd in artikel 79 lid 1 onder b (vóór 1 januari 2002: 99) Wet RO27.

Er zijn zoals Van Dorst schetst geen vormeisen voor een cassatiemiddel. Wel moet het middel stellig zijn en moet duidelijk zijn, waartegen het is gericht en waarom cassatie moet volgen.28 Hij geeft nog de omschrijving van twee hoofdcategorieën

cassatiemiddelen: het zogenaamde fondmiddel (uit de Franse cassatieprocedure: bevat een klacht over rechtsschennis) en het vormmiddel29.

Vóór 1 oktober 2001 was het zo, dat in strafzaken ook bij de behandeling op de zitting door de Hoge Raad nog nadere mondelinge toelichting mogelijk was, of aanvulling van de schriftelijk al ingeleverde argumenten voor cassatie. Inmiddels kunnen verzoekers niet meer via een mondelinge presentatie van argumenten opereren. Om ontvankelijk te zijn in cassatie is er vooraf op tijd een schriftuur met cassatiemiddelen nodig.

2.9. De beslissing in cassatie

2.9.1. Contouren van de beslissing

Kernbegrip bij rechtspraak is rechtsvinding: daar gaat het om bij rechtspreken, dus ook bij de cassatierechtspraak. In zijn uitspraken (arresten) brengt de Hoge Raad tot

uitdrukking, wat hij recht vindt, binnen de wettelijk bepaalde grenzen voor zijn

taakuitoefening30. Zo geeft de cassatierechter richting aan het werk van degenen die in Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba bij rechtspraak betrokken zijn.

Bij rechtsvinding is rechtsonzekerheid als het ware ingebakken: vernieuwende rechtspraak is niet goed denkbaar zonder buiten de geijkte paden te kijken c.q. te treden, zij het binnen de door de wetgever vastgestelde grenzen31.

De Hoge Raad vindt zijn weg via, maar soms ook buiten, de hem voorgelegde

rechtsbronnen zoals argumenten in de vorm van cassatiemiddelen en conclusies van

26 Corstens 1995, p. 713.

27 Vgl. Mout 1989, p. 231.

28 Van Dorst 2004, p. 85. Hij vermeldt bijv. HR 10 juli 2001, NJ 2001, 605. Zie recent over gebrekkige schriftuur, gevolgd door niet-ontvankelijkheid in cassatie: HR 20 juni 2006, NJ 2006, 383.

29 Van Dorst 2004, p. 92.

30 Zie Boek III, Titel III Wetboek van Strafvordering, Beroep in cassatie van uitspraken; artikel 99, lid 1 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO).

31 Vgl. over rechtsvinding in verband met materieel strafrecht: Van Klink 2001.

(9)

advocaten-generaal. Deze “gewogen oordelen”32, bevatten weer verwijzingen naar andere rechtsbronnen zoals wetgeving en verdragen, jurisprudentie, beleidsstukken of onderzoeksrapporten, en kunnen door de cassatierechter gehonoreerd worden of verworpen.

Boekman beschreef bij de 150ste verjaardag van de Hoge Raad als een van vier

“overstappers” haar beeld van het contrast tussen de benadering van de advocaat en de rechter van de rechtspraak33. Zij was uit de advocatuur afkomstig en afficheerde zich tussen drie andere “overstappers” naar de cassatierechtspraak, als “overgestapte advocaat uit de provincie” en gaf haar schets bezien vanuit de civiele kamer. Zij merkt op: ”(...) In de praktijk speelt de advocaat (...) op zeker en houdt hij als maatstaf aan:

hoe zal de rechter hierover oordelen. Bij een “gewone” Nederlandse praktijk komt dat erop neer dat de maatstaf is: hoe zal de Hoge Raad hierover oordelen? (...)”. Deze

maatstaf is bij het werken als lid van de Hoge Raad 180 graden gedraaid, namelijk naar de maatstaf: “(...) hoe zal dit werken in de praktijk? (...)”. Boekman karakteriseert dit verschil als volgt: “(...) Het verschil in benadering zou ik aldus willen illustreren, dat de advocaat de bloemen des velds bijeen zoekt en plukt, terwijl de raadsheer zijn eigen kasplantjes kweekt. (...)”. Vervolgens geeft zij aan dat men (zie p. 283) de Hoge Raad niet moet “(...) zien als de hoogste rechter die nu ook in iedere voorgelegde zaak het hoogste recht spreekt, maar veeleer als een unificerend, rechtsinterpreterend en soms ook rechtsvernieuwend orgaan, dat weliswaar oordeelt op basis van een concreet geval maar daarvan toch enigszins abstraheert. (...)”.

Hartkamp, destijds een “overstapper” naar het Parket bij de Hoge Raad vanuit het ministerie van Justitie, wijst in zijn bijdrage aan dezelfde uitgave op de spanning die ook een beginnende deelnemer aan “het cassatiespel” onmiddellijk ervaart. Spanning tussen wat hij “de zaak zelf” noemt en datgene wat de cassatierechter daarmee kan doen. Hij vervolgt: “(...) Het heeft er de schijn van dat de Hoge Raad zich soms met zwier aan zijn kluisters onttrekt; sommige cassatieadvocaten dragen graag het

feitenmateriaal aan om de Hoge Raad die rol van boeienkoning te laten spelen. Ik moet bekennen dat dit concrete aspect van het werk bij de Hoge Raad sterker is – en mij ook meer boeit – dan ik had verwacht. (...)“.34

Bij het nemen van beslissingen op cassatieberoepen let de cassatierechter op het totale pakket van Nederlandse wet- en regelgeving, verdragen en verder de jurisprudentie van het Hof voor de rechten van de mens (EHRM), het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG), het Benelux gerechtshof (BenGH) en de visie van het Human Rights Committee (HRC) van de Verenigde Naties, dat toezicht houdt op basis van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).

Snijders vond in zijn onderzoek (1978; zie 3.1.2.5) dat “(...) De wet, en in het bijzonder de tekst van de wet, (...) een centrale factor van rechtsvinding (is) in de rechtspraak van de civiele rechter. (...)”. Of dit in strafzaken ook zo is, is niet uit soortgelijk kwantitatief gericht onderzoek op langere termijn gebleken.

