• No results found

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1 · dbnl"

Copied!
289
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Willem Paap

bron

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1. W. Versluys, Amsterdam 1896

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/paap002jean02_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

(2)

[Vooraf]

Hij zit op zijn troon; hij ligt vadzig met het dikke lijf op zijn troon, de jodenbaron. De korte beenen onder het kwabberig lijf over elkaar, ligt hij in zijn troon, de dollarbaron, en blaast den rook van een havanna vorsten en priesters in 't gelaat, die deemoedig buigen, buigend vleien om wat dollars, aanbiedend woekerrente en vorstengunst.

De jodenbaron geeft geen asem vandaag, geeft geen stinkenden asem vandaag, of de hooge bedelaars moeten geven tien procent en moeten hem maken ‘brinz’.

Met rouw omsluieren zij 't gemoed, en, lachende het gelaat, geven zij tien procent en maken hem prins.

Hoog uit boven het luid geroep in het oud Europa, geroep van honger en van

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(3)

dood; hoog uit boven het De Profundis, dat ruischt in 't stervensuur der eeuw, schalmeit de kreet: de jood, de jood! Want wat de negentiende eeuw, de dollareeuw, voor vuilst heeft gebaard, het is, 't zij jood geboren dan of jood van ziel, de

dollarbaron, voor wiens bij hausse en baisse geschacherd geld vorsten en priesters en volkeren buigen.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(4)

I

Zwaar de gordijnen neer, als was er een doode binnen, rijst van de straat de vierkant-groote huizing van Collette. In zwaren eenvoud omstreeks 1620 gebouwd;

eerwaardig representant van breed gebarende tijden - totdat Collette haar met mortel bekalkte; guirlandes boven de ramen, twee kalken zeemeerminnen boven de poorthooge deur - schijnt thans een kloosterstilte besloten in haar wit, gesloten gewaad.

In het bekranst paleis, door zeeschuimers eens bewoond, die met musket en enterbijl hun rijkdom gaarden; door regenten, befaamd om hun gespierde

onbeschoftheid aan vreemde hoven; door magistraten, eerwaardig in de eerlijkheid van een kinderlijk rechtsgeleerd geknutsel, huist thans Collette, Aäron Collette, bijeen harkend op zijn

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(5)

kantoorstoel het geld van arm en rijk, Alex Collette, wiens faam van rijkdom en weldadigheid en talent in krant bij krant fladdert over het starende land.

In 1850, twintig jaar oud, klerk op een effecten-kantoor, was Collette een in een zwartharig hoofd diklippig mannetje; gespierd, vierkant de handen, handen waarmee je het lot om de ooren slaat; oogen door zware wimpers klein loerend naar een prooi in de wildernis der maatschappij. Hij droomde toen zijn glorie- en

rijks-daalder-droomen in het huis zijns vaders, een oud, leunend huisje op het Markenplein. De vader had een ‘handel’ gehad, een kelder-magazijn, waar, als de inbreker schuifelt door de schaduwen van den nacht, mannen binnen-donkerden, met gefluister door den ouden Collette ontvangen. Maar toen deze, van ouderdom knokig al, door den Officier van Justitie op den drempel van het tuchthuis was gebracht, had Aäron, in het vroege besef zijner lijfspreuk: Eert het Wetboek! hem bewogen den ‘handel’ te wisselen met het voor

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(6)

woeker leenen van geld aan de kramers der jodenbuurten, der Uilenburger- en Batavierstraat.

De droomen naar roem en geld, zij wrokten in het gemoed van den jongen Collette:

de rafelende jas van zijn strompelenden vader, glad de mouwen van de tafel waaraan hij zijn klanten ontving, verhaalde een armoed, waaruit geen droomen kunnen redden. Maar toen in '55 bij zijn dood - de moeder was reeds vroeger gestorven - in stof van gaten een dertig duizend gulden werd gevonden, kwam er grond onder de kinderlijke wolken-kasteelen van rijk, lawaaierig aanzien. Roem en geld: want wilde de droomer geld, veel geld, het was niet om den rijkdom alleen; 't was vooral om de glorie. Om een geldjacht in 't groot te beginnen evenwel, kon hij niet blijven leven als tot nu; was den ouden Collette des gierigaards penningen-winst een vreugde geweest, híj behoorde tot hen, die met royaal gebaar het kleine ter zijde schuiven, opdat het oog rustig staren kan op groote slagen. Hij verhuisde uit den

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(7)

Jodenhoek, noemde zich voortaan Alex, huurde royaal gemeubileerde kamers bij een christen, liet bij den duursten tailleur modische kleeren maken, droeg linnen van Ducaju, kleurige dassen van Colb, vingerringen en manchette-knoopen van Henri Beaume. En als alle denkers en droomers, die op het helle hoogland van hun denken hel hun eigen gedachten zien, en niet achten de dingen rondom; als allen die, taai van wil, op jaren-verre plannen staren, doolde hij in die dagen uren in de volle straten der stad, ziende alleen de gedroomde histories zijner verbeelding.

Geld, veel geld, hoe god-ter-wereld aan stapels geld te komen! Wel was zijn naam niet onbekend meer. Op de beurs om zijn slimheid geprezen, had hij bovendien door dagblad-artikelen over politiek, met de weinige nieuwerigheid die in '55, toen niemand in Nederland vloekte, geavanceerdheid was, de vermaardheid van een talentvol politikus van morgen. Eenige jaren vroeger toch lid van een

vrijmetselaarsloge geworden, metselde hij daar sedert paleizen

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(8)

van frazes, ‘bouwstukken’ van de ‘K∴K∴’, de ‘Koninklijke Kunst’; zóo gevormd vulde hij zijn artikelen met den tropischen groei van woorden, de rommelende

katheder-geluiden, die voor de schare talent vervangen.

Maar geld, veel geld. Op een dag aan zijn avondtoilet bezig om naar den

schouwburg te gaan en ‘vrienden’ te zoeken - want sedert den dood van zijn vader zocht hij voorname connecties - werd bij hem aangediend Ludwig Hühner, redacteur van De voorzichtige Geldbelegger. En Collette herkende den man, die kort te voren om schulden van de beurs was gedrongen. Hühner toch, met het visioen van rijk te worden uit Duitschland gekomen, het geld der boeren naastend door in zijn krant en in brieven op door lezers gevraagde inlichtingen prullen aan te bevelen, ze laag te koopen en te leveren tegen hoogen koers, was te ongeduldig om met reeds groote winst tevreden te zijn, speculeerde ook zelf en verloor weer zijn geld. Wachtte Collette kalm, redeneerend het toeval, dat

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(9)

hij, als 't moest, zou dwingen te komen, bij Hühner was de hartstocht naar geld een damp, die het hoofd doorwolkte, koortste de grootheidsdrang tot krankheid aan: - het genie wacht en waakt, pygmeën spurten.

Hühner, arm-bescheiden, verzocht m'nheer Collette of hij eenige inkoopen voor hem wilde doen. Collette had geen bezwaar, maar, Hühner zou begrijpen waaróm, het moest een geheim blijven. Toen Hühner, als stakker gevoelig voor de makkelijke ontvangst, een volgende order bracht, vroeg Collette, argeloos weg, hoe 't ging met het weekblad tegenwoordig.

Och, de krant gaf heel weinig op 't moment; een paar orders zoo nu en dan, zooals m'nheer Collette zag, maar wat was dáaraan te verdienen? Geen kruiersloon. Als zich iemand met hem associeeren wilde om in een bepaald fonds te werken, ja, dan was zijn krant een tooverstaf om goud mee te slaan uit den vrekkigsten stommeling; dan moest de krant weer als vroeger gratis als een gouden regen van goeden

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(10)

raad over de boeren worden uitgestrooid; dan.... 't was om te huilen dat hij geen geld had. Want, zei Hühner, ik kan geld maken, ik. Jullie bent allemaal stumpers bij mij. Maar een vrouw en kinderen en geen cent in huis; doe dan maar zaken.

Collette zei óok, dat het zonder geld niet mogelijk was zaken te doen; hij praatte voort, kalm; maakte den ander nog zenuwachtiger dan hij al was; leidde het gesprek naar hij wilde; liet zich nederig verzoeken, of híj niet de compagnon zou willen zijn.

Hij maakte een berekening: zooveel voor in te koopen fondsen, zooveel voor de krant, zooveel voor Hühner om een paar maanden te leven; hij waagde, tegen groote kansen dat er enorm zou worden gewonnen, een tien duizend gulden.

- Aangenomen, zei Collette. Maar u begrijpt: niemand mag er van hooren. En daarom doen we nu zóo: ik vestig mij als commissionnair en koop fondsen op; voor 't oog van de wereld hebben we niets met elkaar te maken; ú redigeert de krant en bent verantwoordelijk voor de inhoud;

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(11)

ú ontvangt de orders en de brieven van 't publiek en beantwoordt ze; ik ontvang alleen orders van u en open alleen met u een rekening. De winst deelen we, en ik geef nu een voorschot voor de krant en voor uw onderhoud in den eersten tijd.