Soms is er in een arrest van de Hoge Raad meer te vinden dan één beslissing in een individuele strafzaak. Dan maakt de Hoge Raad – net zoals vaak gebeurt in de conclusies van de advocaat-generaal– een historische lijn zichtbaar in een aantal beslissingen, waarbij steeds een zelfde vraagstuk aan de orde was.

32 Rozemond 1998, p. 416.

33 Boekman 1988.

34 Hartkamp 1988.

(10)

Naast rechtsvinding is een belangrijke ’leading’ factor voor de cassatierechter zijn taakopvatting: niet alleen de formele taak maar ook de interpretatie van die taak, door de Hoge Raad bepaalt de uitkomst van een zaak in cassatie. De factoren rechtsvinding en taakopvatting zijn beide te beschouwen als eigen aan de taak van de

cassatierechter. Zij zijn uitvloeisel van het legaliteitsbeginsel van artikel 7 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 16 Grondwet, artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering: een verwijzing naar de kern van elke activiteit van de rechter. Bij de interpretatie van de eigen taak door de cassatierechter is de tijd ook een element van belang: opvattingen over het wel of niet ingrijpen kunnen in de loop van de tijd

veranderen, zoals al bleek in NJ 1991, 118 tot en met 120 (zie voetnoot 2).

De ambtshalve beoordelingspraktijk van de Hoge Raad35 en de procesgang na cassatie (zelf afdoen of verwijzen/terugwijzen) zijn met die interpretatie verbonden. En ook al zou men niet verwachten dat de Hoge Raad zelf in de feiten duikt, uit de jurisprudentie sinds begin jaren ‘7036 blijkt dat er soms beweging optreedt in de zogenaamde “papieren muur”. De Hoge Raad grijpt soms in, na een blik door de muur van het papieren dossier heen naar de feiten zoals die zich presenteren aan de feitenrechter. Namelijk voor zover de feitenrechter in samenhang daarmee één beslissing ten onrechte heeft gegeven of ten onrechte een beslissing op een verzoek, verweer of vordering heeft nagelaten37. Het beslispatroon van de Hoge Raad is dus in de wet gegeven, namelijk optreden in geval van schending van het recht en/of verzuim van vormen (conform artikel 79 lid 1 onder b Wet RO), met dien verstande dat onder invloed van de jurisprudentie aan dat patroon nader invulling is gegeven. Die weg is te markeren door een extensieve uitleg van zijn taak, ambtshalve uitgesproken dan wel via een gerichte voorzet van de advocatuur of het Openbaar Ministerie.

Het gebruik maken van de bevoegdheid tot ambtshalve cassatie – die alleen in strafzaken en fiscale zaken speelt – geeft een belangrijke indicatie van wat de Hoge Raad “cassatiewaardig” vindt. Immers, ook al hechtte de verzoeker tot cassatie zelf geen belang aan het door de cassatierechter gevonden manco, de beslissing van de feitenrechter kon niet door de beugel. Dan moet het echt een ondeugdelijk oordeel zijn geweest.

Uit de jaarcijfers van de Hoge Raad is tot en met 1998 af te leiden dat in een zeer klein aantal zaken zó ambtshalve wordt gecasseerd, dat sprake is van echte verandering in de zin van vernietiging van de bestreden beslissing. Dikwijls is alleen van ambtshalve verbetering sprake; zie hierover de commissie Werkbelasting Strafkamer Hoge Raad38. Bij de uitkomst van de cassatieprocedure blijkt ook van belang welke beslissing de Hoge Raad wil nemen over de gang van de feitelijke afwikkeling van de strafzaak na cassatie. De Hoge Raad laat zich bij de keuze van de cassatiegrond vaak leiden door overwegingen van doelmatigheid39.

35 Zie art.440 lid 1 WvSv.

36 HR NJ 1972, 493 m.nt. CB.

37 Van Dorst 2004, o.a. p. 75.

38 Commissie Werkbelasting Strafkamer Hoge Raad 1996, p. 38 en 39. Zie over dit rapport: J.C.M. Leijten, Cassatie in strafzaken: een rapport dat snelle implementatie verdient (NJB, jrg. 72; nr.7; 14 februari 1997); G.P.M.F. Mols, Het rapport van de Commissie werkbelasting strafkamer hoge raad: de toegang tot de cassatierechter in strafzaken (Delikt en delinkwent, jrg. 27; nr. 7; september; 1997).

39 Zie bijv. Van Dorst 2004, p. 93.

(11)

2.9.2. De afloop in cassatie

De afloop in cassatie kan in grote lijnen zijn:

A. verwerping van het cassatieberoep;

B. cassatie, inhoudende vernietiging van de aangevochten beslissing; dit gebeurt op grond van een of meer aangevoerde argumenten, of ambtshalve;

C. andersoortige beslissing, zoals niet-ontvankelijkheid in cassatie; of omzetting van het cassatieberoep in een ander, want het juiste rechtsmiddel in dat geval, via het zogenaamde conversie-arrest40.

In de praktijk komen dikwijls combinaties voor, in het bijzonder van A en B, met dien verstande dat de cassatierechter op bepaalde aspecten van de bestreden beslissing casseert en voor het overige het cassatieberoep verwerpt.

Na vernietiging kan de Hoge Raad zelf de zaak afdoen, of na vernietiging terugwijzen naar de instantie waar de zaak vandaan kwam, dan wel verwijzen naar een andere instantie.

De commissie Werkbelasting Strafkamer Hoge Raad ging er in zijn rapport van

december 1996 van uit dat bij ontbreken van een (tijdig ingediende) cassatieschriftuur het in de praktijk niet meer zal voorkomen dat de Hoge Raad ambtshalve tot cassatie besluit (sinds 1 juni 2003: artikel 440, eerste lid, WvSv), omdat de Hoge Raad in die gevallen dan niet meer aan ambtshalve onderzoek toekomt.

Als wél een schriftuur (op tijd) wordt ingediend zoals sinds 1 oktober 2000 verplicht is in alle strafzaken, is behandeling van de voorgelegde kwestie(s) in elk geval aangewezen, zodat nader onderzoek in het dossier sowieso moet plaatsvinden. Een kans op

ambtshalve cassatie, in de zin van een echte verandering dan wel een verbetering, is in die gevallen dus aanwezig.

Aan het slot van de procesgang in cassatie blijft het volgende over aan “rechterlijk oordeel”

• Bij verwerping van het cassatieberoep en bij niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep is er een getoetst eindoordeel van de feitenrechter, volgens het beslissingsschema van artikel 348 e.v. WvSv tot stand gekomen, inclusief de in stand gebleven rechtsvinding voor rekening van de feitenrechter, en eventueel de rechtsvindingsfactor, door de cassatierechter toegevoegd.

• Bij cassatie – (mede) op grond van of naar aanleiding van voorgelegde argumenten, dan wel ambtshalve – is er een vernietigd eindoordeel van de feitenrechter en een feitencomplex, waar opnieuw een feitenrechter (soms dezelfde, bij terugwijzing door de Hoge Raad) zijn oordeel over moet geven volgens het beslissingsschema van 348 e.v. WvSv én de rechtsvindingsfactor, door de cassatierechter toegevoegd.

2.9.3. Wie krijgt gelijk?

Van Dorst geeft een aantal varianten weer van de subtiele bewoordingen waarin de Hoge Raad de voorgelegde argumenten de revue laat passeren. “Voor zover het middel mocht bedoelen” is hierbij een van de voor de verzoeker meest treurige zinsneden.

40 Van Dorst 2004, p. 47.

(12)

Ook komt voor dat de Hoge Raad voorgelegde argumenten (soms ‘waslijsten’) bespreekt en verwerpt en ambtshalve iets gevonden heeft, waar cassatie op moet volgen. Mogelijk is ook dat de Hoge Raad “mede naar aanleiding van” een voorgelegd argument én ambtshalve tot cassatie besluit.

Hoe dan ook: bij cassatieberoepen van het Openbaar Ministerie is geen sprake is van cassatie buiten de middelen om, als dat in het nadeel van de verdachte zou uitpakken.

Dat is een regel die de Hoge Raad in de praktijk hanteert, de wet schrijft het niet voor41. De kans op ambtshalve cassatie is dus voor het Openbaar Ministerie per definitie

kleiner dan voor een individuele verzoeker: die kans is er alleen voor de gevallen waarin een ambtshalve cassatie in het voordeel van een verdachte zou zijn. En dus alleen bij het cassatieberoep van het Openbaar Ministerie kan men spreken van “procederen is riskeren”: de cassatieprocedure kan in de betreffende strafzaak voor het Openbaar Ministerie een als minder positief beschouwde uitkomst opleveren. Los van de betreffende zaak, kan er afgemeten naar het algemeen belang dat het Openbaar Ministerie dient, dan toch sprake zijn van een goede afloop.

De Hoge Raad kan bij zijn beslissing de conclusie van zijn advocaat-generaal wel of niet volgen; soms wordt wat betreft de redenen voor een beslissing kortweg verwezen naar die conclusie.

2.9.4. De overwegingen van de cassatierechter

De beslissing van de Hoge Raad houdt meer of minder expliciet verband met de aangevoerde argumenten voor cassatie; vaak komt een arrest voor met een minimale motivering. De cassatierechter heeft keuzevrijheid bij het gebruik van de wettelijke gronden voor cassatie. Zie over dit onderwerp naast Van Dorst ook Mout42.

De formele gronden voor cassatie genoemd in artikel 79 (vóór 1 januari 2002: 99) RO, zijn voor de Hoge Raad: schending van het recht of verzuim van vormen. Deze termen vindt men vaak als kapstok verwerkt in de schriftuur, houdende middelen van cassatie, de echte argumenten voor cassatie. De beide termen beschouwt men in de

cassatiepraktijk min of meer als onderling uitwisselbaar. De Hoge Raad zou bij de behandeling van cassatieberoepen in het bijzonder kijken naar de vraag, welke afdoening de Raad in concreto op zijn plaats acht: namelijk zelf rechtdoen ten

principale of terugwijzing dan wel verwijzing naar een (andere) feitenrechter. Vervolgens kiest de Hoge Raad dan de daarbij passende term “schending van het recht” dan wel

“verzuim van vormen”.

De overwegingen die de Hoge Raad gebruikt voor cassatie – (mede) op grond van of naar aanleiding van voorgelegde argumenten, dan wel ambtshalve – houden verband met de beslispunten, waar de feitenrechter zich aan te houden heeft bij de

beraadslaging en het nemen van beslissingen in een strafzaak. Deze punten zijn te vinden in het formele beslissingsschema van de artikelen 348 en 350 WvSv.

Bij de beoordeling van voorgelegde argumenten zal de Hoge Raad in elk geval kijken of die argumenten wel “feitelijke grondslag” hebben. Slaan ze ergens op, wat betreft de feiten die de eerdere rechter heeft vastgesteld of wat betreft feiten waar men zich op de

41 Van Dorst 2004, p. 119.

42 Mout 1989.

(13)

zitting van die rechter op heeft beroepen? Als dat niet zo is zit cassatie (mede) op grond van of naar aanleiding van voorgelegde argumenten er zonder meer niet in.

Vervolgens zal de Hoge Raad bekijken of argumenten niet moeten stranden omdat ze om andere redenen niet thuishoren bij de overwegingen vóór een beslissing tot cassatie (mede) op grond van of naar aanleiding van voorgelegde argumenten43. Verzoekers mogen ervan uitgaan dat de volgende argumenten in elk geval niet tot een dergelijke cassatiebeslissing leiden:

• een argument dat niet gericht is tegen beslissingen of handelingen van de rechter (zie artikel 95 RO), of een argument dat niet gericht is tegen de beslissing

waartegen cassatie is aangetekend of tegen het onderzoek dat tot die beslissing heeft geleid;

• een argument dat gericht is tegen beslissingen, die in hoger beroep al zijn vernietigd, of tegen fouten of verzuimen, waardoor betrokkene niet in zijn belangen is geschaad (anders is er geen belang);

• een argument dat gericht is tegen een overweging ten overvloede, of tegen een overweging waar de beslissing niet op steunt;

• een argument dat niet gericht is tegen alle overwegingen waarop een beslissing steunt;

• een argument dat op een zuiver rechtskundige kwestie betrekking heeft, en gericht is tegen de motivering en niet tevens gericht tegen de beslissing zelf.