Koortsig van ijver om terrein te herwinnen, deed Hühner zorgelijk geredigeerde nummers van zijn blad verspreiden. Spraken zijn eerste artikelen over onverschillige fondsen, na 'n drie maand schreef hij een entrefilet, waarin gunstige geruchten over de Opeka's werden gemeld, het fonds door Collette inmiddels te Londen opgekocht.

Een paar weken later verzon hij een verslag over de Opeka's over 't verloopen jaar, met den raad aan wie zijn geld wilde doen groeien als het gras in de tropen, Opeka's te nemen. Zoo begon een doldrieste zakkenrollers-aanslag op de beurzen der boeren; telegrammen van niet bestaande correspondenten; rapporten van fictieve deskundigen, door de redactie uitgezonden om den kleinen geldbelegger met de stukken in de hand voor leugens te kunnen

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(12)

waarschuwen; talentvol geschreven artikelen van op hun geluid sonoor gedragen zinnen. En bij de Opeka's kwamen de Manga's en de Ori's en de Tuleo's.

Hoog, voornaam schreed Hühner door de straten. Maar de koorts der klopjacht, brandend zijn hoofd en tintelend zijn handen, vrat aan zijn weekig gestel, en toen na een jaar de klachtbrieven kwamen van bedrogen boeren, smeekende,

verwenschende, dreigende brieven; toen ze kwamen twee, drie, tien per dag, kwam een angst aanvaren in die hooge, duitsche gestalte. Grooter werd de angst en hooger werd de hoogheid waarin hij haar verborg, en toen de campagne 'n twee jaar geduurd had, kwam hij rood van opwinding op Collette's kantoor, zei dat hij een kasteel wilde laten bouwen, eischte rekening en verantwoording en zijn geld. Want op verzoek van hem en zijn vrouw was zijn aandeel in de winst, opdat hij 't niet door speculatie weer verliezen zou, door Collette bewaard.

Collette raadde, zijn geld niet weg te

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(13)

smijten. Maar Hühner insinueerde dat Collette zíjn geld had en eischte, en Collette, beleedigd, gaf honderd twintig duizend gulden in goede fondsen.

Nee, nee, die dingen niet; Opeka's wilde hij hebben.

- Opeka's? En tegen wat koers wil je die prullen dan hebben? Er is immers niets meer in te doen.

- Prullen? Dát prullen? Heb je m'n krant dan niet gelezen. Geef me Opeka's; tegen tachtig procent; over twee jaar staan ze vijf honderd.

Collette, schouderophalend, gaf vijftig duizend in Opeka's, zei dat hij niet meer had.

- Je bedondert me; je hebt ze wel. Maar geef me voor 't restant dan maar Manga's en Ori's en Tuleo's; vooral Tuleo's; die komen op duizend. Ik weet het; jullie weet van niemendal.

Collette betaalde met scheurpapier.

Strak keek Hühner naar het dossier van zijn rijkdom, en nadat Collette een décharge had geschreven, greep hij een pen en teekende groot van letter: Ludwig

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(14)

Graaf Hühner. De stumper was gek.

- Nee, nee, zei Collette, dat zou lijken of je op je adel wilt bluffen; op zoo'n papier schrijf je Ludwig Hühner, zonder meer.

Nu, dat vond hij óok goed.

Met haastige pen schreef Collette een nieuwe, twee maanden geantidateerde décharge; de krankzinnige teekende Ludwig Hühner. Den volgenden dag ontving hem de krankzinnigen-cel, waar hij een half jaar later overleed.

Collette had veine: gelijk zijn vader op tijd was gegaan, ging nu ook Hühner op het goede moment. Was de relatie bij langeren duur op het voorhoofd van zijn koopmansleven een brandmerk geworden, het brandmerk van hem, die vuile zaken niet alleen doet, maar van wien het gezegd wordt; nu kon hij dien tijd van schande als een nachtlijke kar vol onreins ongezien brengen op de vuilnisbelt van 's

menschdoms verleden. Een bezoek der weduwe, die hij, meewarig het droefenisvolle geval besprekend, meewarig op de décharge

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(15)

wees - altijd was Hühner zoo geweest, niet waar, hij wílde speculeeren - en Collette was gekwiteerd.

Nu drie ton rijk, aan de beurs gezien als een solied kantoor, in loge en vereeniging als een jonge man bekend naar wien, wanneer hij zijn woorden oreerde, de zaal omkeek, nam hij uit behoefte aan lawaaierig genoemd worden een juweelig mooie, opsprakerige actrice tot maintenée, haar beprijkend met diamanten, haar toonend in café's. Wel had de amourette een niet ridderlijk verloop; een lange

circus-hoogeschoolrijder, een fransche markies, verleidde de jongfer; zond Collette, die 't verteld had aan zijn vrouw, zijn getuigen; Collette, niet van pistolen houdend, vluchtte, kwam na een maand terug in de meening dat de jockey Amsterdam had verlaten, en de markies gaf hem niet het beloofde pak slaag om de fideele gulheid, waarmee Collette hem ‘een lapje van duizend’ leende.

Maar iemand met den wil van Collette, in wiens kop mokerde het idée fixe, een

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(16)

onbekend record te slaan in het parvenieeren, dwingt nietige feiten tot

levenbeheerschende zaken. Door die geschiedenis kwam hij in relatie met Mozes Ezechiel Morpurgo, tot huilens verliefd op de vrouw van den rossenbedwinger, kunstrijderes aan het circus, die hem, als hij amoreus begon te doen, met een eventjeslachen dreigde met de zweep, maar met gratie zijn diamanten accepteerde, en door den markies naar den lommerd liet brengen. Mozes Ezechiel Morpurgo, zich noemende en schrijvende Maurits E. Morpurgo, was millionnair, en, wat Collette vooral ook interesseerde, werd ontvangen in goede kringen; sedert meer dan een eeuw hadden veel Morpurgo's met roem den juridischen walm laten schijnen over recht en onrecht, werd er geen commissie tot het ontwerpen van wetten benoemd of een Morpurgo was er bij; zijn oom was hoogleeraar in de rechten te Leiden; zijn vader was president van een gerechtshof geweest. Hijzelf had talent en wil om te studeeren gemist, was alleen om een em-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(17)

plooi te hebben commissionnair in effekten. In zijn kantoor lag het stof der stilte op de bureaus; hij wandelde alleen naar de beurs om een paar uur van den dag met kijken te vullen en zelf, soms grof, te speculeeren.

Er zijn menschen, die, eenmaal in je nabijheid gedrongen, niet van je af zijn te beleedigen; nauw heb je de handen gewasschen van hun handdruk, die je ná voelt, of ze zijn er weer en geven je de hand. Tot die menschen behoorde Collette. Hij haakte zich vast aan Morpurgo, ging met hem naar de beurs en naar bordeelen, naar het café en naar het theater, met het dubbele gevolg, dat ze na een jaar compagnons werden, en Collette door Morpurgo's hulp in diens kringen begon ontvangen te worden.

Door de persoonlijkheid van Collette trad het huis Collette & Morpurgo met de vastheid van gebaren op, waarmee de talentvolle, van de toekomst zekere jonge man optreedt in zijn kring. Volgens de bij de oprichting verspreide circulaire waren

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(18)

ze niet alleen commissionnairs in effecten, maar tevens, door Morpurgo's rijkdom, bankiers. De grijpende schrokkigheid, waarmee Collette sedert aan den beursdisch aanlag, steeds weer volgedragen door den onnoozelen middenstand, magnetiseerde over op Morpurgo: weldra waren beiden overal te vinden, waar een dollar te naasten was. Wat Hühner met wollen handschoenen had gedaan, deden zij met glacé's:

Collette zorgde, dat ze aandeelen kregen in bij het publiek fatsoenlijk gerenommeerde bladen; dat de hoofdredacteur, als hij in geldverlegenheid was, op kiesche wijze wat onderstand ontving, en dat aldus de rubriek effecten entrefilets van hen opnam, natuurlijk als afkomstig van de redactie.

Was Collette voor de slachtoffers van zijn effecten-manoeuvreeringen, voor hen die tegen goeden waarborg rekeningen-courant bij hem hadden geopend of prolongaties gesloten, hard als steen - wat hij spoedig begon te bedekken door de classieke mededeeling, dat hij tot zijn spijt niets voor hen doen kon, want dat die afdeeling zijn

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(19)

compagnon regardeerde - dit belette niet dat hij nu, naast politiek en vrijmetselarij, in zijn vrije uren de weldadigheid ging beoefenen. Zelf opgegroeid in de buurten, waar de ellende door de huizen waart als een stank van vuilnis, had de vreugdlooze jeugd, die nu en dan opspookte in zijn herinnering, hem de vraag van den arme doen verstaan. Maar zijn ijdelheid zag, dat een gulden den arme gegeven zich omzet in straten-glorie. Sinds gaf geen acteur of actrice, al was het hondje van Jan Klaassen hun meerdere als artist, een benefiet-voorstelling, of Collette stond boven op de lijst; sinds zag men geen commissie om hulp te verleenen aan blinde christenen of oude joden, aan doove protestanten of kreupele roomschen, of Collette's grof gezicht was er bij; sinds kwam geen bandiet voor de rechtbank, of Collette had hem geholpen. Zoo werd hij en bleef hij de philantropische clown, wiens roem hij inde als politieke pias. Want hij smeet zijn geld niet weg, hij belegde 't: nooit stond een geniale stakker, de dank-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(20)

baarheid in 't gemoed, op Collette's arduinen bordes.