Bij strafzaken, met voorgelegde argumenten om te casseren, is er altijd een conclusie waarin de behandelende advocaat-generaal ingaat op alle voorgelegde argumenten. Als de Hoge Raad dan op grond van een bepaald argument casseert, is er vaak geen

expliciete beslissing op alle aangevoerde argumenten. Mogelijkheden zijn:

a. De Hoge Raad geeft in zijn beslissing tot cassatie de argumenten aan. Soms zijn dat argumenten, die ook de verzoeker tot cassatie heeft voorgelegd, soms overweegt de Hoge Raad zelf argumenten om te casseren, en soms is sprake van een mix. Als het tot cassatie komt bespreekt de Hoge Raad niet altijd alle argumenten.

b. Als de Hoge Raad het cassatieberoep verwerpt bespreekt de Raad alle aangevoerde argumenten en overweegt ook dat er geen ambtshalve gronden voor cassatie zijn aangetroffen. Alle pro’s en contra’s zijn in geval van verwerping afgewogen en de neerslag daarvan staat in de beslissing.

Kortom: in veel gevallen van cassatie op een aangevoerde cassatiegrond ontbreekt een expliciet oordeel in de uitspraak van de cassatierechter over de andere aangevoerde cassatiegronden, terwijl de behandelende advocaat-generaal op alle aangevoerde gronden ingaat en daar een (onafhankelijke) mening over geeft. De vraag of en zo ja, in hoeverre de niet door de Hoge Raad besproken aangevoerde cassatiegronden op

zichzelf kans maken op een cassatiebeslissing of niet, blijft dus onbeslist. Op die punten valt dus geen rechterlijk eindoordeel van een en dezelfde hoogste rechter. De Hoge Raad beslist in zoverre niet op voorgelegde vraagpunten.

2.9.5. De conclusie (advies aan de Hoge Raad)

Ook de onafhankelijke adviezen (conclusies) die de Hoge Raad vooraf krijgt van de Procureur-Generaal en zijn advocaten-generaal bij de Hoge Raad, beschouwt men in de praktijk als onderdeel van de jurisprudentie, omdat ze helpen de richting van uitspraken

43 Van Dorst spreekt hier over minimumeisen aan een middel. Zie Van Dorst 2004, p. 85.

(14)

te bepalen. Vaak staan in de conclusies uitvoerige overzichten van relevante literatuur en jurisprudentie van allerlei rechterlijke instanties.

De conclusie staat op schrift in strafzaken waarin op tijd argumenten voor cassatie zijn voorgelegd; als dat niet zo is kan het parket bij de Hoge Raad afzien van het nemen van een conclusie44. Voor invoeren van de integraal verplichte cassatieschriftuur deden zich ook cassatieberoepen zonder middelen voor, waar de advocaat-generaal bij de Hoge Raad schriftelijk conclusie nam als hij ambtshalve cassatie op zijn plaats vond.

De advocaat-generaal, die van zijn kant het dossier behandelt, bereidt zijn conclusie vóór. Soms volgt op die conclusie een aanvullende conclusie, bijvoorbeeld op verzoek van de Hoge Raad.

De Hoge Raad bepaalt zelf of hij wel of niet een conclusie volgt en hoeft zich daarvoor niet te verantwoorden.

2.9.6. De voorbereiding van de besluitvorming in cassatie

Eerst selecteert men intern bij de Hoge Raad die cassatieberoepen die versneld zijn af te handelen: zaken met verjaarde feiten, zaken waarin het verkeerde rechtsmiddel is ingesteld of waarin het cassatieberoep te laat is ingesteld. Een week nadat dit soort zaken zijn aangebracht volgt de uitspraak van de enkelvoudige kamer, na een mondelinge conclusie van de advocaat-generaal45. Verder blijkt bij de enkelvoudige kamer in welke zaken verzoekers niet op tijd na de aanzegging de verplichte schriftuur met middelen hebben ingediend. Hier volgt niet-ontvankelijkheid van het

cassatieberoep.

De rolraadsheer – de enkelvoudige strafkamer van de Hoge Raad – vervult sinds 1998 een vitale rol in een vlotte besluitvorming over cassatieberoepen. Verzoekers kunnen hier onder andere verzoeken een nadere termijn te stellen voor het eventueel indienen van cassatiemiddelen. Dat kan bijv. als een advocaat meent dat hij niet behoorlijk zijn taak kan vervullen omdat hij geen (complete) afschriften heeft van de kernstukken:

uitspraken en processen-verbaal van de behandeling op de zitting in eerste en tweede aanleg. Hij herhaalt dan vóór de termijn van zestig dagen na betekening van de

aanzegging uit artikel 435 WvSv zijn verzoek om afschriften van die stukken en vraagt hem een termijn te geven om middelen in te dienen. Een langere termijn of nieuwe termijn is mogelijk indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dat eisen46. De rolraadsheer neemt alleen kennis van (het feit van) de indiening van een

cassatieschriftuur, niet van de inhoud daarvan47.

Naast deze versnelde procedure voor situaties waarin dat kan, is er de beslissing over de omvang van de strafkamer, als selectiemechanisme. De voorzitter van de strafkamer kan bepalen om een zaak te behandelen en daarover te beslissen in 3-formatie

(voorzitter en twee raadsheren) in plaats van 5-formatie (voorzitter en vier raadsheren),

44 Zie art. 439 WvSv.

45 Vgl. uitspraken door enkelvoudige kamer bij niet-naleving schriftuurverplichting, Stb. 2002, 539, Kamerstukken 28 204, inwerking getreden 1 januari 2003; lid 3 van art. 440 WvSv, nl. NO-verklaring door enkelvoudige kamer bij niet tijdig indienen van schriftuur houdende cassatiemiddelen, is vervallen na de invoering van de raadsheer-commissaris, Stb. 2003, 260, Kamerstukken 28 477, in werking getreden 1 juli 2003.

46 Vgl. HR NJ 2000, 581.

47 Vgl. HR 19 december 2000, NJ 2001, 83 rov. 3.4.

(15)

de zogenaamde volle kamer. Min of meer standaard vindt de behandeling in 3-formatie plaats, tenzij bijvoorbeeld “de kleine kamer” van plan is anders te oordelen dan de advocaat-generaal adviseert in zijn conclusie48.