Maar al tooiden politiek en weldadigheid zijn zegekar met het groen van den krantenroem, zij openen in Amsterdam niet de deuren der salons. En al werd hij ter wille van Morpurgo in eenige familiën bij meer officiëele gelegenheden gerecipieerd, hij voelde dat koude oogen er naar hem keken als naar een onhuislijken vreemde, en dat hij den naam van een eigenerfde uit dien kring aan den zijnen zou moeten verbinden, wilde hij er niet enkel geduld worden. Collette sprak met Morpurgo over zijn plan om te trouwen met een christin; geld hoefde zij niet te hebben maar geliëerd moest ze zijn met de oud-amsterdamsche familiën.

Freule Louise Boudaen behoorde tot een oude familie, bij den groei der steden in de zeventiende eeuw uit het geldersche naar Amsterdam gekomen. De Boudaens waren rijk geweest, maar de fransche revolutie had hun rijkdom gemaaid. Louise's vader had maar een klein vermogen, leefde

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(21)

overigens van de weinige inkomsten eener rechterlijke betrekking, stil-bescheiden.

Zijn zoon André, officier bij de cavalerie, verteerde in een wilde jeugd behalve zijn eigen kapitaaltje het weinige geld van zijn jongere zuster. Louise, toen drie en twintig jaar, werd in huis genomen door een oude vriendin van haar moeder, mevrouw de douarière van Teylingen, een rijke, bejaarde dame. Zij heette logée.

Louise Boudaen was zacht-schoon als een bloem met stille kleuren. Het blank der oogen ongerept van hartstocht, ruim de oogen rein-open, de trekken teer wegvloeiend zonder grenzen, was ze als de maagden, waarnaar de schilder, vroom, penseelde in vroeger eeuw de moeder Gods. O, dat gelaat, dat teer-bleeke gelaat!

Voor wie 't eens had gezien, gezien met vromen zin, was 't weer aanschouwen een kerkgang naar het goede.

Morpurgo sprak over haar met Collette: wel was zij een weinig bleek maar niet leelijk, en daar zij geen geld had, zei Morpurgo, zou het zaakje wel lukken.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(22)

Collette maakte haar het hof, verschalkte haar lieve onnoozelheid met praal van woorden, zoodat zij eerbied kreeg voor zijn talent en kennis; bij gebrek aan lief gevoel verzon hij galante attenties, door haar, die enkel waarheid was, voor hartelijkheid gehouden, en in haar teere gemoedelijkheid niet lettend op het uiterlijk, gaf zij toestemming aan den krachtigen, hartelijken man dien zij in hem zag.

Ongezien krioelen in een groote stad, als in het stof en vuil van een zwarte fabriek zonder grenzen, op en door en over elkaar de belangen der bewoners onder den naam van ‘zaken’. Een drom advocaten, notarissen, makelaars, financiers staat op met den dageraad en rust niet voor den nacht, hard werkend, om de fabriek van vuilnis in gang te houden. Met éen preoccupatie, ‘zaken’ te bemachtigen, vechten ze éen tegen allen. Zij hijgen naar een stonde rust, zooals een ander verlangt naar een vreemd, heel vreemd genot. Het wetboek is hun bijbel, niet in de gevangenis te komen hun eenig fatsoen. Zij zijn echt-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(23)

genoot noch vader; wat hun rest van de liefelijke zinnelijkheid der natuur, voldoen ze in jonge jaren met betaalde amantes (hun vrouw vraagt liefde en daarvoor is hart noodig), op ouder leeftijd met vuile plaatjes. Hun vrouw is hun eerste dienstmaagd;

hun kinderen zijn hun niemendal.

Collette was de prins der zaken-brouwers. Toen hij weldra met knorrig gezicht aan het diner kwam, zwijgend lunchte en kranten lezend ontbeet, had zijn vrouw eenige malen gevraagd of er iets was. Kort was het antwoord:

- Stil, stil; ik heb zaken in 't hoofd.

- Kan je me daar niet iets van vertellen?

- Van zaken heeft een vrouw geen verstand.

Zij zag de tegenstelling tusschen zijn zwijgen bij haar, drukkend als een domper op de gesprekken, en zijn luidruchtigheid in het publiek, en schreiend beschuldigde zij zich, dat zij te dom was voor dien grooten man. Sprak niet ieder van hem als van een man, zooals er éen op een

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(24)

eeuw geboren wordt, een landswonder van vernuft en goedheid. Waarom anders was hij barsch jegens haar, dan omdat zij niet de rechte vrouw voor hem was? Hij had haar vóor het huwelijk moeten gelooven: toen had zij hem gezegd, dat zij veel te eenvoudig was voor zulk een man. Maar hij had haar geantwoord in mooie, lange brieven, dat de man er was voor de forschheid der daad en dat de vrouw de stille liefdezuster was zijner ziel; dat lief te hebben niet bestond in samen-werken maar in samen-gevoelen; dat liefde niet geboren werd uit het koele verstand, maar als een vrome bloem ontsproot aan het warme gemoed.

O, zeker, 't moest háar schuld zijn: eerst immers was hij voor haar zoo lief geweest, wel een half jaar lang. Maar sedert was hij als een vreemde voor haar geworden.

Vaak zag ze klein-bangelijk naar hem, wanneer hij zwijgend zijn krant las, wilde hem wel om den hals vliegen, de gedachten bezien in dat talentvol hoofd, om te weten de dingen waaraan hij dacht, met hem te

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(25)

spreken over wat hij dacht. Maar vreemder werd die man voor haar en vreemder;

't was of hij wegweek, meer, steeds meer. Eindelijk, toen ook dat eindigde, wat de vrouw het eenvoudigst zijn kan voor den man, begreep zij dat zij hem gansch verloren had.

Zóo kwam langzaam, langzaam aangrijzen de eenzaamheid. En dagen stierven geruischloos tot maanden, en maanden tot jaren, en wat er glansde aan zachtheid op haar vroom-blank gelaat, was voor haar kinderen, Jeanne en Adolph, opgroeiend als onder een gebed van liefde.

En hooger rees Collette, en luider rumoerde zijn faam door het land, en steeds meer zag men zijn kleine gestalte getabberd in woordenpraal, tot hij eindelijk vorst was.... vorst in de achterbuurten van den geest.

Sedert zijn huwelijk woonde hij op de Heerengracht, tot hij in 188.. de nieuwe woning op de Keizersgracht hoek Hertenpad kocht, een hoog, vierkant blok, vijf ramen breed op de gracht, waar de hoofd-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(26)

ingang was, een statige dubbele deur, gelijkvloers met de straat. Achter het gebouw een groote tuin met zwaar geboomte, van het Hertenpad, een straat tusschen Keizers- en Prinsengracht, gescheiden door een muur, waarin een deur voor de boden. Aan het eind van den tuin, met het front op het Hertenpad, een nieuw gebouw, het kantoor der firma Collette & Morpurgo; tegenover het front, aan den anderen kant der straat, naast andere stallingen de stal van Collette's equipage.

't Was, toen hij het kocht, een forsch gebouw, groot van lijn, eerwaardig in de zware muren, waarover twee eeuwen hun verweerende luchten hadden doen gaan.

Maar Collette wilde 't verfraaien: zíjn huis moest een der mooiste van Amsterdam zijn. Een architect maakte verf- en kalken beeldjes-plannen voor het huls, een tuinier teekeningen voor een nieuwen aanleg van den tuin. Mevrouw trachtte de verwoesting te verhinderen; den tuinier die, op order van Collette, honderden-jarige

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(27)

boomen wilde omhalen, een zwitsersch huisje wilde aanleggen en malligheden doen met een vijvertje, noemde ze een vandaal en zijn plan opzichtig. Dit woord had altijd nog-al invloed bij Collette: het keurig interieur zijner woning steeds hoorende roemen, had hij sedert lang, al zag hij zelf niet de gracieuse distinctie zijner salons, de gewoonte om als zijn vrouw een plan van hem opzichtig noemde, het op te geven zonder morren.

- Opzichtig! Je kunt gelijk hebben. Ik heb daar zoo geen oog voor. En die tuinman maakt me misschien wat wijs om geld aan me te verdienen. Zoo zijn die lui.

- Geloof me, Alex, de tuin moet blijven zooals-i is en 't huis ook. 't Is juist alles zoo mooi oud.

- In die dingen geef ik je altijd graag gelijk, dat weet je. Maar wat het huis betreft moet je je vergissen. 'k Heb juist om sekuur te zijn, het plan laten maken door een stadsarchitekt. Die man is stadsarchitekt geweest en alleen uitgeschejen, omdat-i rijk genoeg was.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(28)

Mevrouw leidde het zoetjes aan zoo, dat er aan den tuin en aan het inwendige van het huis niets veranderd zou worden; maar wat het uiterlijk, het bemorsen met witte kalk betrof....

- Nee, nee, zíjn huis moest er van buiten proper en helder uitzien. ‘Licht, Licht!’

sagte Goethe.

- Op zijn sterfbed, Alex.

- Nou ja, maar hij zei het dan toch maar.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(29)

II.