In het verslag van een WODC-onderzoek uit 199149· naar uitspraken van de strafkamer van de Hoge Raad over de jaren 1988 en 1989 (zie verder 3.1.2.3), vermeldden de onderzoekers dat in principe elke zaak door drie raadsheren werd afgedaan. Pas bij het signaleren van een meer dan normale complexiteit van een zaak besloot de Hoge Raad om de formatie uit te breiden. Toelichtingen op de jaarcijfers van de Hoge Raad uit latere jaren vermelden expliciet dat de sterke groei in die jaren van het aantal in 3- formatie afgehandelde zaken verband houdt met de groeiende werkdruk. Hoe het in die perioden zat met de verdeling over 3- of 5-formatie, van zaken van een normale of die van meer dan normale complexiteit, wordt uit die toelichting niet duidelijk; zie verder 3.2.3.2.3.

Binnen de behandelende strafkamer maakt een raadsheer die daarvoor is aangewezen een concept-arrest, dat vervolgens circuleert bij de leden van de behandelende

strafkamer. Het definitieve arrest komt tot stand in de raadkamer van die strafkamer50. Het Wetenschappelijk Bureau vervult bij de voorbereiding van conclusies en arresten een belangrijke rol.

Tot de meer recente wetswijzigingen van het Wetboek van Strafvordering – introductie van de verplichte cassatieschriftuur e.a. – stond de interne gang van zaken bij de behandeling van een cassatieberoep deels in de wet voorgeschreven. De voor een zaak benoemde raadsheer-rapporteur, bracht een verslag51 uit dat “een overzicht der feiten en de aanduiding van de voorgedragen middelen van cassatie” moest bevatten. In de literatuur werd dit voorschrift voor de praktijk als van geen belang beschouwd52. De gang van zaken bij de controle die in elk geval tot 1989 aan de orde was bij de beoordeling van voorgelegde cassatiezaken, blijkt uit het overzicht van Van Borselen en Mintjes53 van gevallen waarin de Hoge Raad in de tien voorafgaande jaren (vóór 1989) ambtshalve casseerde. In de periode van tien jaar vóór 1989 zijn manco’s ten aanzien van een aantal in het bijzonder genoemde factoren – overeenkomend met rubrieken uit het eerder genoemde pre-rapport – , van invloed voor ambtshalve genomen

beslissingen van de Hoge Raad54, tot cassatie en/of conversie55. De rubrieken zijn: a.

Cassatieberoep; b. Procesgang; c. Dagvaardingen in verstekzaken; d. Telastelegging en bewezen verklaring; e. Bewijsvoering; f. Kwalificatie; g. Aangehaalde wetsartikelen; h.

Strafoplegging en strafmotivering; i. Verweren; j. Vormvoorschriften.

Inmiddels is hier wel een aantal rubrieken op aan te vullen, te herleiden tot gebreken die in de periode na 1989 in de jurisprudentie van betekenis zijn gebleken; zie Van

48 Van Dorst 2004, p. 6 en 7.

49 WODC-rapport K14 1991, p. 23.

50 Van Dorst 2004, p. 62.

51 Artt. 436 lid 2 en 438 WvSv (oud).

52 zie De Hullu 1989, onder 9.6.

53 Van Borselen & Mintjes 1989.

54 Namelijk factoren in zaken, buiten uitleveringen, economische zaken, Antilliaanse zaken en zaken waarin het OM alleen cassatieberoep heeft ingesteld.

55 De Hoge Raad “verstaat” in geval van conversie bij het aanwenden van het verkeerde rechtsmiddel, dat een verzoeker het juiste rechtsmiddel heeft willen instellen. Stukken stuurt de Raad dan door naar de juiste rechterlijke instantie. Zie Cleiren & Nijboer 2005, art. 449 Sv, aant. 5.

(16)

Dorst56. Te denken valt aan controle op het tijdsverloop tussen het instellen van

cassatieberoep en de behandeling daarvan in verband met de redelijke termijn-norm in artikel 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 3 onder c van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten, en aan controle op de juistheid van de betekening van de inleidende dagvaarding en de appeldagvaarding. Zie ook bevindingen van voorjaar 2006 over de ambtshalve cassatiepraktijk bij “gewone

strafzaken, inclusief economische zaken en jeugdzaken” na invoering van de verplichte schriftuur per 1 oktober 200057.

2.9.7. De vorm van de beslissing in cassatie

Voor de uiteindelijke beslissing bestaan verschillende vormen. De voornaamste vormen van beslissingen in strafzaken zijn:

A. de peek, een confectiebeslissing – volgens een van de verklaringen uit de overlevering58– in een zaak waarin geen argumenten zijn aangevoerd, de

advocaat-generaal vaak mondeling zijn conclusie voorlegt en de Hoge Raad geen gronden vindt om ambtshalve te casseren; waarschijnlijk veel van dit type

beslissingen doen zich na 1 oktober 2000 niet meer in deze vorm voor, omdat wegens het ontbreken van de verplichte argumenten het cassatieberoep in niet- ontvankelijkverklaring zal eindigen;

B. de niet-peek, een ‘op-maat-gesneden-beslissing’ in zaken waarin argumenten voor cassatie zijn aangevoerd;

C. de beslissing op grond van art. 81 RO (vóór 1 januari 2002 art. 101a RO)59, waarin de Hoge Raad het cassatieberoep met een standaardoverweging verwerpt, omdat een aangevoerde klacht “(...) niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. (...)”.

Uitspraken van de Hoge Raad en de bijbehorende conclusies van de behandelend advocaat-generaal zijn te vinden in digitale vorm60. Verder in de digitale en schriftelijke vakliteratuur, met name in de Nederlandse Jurisprudentie, soms voorzien van

commentaar van een annotator.

3. De praktijk van de cassatierechtspraak in strafzaken 3.1. Onderzoekresultaten en literatuur

3.1.1. Algemeen

Over de praktijk van de cassatierechtspraak in strafzaken is meer bekend uit literatuur, dan uit onderzoeksresultaten. Die literatuur betreft in het bijzonder de publicaties zoals vermeld in hoofdstuk 1 en in het begin van hoofdstuk 2. Onderdeel 2 bevat al passages uit deze literatuur, die bijdragen aan een beeld van de praktijk.

56 Van Dorst 2004, p. 140 e.v.

57 Van der Wilt & Tjiong 2006.

58 Sarolea 1974, p. 6.

59 Op grond van art. 81 – vóór 1 januari 2002 101a – van de Wet RO; toepasbaar in straf-, civiele- en belastingzaken; zie meer uitgebreid hierover Pinckaers, 1997.