Achter aan het gebouw, gelijkvloers met den tuin, was in het midden der witheid van den muur de groote, bruine deur van den corridor, en aan den kant niet grenzend aan het Hertenpad, een tuinkamer, waar vóor de glazen-afdakking eener serre, groen van palmen. In den tuin paden van grint, grijs bepikkeld onder het licht, dat door hooge boomenkruinen drong. Naast de serre, tusschen den tuin van Collette en dien der Aertsen's, een oud staketsel, dat hoekte om den weinig diepen tuin der Aertsen's. In het gedeelte van Collette's tuin, dat achter den tuin van Aertsen lag, diep naar achteren onder groen van donker geboomte een tuinhuis, een houten gebouwtje, van voren open.

Een ochtend in mei 188.. ordende me-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(30)

vrouw Collette in de tuinkamer het ontbijt, gedruischloos in de door deur en ramen aanzwevende stilte. Slank nog voor haar vijftig jaar, toonde een even aandikking van de middel de wordende oude vrouw. Zilverig rose in de grijze dik wrongende haren, had het gelaat nu het goedmoedige der door tranenwaas lachende moeder, als zij, vreugdeloos zelf, vroolijk haar kinderen ziet. Toen de thee was gezet, op Collette's plaats de kranten gelegd, naast zijn bord de sigaar voor ná het ontbijt, ging zij, zacht van tred, door de van palmen groenende serre naar buiten in den zonnig frisch-groenen mei-morgen. In de stilte van den kloosterlijk omhuisden tuin, waarover heen, als een vreemd gerucht, hoog door kruinen van boomen de breede adem der levende stad, knerpte de stap harer voeten op het grint.

Zij ging langs het mossig-groen-verweerde staketsel, den hoek om der schutting, zag in het tuinhuis tegen oleanders en varens Frits Aertsen en Jeanne, zittend bij een tuintafel, cahiers in de hand, druk pratend,

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(31)

bewegend. Jeanne, begrijpend, kwam vlugjes tot haar, vragend wat moesje wilde zeggen.

Vlugjes kwam zij aan in den zonnigen morgen, jong, zóo als jong zijn zij, die in de parel-blauwe dagen der ruim twintig jaren het opdoemende leven als een woud nog zien van wilde vreugd. Luchtig kwam zij aan, haar armen, teer, donkerend in de crème-zij der doorschijnende blouse, in haar oogen de lichtjes der geestigheid, op haar wangen, om haar mond de lachende veegjes eener vroolijke ziel. Slank kwam zij aan, met, zonder coquet te zijn, een precieus gelijnde elegantie.

Een glans gleed, als een vlek zonneschijn tusschen schaduw van wolken, over het gelaat der moeder. Maar toen Jeanne genaderd was zei ze, zacht-droef:

- Kindje, ik wilde zeggen, kom van morgen niet aan 't ontbijt. Papa is de laatste dagen, ik weet niet waarom, zoo uit zijn humeur, dat ik maar liever alleen met hem ben. Is Adolph hier ook?

- Nee, maatje, die zal nog op z'n kamer zijn. Frits en ik waren al zoo vroeg van morgen.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(32)

- Wat doen jullie?

- We repeteeren onze rollen, u weet wel, uit het tooneelstuk van neef Herman, dat we op het feest zullen spelen.

- Dat feest, kind, dat feest! Als papa niet verandert, weet ik niet wat daarvan worden moet. Hoe lang is het nog?

- Morgen veertien dagen, maatje.

Jeanne ging terug naar het tuinhuis, waar zij en Frits Aertsen, in de frissche warmte van den morgen, die van den tusschen huizenmuren hoog blauwenden hemel door Himopranken en boomtoppen zijn zonneplekken naar binnen wierp, hun rollen leerden uit een tooneelstuk, een lever de rideau van Herman Boudaen, de dertigjarige zoon van mevrouw Collette's broer. 't Zou worden opgevoerd op het vijf-en-twintig-jarig huwelijksfeest van Collette, een feest, dat volgens zijn plannen, Amsterdam groot-oogend zou doen staren.

- Ik leer het nooit, zei Frits. Hoe jíj dat zoo goed doet, begrijp ik niet.

- 't Is toch niet moeilijk. Maar als jij wat zegt, vertrek je geen spier van je ge-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(33)

zicht. Daar zoo pas moest je nu zeggen: Kijk eens, hoe aardig! en dan brom je dat door je neus, zoo maar voor je heen. Als iemand zegt: Kijk eens, hoe aardig! dan is er toch iets op z'n gezicht, waaruit blijkt dat hij iets aardig vindt.

Maar Frits vond, dat zoo'n stijve kerel als hij er maar mal zou uitzien, als hij een kijk-eens-hoe-aardig-gezicht zou trachten te zetten. In elk geval voor vandaag zou hij den boel maar oprommelen: hij moest aan de rechtbank wezen. Met een: tot morgen, gaf hij Jeanne de hand, ging heen door een deur in het staketsel tusschen de tuinen.

Nadat mevrouw Collette Adolph, die nog op zijn kamer was, daar het ontbijt had gebracht - hij moest om half tien op het kantoor der firma zijn - en ze naar de tuinkamer terug was gegaan, kwam daar ook Collette. Zwijgend nam hij plaats, de oogen starend, de gegroefde, wit schil ferende handen nerveus rillend tegen het witte laken der tafel, op het gelaat, met groezelingen onder de oogen, de hangerige sufheid van het intellect, dat bij arbeid of

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(34)

kommer heel het lichaam loom en droef gezwoegd heeft. Toen een weinig warme thee hem, heel even zichtbaar, een weinig dieper deed ademen, zei mevrouw, zacht:

- Alex, je hebt een groot verdriet; zou je mij daar een weinig van willen vertellen?

Sedert lang ben ik niet meer voor je, wat ik zoo graag wilde wezen; maar ik heb altijd achting voor je gehad, en als ik je zoo zie, dan komt alles weer op wat ik voor je voelde. O toe, Alex! Van nacht, je dacht natuurlijk dat ik sliep, maar ik was wakker;

ik heb al drie nachten niet geslapen, al lig ik daar zoo stil; van nacht ben je op gaan zitten in je bed en je hebt geschreid. O toe, zeg me wat je hebt; het moet

verschrikkelijk wezen, maar als je 't mij zegt, weten we 't immers met ons beiden.

Dat is toch liever.

Collette zat een wijl, de elleboog op de tafel, zijn zakdoek voor de oogen drukkend;

toen:

- Vrouw, hou je mond; je ziet, je maakt me zenuwachtig. Ik wil er zoo niet uitzien.

Verdomd, ik wil niet.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(35)

- Alex, toe....

- Hou je mond, zeg ik; je maakt me razend. Nee, huil niet. 't Is jou schuld niet.

Licht beefde de hand, waarmee hij een krant nam, met een hoofdschokking zijn gelaat verstrakkend tot wat onverschilligheid. Hij keek vaag zonder te zien, tot de zwarte letters ‘Vergadering der maatschappij Ten Algemeenen Nutte’ van uit de krant opschoten in zijn gedachten. Soezerig las hij het verslag; hij had daar gisteren gesproken; zijn rede stond in de krant; ‘toejuiching’ stond er tusschen haakjes op twee plaatsen en aan 't slot: ‘langdurige toejuiching’. Hij had gesproken over den werkman, het lot van den werkman. En er stond vermeld, dat hij met een

rechtsgeleerde, een jood, en een musicus, een belg, benoemd was tot een

commissie, met opdracht de beste middelen te beramen om een nieuw nederlandsch volkslied te krijgen, en dat op de volgende jaarvergadering de twee joden en de belg rapport zouden uitbrengen. Hij richtte zich op; schokte

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(36)

zijn rug recht; dronk in gulzige slokken nog een kop thee; trachtte in een op- en neerknipping van voorhoofd en wenkbrauwen weg te vagen wat daar achter drukte;

toen, met fermen tred voor zijn ruim vijftig jaar, klein, vierkant, grijzend het haar, ging hij den tuin door naar zijn kantoor.

In het nieuwe rood-steenen gebouw aan het Hertenpad, op het helle muren-rood geel de klinker-boog boven de ramen, het gebouw, dat Collette uit den tuin door een achterdeur binnenging, zaten in twee benedenvertrekken een vijftiental klerken aan bureaus. Collette, de trap op naar de eerste verdieping, ging de voorkamer binnen, waar Morpurgo, nog zwart de bakkebaarden, bij een tafel brieven en wissels teekende.

- Hoe lang zei je gister, vroeg Collette, dat we 't nog kunnen houden?

- Nog 'n dag of acht. Als er voor die tijd niet wat gebeurt, is 't mis.

- M'n god, hoe kan je daar zoo kalm over praten. Ik weet niet wat ik doe. M'n kop loopt me om.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(37)

- Da's juist verkeerd; ik heb je 't al 'n paar maal gezegd. Wat mij betreft, 'k geloof er niets van, dat het mis gaat. Ik kan me niet voorstellen, dat jij er niet wat op verzint.

Je hebt goddorie voor de moeilijkste dingen altijd raad geweten. 'k Heb nog altijd de convictie, dat je wel wat bedenkt.