60 Voor publiek (gratis) toegankelijk op www.rechtspraak.nl; zie ook Van Dorst 2004, p. 13.

(17)

De nu voorliggende paragraaf bevat aanvullende opmerkingen uit deze literatuur die verband houden met resultaten van eerder onderzoek, ingedeeld naar cassatieberoepen in strafzaken en in civiele zaken.

De slotparagraaf geeft een samenvatting van wat uit eerder onderzoek in grote lijnen wél en niet bekend is over de praktijk van de cassatierechtspraak in strafzaken, en vooral dagvaardingszaken.

3.1.2. Cassatieberoepen in strafzaken 3.1.2.1. Algemeen: justitiële statistieken

Voor een indruk van de praktijk in strafzaken zijn er de openbare bronnen, zoals

justitiële statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Zie hoofdstuk 1 voor verwijzing van De Hullu, p. 455 e.v., over het resultaat van cassatieberoep in de periode 1947 tot 1981 op hoofdlijnen. Specificatie van aantallen gevallen met terug- of verwijzing van de zaak of vernietiging op grond van artikel 442 WvSv ontbreekt over de genoemde periode. Duidelijk is wel dat de trend van het aantal beslissingen van de Hoge Raad tot cassatie – zonder onderscheid of dit (mede) op grond van of naar aanleiding van middelen gebeurde, dan wel ambtshalve – in die periode is gedaald.

Namelijk van rond veertig procent naar ongeveer vijftien procent sinds omstreeks 1960.

Over het algemeen is dit cijfermateriaal voor wat betreft de cassatierechtspraak in strafzaken vrij grof ingedeeld, zodat er voor dit onderzoek geen aanknopingspunten in zitten.

De Hullu wees er in zijn standaardwerk over rechtsmiddelen al op; zie hoofdstuk 17, voorzien van een naar zijn mening “weinig opwekkende inleiding”. Het materiaal over cassatie komt er nog redelijk uit, wat betreft de vraag hoe de verhouding is tussen het aantal arresten van de Hoge Raad en het totale aantal einduitspraken in eerste aanleg in de periode 1847-1987, en de verhouding tussen het aantal arresten van de Hoge Raad en het totale aantal appelbeslissingen in die periode. Het aandeel

cassatiegevallen op het totale aantal in appel genomen beslissingen bleek in 1980 negen procent te zijn. En in die cassatiegevallen – zonder onderscheid of dit (mede) op grond van of naar aanleiding van middelen gebeurde, dan wel ambtshalve – was gedurende de laatst onderzochte decennia in ongeveer vijftien procent van de zaken sprake van “succes” zoals De Hullu dat bedoelde, in de zin van vernietiging van de bestreden beslissing. 61

Over de jaren 1985 tot en met 1999 zijn globale gegevens bekend uit rapportage van het WODC en het CBS62. Verder zijn over de jaren 1991 tot en met 1995 nog CBS- gegevens – in de vorm van zogenaamde stroomcijfers en cijfers over de wijze van afdoening door de rechter – over de cassatiefase opgenomen in de uitgave Criminaliteit en strafrechtspleging.

Het WODC vermeldt over cassatie in strafzaken na het WODC-onderzoek uit 1991, geen publicaties meer met bijzondere statistische gegevens.

61 De Hullu 1989, par. 17.5.

62 Criminaliteit en rechtshandhaving 2004, bijlage 4 p. 399.

(18)

3.1.2.2. Onderzoek

Wat betreft onderzoeksresultaten over de cassatierechtspraak, is bij de volgende weergave gelet op het “domein”: de verzameling objecten63, hier in het bijzonder zaken of gevallen, waar de gevonden uitspraken van de cassatierechter betrekking op hebben.

Dit domein blijkt per onderzoek nogal te verschillen, zodat het zaak is de

onderzoeksresultaten van elk onderzoek op zichzelf te bekijken. Ook is per onderzoek niet altijd onderscheiden: cassatie in de zin van vernietiging (mede) op grond van een of meer, en zuiver ambtshalve cassatie.

Cassatieberoepen zónder middelen zijn, voor zover na te gaan, nooit afzonderlijk voorwerp van onderzoek geweest. Onderzoek is gedaan naar verzamelingen van cassatieberoepen voorgelegd met middelen samen met cassatieberoepen zonder middelen, en naar verzamelingen cassatieberoepen uitsluitend mét middelen voorgelegd.

3.1.2.3. Over cassatieberoepen mét en zonder middelen

• Beslist in de periode 1988-1989: niet-peken in rolzaken

In 1991 maakten de WODC-onderzoekers Barendse-Hoornweg en Van Duyne een verkennende cijfermatige "cartografie" van uitspraken van de strafkamer van de Hoge Raad over de jaren 1988 en 198964. Tot het onderzoeksdomein behoorden hier vier soorten zaken, afgedaan door de strafkamer van de Hoge Raad in de jaren 1988 en 1989: gewone strafzaken en uitleveringen, niet als peken65 afgedaan, rekestzaken en herzieningszaken66. Deze vier categorieën zaken vormen in de jaarcijfers van de Hoge Raad samen de rolzaken.

De onderzoekers geven een statistische beschrijving van het bestand van de door de strafkamer van de Hoge Raad in 1988 en 1989 afgedane zaken; daarbij blijven echter buiten beschouwing 834 resp. 971 gewone strafzaken67 en 23 resp. 26 uitleveringen welke zijn afgedaan als zogenaamde peken.

Het WODC-onderzoek uit 1991 geeft een beeld van die rolzaken die de Hoge Raad in 1988 en 1989 als niet-peek in cassatie afhandelde. Een aantal kenmerken is

beschreven evenals verbanden of indicaties van verbanden tussen die kenmerken, zoals verbanden tussen uitspraken van de Hoge Raad in rolzaken en voorgelegde kwesties.