- Maar wát? In godsnaam wát?

- Ja, ik weet het niet. Maar hoor eens, Collette, ik zie dat je allemachtig beroerd bent; blijf nou niet op 't kantoor zitten suffen, ga wat wandelen; dat maakt je een beetje kalm en dan kan je beter nadenken.

- Loopt alles nog goed?

- O, ja, de eerste dagen is er geen gevaar. En maak je niet ongerust over 't kantoor;

ik zorg voor alles; dat weet je wel.

- Nu, 't is goed; ik ga er wat uit. Maar ik kom van middag op de beurs. Daar wil ik niet wegblijven. Laat even bij me thuis zeggen, dat ik niet kom koffiedrinken.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(38)

Collette ging de trap af, woelde in den gang, om zijn gelaat te verbergen voor de klerken, met de hand in den borstzak, het hoofd naar beneden. Haastig liep hij het Hertenpad af om weg te komen uit de eerbiedige groeten der koetsiers en

stalknechts, die in lange blauw-linnen jassen de wielen hunner rijtuigen beplasten met water. O, god, o, god, hoe was 't bestaanbaar, dat zwarte ongeluk, dat somberde in zijn hoofd, hem schuw maakte voor de menschen? Hoe had hij zoo ezelsdom kunnen wezen, die Goldschmidt te vertrouwen! Hij, de schranderste kop van de beurs, hoe had hij zich laten beetnemen, toen stommelingen om hem heen al niet meer met Goldschmidt te maken wilden hebben? Plotseling, op de Prinsengracht, schrikte hij terzij voor een rijwiel, dat met een vroolijk getinkel van de bel

voorbijsnorde in den vroolijk doorblauwden, zonnigen morgen. Satan, wat waren al die menschen blij, die voorbijkwamen. Terwijl in hém als een doode daar wandelde.

Wat zei die Jesseroen ook weer drie maanden

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(39)

geleden? 't Was in de Kalverstraat; Collette, voorbijkomende, bleef staan, want aan den overkant werd een zwarte kist uitgedragen naar een doodewagen; daar was van Gelder in, in die kist; Collette kende hem heel goed, hij had er altijd zijn dassen en strikken gekocht, want van Gelder had een modewinkel; hij was driemaal failliet geweest de arme kerel, maar door zijn babbelen bij de crediteuren driemaal gehomologeerd, en na zijn derde homologatie, arm als Job, aan een hartkwaal plotseling gestorven. Ha, ja, Jesseroen zei, want hij was een goed vriend van van Gelder, en zei ernstig-droevig: ‘Dóch chehomolocheerd in de khist chechaan.’ En Collette had even gelachen. Maar hoe ter wereld had hij daarom kunnen lachen; 't was abominabel, zoo'n leven; 't was.... Maar satans, wat dee dát er nou toe? Hij moest wat bedenken, wat bedenken om zich te redden. Was die vervloekte

Goldschmidt er maar 'n maand of drie later van door gegaan, dan had hij verloren, o ja, maar dan had hij zich prachtig kunnen redden;

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(40)

want over twee, drie maand zou hij de Pitjoeri's en de Petroleumbronnen aan de markt brengen, en daarmee maakte hij millioenen. En met dat vooruitzicht moest hij vallen, hij! Terwijl anderen, ezels, stommelingen, staan bleven, hem uitlachende om hem heen. Maar zij zouden ook vallen, zij zouden allen vallen. In die stinkende effektenhoek op de beurs, daar viel je, door een toeval, een nijdigheid van 't lot, waar geen mensch wat aan doen kan. Ze vielen allen; 't was daar een kolk, waar je in omdraait, lachende in omdraait, als een muis in een emmer water, tot-i verzuipt.

Maar verzuipen doet-i. Die Goldschmidt, ze moesten zoo'n kerel vierendeelen. Daar kwam hij voorbij 't Paleis van justitie. Was dat justitie tegenwoordig? Ze gaven zulke kerels 'n paar jaar, en daarmee was 't uit. Ophangen moesten ze ze, de beenen verbranden, de rotkoorts zou-d-i krijgen, die Goldschmidt. Daar kwamen advocaten voorbij, en ze groetten, familiaar: ‘Dag m'nheer Collette’, of iets minder: ‘M'nheer Col-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(41)

lette’, of alleen eerbiedig het hoold ontblootende groetten ze allen. En ook rechters passeerden, en ze groetten allen. Daar kwam de Officier van Justitie. Wat een prettig leven, zoo'n man, geen zorg, geen zorg! De Officier van Justitie groette en Collette groette terug. Groote god, wás het zoo of.... De depots, de depots! Hij had, Collette en Morpurgo, ze hadden geld van anderen in depot, en, nee, hij vergiste zich niet - hij bleef staan en hield zich vast aan een paal van 't staketsel, 't bloed golfde hem van 't kloppend hart naar 't hoofd - groote god, nee, hij vergiste zich niet, ze hadden 't gister uitgerekend, Morpurgo en hij: als ze over acht dagen failliet moesten, kwamen zelfs de depots er niet uit, en kregen de gewone crediteuren niets. Maar dat was een strafzaak! Hij, hij in de gevangenis! Daar kwam weer een rechter aan; zouden ze 't al vermoeden? 't Was of ze er op liepen om hem te zien. Waarom was hij hier ook langs gegaan? En wat stond hij daar gek bij die paal. Wacht, gauw een sigaar aansteken, dan had dat een reden.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(42)

De rechter groette. Collette ook, ging verder, smeet de sigaar weg. Als voortgedragen ging hij verder, zag op de ruit van den sigarenwinkel van Weinthal een extra-tijding.

Hij sufte er heen, bleef staan, las het bericht van het Nieuws van den Dag: ‘Het Koninklijk Besluit tot ontbinding der Tweede Kamer is geteekend.’ Wat kon hém dat nog schelen? Niets. Voortaan zou hij bij zulke dingen niéts zijn. Hij zou 't ministerie niet kunnen helpen; in godsnaam; het zou toch een meerderheid krijgen; dat was zoo erg niet. Maar weg daarmee. Hij moest aan zijn eigen zaken denken. En hij sufte voort als in een wolk van verdriet, haalde adem op de brug aan den overkant van 't Leidscheplein, waar een rivier van frissche lucht uit het Vondelpark zacht aanwoei om op het plein te verzanden in de huizengeur- en schoorsteenrook-lucht van de stad. Hij ging verder; zijn zenuwen veerkrachtigden wat op; hij ging 't Vondelpark in. Het huis Collette & Morpurgo stond sinds eenige weken wankelend.

Jaren was het geld bij schoppen vol gekomen, maar

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(43)

door het goud strooiend rijke leven der firmanten konden zij een verlies, als nu, niet dragen. Aan een maatschappij, die onder direktie van Goldschmidt zaken op Afrika deed, hadden zij zoo groote sommen voorgeschoten, van Goldschmidt zelf zooveel aandeelen in beleening genomen, dat zij, nu die gelden niet inkwamen, over een week aan hun eigen verplichtingen niet zouden kunnen voldoen. Onverstandig hadden zij gehandeld, maar gedeeltelijk excusabel; had Goldschmidt zijn

maatschappij niet als een straatdief bestolen - hij was nu op zee naar Argentinië - dan, nu ja, zouden ze hebben verloren, daar het afrikaansche strand niet het geldstrand was, dat Goldschmidt had gepredikt, maar het was niet de instorting van hun huis geweest. En was de catastrofe een paar maanden later gekomen, ook dan zouden ze waarschijnlijk zich hebben kunnen redden door 't aan de markt brengen der hun alleen behoorende aandeelen van twee een klein jaar vroeger door hen opgerichtte maatschappijen.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(44)

De brouwing van maatschappijen was de bijzondere taak van Collette. Toen na de oprichting hunner firma al meer en meer de gewoonte ontstond, om uit grondsoppige zaken voor syndicaat en directie de welriekendste maatschappijen te maken; toen de gore zee der maatschappijen het ongure sop werd, waarin aller landen bankiers hun scheepje lieten zeilen, was Collette bij dat admiraal-zeilen een der eersten geweest, en was, opdat hij steeds aan het roer kon zijn, het gewone kantoorwerk overgelaten aan Morpurgo. Collette dus moest maatschappijen verzinnen. Daaraan werkte hij, daarvan droomde hij, daarop broedde hij als een kip op geverfde keisteenen. Maar al kwamen er geen kuikens uit voor de aandeelhouders, Collette broedde niet voor niemendal. Geen mensch broedt voor niemendal, niet waar? Wie werkt, moet een pik uit den schotel hebben. Nu, uit den schotel pikten ook anderen.

Maar in éen opzicht was Collette hun aller meester. Terwijl anderen wel eens een zwak moment hadden, bij voorbeeld zich schaamden als een goed ‘vriend’,

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(45)

dien ze bedrogen hadden, om inlichtingen vroeg, of uitweken op straat, als een geplunderde naderde, Collette deed anders. In het tweede, derde, vierde jaar der geen dividend betalende maatschappij, riep hij de aandeelhouders bijeen op een vergadering. Dan hield hij een openingsrede, een glanzenden waterval van woorden, ruischende over rotsen van gelogen feiten, die door het zoet eentonig geruisch de hoorders in een sufferig-goedige stemming bracht. Hij betreurde dít en betreurde dát, gaf niemand de schuld; het weer was zús geweest, had op de oogst gewerkt zóo; wie had kunnen voorzien dit, wie zou aan den anderen kant verondersteld hebben dát, en het ruischte door, door, en de hoorders zagen voor zich den grooten Collette, den weldadigen Collette, den liberalen grooten politicus Collette, en allen waren onder de tot goedigheid suggereerende suizing van woorden vergeten, dat dezelfde man 'n drie jaar geleden de zaak had gefabriceerd, prospectussen de wereld had ingezonden vol groote cijfers en beloften; dat híj had ver-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(46)

diend, waar zij hadden verloren. Op zulke vergaderingen had Collette dan zijn gangmakers meegebracht, zouden wielrijders zeggen, advocaten meestal, die hem, wanneer hij wat uitgepraat raakte, een nieuw vaartje gaven door onderwerpen ter sprake te brengen of vragen te doen, waarop hij kon antwoorden. En zijn record was, en dat behaalde hij altijd, dat eindelijk de vergadering, hongerig gebabbeld naar lunch of diner - 't was merkwaardig wat een honger je op die vergaderingen kreeg - bij acclamatie besloot een ‘vereeniging tot bescherming van de belangen der aandeelhouders’ op te richten, en bij acclamatie Collette benoemde tot president der nieuwe vereeniging. Natuurlijk moesten de leden van die vereeniging weer stortingen doen: geen mensch gaat uit beschermen voor niemendal, niet waar?

Ruim een jaar geleden kwam bij Collette een zekere Petersen, die in Indië administrateur was geweest van tabaksplantages, maar om oneerlijkheid was ontslagen. Na zijn ontslag trachtte hij geld te maken uit

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(47)

de concessie tot ontginning van een stuk land, volgens hem tabaksgrond, dat hij voor een bagatel aan een indischen sultan had ontfutseld. Nadat hij eenige duizende guldens, waarmee hij uit Indië kwam, had zoek gebracht op rondreizen van bankier naar bankier, kwam hij in berooiden toestand op een morgen bij Collette. Deze hoorde hem aan, zag zijn vale jas, zijn schuin-versleten schoenen en kapotte broek, deed hem dit voorstel: Collette, en hij speelde met een paar bankjes van duizend in de hand, zou de concessie van hem koopen voor vijf duizend gulden; Petersen zou voor de op te richten maatschappij administrateur in Indië worden, zou hoog salaris hebben, maar moest zorgen, dat er het eerste jaar goede berichten over de zaak kwamen en rapporten van deskundigen, die verklaarden dat de gronden uitstekend voor den tabaksbouw geschikt waren. Petersen nam aan.

Een maatschappij werd opgericht met een quasi-kapitaal van twee millioen.

Aandeelhouders waren Collette, zijn zoon en

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(48)

Morpurgo; een strooman werd directeur.

De wijze, waarop Collette zulke berichten verwerkte, was zeer eenvoudig. Eenige jaren te voren had hij dr. van Lottum leeren kennen, een wis- en natuurkundige, een geleerd woesteling uit het noorden, die, de lange haren golvend van uit zijn groningsche pet, een zelf van den boom gesneden tak als rotting in de hand, tot bekijk van de straatjeugd op zijn wandelingen zoo snel door de straten marcheerde, dat hij ieder duwend voorbijliep. Ongetrouwd, rust voor zijn vlammende hersens zoekend in de uren, waarop hij, om de overspanning, niet werken mocht, zocht hij rust in het beursspel. Maar zijn hartstocht om te weten, een woeste passie naar het zoeken van gronden, adelde dit spel tot een kinderlijke quasi-wetenschap. De gegevens over amerikaansche sporen, goudmijnen, petroleumbronnen,

tabaksondernemingen, cultuur-maatschappijen, van Lottum kende ze beter dan eenig bankier. Maar, wat de bankier niet deed, hij, van Lottum, geloofde ze. Zijn dag doorbrengend in wiskundige bere-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(49)

keningen, bij natuurkundige proeven; gewoon, feiten te zien, die hij geloofde, gelooven moest - een jokkend wiskundige zou onmogelijk zijn - was het moeilijk zich na den eerlijken arbeid plotseling in een wereld vol leugens als verstandig mensch te gedragen. In financieele bladen schreef hij geleerde, heftige betoogen over amerikaansche sporen enz., waaraan niets ontbrak dan alleen, dat de gegevens onwaar of onvolledig waren. Toen hij Collette leerde kennen, voor wien hij als woest anti-clericaal sedert lang eerbied had, was juist zijn geld zoowat geheel verspeeld, en daar zijn enkel geleerde, niet populaire, wetenschappelijke boeken nauw de tabak voor zijn pijp betaalden, dacht hij over het oprichten van een financieele courant. Maar hoe aan het geld te komen? Collette, er van hoorend, zei dat hij graag iemand hielp en heel graag natuurlijk een man als van Lottum; van Lottum zou maar beginnen; de krant ongetwijfeld zou goed gaan; Collette wilde hem de kosten wel voorschieten, zelfs zoolang het niet ging, hem salaris geven. -

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(50)

Of hij daarvoor verplichtingen op zich nam, vroeg van Lottum. - Waarachtig niet. - Want hij wilde zijn vrije woord niet verkoopen, zei van Lottum. - Natuurlijk niet;

Collette zou hem zoo hoog niet achten, wanneer hij wat anders van hem onderstelde.

Collette liet de berichten, rapporten, die hij van Petersen kreeg, aan van Lottum zien. Een mooie zaak, zei Collette, maar juist daarom hield hij haar voor zich alleen, en zou hij de aandeelen niet aan de markt brengen. Mocht van Lottum er evenwel over willen schrijven in zijn krant, zoo'n krant vreet veel copie, dan had Collette geen bezwaar. Hij zou 't zelfs aardig vinden tegenover andere bankiers, die er niets in hadden gezien en Petersen hadden weggestuurd, maar die dat nu leelijk zou spijten.

Mogelijk ook - ofschoon hij de aandeelen niet aan de markt wilde brengen, wilde hij wel een enkele aan een vriend afstaan - mogelijk ook kon hij van Lottum pleizier doen met een paar aandeelen; hier had hij er vijf van duizend; of hij dat maar als een cadeautje wilde beschouwen voor 't

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(51)

genoegen dat Collette aan zijn artikel over de Petroleumbronnen had gehad. Nee, nee, van Lottum mocht niet bedanken; 't was hartelijk gemeend; dat zou Collette boos maken; zij waren immers vrienden.

Collette was van plan, na het eerste jaar, wanneer de als eerlijk bekende van Lottum het zaakje met mooie artikelen zou hebben behangen, een hoog dividend uit te keeren, bij beetjes de aandeelen aan de markt te brengen, door eigen inkoopen de markt te stijven en ze dan tegen hoogen koers te verkoopen. Met

petroleumbronnen in den Oeral, een maatschappij, op denzelfden tijd in elkaar gezet als de Pitjoeri's, had hij hetzelfde plan. Ook over de Petroleumbronnen schreef van Lottum geleerde artikelen, waarvan, want de cijfers waren dáar bij toeval vrij juist, de fout was, dat er geen petroleum uitkwam maar water. Toen nu de catastrofe Goldschmidt begon te dreigen, hadden Collette en Morpurgo gehoopt, gehoopt op deze Pitjoeri's en Petroleumbronnen; van beide zou in augustus het jaar ten einde zijn; dan zouden ze met

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(52)

het hooge dividend gaan hengelen, de aandeelen aan de markt brengen.

Waarschijnlijk zou zóo hun verlies meer dan gedekt zijn.

Maar de catastrofe kwam drie maand te vroeg. Wel trachtte Collette wat aandeelen te beleenen bij andere bankiers, maar ze te beleenen, was het antwoord, dat ging natuurlijk niet, nu ze geen marktwaarde hadden. En nu geen hoog dividend nog was uitgekeerd, zou aan de markt brengen lang niet voldoende hebben opgeleverd, om het huis Collette & Morpurgo te redden.

Collette, wandelende in het Vondelpark, droeg loom en moe zijn verdriet. Hij hoorde 't redeneeren in zijn hoofd, zenuwachtig, heet de handen, verkoelend in de tusschen zijn vingers door waaiende lucht van 't park. O, wat had hij zijn leven dom geleefd! Waarom niet tevreden geweest met een behoorlijk bestaan, met een matig kapitaal? Maar 't kwam van die beroerde Pezaro, zijn concurrent; die maakte altijd zoo'n geur met z'n geld, alleen opdat men hem, Collette, als de mindere zou aanzien;

verleden jaar was die Pezaro, wat

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(53)

'n malle vent, in Interlaken, toen Collette er ook met z'n vrouw was, uit rijden gegaan in rijtuigen vol boeketten, die hij zelf zich liet geven, alleen natuurlijk, opdat de kelners meer naar hem dan naar Collette zouden kijken. En Collette had het toen óok willen doen, maar z'n vrouw had het mal gevonden. 't Was ook mal, dat moest-i bekennen;

maar die Pezaro had altijd zoo grandioos geleefd, en daar had Collette tegen op gewild. Daarom had hij zooveel willen verdienen; hij had al rijker willen worden, rijker dan die Pezaro en al meer willen uitgeven dan die Pezaro, en nu was 't uit.