• Beslist in de periode 1991-1992: cassatiegevallen met terugwijzing of verwijzing in andere strafzaken dan uitleveringen

Verder deed Fokkens68 nader onderzoek naar de cassatiepraktijk in strafzaken in de periode april 1991 tot en met maart 1992. Hij onderzocht een geselecteerd aantal strafzaken waarin cassatieberoep was ingesteld, namelijk die waarin de Hoge Raad vernietigde, en waarbij geen sprake was van afdoening door de Hoge Raad zelf (via

63 Swanborn 1994, p. 37.

64 WODC-rapport K14 1991.

65 Voor het begrip “peek” eerder par. 2.2.7.7. De vorm van de beslissing in cassatie.

66 WODC-rapport K14 1991, p. 1 en 2.

67 Gedefinieerd als “zaken betreffende de berechting van een verdachte ter zake van een hem telastegelegd feit”.

68 Fokkens 1992, p. 17 e.v.

niet-peken in rolzaken 1988 en

1989

(19)

aanvulling wetsartikelen en verbetering kwalificatie e.d.) zonder materiele wijziging. Hij betrok gevallen van conversie, niet-ontvankelijk verklaring en uitleveringszaken niet in zijn onderzoek.

Niet vast staat, in hoeverre Fokkens’ bevindingen betrekking hebben op gewone strafzaken, in het bijzonder de dagvaardingszaken; over het gehele jaar 1991 resp.

1992 is sprake van 2146 (cassatie: 219) resp. 2226 (cassatie: 244) gevallen.

Fokkens’ onderzoek geeft een beeld van de besluitvorming van de cassatierechter in de periode van een jaar (1991-1992) in die onderzochte strafzaken (waaronder een

onbekend aantal dagvaardingszaken) waarin de Hoge Raad tot vernietiging besloot en er iets meer aan de hand was dan een eenvoudige reparatie. Tot dat beeld behoort een indruk van de soort cassatiegronden, dat de Hoge Raad tot zijn beslissing leidde, en de frequentie waarmee die gronden zich voordeden. Het aspect van de rechtsbescherming overheerste, terwijl belangrijke nieuwe rechtsvragen slechts in ongeveer dertig van de honderd zestig zaken aan de orde kwamen.

3.1.2.4. Over cassatieberoepen mét middelen

• Beslist in de periode 1988-1991: artikel 101a RO-beslissingen in rolzaken Naar de toepassing van artikel 101a RO in strafzaken deed Pinckaers69 onderzoek. Het gaat hier om onderzoek naar gepubliceerde en ongepubliceerde jurisprudentie van de Hoge Raad uit de periode van 1 juli 1988 tot 1 juli 1991. Hij onderzocht 8870 strafzaken mét middelen (anders dan van het type uitleveringszaak of uitleveringszaak), waarin de Hoge Raad besliste met toepassing van artikel 101a RO.

Artikel 101a RO (thans 81 RO) geeft de mogelijkheid om in bepaalde gevallen

cassatieklachten die niet tot cassatie behoren te leiden, ongemotiveerd te verwerpen, en betreft alleen cassatiezaken waarin middelen zijn voorgelegd. De motivering van de uitspraak wordt dus weggelaten, zodat een “verkorte uitspraak” overblijft.

Dit onderzoek geeft een indruk van de toepassing door de Hoge Raad van artikel 101a RO in strafzaken mét middelen, waarvan een onbekend aantal dagvaardingszaken, uit de periode van 1 juli 1988 tot 1 juli 1991. Enkele bevindingen uit dit onderzoek kunnen van nut zijn om bij verder onderzoek te toetsen bij een breder samengestelde

onderzoekspopulatie over een langere onderzoeksperiode.

3.1.2.5. Over cassatieberoepen in civiele zaken

Naast diverse onderzoeken naar strafzaken is er het onderzoek van Snijders gericht op rechtsvinding door de burgerlijke rechter71. Snijders deed onderzoek naar gepubliceerde en ongepubliceerde jurisprudentie in burgerlijke zaken. Namelijk de volledige

69 Pinckaers 1997.

70 Het genoemde aantal van 88 onderzochte strafzaken werd verkregen door twee categorieën zaken bij elkaar te voegen: een kwart deel van alle door de strafkamer gewezen arresten in die periode, verspreid over de tijd, aangevuld met de in de NJ gepubliceerde zaken, waarin de strafkamer met toepassing van artikel 101a RO in dezelfde periode arrest heeft gewezen en waarbij zowel het cassatiemiddel als de conclusie van het OM in de NJ werden afgedrukt. Enkele wel geselecteerde zaken, althans enkele klachten daarvan, konden niet worden behandeld zonder raadpleging van het dossier. Die zaken en klachten zijn in het onderzoek buiten beschouwing gelaten en in een voetnoot gespecificeerd (zie p. 71).

71 Snijders 1978.

redenen voor cassatie in rolzaken 1991-1992

standaard verwerping

niet-peken 1988-1991

(20)

rechtspraak van de Burgerlijke Kamer van de Hoge Raad van 1970 tot en met 1974 en iedere vierde uitspraak uit de volledige jurisprudentie van de burgerlijke kamers van de gerechtshoven van 1973. 72

De bevindingen van Snijders bevatten aanknopingspunten voor algemene

veronderstellingen betreffende de strafcassatierechtspraak, die naar kon worden nagegaan na 1978 niet tot verder onderzoek in de sfeer van het strafrecht hebben geleid. De gepubliceerde rechtspraak is volgens Snijders niet representatief voor de jurisprudentie van de burgerlijke rechter.

3.1.3. Bijzondere onderwerpen en onderzoeksresultaten

In deze paragraaf zijn resultaten uit de hiervóór genoemde onderzoeken geordend naar onderwerp, zoals eerder in dit hoofdstuk besproken. Kanttekeningen uit de literatuur over die onderwerpen, die nog niet eerder zijn vermeld onder 2 en het beeld van die onderwerpen nog kunnen aanscherpen komen daarbij ook aan de orde.

3.1.3.1. Type en aantal argumenten

Van Dorst noemt de eis in cassatie, dat een middel feitelijke grondslag moet hebben,

“de meest veronachtzaamde eis”. 73 Hieruit is op te maken dat argumenten naar zijn ervaring in cassatie het meest frequent schipbreuk lijden omdat ze niet of onvoldoende slaan op feiten die de eerdere rechter heeft vastgesteld of waarop eerder een beroep is gedaan.