God, god, hij had zoo'n mooi leven kunnen hebben; hij had zoo'n lieve vrouw; o, wat had hij haar slecht behandeld; slecht, slecht. God, god, áls 't hem eens lukte hier door te komen, dan zou hij beter doen, áls.... Maar hoe? Wat.... wat moest hij doen? Wat god ter wereld, om hier door te komen? Twee millioen was noodig; twee enkele millioenen en nog niet eens direkt, in verloop van een paar maanden, en misschien kon hij 't met minder af; maar hoe die

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(54)

twee millioen te vinden, nu, binnen acht dagen? De boschwachter bij 't paviljoen groette en Collette groette terug. Wat deed hij hier ook in 't Vondelpark; wat moest hij hier verzinnen? Je hadt maar last van de menschen. Op 't kantoor, rustig in de stilte zou hij beter kunnen denken. De boschwachter aan 't eind van de P.C.

hooftstraat groette en Collette ging terug. Die menschen, die menschen, ze hinderden hem. En zoo'n wandeling daar werd je zoo moe van, doodmoe. En toch.... zou 't waar zijn, dat je op droomen een beetje kunt rekenen? Zijn droomen waren heel vaak uitgekomen, o, heel vaak. Hij had van nacht van een naakte vrouw gedroomd, en, dat brengt geluk aan. 't Stond in een boekje van Anne, z'n maintenée, een klein, vierkant, groezelig boekje over droomen, en wat daar in stond was bij hem heel vaak uitgekomen. Als je droomt over luizen, dan komt er ruzie, en als je droomt van een mes, dan komt er een groot ongeluk; kort voor de catastrofe-Goldschmidt had hij gedroomd dat hij onder een guillotine

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(55)

lag; en als je droomt van naakt, dat brengt geluk. Ze was wel niet heelemaal naakt, in die droom van vannacht, alleen de buste, maar naakt is toch naakt, zou je zeggen.

Hij kwam weer op 't Leidscheplein, in de Leidschestraat, en, tusschen bewegende menschenhoofden door, zag hij weer voor den winkel van Weinthal de extra-tijding van 't Nieuws van den Dag, de kamer-ontbinding. Weer bleef hij staan en hij las:

‘Het Koninklijk Besluit tot ontbinding der Tweede Kamer is geteekend.... ontbinding Tweede Kamer is geteekend.... besluit tot ontbinding is geteekend.... is geteekend....

Tweede Kamer is geteekend....’ De handen in zijn broekzakken, terwijl de woorden voor zijn moede oogen in het helle straatlicht met fijne beweginkjes zwart flikkerden op het witte papier, richtte hij zich óp op zijn teenen, liet zich weer vallen op de hielen, éen, twee, drie keer; het lichaam werd rechter, de ellebogen sloten zich militairement tegen het lichaam aan, de tong kwam een beetje uit den mond, de oogen werden groot,

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(56)

grooter, er scheen een bliksem in die oogen te flikkeren.... Een onweer stak op in dat hoofd, een verkoelend onweer met gul aanwaaiende vlakte-winden.... En vrij hardop kwamen de woorden uit den mond: ‘Verdomd, ik ben er’. Hij nam een zwaar gouden horloge uit zijn vestzak, keek naar de wijzers, met ieder een diamantje: ‘Bij elven! 't Is wat vroeg om nu een visite bij 'n dame te maken. Of nee, 't kan er mee door. Wacht, eerst onderweg 'n goeie sigaar rooken.’ Hij ging den winkel binnen, kocht een paar zware havana's van twintig cent, stak er een op. Zoo nuchter een bezoek te maken, dat erg belangrijk is, en bij menschen die je niet juist dagelijks spreekt, niets beter dan een sterke sigaar onderweg te rooken; dat geeft je een gevoel van gewoonheid.

- Ik zie, u las daar 't bericht van de kamerontbinding, zei de winkelier.

- Ja; nu, da's maar goed; zóo'n ministerie, wat hebben we daaraan? D'r moet nu maar eens nieuw bloed in: de kamer en 't ministerie weg!

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(57)

- Dat wordt weer een drukke tijd voor u met de verkiezingen.

- Och ja, maar je moet voor 't algemeen wat over hebben. Goeie morgen, m'nheer!

- Dag m'nheer!

Collette liep in peinzenden pas de Leidschestraat af, sloeg rechts de Heerengracht op. Hoe gek, over die kamerontbinding had hij nu al een veertien dagen lang gelezen en 't had hem geen enkel idee gegeven. En nu zoo in eens. Zóo was 't bij hem nou áltijd. De ideeën kwamen zoo in eens. Hij zou wel eens willen weten, hoe dat bij andere menschen was, of die hun ideeën met een redeneering kregen, of ook in eens, zooals hij. Maar zou de Moucheron willen? Duivels, 't zou er spannen om hem te bepraten. Maar daarom was zijn plannetje ook, eerst mevrouw te bepraten; dat coquette vrouwtje met 'r malle tooneelstukken speelde de baas in huis; als hij begon met háar te zeggen, dat hij en zijn vrouw hadden besloten op 'r huwelijksfeest over veertien dagen de Variété af te huren, om

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(58)

daar voor de gasten een stuk van haar te laten spelen, en als hij haar en de Moucheron dan op zijn partij verzocht, was zíj gewonnen. En als hij dan liet

doorschemeren dat hij gekomen was om de Moucheron tot kamerlid te doen kiezen, wat voor hem weer gelijk zou staan met minister te worden, dan.... het móest gelukken.... De Moucheron zou geen leven hebben, als hij 't niet deed. 't

Voornaamste was, dat hij mevrouw trof; hij zou vragen of mevrouw te spreken was en eerst als de huisknecht daarop ‘ja’ zei zoud-i vragen, of hij mevrouw en m'nheer zou kunnen spreken en z'n kaartje geven. Anders zoud-i weggaan en later op den dag weer probeeren.

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(59)

III.

Mr. Charles de Moucheron, nu directeur eener groote bank te Amsterdam, had als student gewerkt met den door professoren geprezen ijver, was als commies bij 't ministerie van justitie om zijn stukken, rapporten bekwaam genoemd door ministers.

In zijn dorre ziel, een feiten-zandwoestijn, distel-groende een passie, de hartstocht der ambitie. Geen roemzucht, geen zucht naar vreemde hooge gloriën verstoorde den gang zijner dagen, de rust zijner nachten; zíj foltert met brandende droomen slechts hen, bij wie een eigen duister ik dorst naar het blanke licht der openbaring.

Het was een koude, een, daar zij onbevredigd bleef, nijdige ambitie, een behoefte om op de koude vlakten van zijn dagen het buigen, buigen te zien van

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(60)

massa's, die noemden zijn naam, zijn naam.

Zijn studentenjaren had hij beeindigd met een hoog geprezen juridische dissertatie.

Zijn onderwerp was een der honderdduizenden ‘moeilijke twistvragen’, die sedert het begin der middeneeuwen door honderdduizend eerwaardige en geleerde mannen beantwoord zijn met ja, en door honderdduizend eerwaardige en geleerde mannen beantwoord zijn met neen. Het boek begon met een ‘historisch gedeelte’, waarin de meeningen van de veldheeren der twee phalanxen naar rang van ouderdom onder elkaar waren geschreven. Op dat historisch gedeelte volgt in juridische dissertaties de eigen meening van den nieuwen doctor. Doelmatig zou het nu schijnen, dat de jonge geleerde, op het duizelend moment waarop hij een eigen meening over een vraag moet hebben, wier beantwoording met ja negen eeuwen lang de medaille heeft gekregen, wier beantwoording met neen ook negen eeuwen lang de medaille heeft gekregen, ten overstaan van zijn promotor ter beslissing den dobbelsteen

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(61)

wierp. De mos majorum evenwel verwerpt die methode als in strijd met de waardigheid der wetenschap, en, gelijk die majores had ‘volgens oud en goed gebruik’ ook de Moucheron ‘met kracht van argumenten’ een der twee meeningen

‘omhelsd’.

Daar hij merkte, dat zijn dissertatie hem niet in opspraak bracht, maar zij

integendeel hoog werd geprezen, werd de schrijf-courage in hem wakker, en schreef hij voortaan, overdag in zijn ledige uren aan de ministerieele bureaus, 's avonds op zijn kamer tot diep in den nacht, artikelen voor bladen en tijdschriften. En begrijpende hoe nuttig het is, specialiteit te zijn - een specialiteit in een vak, waarvan maar enkelen wat weten, kan met die enkelen ten aanschouwe van het groot-oogende publiek zoo stillekens-weg den geleerde spelen - werd hij na kalm beraad specialiteit in de ekonomie, en wel in het speciale deel: de financiën.

Zoo schreef hij een zijner geleerdste verhandelingen over de vraag, of van een raam dat voor een deel met hout, voor een deel

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(62)

met glas gevuld is, de heele ruimte of alleen de glazen ruimte bij den aanslag in de personeele belasting in aanmerking komt. Zeer, zeer moeilijk. En al zou nu ook in gevallen als deze de boven-omschreven dobbelsteen waarschijnlijk meer nut stichten dan geleerde verhandelingen; al zou zelfs die dobbelsteen met succes in de meeste gevallen den europeeschen rechter vervangen; gelijk reeds boven werd opgemerkt is de dobbelsteen in hoogere rechtsgeleerde kringen niet gewild, een feit waarbij de menschheid zich zal dienen neer te leggen, totdat een jacquerie een meer algegemeen gebruik van den dobbelsteen eischt.

Van zijn bekwaamheid als ambtenaar, zijn ijver als auteur waren avancementen in zijn ambt en de roep van ernst, degelijkheid, geleerdheid het gevolg: in haagsche kringen werd de Moucheron besproken als een man van de toekomst, als eventueel referendaris, professor, minister. Veel dan ook op partijen gevraagd, en begrijpende, dat wie arriveeren wil, ook bij de

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(63)

domste bekwaamheid connecties moet hebben, bewoog hij zich veel in de haagsche salons. Op een diner der familie Wisselincx naast Henriette, de dochter, gezeten, later met haar dansende, had de zwart-harige coquette schoonheid der een weinig bleeke twintigjarige en het voluptueus parfum, dat zij bij intuïtie reeds toen te kiezen wist, hem zoo bedwelmd, dat hij naar huis gaande met genoegen overdacht, dat Wisselincx oud-minister, lid van den raad van state was en zeer veel invloed in politieke kringen had. Lachend had Henriette hem dien avond bekend een tooneelstuk te hebben geschreven en op zijn vraag, of hij het lezen mocht, geantwoord, dat zij het zenden zou en graag zijn oordeel zou hooren. Het stukje kwam, en de Moucheron schreef een brief, waarin hij haar talent zóo prees, dat Henriette met genoegen voortaan naar zijn groote gestalte keek, zijn droog en lederen gelaat het juiste uiterlijk voor een geleerde vond, en met genot er aan denken ging, als de vrouw van zóo een man een der eerste onder de vrouwen in

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(64)

den Haag te zijn. Het huwelijksaanzoek gedaan, waarschuwde wel Henriette's moeder, een verstandige vrouw, meenende dat deze hoekige man niet de goede echtgenoot voor de coquette, wereldsche Henriette zou zijn; maar de ambitieuze twintigjarige beweerde dat zij dolveel van hem hield, en geloofde dit trouwens ook.

De vader, die reeds tal van aanzoeken had moeten afwijzen, daar Henriette telkens schaterend was gaan lachen en al lachende gezeid had: ‘nee, nee, die niet; hoe komt die malle jongen d'r bij’, was blij dat het met dat lachen gedaan was, vond de Moucheron een degelijken jongen man met een goede toekomst.

Maar al spoedig bleek, dat het schrijven van tooneelstukjes en het maken van rapporten over de vraag, of bij de inkomende rechten schoensmeer al of niet moet worden belast als alkohol, geen bloemen van éen stam zijn. Veel te lang naar haar zin ook, nog vier jaar, bleef de Moucheron als ambtenaar op de bureaus, en reeds twij-

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(65)

felde zij aan zijn haar vreemde talenten, toen hij, nu acht-en-dertig jaar, als financieele specialiteit benoemd werd tot directeur eener bank met omvangrijke zaken te Amsterdam, een zeer geziene betrekking. De voldoening niettemin bleef uit, die zij zich gedroomd had als vrouw van een de Moucheron, en om haar behoefte aan vlinder-fladdering te bevredigen, liet zij weldra haar zoontje aan een gouvernante over - zoo'n kind vond ze maar lastig; 't was ook wel eens ziek, en wat heb je nu aan een ziek kind - en schreef zij met kinderlijke tong-uit-den-mond-ijver

tooneelstukken. Niet lang na haar komst te Amsterdam werd haar eerste stuk gespeeld in de Amstelstraat, in den Salon des variétés. Het heette Zilvervischje.

Het had een zeker succes; mevrouw Duport, die destijds in weerwil der auteurs, in den Salon zoo menig mooie rol schiep, speelde de hoofdrol met een mooi entrain;

er kwam een doode in, onder de regie van van Kooten heel aardig met bloemen bestrooid; aan 't slot werd bij de première het doek driemaal gehaald

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(66)

Avond aan avond achter in de zaal op het artistenbankje gezeten, uit chique toiletten haar zwartharig bleek hoofd etaleerend, begluurd door de stalles en van boven uit het schellinkje; of wel ‘achter’ in de gangetjes tusschen de kleedkamers babbelend met actrices, acteurs, half gekleed zich schminkend, kwam het goud-gaslicht-kleurige, half naakte theaterleven inslaan in haar effen-gekleed bestaan. Zij leerde

verslaggevers kennen, acteurs, schrijvers, sprak met hen, correspondeerde met hen, ontving hen bij zich aan huis. Nu was de Moucheron haar niets meer, was haar kind haar niets meer, en was haar huishouding haar een gruwel van banaliteit.

Dienzelfden zomer schreef zij een nieuw stuk. De directie beloofde, het in december op te voeren, maar reeds van september af repeteerde zij zelf, om te zien of ze goed deden, scènes met Willem Cuyp, den acteur voor de hoofdmannenrol. Eerst hadden ze saam gelezen; toen speelden ze, Cuyp in reiskostuum, zij in een rose zijden laag uitgesneden peignoir, in wijde mouwen haar naakte volle armen. 't Kwam

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(67)

in het stuk voor, dat Cuyp haar moest omarmen en zoenen, en toen nu eenige morgens zijn handen die gevulde, warme buste voelden - mevrouw had om goed in haar rol te zijn onder de peignoir geen corset aan - nu, toen gebeurde het zoo, dat zijn zoen den derden dag een werkelijke werd.

- Foei, foei, had Henriette gezegd. Nee, nee, als goeie kameraden, zie-je, dat mag ik graag, maar niet meer. Van vrouwen houd ik niet met 'r vervelend geleuter;

'k ga graag met mannen om, maar alleen geestelijk.

- Ze was toch niet boos, vroeg Cuyp.

- Wel nee, malle jongen, waarom zou ze boos zijn; maar hij mocht het niet weer doen. Ze ging graag met hem om, maar alleen als vriend.

Eenige weken nog repeteerden zij brokken uit het stuk, en telkens weer werden er zoentjes gegeven. Maar altijd kleintjes, zonder portée, alleen ‘als vriend’. En Cuyp, te gevoelig om te begrijpen, dat hij haar was als het hondje, dat je roept en streelt

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

(68)

en weer wegzendt, het hoofd brandend van die zwarte vrouw, die hij dagelijks in haar hemd in zijn armen had gehad, schreef haar hartstochtelijke brieven. Maar haar antwoord bleef hetzelfde.

Op Cuyp volgde een auteur; op den auteur professor Haman, hoogleeraar in de rechten, lid van alle vereenigingen in wier naam het woord ‘tooneel’, beschermer van toekomstige tooneelisten, vooral van de vrouwelijke; op professor Haman een ander en daarop weer een ander. En Henriëtte savoureerde haar koude emoties, en in Amsterdam en daarbuiten fluisterde de faam de vele amours der hartstochtelijke mevrouw de Moucheron.

Collette kwam uit de nauwe menschendrukte der Leidschestraat in de breed-kalme, door boomenlanen groen bedonkerde wateren lucht-ruimten der Heerengracht. Wat was het mooi blauw weer, de lucht strak over de daken der huizen gespannen; aan de overzij der gracht in de zon zou het warm zijn. Kijk, er liep 'n man met z'n hoed in de hand, van de warmte. Maar

Willem Paap, Jeanne Collette. Deel 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om van de oprechtheid van Graaf Jan (zoo hij dan nu, daar de Keizer hem erkende, met recht ook bij ons heeten moet) te oordeelen, mogen wij zijn gedrag tegen Renesse, (17 Oct.

zich voorgesteld had, dat de gelden daar van trager inkwamen, dat de onkosten op de invordering geweldig toenamen, dit alles (gevolgen der schaarschheid van 't numerair dat in

Doch welhaast ontstond er een nieuwe oorlog met Frankrijk, 't geen den Keizer immer nijdig was, en nu meer dan ooit, daar Hendrik de II sedert dat hij in Spanje voor zijn vader

Een enkele stad moge dit doen; maar een gantsch land waar de nieuwe regeering uit velerlei personen bestaat, die alle bijzondere inzichten en belangen hebben, waardoor 't geen

Zij werd gehouden op de Cederen zaal van het Hof, door onzen Graaf Willem II gebouwd, en die met de behaalde zegeteekenen tegen Spanje (waar van nu nog weinige miskleurde en

Men kwam dus tot een nieuw verdrag met Frankrijk over de opvolging, waar in men den Keizer ook trok, doch die Milanen nog wilde boven 't geen men hem toelei; en het kwam nu tot

Thands gaan wij over tot een tijdperk, dat als het blinkendste geroemd wordt, dat onze Staat ooit gehad heeft, maar zeer te onrechte als een aanbeveling voor de

rustverstoorend, en het werk van het langste gepeupel, het welk in onrust, verwarring, roof en plundering leeft, en niet weet, wat voor - wat tegen den Stadhouder is, - maar het