Men vindt in het WODC-onderzoek K 14 een aantal kenmerken van alle gewone strafzaken gezamenlijk beschreven, zoals wie de verzoeker tot cassatie is, of en zo ja, wie de indiener van de cassatiemiddelen74 was, het aantal in de beslissing van de Hoge Raad behandelde onderwerpen (“kwesties”) en de beslissing in cassatie. Verder de meest vóórkomende kwesties in cassatie en de beslissing als per zaak maar één

kwestie in het geding was, de overeenstemming tussen de conclusie75 en de beslissing, en de beslissingsformatie. Uit het onderzoeksverslag is niet de herkomst op te maken, van de “in cassatie behandelde kwesties”76. In het bijzonder welke kwesties de

verzoeker(s) tot cassatie via middelen hebben voorgelegd, welke kwesties de

cassatierechter ambtshalve heeft benoemd en behandeld (al dan niet besproken in de conclusie van de advocaat-generaal), dan wel een mix van deze twee opties.

Het onderzoek van Fokkens maakt helder, dat belangrijke nieuwe rechtsvragen slechts in ongeveer dertig van de honderd zestig zaken77 aan de orde waren, terwijl het in die gevallen dan meestal ambtshalve tot cassatie kwam.78 Verband tussen cassatie en eventueel ingediende middelen is, waar het volgens Fokkens belangrijke nieuwe rechtsvragen betreft, niet aangetoond. Niet vast staat bij het overzicht van Fokkens’

onderzoeksresultaten van de ambtshalve cassatiegevallen waarin middelen zijn

ingediend, of en zo ja in hoeverre verzoekers in die zaken een middel hebben ingediend

72 Snijders 1978, p. 5.

73 Van Dorst 2004, p. 86.

74 Zie voor het begrip “cassatiemiddel” eerder 2.8 De vorm van argumenten.

75 Zie voor het begrip “conclusie” eerder 2.2 De conclusie (advies aan de Hoge Raad).

76 WODC-rapport K14 1991, p. 16 e.v.

77 D.w.z. ruim 18 procent van de cassatiegevallen.

78 in totaal in 70 zaken, – in het bijzonder bij overtredingen – in de betreffende onderzoeksperiode.

onderzoek naar cassatie in civiele

zaken 1970-1974

(21)

dat zich toespitste op de beslissende cassatiegronden. Ook is niet bekend of er een verband bestaat tussen het aantal voorgelegde kwesties en de mate waarin de Hoge Raad ambtshalve – al dan niet mede naar aanleiding van een of meer van die kwesties – tot cassatie besloot.

Men kan uit Pinckaers’ onderzoek een verband afleiden tussen de afloop van het cassatieberoep en de via middelen voorgelegde argumenten – Pinckaers spreekt over

“klachten en even zovele rechtsvragen“. In de onderzochte zaken was verwerping van het cassatieberoep de uitkomst.

Wat betreft de typologie van de onderzochte klachten, afgedaan via artikel 101a RO, brengt Pinckaers eerst een inhoudelijke ordening aan79 die in grote lijnen het eerder genoemde formele beslissingsschema volgt dat in de artikelen 348 en 350 van het WvSv is opgenomen (zie par. 2.2.7.4.). Later volgt ordening naar het aantal malen dat de Hoge Raad de onderzochte klachten al in eerdere uitspraken heeft beantwoord80 Verdere (statistische) bewerking van deze resultaten heeft in zijn onderzoek niet plaatsgevonden.

In het genoemde WODC-onderzoek van 1991 toetsten de onderzoekers op basis van het onderzochte materiaal het “intuïtieve vermoeden” of er een verband bestond tussen het aantal voorgelegde kwesties en de kans op vernietiging van een (bestreden) arrest. De onderzoekers constateerden dat: “(...) Naarmate er meer kwesties in cassatie

behandeld worden, (...) de kans op verwerping van het beroep gestaag toe (neemt). De hoogste kans op vernietiging van een arrest hebben de zaken waarin slechts één kwestie besproken wordt. (...)”81. In tabel 13 op p. 18 van het onderzoeksrapport is een overzicht opgenomen van de volgens het onderzoek meest voorkomende kwesties in cassatie, in die zaken waarin slechts één kwestie in het geding was.

Uit het WODC-rapport is af te leiden dat in cassatie de strategie van het produceren van zoveel mogelijk kwesties de minst slimme aanpak is.

Sprekend over cassatieberoepen van het Openbaar Ministerie wijst Van Dorst erop “(...) dat de kans op een duidelijke uitspraak van de Hoge Raad over een omstreden kwestie wordt vergroot indien het beroep zich daartoe beperkt; klachten over bijzaken bergen namelijk het gevaar in zich dat de Hoge Raad aan de wezenlijke vraag niet toekomt.

(...)”82.

3.1.3.2. De advocaat in cassatie

Een beeld van de advocaat is in het cijfermateriaal uit de genoemde onderzoeken niet terug te vinden. Over deze figuur ontbreken onderzoeksgegevens dus integraal.

Pinckaers beveelt in 1997 aan het slot van zijn samenvatting wel de verplichte bijstand aan van een gespecialiseerde cassatieadvocaat en het indienen van een schriftuur met cassatiemiddelen, zoals dat ook voor civiele zaken geldt, onder het motto: “Dat spaart de Hoge Raad niet alleen werk, maar verhoogt ook de rechtsbescherming. (...)”83. In de jaren vóór 1997 is de rol van de cassatieadvocatuur in strafzaken voorwerp van bespreking geweest in de commissie Werkbelasting Strafkamer Hoge Raad. Vooral in de paragrafen 6 en 10 van haar rapport komt de in strafcassatiezaken gespecialiseerde

79 Pinckaers 1997, p. 73 e.v.

80 Pinckaers 1997, p. 205 e.v.

81 WODC K14 1991, p. 16.

82 Van Dorst 2004, p. 115.

83 Pinckaers 1997, p. 228.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

EEN EVALUATIEONDERZOEK ONDER GESCHEIDEN BURGERS NAAR DE RECHTERLIJKE ALIMENTATIENORMEN, GELDEND TOT APRIL 2013 KENNISCENTRUM MAATSCHAPPIJ EN RECHT.. LECTORAAT

Een (kleinschalig) onderzoek onder op zichzelf wonende mensen met chro- nisch psychiatrische problematiek of een verstandelijke beperking laat een- zelfde beeld zien: het

veroordeling voor een poging tot invoer in Nederland omdat het niet zonder meer is te begrijpen dat het rijden naar Roemenië of Hongarije om heroïne op te halen naar zijn

Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof, dat is uitgegaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan en dat de bewezenverklaarde bijdragen van de verdachte aan

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie