• No results found

Het keurboek der stad Diest · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het keurboek der stad Diest · dbnl"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

uitgegeven door K. Stallaert

bron

Het keurboek der stad Diest (ed. K. Stallaert). Annoot-Braekman, Gent 1885

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_keu001keur01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Voorwoord.

De stedelijke verordeningen of keuren der stad Diest bestaan uit twee opstellen, beiden in de XV

e

eeuw vervaardigd: het oudste, dat wij Codex A zullen noemen, uit het begin der eeuw, vormt een kohier van zes perkamenten bladen, is mooi en, op weinige uitzonderingen na, keurig, met pikzwarten inkt geschreven, met roode opschriften en sierlijke hoofdletters, bevat ongelukkiglijk maar de rubrieken xxxiiij à lxxiiij, de drie en dertig eerste zijn dus verloren gegaan. Het tweede opstel, dat wij Codex B heeten zullen, beslaat twaalf perkamenten bladen, werd omtrent het einde der eeuw geschreven, met bleeken inkt, minder schoon en minder keurig, met slechts drie roode opschriften en met de eenvoudigste Items. Dit laatste opstel mag als volledig beschouwd worden, en vergoedt alzoo door den inhoud wat het door den vorm op zijn voorganger verliest. Eene slordige hand laschte, in de XVI

e

eeuw, nog een aantal verordeningen tusschen de artikels over Vleesch en Visch, die wij gansch achteraan laten drukken hebben. Beide Keurboeken werden met het ‘Registrum copiarum cartarum’, uit de XVI

e

eeuw, onder hetzelfde schutblad genaaid, doch A achter B.

Terugkomend op den inhoud van beide Keurboeken,

(3)

moeten wij doen uitschijnen dat het Codex B ons de belangvolle keuren over het Wapendragen en over de Vrede bewaard heeft, en daarenboven die op den Haring, den Wijn, het Bier, den Honing en de Mede, en die op het Leder.

De taal en spelling van A, inzonderheid en op zich zelve, onderscheiden zich door de volgende punten: verlenging der

A

in saels voor zal des, en in ghelaegh voor gelag; verandering van

A

in

E

: cleghere (doch claghere in dezelfde rubriek), dreeght, sleet, steet, wescht, kerren, - echtich, voor klager, draagt, slaat, staat, wascht, karren, - achtig, waarvan de werkwoorden als ‘Umlaut’ moeten aanzien worden. Ook leest men altoos dade voor dede, deed, en wochter voor wachter. - Verlenging der

E

in wederseeght en leegt, voor wederzegt en legt. Verkorting der

E

in stert, mesprect, brect, nempt, voor steert (staart), misspreekt, breekt, neemt; verandering van

E

in

I

, in bringhen, minct, richtere en richten, voor brengen, mengt, rechter en rechten. - Verandering van

I

in

E

, in vesch, es, mes-, twesten, voor visch, is, mis -, twisten. - Verlenging der o door de

E

: coeren, coepen, vercoepen, scoen, toebehoeren, behoert, oec, behoerleec, ghoer, woende, stroe, hoerde, voert, loenen, voerhoeft, kalfshoede, voor koren (koorn), koopen, verkoopen, schoon, enz. - Bestendig schrijven van duet voor doet, doch immer doen; en eindelijk vertughen en buten voor getuigen en buiten.

In het Codex B treft men ongeveer dezelfde klankverwisselingen aan: zaels,

-echtich, steven (van staf), dreeght, sleet, steet, leet, brechte, hedde, henght, merct

(ook markt), voor zal des, -achtig, staven, draagt, slaat, staat, brachte, hadde, hangt,

markt, en wochten voor wachten. - Wederseeght, voerseeght, leeght, voor wederzegt,

voorzegt, legt. -

(4)

Versprect, mesprect, met, nemt, brect, voor verspreekt, misspreekt, meet, neemt, breekt. - Richtere, brinct (ook wel eens brenght en brenghen), vinster, voor rechter, brengt, venster. - Twest, twesten, leeght en leecht, mes, desch, vesch, voor twist, twisten, ligt, mis-, disch, visch. - Voergh. (-enomd), soe, rechtvoert, oec, betoenen, alsoe, voerseeght, coerne en coeren, behoert, voertane, voere, ghoer, voor: voorg., zoo, rechtvoort, enz.; ook voercopere, doch overal copen en vercopen. - Terwijl het oudste opstel de oude

OE

-klank der

U

slechts in duet gebruikt, leest men hier, behalve duet met een otje op de

U

: tubehorende, besueken, sueken, en sueken (met otje), mesduet (met otje), zuch (ook zoech), vuerde, drueghe, muyen, minderbruederen (ook -broederen en -broderen), vuederen (met otje) voor toebehoorende enz. Eindelijk ui verandert ook in

U

in tughen, buten en in het voorz. wt, ut.

Nog stippen wij in het Codex B het genitief-regimen aan der werkwoorden:

ghelden, gheven, doen, wochten (wachten), darven (derven), zijn (in de boet van), weten, begheren en leven.

De taal van het Diestersch keurboek is, over 't algemeen, die welke wij aantreffen in de oorkonden der Dietsche steden en dorpen gelegen aan de hooge Demer (Demera), de Herk, de Gete, de Velpe en de Jeker, en die, deeszijds de Maas, den drijhoek uitmaken welken de heer voorzitter Delecourt(Hubert Vandenhove), in zijne gewijzigde ‘Kaart van 't gebied der Nederdütsche sprake’ door Bernhardi afgeteekend heeft in het Nederrijnsche vak, en die doorgaans als het ‘Michland’ en ‘Michkwartier’

benaamd worden (La langue flamande, son passé et son avenir).

Ten slotte zij nog gezegd dat de eerste bladen van het boekje reeds afgedrukt waren

toen de uitgever bekend

(5)

gemaakt werd met de ‘Bepalingen over de uitgave van handschriften’ door het Historisch Genootschap te Utrecht in het licht gegeven, en dat hij dus aldaar de wijze voorschriften dier Maatschappij niet heeft kunnen nakomen. Ook - dat de hier en daar afgekorte conjunctie ‘ende’ als zoovele schrijffouten van den Diesterschen scriba moeten beschouwd worden.

K

AREL

S

TALLAERT

.

(6)

Keurboek der stad Diest.

Codex A.

Nu volghen de coeren van den vee, dat men slaen wilt tsiene. Van den vleesche int Huis ende buten te waerdeerne, et cet. (Rubrica) xxxiiij.

1. En ieghelijc vleeschouwere sal sijn vee

(1)

vore tvleeschuis bringhen. Ende niet enwech doen, die wardeerre en hebbent ghesien; dies niet en duet saels ghelden c. s.

2. Twee ghesellen vleeschouwere soelen sijn van eenen rinde te slaene. Ende si en soelen niet vercoepen voort te vercoepene; die anders duet, saels ghelden, alse dicke alse hijt duet

(2)

xx. s.

(1) In plaats van het volgende, schreef men erbij in de 16

e

eeuw: toenen den waerdeerderen etende, eer hijt sal slaen mogen; welke laatste woorden eene andere hand veranderde in deze: ende niet moegen slaen, de waerdeerders en hebbent zien eten.

(2) Aldus gewijzigd in B: Item, twee vleeschouwere zoelen zijn ghesellen van enen rinde te slane

ende te vercopene. Ende zij en zoelent niet vercopen [van later:] om voert te vercopene; die

anders duet, zaels ghelden xx. s.

(7)

3. Een vleeschouwere sal een scaep slaen, een verken ende een kalf

(1)

; daere meer es in gheselscape, elc saels ghelden

xx. s.

4. Die zoghen vleesch, ocht iet van der zoch, waert ghesouten ocht onghesouten, onder thuis vercoept, saels ghelden

xx. s.

5. Die enegherande vleesch met ruete paleert, anders dan ane dat selve stucke vleesch es ghewassen, saels ghelden

xx. s.

6. Die cranc vleesch onder goed vleesch minct te vercoepene, hi en vercoepe elc bi hem selven, saels ghelden

xx. s.

7. Die gaerdechtech vleesch vercoept, hi en setter bi oppenbaer zout, zaels ghelden xx. s.

8. Die bi scoene vleesch zaut set, saels ghelden xx. s.

9. Die calf vleesch opblaest

(2)

, voedert, ocht ionghere dan van xiiij nachten

(3)

vercoept

(4)

, sal tvleesch verliesen ende ghelden

xx. s.

10. Kalfs hoede, kalfs voete, ende versche wangbrade

(5)

van rinderen sal men vercoepen bi rintspensen, ocht buten tshuis

(6)

, op ene pene van

x. s.

(1) B: ende dat vercopen.

(2) B: ocht voedert.

(3) Boven ‘veertien nachten’ staat in B geschreven: drie weken out.

(4) B gaat aldus voort: zaels ghelden xx. s. ende tvleesch daertoe verliesen.

(5) B: wanghebraden.

(6) B vervolgt, van later schrift, aldus: die anders duet, zaels ghelden x. s.

(8)

11. Tvleesch, dat zavonts en smorghens wert gheslaghen, dat sal men altemale int vleeschuis vore die missetijt bringhen; dies niet en duet, sals ghelden

xx. s.

12. Men sal tsgoensdaeghs vee dinghen ende coepen, ocht enwech gaen ende niet hueden [houden?]

(1)

, op ene pene van

xx. s.

Nu volghen de coeren van den vesche en datter toe behoert, etc., xxxv.

1. Twee ghesellen suelen sijn te vesche, ende niet meer; daere meer es in gheselscape, elc saels ghelden

xx. s.

2. Den zeevesch en den verschen vesch sal men bringhen ter marct

(2)

altemale, ende openbaer vercoepen des godensdaeghs

(3)

, svridaeghs, tsaterdaeghs, ende alle andere vastendaghe

(4)

; dies niet en duet, saels ghelden

(5)

, den vesch verliesen ende daertoe

xx. s.

3. Als men verschen zeevesch des andersdaeghs

(6)

ter marct brengt, so sal men home corten sinen stert tot inden vesch

(7)

; dies niet en duet saels ghelden x. s.

4. So wie versschen zeevesch opten dach dat hi compt

(1) B gaat voort: die anders doet, zaels ghelden xx. s.

(2) B schuift hier ‘ende’ tusschen.

(3) B zegt: sgoensdaeghs.

(4) B: allen vasten daghe.

(5) B: zaels ghelden xx. s., ende den vesch verliesen.

(6) B: sanders daeghs.

(7) In plaats van: so sal men etc., zegt B: soe zalmen daer bi zetten een banire op enen stec, twee

ellen lanc; etc.

(9)

vercoept, die en sal onder dien selven vesch, noch op die selve banc, daer hi dien selven

(1)

vesch vercochte

(2)

, enghenen zeevesch inden stert ghecort

(3)

vercoepen, noch oec op dien dach enghenen anderen vesch dan op dien dach vorgh. comen es

(4)

. Ende elc van desen den vesch verloren. Ende op ene pene van

xx. s.

5. Die quaeden vesch ocht quaet vleesch ter marct bringt te coepe, dies dat es, diet uutsnijt

(5)

, diet te coepe biet, ocht bi wieme dat ment vint, saels ghelden. v. lib.

Ende sal een iaer sijns ambachs derven sonder wedersegghen ocht wedercoepen

(6)

. En dat sal men handelen na raet des richters en der scepenen. En die en suelen met niemanne ghesellen sijn in dien ambachte, dat verboden es

(7)

, op ene pene van c. s.. Ende wiese in sijn gheselscap nemp

(8)

in dien ambachte, ghelt c. s.

(9)

.

6. En ieghelijc die vesch pleeght te snidene sal vreemden lieden sniden elc daeghs om ij. s. d.

(10)

van Brabant, ende sinen mete vesch; dies niet doen en woude souds ghelden

c. s.

(1) Selven ontbreekt in B.

(2) B heeft hier verkeerdelijk: berochte.

(3) In plaats van: inden stert ghecort, heeft B: vander baniren.

(4) B vervolgt aldus: op eene pene van xx. s. van elken van desen, ende allen den vesch, dien hi voerheeft, verloren.

(5) B heeft verkeerdelijk: uutsent.

(6) Bij B ontbreekt: sonder wedersegghen.

(7) Lees: dat hoen verboden es, als in B.

(8) B: nemt.

(9) B: in dien zelven ambachte, zaels oec ghelden c. s.

(10) B: omme ij. s. penninghe.

(10)

7. Die xx.

(1)

carperen ocht meer heeft, saelre xx.

(2)

ter marct bringhen; dies niet en duet saels ghelden

x. s.

8. Die teghen vee ocht vesch vorder ghinge of rede

(3)

dan binnen der haghen ter lazerien, ocht Langhenbergh

(4)

, souds ghelden

x. s.

9. Harinc, rivesch

(5)

en bolc sal men vercoepen in corve ende niet op kerren, en waren vreemde liede; op ene pene van

v. s.

Van alrande wilden vleesche, xxxvj.

1. Die eendvogele, andere voghele, conine

(6)

, ocht enegherande ander wilt vleesch te coepe heeft, ende diese openbaer

(7)

ende behoerleec niet ter marct en bringt

(8)

, saels ghelden

v. s.

En die richtere overmids den scepenen mach die voghele ocht

(9)

wilt vleesch nemen te sinen wille.

2. Enghene vorcoepere en suelen dese vorgh. eendvoghele ocht enegherande andere

(10)

voghele, conine

(11)

,

(1) B: twintich.

(2) B: twintich.

(3) B: ocht reede.

(4) B: totter lazarien ende totten Langhenberghe. De woorden: dan binnen etc. zijn doorgehaald, en in de 16

e

eeuw schreef men er boven: hij en liet comen ter merct, daert sculdich es te comene.

(5) B heeft: rijnvesch.

(6) Lees: ocht enegherhande andere voghele ocht conine zooals in B.

(7) B: openbaerleec te male.

(8) B: ter merct niet en brenght.

(9) B: ocht dat.

(10) B: ander.

(11) B: noch conine.

(11)

ocht andere

(1)

wilt vleesch coepen na den onderen, namaels hen te leverene, en si daer teghenwordech openbaer ende

(2)

opde marct

(3)

; die anders ocht niet en dade souds ghelden, met enen man te vertughene

xx. s.

Dat nieman vee, vesch, noch vleesch, daer hi gheselle ane es, en vercoepe, xxxvij.

So wie iemanne vee, vesch ocht vleesch enegherande

(4)

vercoept, daer hi gheselle ane es ocht blijft, hi en sect

(5)

den ghenen dies dat goet es, dien hijt vercoept, saels ghelden

c. s.;

Ende een jaer sijns ambachts derven

(6)

.

Dat men van comenscape sal betalen metter zonnen, xxxviij.

1. Alrande comenscap die men van des dijsdaeghs none tote naesten goedensdaghe

(7)

savons te Dyest drijft, sal men betalen dies selfs goedensdaeghs

(8)

metter zonnen, daer en si ander dagh ghegheven. Dies niet en duet ende daer

(1) B: noch enegherande ander.

(2) Ende staat niet in B.

(3) B gaat aldus voort: op een pene van xx. s., die zij verboeren alsoe dicke alsijt doen, ende met enen man te vertughene. In de 16

e

eeuw schreef men er bij: noch oic copen off doen copen voer x ure voer noene, noch voer vespertijt nae der noene, op de pene vors.

(4) Enegherande staat niet in B.

(5) B: seght.

(6) B: zijn ambacht verliesen.

(7) B: goensdaghe.

(8) B: goensdaeghs.

(12)

af wort beclaeght ende verwonnen metter waerheit, alse recht es, saels ghelden v. s.

En blijft de clegere der claghen achter

(1)

, so sal hi ghelden v. s.

En dat sal men richten na dien goedensdagh

(2)

alle daghe alse die claghere rechts begeert.

2. Van anderen

(3)

comenscapen, die men alle andere daghe drijft, sal men ghelden metter zonnen, op eene pene van

xx. s.

Ende over de ghene die dies niet en ghelden mach men des andersdaeghs claghen, eens, ende niet meer, alse van scoude die vore scepenen steet; daer en si ander dach ghegheven.

Van alrande smaelre copingen ende andere te coepen vorden onderen, xxxix.

1. Vorecoepere van coerne, van vesche en van alrehande smaelre copinghen ende dinghen dier men leeft, en suelen vorden onderen niet coepen, noch nieman te haren behoef; op eene pene van

ix. s.

die si verbueren alse dicke alsijt breken; met elcken te vertughen.

Van der maten ende van metene, xl.

1. Alrande maten suelen gherecht sijn, op ene pene van xxx. s.

Ende die mate, die ongherecht es, sal men ontwee slaen.

(1) Lees: achtervellich, als in B.

(2) B: goensdagh.

(3) B: Maer van anderen.

(13)

2. Alrande maten sal men vol meten.

Ende alrande ghewichten sal men volcomeleec weghen ende gherecht; dies niet en duet, saels ghelden, als dicke

(1)

alsijt duet,

xxx. s.

Ende de ongherechte ghewichten sal men ontwee slaen

(2)

.

Van den fleschen ghetekent te metene, xl. (bis).

1.

(3)

Alle die fleschen die ghetekent sijn metter stad tekene sal men volmeten. Diet wederseeght, ocht niet en duet, ocht niet en laet doen, alse dicke alse hi daer af wordt verwonnen, ende metten selven bode te vertughene, sal hi gelden x. s.

Dat nieman meten en sal noch aamen, dan die ghesworen sijn, xli.

So wie met honech, zeem, weet, coren, ocht wijn aamt, sonder de ghene dierre toe ghesworen sijn, wiet duet ocht duet doen

(4)

, saels ghelden.

xl. s.

Van gaerne te coepene, xlij.

Vorecopere van gaerne en suelen niet voerder nonen coepen, op ene pene van vi. s.

(1) Lees: alsoe dicke, gelijk in B.

(2) Deze laatste verordening staat niet in B.

(3) Deze rubriek wijkt nog al merkelijk af van het correspondeerend art. 69 in B, waarnaar wij verzenden.

(4) B heeft niet: wiet duet.

(14)

Van den pelnen, die men op lijke leeght, xliij.

1. Die enech pellen huert ocht ontleent, teghen iemanne dan teghen de monboren van der kerken daert lijc toe behoert, saels ghelden

v. s.

2. Daer en proper pellen es op en lijc, dat binnen Dyeste es ghestorven, dat sal volghen der kerken van der prochien daert in es ghestorven; ende van dien pelne suelen die Minrebruedere hebben

iiij grote.

Van den kerssen te lijken, xliiij.

1. Daer viere kerssen och meer sijn tenen lijke binnen Dyste, dierre sal hebben de kerke eene, daer die lichame toe

(1)

proghide; tgasthuis eene; de Minrebruedere eene, ende de straete daer hi in woende eene. Dit selve sal sijn vanden vreemden lieden, die binnen Dyste sterven. Die dese kerssen elwaer bekeert saels ghelden, van elken broke, v. s. Ende nochtan weder leveren

(2)

die kerssen, als vors. es, of also goed

(3)

.

2. Wat kinde dat propre kerssen heeft, daer af sal de kerke, daert proghijt, hebben eene, ende tgasthuis eene;

(1) Toe staat niet in B.

(2) B: ende wederkeeren.

(3) B voegt er bij: Ende daer vj kerssen sijn uter prochien van sinter Plissijs, daer sal Onser

Vrouwen kerke ene hebben. Ende metter sester kerssen selen si haren wille doen; ende alsoe

oec van dien van Onser Vrouwen, optie selve pene.

(15)

ende daeromme suelen die van den gasthuise den graght maken; die hen die kerssen ontkeerde, souds ghelden

x.s.

3. Die kerssen maect op stroe, van elker kerssen op ene pene van x. s.

(1)

.

Van lijken, die men ter Minrebruedere dreeght, xlv.

1. Daer en lijc van sijre proghien kerken ter Minrebruedere wort ghedraghen, daeraf suelen die kerssen, die te dien lijke hoerden

(2)

staen bi dlijc ter

Minrebruedere vorgh. tot dat ment eerdt. En dan suelen die kerssen gaen daer si sculdech sijn te gaene, boven twee kerssen, die dien vors. Minrebruedere suelen bliven, eest dat datselve lijc vi. kerssen heeft

(3)

. En daert vorgh. lijc dan ij. kerssen heeft, daer sal die proghie kerke van den lijke eene kersse hebben ende de Minrebruedere dandre kersse. Ende daeromme

(4)

suelen die

Minrebruedere den graght dien vors. lijke doen maken. Die desen kerssen elwaer

(5)

bekeerde dan hier ghesproken es, souds ghelden

x. s.

Van den verkenen op strate of in iemans scade te gaene, xlvj.

1. Die weydeverkene laet staen op een straete binnen Dyst, hi en drijf se alleneen

(6)

voert, saels ghelden

v.s.

(1) B: saels ghelden van elker kerssen x. s.; en voegt er bij: Ende men sal gheen kerssen hol maken onder boven een halve elle; elc optie selve pene.

(2) B: horen.

(3) B vervolgt aldus: Ende ware dat sake dat voergh. lijc inde Gulde ware, dan soude die Gulde een kersse hebben, ende die Mynderbrodere dander.

(4) B heeft: daeraf.

(5) B: elders.

(6) B heeft verkeerdelijk: allene.

(16)

2. Die verkene laet gaen binnen Dyste sonder hoede, saels ghelden van elken verkene

xviij. d.

3. Die de verkene vindt in sine scade sal hebben tderdel van den boeten, ende sine scade verghouden. Anders sal onse here tderdel, de stadt tderdel ende de waerdeerre

(1)

tderdel hebben. Ende en werden die ghescutte verkene binnen

(2)

derden daghe niet ghequijt, op dat hen cont es dies si sijn, so suelen si ons heren sijn. Ende hi sal ghelden de scade ende trecht dat vore es gheseeght

(3)

.

4. Die verkene ongerinct in de beemde laet gaen sal ghelden v. s.

(4)

Dat geen, die binnen Dyst woent, anderen buten en sal moyen, xlvij.

Wat portere

(5)

van Dyst, ocht die wonechtech es binnen Dyeste, die en sal ghenen portere van Dyeste ocht wonechtech binnen Dyeste moyen buten Dyste. En ware van erven die tanderen hoven hoeren. Diet dade souds, alse dicke als hijt dade, ghelden..,... x. lib.

(6)

(1) B voegt er bij: diere toe werde gheset.

(2) B: binnen den.

(3) B voegt hier het volgende bij: uytghenomen drien verkenen: s. Anthonise, ende s. Cornelis, ende s. Hubrecht ende sinter Viven, ende een Onser Vrouwen ten Wijngarde, die vrileec selen gaen moghen sonder hoede.

(4) B biedt de volgende lezing aan: Item, soe wie verkene ongherinct vore inden muyl gaen leet inde beemde, saels ghelden v. s. van elken verkene. Ende soe wat waerdeere yeman liet sijn verkene verdinghen, ocht diese verdinct, elc saels ghelden, x. s.

(5) B: Item een yeghelijc poertere.

(6) B: soe wie dat dade, ende alsoe dicke alse hijt dade, soe soude hijs ghelden x. .

(17)

Van die men met nachte in bordeele vint, xlviij.

1. Soe wat wive ocht wijfs name die bordeel houden openbaer of heymeleec, daer men eneghen man ocht mans name na de clocke int vorgh. bordeel vint, die sals ghelden

xx. s.

(1)

2. Ende de ghene die men daer vint sal oec ghelden xx. s.

3. Ende heeft hi wapenen aldaer, die sal hi verliesen.

Dat ledeghe wive ende putiere niet binnen Dyst en solen comen etc., xlix.

Ledeghe wive noch hare putiere en suelen binnen der vriheit van Dyst niet comen, op ene pene van hare ore, of.

v. s.

Die ledeghe wive ocht hare putiere huuist ocht hooft, spise of dranc vercoept in sinen huise sal van elken ghelden

v. s.

Ende die hen ribauden och die niewel en draghen iet geet, op een pene (van) v. s.

(1) Dit luidt aldus in B: Item, soe wat wive ocht wijfs name die openbaer bordeel helt, die en

sal in enghene ghemeyne heerstrate wonen, maer in de Savelstrate ocht elders buten ghemeyns

weghen, aen de vesten, op die pene van xl. s. Ende vint men daer enighen man ocht mans

name na die leste clocke, saels ghelden xx. s. Ende heeft hi aldaer wapenen, die sal hi daer

toe verliesen.

(18)

Van den waghenen met vuerte voert te gaene, ende in wat straten, l.

1. Me sal alrande vuerte coepen smaendaeghs, tsgodensdaeghs

(1)

ende tsvridaegs, in dOverstrate, in de Nuwestraete ende op de Houtmarct, toter capellen toe, en daer binnen; diet elwaer cochte souds ghelden

iij. s.

2. Ende die ghene die vuerte bringhen te coepe suelen varen binnen dien vorghen.

steden, ende niet elre

(2)

dan in die

(3)

stede of straten

(4)

voederen op eene pene van vj. d.

3. Sij en weerden belet van den vorsten waghenen

(5)

. En dan sal die vorste, diet belet, gelden ende dandere quite

(6)

vj. d.

Van speelmannen ter brulocht te loenne, ende van ruedingen, lj.

1. Ter brulocht suelen sijn twee speelmanne, die men sal loenen of senden. En dierste sal sijn die wachtere

(7)

vander stad; dier meir loende of sende, hine gave

(8)

elken x. lib., saels ghelden

(9)

x. s.

(1) B: tsgoensdaeghs.

(2) B: nerghint.

(3) B: selve.

(4) Of straten ontbreekt in B.

(5) Waghenen ontbreekt in B.

(6) B: ende dandere zoelen quite zijn.

(7) B: de wochtere.

(8) B: hij en gheve.

(9) B: hij souds ghelden.

(19)

2. Die metten ruedinghe gaen och riden, of

(1)

metten beckenen slaen, of ander baraet daer maken, elc op een pene van

(2)

v. s.

Van die haer ghelaegh ontdraeghen, lij.

Die sijn ghelaegh niet en betaelt sandersdaeghs voerder nonen, daerna mach de weert claghen van ontdraghenen ghelaghe. Ende brinct hijt metter waerheit toe, so sal de richtere tghelaegh betalen, en heffent vanden sculdere, en ij. s.

(3)

daertoe te beteringhen, es die sculdere sulc man datten die richtere mach bedwinghen.

Van in tghedinghe te twesten, te slaene, of iemanne te leerne, liij.

1. Die iemanne in tghedinghe sleet of mesprect, saels ghelden xl. s.

2. Die binnen tghedinghe steet, hi en hebbe te dinghene, of hi en si daerin gheroepen van den richtere of van den scepenen, saels ghelden

v. s.

3. Die anderen leert dinghen sonder orlof tsrichters, saels ghelden v. s.

(1) B heeft ende.

(2) B: daermede maken, elc saels ghelden.

(3) B: v. s.

(20)

Van tsheren ende der stad huise te mesmakene, liiij.

Die tsheren ocht der stad huise van Dyst mesmaect, saels ghelden v. s.

Van twesten voer tgherichte, of coeren te brekene, lv.

Die vore richtere ende vore scepenen iemanne sleet, ocht eneghen coere brect, tot ons heren rechte sal hi ghelden dobbel mesdaet.

Van die ghevangene den richtere nemen willen, lvi.

Die den richtere, ocht den vorsteren, eneghen ghevanghenen pijnt te nemene, sal sijn in gheliker mesdaet daer die ghevanghenen in es; sonder ons heren recht.

Van waerdeerscap of ambacht te wedersegghene, lvij.

So wie dat wederseeght waerdeerscap, of ambacht te draghene orbere in der stad

(1)

, daerne de scepenen overmids den richtere toe setten

(2)

of ordeneren sals ghelden, alse dicke als hijt wederseeght,

xx. s.

Van den vee in den dreftijt ter stadwert te bringhene, lviij.

1. So wie vee bringhen ter stadweert, suelent sceeden buten der perssen en den huisen. En si suelent rechte

(1) Lees: inder stad orbere.

(2) Daerne den here ocht die schepenen toe setten.

(21)

inweert driven ter stadwert, sonder stille houden; op een pene van xx. s.

2. Ende die weerde suelent haren gasten cont doen. Ende daer sijs niet en doen, suelen sijs ghelden

xx. s.

Dat liede van buten hare coren ende vleesch suelen vercoepen, lix.

Die iemans coren of vleesch, die van buten compt, vercoept, hi en laet hem selven vercoepen, saels ghelden x. s.

Dat men tcoren int cornhuis sal vercoepen, lx.

Alrehande coren dat van buten compt salmen tsgoedensdaeghs en tsondaeghs

(1)

metten sacken in cornhuis vercoepen

(2)

; diet elre vercochte ochte diet in sinen huise liete

(3)

vercoepen, elc van desen souds ghelden.

x. s.

Dat de beckere hen coren coepen, ende niemanne anders; ende daer tegen niet gaen, lxi.

1. Wat beckere die iemanne coren cochte, och diet home dade coepen, elc souds ghelden

x. s.

2. Die teghen coren ghinghen buten der vriheit, of binnen der vriheit om coren te coepene buten den cornhuise, saels ghelden

x. s.

(4)

(1) Lees: tsaterdaeghs, als in B.

(2) B: int coeren huys, ocht daer voere, ende niegheren elres loven noch vercopen.

(3) B: liet loven ocht...

(4) Dit arlikel luidt als volgt in B: Item, die tieghen tcoeren ghienghe buten der vriheit, ocht

binnen der vriheit, omme coeren te dinghene ocht te copene buten den coeren huyse, souds

ghelden, x. s. Ende dijt loeft ocht vercoept, ocht toent, ocht zacke ontbindt voer dien datter

toe gheclopt es, zaels oec x. s. ghelden. Ende des ghelijx van erten ende van bonen. Ende

zoe wie jdel zacke henght int coeren huys, ocht daer omtrint op eneken marctdagh van coerne,

zaels oec x. s. ghelden. Alsoe dicke als hijt duet.

(22)

Die coeren van den ghore, meste, vuere

(1)

, stroe, of vuer bi naste, aschen ende andere coeren daertoe behoerende, lxij.

1. En ieghelijc sal vore sijn voerhoeft van sinen erve alle saterdaghe thoor

(2)

opslaen

(3)

ende niet voerd doen

(4)

, ende binnen drien daghen enwech doen. Dies niet en duet, saels ghelden

v. s.

2. Die sijn mest op strate leeght, saelt enwech doen binnen drien daghen, of sijn mest verliesen ende ghelden daertoe

v. s.

3. Die asschen op den steenwech leeght, of in de Demere dreeght, ocht goer in de Demere cruit, saels ghelden

v. s.

4. Die enegherande dinghe die vullen in eneghen graght, die de stad heeft doen maken, dreeght of duet draghen, saels ghelden

v. s.

5. Die bloet op de strate giet, saels ghelden v. s.

6. Die enegherande stroe ocht vuerte leeght bi naste,

(1) Lees:

VUERTE

. (2) B: thoer lees: tghoor.

(3) Voeg er bij met B: te zinen erve wert.

(4) B: in midden de strate.

(23)

och bi snaede

(1)

, daer en si en want tuschen, ende een half mudde waters bi, hi saels ghelden

v. s.

7. Die vier haelt ende op de strate dreeght onghedect, saels ghelden v. s.

Van scaden in den wijngaert te doene, lxiij.

1. So wie in de wijngarde

(2)

ghinghe, omme scade te doene, souds ghelden, met eenen man te vertughene, c. s.

Ocht eene ore verliesen of verbueren.

2. Die uten wijngarde

(3)

staken dreeght of tune

(4)

, sal de scade die hi heeft gedaen verstoeren, ende daertoe ghelden

x. s.

3. Wijngardere, ocht wie si sijn, daer men wijngartstaken bi vint, houdt of tune, of te haren huis, sine conen betoenen wannen dat hen compt, soelens ghelden x. s.

Van beesten die men vint in iemans scade, lxiiij.

1. Elcke beeste die ment

(5)

vint in der liede scade, daert ghevreet es, saels ghelden v. s.

2. Ende wie niet en vreet saels oec ghelden v. s.

(1) Ofschoon B ook snade heeft, meenen wij te moeten lezen: smede.

(2) B: ocht in yemans hove.

(3) B: ocht hoven.

(4) B: brect.

(5) Lees: mer, als in B.

(24)

Van kerken ende steenweghen te ergerne of tscadene, lxv

(1)

.

1. Wie steene, die ter kerken, steenweghe ocht der stad toe behooren, nempt ende enwech dreeght, saels ghelden

xx. s.

2. Die de kerke ergert met werpene, met scietene, ocht in anderen manieren, saels ghelden

xx. s.

Van houte op de houtmarct te leggene, lxvj.

1. Elc houtmenghere sal op de houtmarct sijn hout voer sine dore legghen binnen xl. voeten, op ene pene van

v. s.

Dat men ghecochte erven niet ergeren en sal etc., lxvij.

1. Die en erve coept binnen Dyste, ende erghert eer hij daerin es ghegoedt, ende eer die drie ghebode ute sijn, hi saels ghelden

xl. s.

2. Ende hi saelt weder doen maken dat hi heeft ghebroken ende gheerghert, och veroersaten dien ghenen die dat erve ondersteet, na raet der scepenen.

(1) Deze rubriek luidt aldus in B: Item, soe wie stene, die der kerken ocht den steweghen, ocht

der stad tubehoeren, nemt ende ewegh dreeght, ocht brect, ocht daerane scade duet, zaels

ghelden xl. s. Ende die enich hout, ocht stene van enegher brugghen mueren van Dyest nemt

ende ewegh dreeght ocht brect, ocht daerane scade duet, zaels oec xl. s. ghelden, ende met

enen ghetughe, ende die scade verrichten.

(25)

Van dat men in de kerke scrijnne noch anders en sal setten, lxviij.

1. Die scrijnne, bancke of caemme in de kerke sedt, sal de ware verliesen, ende ghelden

v. s.

Van den quecborne tonreinen, ende velle te Beveren te hangen, lxix.

1. Die eneghe dinc scout

(1)

of wescht op den Quecborne

(2)

, sals ghelden xx. s.

2. De velbloetere soelen haer velle neder de brugge te Beveren

(3)

hanghen, op x. s.

Van ballinghen te herberghene, lxx.

1. Die iemanne die vorevluchtech es van quaeden feiten, och die verdeilt es, och die anderen laghen legghen, alse te verslaene, herberghen, wetende haers, ende daeraf werden verwonnen metten rechte, saels ghelden

xxx. lib.

Van den leederen coeren te haudene, lxxj.

1. Die coeren van den leederen sal men houden also se tot heer staen

(4)

.

(1) B: scuert.

(2) B: ocht op den Neckerborne.

(3) Namelijk: te Beveren molen.

(4) B: ghelijc dat men se ghewaerdeert heeft.

(26)

Van die waerdeerre verspreken of slaen, lxxij.

Die eneghen waerdeerre in ocht omme siere waerdeerscap van desen vorgh. coeren, of in waerdeersambachte mesprect och mesbiet

(1)

, saels ghelden

xl. s.

Ende dine sleet saels ghelden x. lib.

Van dien die dese vorgh. coeren breken, lxxiij.

1. Die dese vors. coeren ende statuten breken, also menech werf alsijt doen, also meneghe mesdaet suelen si ghelden. Ende dies niet connen gheghelden, suelen uter stad sijn verbannen also menech iaer alsi menech pond verboeren, ocht alse hen menech pond ghebrect, na ghelanghe. Ende compt enech van hen binnen Dyste dien tijt dat hi es verbannen, so sal hi dobbel mesdaet ghelden alse dicke als hijt duet.

2. Die oec dien mesdadeghen huist of hoeft, eten, drincken gheeft of vercoept, wetende sijns, of met sinen wille, saels ghelden, alse dicke alse hijt duet, v. lib.

3. Hi en ontsculdeghe home met sinen eede, dat sonder sinen wetene sij.

4. Die den ghenen huist of hoeft die eneghen coere brect of heeft ghebroken, sal selver ghelden dien coere.

(1) B: om die waerderscap.

(27)

Dat, ende alwie men dese vors. (coeren) waerderen, panden, richten ende houden sal, ende nieman van den gherichte bidden daervoere, lxxiiij.

1. Dese coeren sal de richtere metten scepenen van der stad, och metten scepenen ten orbere ghemaect, of metter waerheit, ocht metten vorsteren van der stad, och metten waerdeerren, dier toe werden ghecoeren, betughen. En eest dat de richtere dese coeren niet en richt daer home vier scepenen wisen te richtene, so sal hi selve dese coeren ghelden. Ende eest dat enech scepen och raetsman vore dese coeren bidt, hi saels ghelden

x. s.

2. Dese coeren sijn ghemaect behoudeleec ons heren rechten, ende suelen tote

sinte Remeysmesse duren. En si dat men se verandere of wederbiede, overmids

onsen here, scepenen ende raede van der stad van Dyste.

(28)

Codex B.

Dit sijn die statuten ende coeren der stad van Dyest.

1. Van wapens te dragen en te gebruiken, en van 's nachts uit te gaan. So wie sweert, knijf, mes, scarpordich ende sacheleec, ocht enegherande gheslepen wapen trect op yemanne, hem te quetsene, zaels ghelden x s. Ende wont hine met wapenen die voergh. zijn, ocht in wat anderen maniren dat hine wont, zaels ghelden v lib., sonder ons heren recht.

2. Item, soe wie yseren stave, coperen stave, wapene, sweerde, knive, messe scarpordich, sachlijc, ocht enegherande gheslepen wapen ocht clippele dreeght, metten daghe zaels ghelden xx s., metter nacht, na die leste clocke, xl. s., ende die wapenen verliesen. Ende die dreeght een idel sceide den voergh. wapene tubehorende, sonder die zelve wapene, metten daghe, hi zaels ghelden x. s., metter nacht xx. s.; hij en ware vreemde.

3. Item, soe wie yemanne sleet met cluppelen, met steven, met stocken, ocht sleet ocht worpt met stenen, ocht nae yemanne sleet ocht worpt, ocht met eneghen anderen ghewere dan met vuysten, zal ghelden alsulke pene als men ghelt van gheslepenen wapenen.

4. Item, soe wie metter nacht gheet nae die leste clocke sonder openbaer liecht

ocht vuer, en waren die ghene die ter waken gheordineert werden, saels ghelden

x. s.; ende

(29)

maer drie ocht viere te male met enen lichte, ende recht voert. Ende soe wie metter nacht nae die clocke ghewapent gheet, ocht verseeghde wapene, cluppelen ocht ghemaecte stocke, ocht mes dreeght, zaels ghelden xx. s. ende die wapenen ende dmes verliesen.

5. Van dobbelen en kansspelen. Item, die dobbelt metten daghe zaels ghelden v.

s., metter nacht, ocht enegherande wedspel speelt, op x. s. Ende die weert, dijt ghedoeght in zinen huyse ocht hove, zaels oec ghelden: metten daghe v. s., ende metter nacht x. s., hi en onsculdeghe hem met zinen eede dat sonder zinen wetene ghesciet es, ocht sonder zinen wille, ende dat hijt niet benemen en conste; soe sal hi vander mesdaet quite zijn.

6. Nog van wapens te drage. Item, soe wat weerde zinen gast niet en waernt metter nacht dat hi zijn mes ocht zijn gheslepen wapenen aflegghe, zaels ghelden xx.

s. hi en betoene ter waerheit, ocht hi en houde op zinen eet dat hine ghewaernt heeft; ende dan zal die gast ghelden die mesdaet die daerop steet.

7. Item, die hoeme metter nacht van den richtere ocht van den vorsteren ocht waerdeerren niet en leet besoeken, ocht hem ommekeert daer hem die richtere, ocht vorstere, ocht waerdeerre heyschen omme te besuekene, zaels ghelden xl.

s., hij en onsculdeghe hem met zinen eede, waer dat zake dat hij maer van enen ghecalengeert en ware; maer ware hi van hoen tween ocht meer ghecalengeert, soe en soude hem gheen onscout stade doen.

8. Van tol en accijnsen. Item, soe wij den here zinen tol ende der stad hoere assise

besaect, zaels ghelden x. lb.,

(30)

alsoe dicke als hijt duet; ende met enen ghetughe, ende tgoet verloren.

9. Item, soe wie tol sculdich es ende buten der porten trocke, hij en hedde zinen tol betaelt, ocht hij ocht zijn weerd en hedden consent des tolneers, souds ghelden v. lb. den here.

10. Item, soe wie enich comescap dede omme den here zinen tol ende der stad hoer assise tontreckene, souds ghelden v. lb., half den here ende half der stad. Nochtan soude die here zinen tol ende de stad hoere assise hebben.

11. Van de stadsvesten te beschadigen. Item, soe wie der stad vesten erghert, ocht inwerpt, ocht eerde daeraf ewegh vuert ocht dreeght, zaels ghelden xl, s.; ende met enen man te betoenene. Ende soe wat beesten dat men opten vesten vint, zaels ghelden x. s., alsoe meneghe als er es.

12. Van de kerken te beschadigen en op het kerkhof te spelen. Item, soe wie die kerke erghert met werpene ocht met schietene, ocht in anderen maniren, zaels ghelden xl. s., ende die scade verstoren. Ende soe wie op eneghen kerchof enich spel speelt, saels ghelden x. s. ende daertoe tspeelgelt verliesen. Ende die enich vuylnesse daer op dreeght, ocht ghebeynte uten vleeschuyse daerop dreeght ocht werpt, saels ghelden

v. s.

Dit zijn die coren van den vreeden.

13. Daer de richtere comt met tween scepenen, ghesworen ocht met anderen porteren

scepenen ghemaect, ende heyscht van yemanne vrede tot yemans behoef, dien

(31)

hi noemt, ocht wijst, staende en can hine niet ghenoemen: die dien vrede wederseeght te ghevene, ocht zwijcht ende den vrede niet en gheeft, besteedt dat die richtere aen die scepenen, hi zaels ghelden iij. lib. Ende alsoe

anderwerven iij lib. Ende derde werven iij. lib., op datten die richtere heyscht ende steedt, alst voerseeght es. Ende heyscht hoeme die richtere vrede vierde werf ende over recht, ende hijs niet en gheeft, soe sal hi, totten drie werven iij.

lib. ghelden x. lib. Ende daernae zaelne die richtere bevaen met sekerheiden ende handelen metten vonnesse der scepenen.

14. Item, daer die scoutheite ocht scepenen vruchten van tweste, daer zal die scoutheite vrede nemen nae raet der scepenen, behoudeleec ons heren rechte.

Ende elken vrede zal men nemen te zes weken, nae ghewoente der stad van Dyeste, ghelijc heer es comen.

15. Item, die yemanne jaecht daer hi tieghen in vreden leeght, ocht anxteneert, alse te slane ocht te quetsene, zaels ghelden x. lib. (later bijgevoegd: of trecte met synen clederen, styete of anders sloege, sonder bloet reysen, xx. lib.)

16. Item die yemanne versprect daer hi tiegen in vreden leecht, zaels ghelden xl. s.

17. Item, daer vrede ghenomen es tusschen partien, eest dat yeman die niet maech en es, noch ten vrede en behoert, op wrake ocht op ocsuyn van der eenre partyen yemanne van der ander partien sleet ocht quetst, overmids hem selven ocht anderen, hi zaels ghelden

xxx. lib.

(32)

18. Item, me sal allen sondaghe voertane een clocke luden ten vreden. Ende dien tijt dat die clocke luydt, soelen die scoutheite ende scepenen zitten den vrede te stedene enen igheliken. Ende soe wie dien tijt dat die clocke luydt, ende scoutheit ende scepenen zitten, zinen vreede niet en steedde, zal mesdedich ziin.

19. Item, die twesten, soelen beide hoeren vrede zoeken tot dat zij versoent zijn.

Dijs niet en doet, zaels ghelden xx. s., alsoe dicke alst ghesciet, tallen zes weken.

20. Item, soe wie zinen vrede laet uutgaen, ende hij ocht zijn maech den ghenen daer hij zinen vrede tieghen laet uutgaen ocht zinen maech sleet, zaels ghelden x. lib. Ende daer oec etc.

(1)

.

21. Ende daer oec yeman, die niet maech en es sgheens die zinen vrede laet uutgaen, denghenen daer die vrede tieghen es, laten uutgaen

(2)

, ocht zinen maech sleet, omme dien selven ocsuyn daer dieghene in laghen daer de vrede voergh. omme was ghenomen, zaels oec x. lib. ghelden.

22. Item, soe wat vrouwenname die hore beclaeghde van yemanne, ende zij ghenen maech en hedde daer men horen vrede aen steden mochte, soe soude men dat cont doen den mesdadeghen, van sheren weghen ende van der stad weghen.

Ende wordde dat vrouwenname daer tenden, gheslaghen ocht ghesteken, soe souds die mesdadeghe ghelden

xxx. lib.

(1) Deze laatste woorden zijn overtollig.

(2) Deze twee woorden zijn overtollig.

(33)

23. Item, soe wie vrede van yemanne begheert te hebbene, dien zal men hoeme doen hebben van den zelven. Ende eest dat die zelve, dat es te verstane die principael, niet ieghenwordich en es, ende die vrede ghesteedt wordt aen zinen maech, die zelve maech zal dien vrede sueken voert ane tot dat es versoent. En ware dat hi conste bewisen enen naerren maech, ocht dien principael. Ende dan zoelen die naerre maech ocht die principael dien vrede sueken. Daer ooc die naerre maech dien zelven principael conste bewisen, daer zal die principael dien vrede sueken tot dierre tijt dat versoent es, ghelijc voerghesproken es. Ende elc van desen op

xx. s.

24. Item, alle die vreden die sondaeghs verlet bliven, zal men smaendaeghs daernae panden; ende aen zoe wat scoutheyt ocht wat scepenen daer dat ane ghebreke ocht ghebrect, zaels ghelden twee ghelten wijns, zij en connen redeleec onscout betonen.

25. Item, soe wie vechten ocht striden, eest man ocht wijf, daer die mesdaet niet van wonden en es, noch alsoe groet, noch daerboven, dien twest zoelen si verzoenen binnen twee zes weken, nae raet scoutheyt ende der scepenen. Ende op welken van denghenen die ghetwest hebben daert op ghebreke, ende niet en liete verzoenen, noch die zoene niet en suchte binnen dien tween zes weken, zaels ghelden xx. s. Ende waert dat binnen elken zes weken daernae volghende enich van hoen dien twest niet en liete verzoenen, zaels ghelden xx. s., alsoe dicke als hijt niet en laet verzoenen.

26. Item, wat portere van Dyest dijt wederseeght, ocht hem scepen niet maken en

laet daer de richtere hem

(34)

scepen maken wilt, omme vrede te stedene, ocht omme anderen orber ende noetsake, ende niet en duet dat een scepen sculdich es te doene, die zaels ghelden xx. s. Ende die twee ocht een, die daer scepenen ghemaect werden, moghen tughen van dien dat zij ghesien ende ghehoert hebben, ende wisen elken met sekerheit te bevane, nae den rechte van der stad, ghelijc den scepenendie ons heren recht ende der stad ghesworen hebben. Ende die dien ghemaecten scepenen, dien tijt dat zij zijn in sheren orber ende in der stad, mesprect ocht mesduet, zal ghelden die zelve mesdaet ghelijk dat hi mesdade den scepenen die sheren ende der stad recht hebben ghesworen. Ende alsoe ghelijc den scoutheit ende den vorsteren.

1.

Rubr. xxxiv.

27.

2.

Rubr. xxxiv.

28.

3.

Rubr. xxxiv.

29.

4.

Rubr. xxxiv.

30.

Dit zijn die coren van vleesche ende vessche.

31. Item, die ghelten vleesch, ocht yet vander ghelten onder tHuys vercoept onghesouten, zaels ghelden

xx. s.

5.

A, rubr. xxxiv.

32.

6.

A, rubr. xxxiv.

33.

7.

A, rubr. xxxiv.

34.

8.

A, rubr. xxxiv.

35.

9.

A, rubr. xxxiv.

36.

10.

A, rubr. xxxiv.

37.

11.

A, rubr. xxxiv.

38.

12.

A, rubr. xxxiv.

39.

(35)

40. Item, bertoensche vee en zal mer niet vercopen noch zetten onder ander vee, maer ute den anderen vee ende bi hem zelven, beneden den Bonten osse, ende op elc hoec een gruen rijs ghebonden; soe wie anders dade souds ghelden xx. s.

41. Item, nieman en zal bertoensch vleesch vercopen hi en zette een gruen rijs opte vleeschbanc, opte pene van

xx. s.

42. Rubr. xxxv.

43. Item, wat inre van vessche, die inghelt nempt, zal dien coman telivereren opten eersten dagh met xij penninghe van den ponde. Ende soe waer die inre dan den vesch duet sniden, daer en zal hi gheen inghelt nemen, ende daer zal die coman wochten zijns ghelts ende ketels metten snidere, sonder den inre

(16

e

eeuw: op xx. s.).

2.

A rubr. xxxv.

44.

3.

A rubr. xxxv.

45.

4.

A rubr. xxxv.

46.

5.

A rubr. xxxv.

47.

6.

A rubr. xxxv.

48.

7.

A rubr. xxxv.

49.

1.

A rubr. xxxvj.

50.

2.

A rubr. xxxvj.

51.

12.

A rubr. xxxiv.

52.

8.

A rubr. xxxv.

53.

(36)

Van den harinck te vercopene.

54. Item, harinc, rijn vesch ende bolc zal men vercopen in corve, ende niet op karren, op eene pene van v.s.; en waren vreemde liede.

55. Item, soe wie yemanne vee, vesch ocht vleesch vercoept, daer hi gheselle ane es ocht blijft, hij en seght denghenen dies dat goet es, dien hijt vercoept., zaels ghelden c. s., ende een jaer zijn ambacht verliesen.

56. Item, men zal engheenrehanden vesch vueren noch doen vueren buten der stad vore den onderen, opte pene van

x. s.

57. Item, nieman en zal harinc van den heilighen lande vercopen dan beneden Emonts oversten hornoc, noch stermijn, noch buxhoren daeraf ghemaect, noch ouden harinc, opte pene van xx. s. Ende nieman en zal den voers. harinc vercopen gheweict, dan ter voers. stede, opte zelve pene.

58. Item, scoenschen harinc zal men vercopen daer men wilt. Ende wat gherst es,

eest gheweict ocht ongheweict, daer zal men een banire bi steken op eenen stec

twee ellen lanc. Ende des ghelijx, bi alle vesch daer die banire bi hoeret, opte

pene van x. s. (Bijvoegsel, 16

e

eeuw: uutgenomen gesoutenen vesch, welken

men vercopen mach sonder baniere).

(37)

59. Item, die eneghen ghersten harinc menght onder anderen harinc, zaels ghelden x. s.

60. Item, die eneghen harinc, die gheboden es te stane beneden den voers. hornoc, menght onder anderen harinc, zaels ghelden c. s. ende den harinc verliesen.

61. Item, nieman en zal panharinc vercopen in tonnen ghesouten, opte pene van c.

s., ende den harinc verloren; maer in corve, ocht in manden mach men vercopen, als men ghewoenleec heeft gheweest te doene.

62. Van zamenspanningen. Item, soe wie zameninghe ocht conspiracie maect in de stat, sonder wille ons heren, der scepenen ende sraets van der stad, zaels ghelden x. lib.

63. Van de stormklok te luiden. Item, die de stormclocke luydt sonder wille srichters ende der scepenen, en zij te node, zaels ghelden x. lib. Ende die dien

mesdadeghen huyst ocht hoeft, zaels ghelden xl. s., duet hijt wetende ocht met zinen wille.

64. Item, die de stormclocke luden wilt, al eest met wille srichters ende der scepenen, hij zal se verborghen ende daer gheven c. s., die clocke mede te houdene (Kantteekening: Borge te stellen voor het luyden van de groote clocke).

Van den wijne ende biere (en van maten en van brouwen).

65. Item, men sal enghene Rijnsche wine ende ander wine te gader in enen kelre

legghen, noch oec nuwe ende

(38)

oude wine, opte pene van xl. s. van elken vate wijns voergh. Ende wie die zelve wine, die te samen niet en hoeren, minct, opte zelve pene zal hijs zijn van elken vate.

66. Item, alle die kannen daer men wijn met vercoept ocht met, zoelen hebben een tepken binnen den kannen staende opte gherechte mate, ende tot daertoe zoelen die kannen meten; die anders dade, op xxx. s.

67. Item, soe wie dranc vercoept binnen Dyest en zal gheen potte noch kannen houden, zinen dranc daermede te ghevene, zij en houden der stad mate, opte pene van x. s. van elken potte ende elken kannen, ende alsoe menichwerf alst ghesciede. Ende alle meede ende bier zal men meten metter biermaten, ende opte zelve pene. (Kantteekening: dat nyemant dranck en vercoept met maten sonder pegel.)

68. Item, soe wie dranc vercoept nae die leste clocke, binnen zinen huyse te drinkene, al ware hij voer de clocke ghelanght, ocht al woude hine gheven, enzij denghenen die over nacht bliven binnen zinen huyse, van alsoe meneghen als hijt duet, alsoe meneghe v. s. zal hi ghelden.

69. Item, alrehande dranc zal men volmeten, ende van alrehanden dranke zal de bode totten tappe gaen; die anders zinen dranc vercoept zaels ghelden. x. s., alsoe dicke als hij daeraf wordt verwonnen ende dat tughen die zelve boden;

ende die flesschen ende kannen, die ghetekent zijn metter stad tekene, zal men

voerhouden; dijt

(39)

wederseeght zaels oec x. s. ghelden, alsoe dicke als hij daeraf verwonnen wordt ende dat tughen die zelve boden.

70. Item, soe wie wine ocht vreemde bier brenght van buten, te lande ocht te watre, die en zaels niet afdoen van waghenen noch van karren, noch uten scepe, noch oec laten afdoen noch uutdoen, enzij met orlove der assisere ende panchijsere.

Ende zoe wijt hulpe afdoen, ocht oec uten scepe doen, waer hij van binnen ocht van buten, ocht ergherens ewegh dade, elc souds ghelden x. lib.

71. Item, soe wie eneghe wine ocht vreemde bier vercoept in grossen, soe wieme dat hijt vercoept en zaelt niet ewegh laten vueren noch doen, hij en hebbe der assisere ende panchijsere moet, ocht hij zal dassise ende den panchijs zelver ghelden van grossen. Ende soe wie wine ocht vreemde bier met daghe vuerde ocht drueghe, ocht al widenichsins

(1)

dat hijt ewegh dade, enware met consente der assisere ende panchijsere, elc souds ghelden x. lib.

72. Item, soe wie, binnen Dyest wonechtich, ghienghe drinken buten Dyest omme drinkens wille, souds ghelden xx. s., ende met enen ghetughe; hi en onsculdeghe hem met zinen eede, soo waer gheen ghetughe en ware, worde hijter mede beteghen. (Kantteekening: van die buyten Dyest drincken gaen.)

73. Item, soe wie enich bier buten haelt met cruken ocht met potten, souds ghelden xx. s. ende dbier ver-

(1) In het Hs. witenichsins.

(40)

liesen. Ende dit zoelen waerderen moghen die assisere ende panchijsere ende deghene dimer toe setten zal. (Kantteekening: die bier van buten halen.) 74. Item, alrehande bier dat van buten der stad comt binnen der stad, zal ghelden

dobbel assise ende dobbelen panchijs. (Kantteekening: van butenbier.) 75. Item, alle dieghene ende een ighelijc van hoen, die binnen der stad van Dyest

hoppe brouwen zoelen, die en zoelen hoer hoppe, esse groet esse cleine, niet langhere brouwen, noch meer naets maken dan mer te swarten biere, eest groet, eest cleine, duet ende doen zal, opte pene van x. lib., die anders dade: half den here, ende dander helicht half der stad ende half denghenen dijt voertbrechte;

ende met enen man te betughene.

76. Item, dat nieman min tonnen en zal dan een half bier ocht een gheheel byer, alsoe te verstane: soe wie min tonde dan een half byer, soude ghelden half assise ende halven panchijs; ende soe wie meer tonde dan een half bier, soude ghelden gheheel assise ende ghehelen panchijs.

77. Item, van alrehande dranke binnen Dyest, soe zoelen dassisere ocht de

panchijsere van dien dranke, daer zij dassise af hebben, warderen moghen ocht doen warderen denghenen dien zijt bevelen. Ende soe wijt bename ocht niet warderen en liete, waert in huyse ocht in cameren tontslutene ocht in anderen maniren, souds ghelden x. lib., alst voers. es.

78. Item, soe wat briedere den assiseren ocht pan-

(41)

chijseren min seide dan hi ghebrouwen ocht ghewasschen hedde, souds ghelden die voergh. pene.

79. Item, een ighelijc die brout och brouwen zal binnen Dyest, zal een bangruyt halen, opte pene van x. s., alsoe dicke als hijs niet en dade.

80. Item, en zoelen maer twee ghesellen zijn tot enen biere; soe waer datter meer waren, elc souds ghelden xx. s., alsoe dicke alst ghesciede.

81. A, rubr. xl. 1, 2, 3.

82. Item, dit es die ordinancie van den biere, dewelke men veranderen zal moghen van elken veerdel jaers te veerdel jaers, nae den corencoep. In den eersten, soe zal men Hoeborgher byer van over zee tappen moghen omme v. grote den pot;

ende des alsoe vele inlegghen ende tappen de weke als mer can ende mach.

83. Item, Delfs byer zal men tappen omme iii. s. groten den pot; enwaer dat sake dat den scepenen dochte dat mens daeromme niet ghehoestoelen en conste, zoe moghen zij dat veranderen nae hoeren goetdunkene. Ende des mach men alsoe vele inlegghen ende tappen als mer can ende mach. Maer men zal Hoebergher byer van over zee ende Delfs byer in enen kelre niet legghen, noch bi hoppe van binnen ocht el waer ghebrouwen, opte pene van vj. lib.

84. Item, soe zal men binnen Dyest brouwen omme vj. s. ende viij. s. den pot, op

enen peghel dimen daertoe ordineren zal; ende daer zal men pegheleers toe

zetten. Ende tot elken byere, eest van vj. s. ocht van viij. s., soe

(42)

zal men inlegghen xx. halster mouts, ende niet min. Ende van den byere van viij. s. zal men maken xxvij. halster naets; ende van den byere van vj. s. xxxvij.

halster naets; ende niet meer metten panchijse, opte pene van vj. lib.

85. Item, soe en zal nieman zijn bier, het zij Hoeborgher ocht Delfs, kelren ocht indoen, hij en hebbe te voren enen eet gedaen dat dat bijer niet ghemenght en es bi zinen toedoene, rade ocht wetene, noch oec ghemenght en zal werden, opte pene van xx. s.

86. Van honing en mede, en nog van wijn. Item, alle thonich dat men metten tinen vercoept ende met, zal men persouwen onder, boven ende in de middelt, op xx.

s.

87. Item, van eenre tinen honichs zal men wasschen xiij. halster meeds, ende niet meer, opte pene van....

88. A, rubr. xli.

89. Item, soe wie tieghen eneghen priestere, die der stad van sinen winen gheen assise gheven en woude, eneghe wine cochte, ocht eneghen wijn daer haelde ocht halen dade, met kannen, fleesschen ocht cruken, ocht daer drinken ghienghe, souds ghelden xl. s., ende met enen ghetughe.

90. Van wapens te dragen (zie nog art. 6 en 7). Item, soe wie, wonechtech buten

Dyest, comt ghewapent binnen Dyest, gheet ocht steet, anders dan rechtvoert

ute der stad, ocht tot zijnre herberghenwert te treckene, ende daer zijn wapenen

af te legghene, zal die wapenen verliesen, ende daertoe ghelden xl. s.

(43)

91. Item, soe wat weerde sinen gast, die in zijn herberghe ghewapent comt, niet en waernde zijn wapenen af te legghene, zal ghelden den voers. coere. Ende daermede zal die gast quite zijn, enzij dat die weerd betone metter waerheit, ocht hi en houde op zinen eet, dat hine ghewaernt heeft; ende dan zal die gast ghelden die mesdaet die daerop steet.

92. Van vluchtigen te herbergen en van lagen te leggen. Item, soe wie yemanne, die voervluchtich es van quaden feyten, ocht verdeilt es, ocht anderen laghen legghen, als te verslane, herberghen, wetende hoers ende daeraf verwonnen worden metten rechte, zoe zaels ghelden. xxx. lib.

93. Van uitdagingen. Item, so wie, wonechtich buten Dyest, yemanne wonechtich binnen Dyest ontseeghde, met enen man te betughene, ende daerboven quame binnen Dyest, souds ghelden. x. lib., ende daervore soude men houden ende zijns zeker zijn; ende daertoe den ontseeghden beteren. Ende zoe wie alsulken man huysde ocht hoefde, wetende zijns, souds oec ghelden x. lib.

94. A, rubr. xxxviij. 1, 2.

95. Van het zout. Item, alsoe als men tsout sgoensdaeghs vercoept zal ment vercopen alle die weke. Dijt diere vercochte, alsoe dicke als hijt dade, alsoe meneghe v.s.

zaelre verboren, ende met enen ghetughe.

96. Van de stadsvesten (zie nog art. 11 en 12; zie, ook A, rubr. 54). Item, soe wie

met daghe ocht met nachte over der stad vesten, muere ocht porten clumme,

souds ghelden, metten daghe xx. lib., ende metter nacht

(44)

xl. lib., ende met enen ghetughe. Ende wordde enich van dien alsoe ghequetst ocht gheslaghen, dien quetste ochte slueghe soude quite zyn van den here ende van der stad.

97. Van het koren. Item, soe wat coerne sdijsdaeghs tot sgoensdaeghs noene, ende svridaeghs tot saterdaeghs noene van buten comt te cope, soe wieme dat toebehoert, zal men int Corenhuys ocht opten corenmarct brenghen, ende niet zulren noch huysen vore dien dat die corenmarct ghedaen es. Ende tcoren dat nae de marct overblijft zal men zulren ende huysen moghen; ende dat overbleven coren zal men buten marctdaghe opten zulre ende binnen huysen vercopen moghen, maer niet dierre dant des naestes marctdaeghs ghegouden heeft. Maer dat overbleven coren en zal mer smarctdaeghs binnen huysen niet vercopen moghen, men zaels brenghen enen stale ter marct, opte pene van x. s.

98. Item, soe wat coerne tanderen daghen ende tiden dan voergh. zijn, binnen Dyest te cope comt ende dat mer zulret ende huyst, des zal een jghelijc voercopere van buten ter corenmarct brenghen smarctdaeghs vier zacke, eest dat hijs zoevele heeft. Ende die coerenvercopere van binnen desghelijx zes zacke. Ende soe wijs niet en dade, elc souds ghelden x. s.

A, rubr. lxi. 1.

99.

A, rubr. lxi. 2(4).

100.

A, rubr. lix.

101.

102. Van het brood. Item, soe wie zemelen duet tot rogghenen coepbrode, zaels

ghelden x. s., ende dbroet verliesen.

(45)

103. A, rubr. lx.

104. Van gerst en mout. Item, me zal oeryoel ende gherste meten ende leveren ghestreken. Ende voert, zoe zal men leveren ende vercopen dmout metter zelven maten ghestreken, maer altoes ix. halster voer dmudde; elc van desen die anders dade, op xx. s.

105. Van den kleinhandel. Item, voercopere van coerne, van vessche ende van alrehanden smalen dinghen, dier men daghelijx leeft, en zoelen vore den tiender uren niet copen, ende nieman tot hoeren behoef, opte pene van x. s., die zij verboeren alsoe dicke als zijt breken.

106. A, rubr. xlij, I.

107. A, rubr. lvi.

108. Van dagvaardingen. Item, soe wie van den scoutheit ende scepenen ontboden wordt ocht dagh ghedaen waere ende niet en quame, souds ghelden x. s.

(Kantteekening: Soe wij wordt ontboden ende niet en compareert.)

109. Van beleedigingen in tegenwoordigheid van het gerecht. Item, die yemanne voere den scoutheit ende scepenen versprect, zaels ghelden xx. s., sonder sheren recht. (Kantteekening: Soe wij yemant versprect.)

110. Item, die voere den scoutheit ende scepenen yemanne sleet, tot ons heren rechte sal hi ghelden viij. lib.

111. Van aangehoudenen te slaan. Item, soe wie yemanne, die in scoutheit ocht in

der vorsteren hande waere, slueghe, zaels ghelden x. lib. Ende wondde hine,

xx. lib., sonder ons heren recht.

(46)

112. Van hem, die zijn recht vervolgt, te bedreigen, te beleedigen of te slaan. Item, soe wie yemanne dreighet ocht verspreke, omme dat hij zijn recht zuchte, zaels ghelden, xl. s.; sluechine, v. lib.; ende wondde hine, x. lib., sonder ons heren recht.

113. Van twist tusschen partijen. Item, ware dat sake dat enich twest ocht discoert tusschen eneghe partien opghenomen wordde, ende enich partie daerboven van der ander partien ocht van hoeren maghen gheslaghen ocht ghequetst wordde, elc souds ghelden x. lib., sonder ons heren recht, ende beteren nae vonnesse der scepenen.

114. Verheling van goed der vluchtigen. Item, soe wie yemans goet, die rumen woude, ocht vluchtich waere, huysde ocht hoefde, ocht verborghe, ocht daertoe hulpe, ocht uter stad vuerde ocht drueghe, souds ghelden v. lib.

115. Van vermomming. Item, soe wie met verdecten ocht vermaecten anschenen gheet ocht steet binnen Dyest, met daghe ocht met nachte, zaels ghelden xx. s.

Ende drueghe hij, alsoe vermaect, panchier, plate, ketelhoet, pothuve, zweert, bijl, clippel ocht energhande verseeghde wapenen, souds ghelden xl. s., ende die wapenen verliesen.

116. Van straatschenderij. Item, soe wie snachs yemans banke ocht putcupen

omworpe, ocht borneputten ontreinde, ocht bierwessche afslueghe, ocht stene

omworpe, ocht voere yemans doere ocht huys enegherande onkuyscheit brachte,

souds x. s. ghelden, ende met enen ghetughe; ocht hij en onsculdeghe hem met

zinen eede, waer dat zake dat gheen ghetughe en ware.

(47)

117. Van mishandelingen in het vleeschhuis. Item, soe wie int vleeschhuys nae yemanne worpt met messen, met steven, met beenen, met stocken ocht met wat anderen dinghen, zaels ghelden xx. s., sonder ons heren recht; ende met enen ghetughe.

118. Van belemmering der straten. Item, nieman en zal die strate becommeren noch beslaen met houte, met steenen, met eerden ocht des ghelijx, opte pene van v.s., hij en duet ewegh binnen derden daghe; het en ware noetsake, nae verclaernesse der scepenen.

119. A, rubr. lxv.

120. Van het stadhuis te bevuilen. Item, soe wie in der stad huys zijn water maecte, ocht enegherhande ander onkuyscheit dade, souds ghelden v. s.; ende met enen ghetughe.

1.

A, rubr. lxij, 121.

2.

A, rubr. lxij, 122.

6.

A, rubr. lxij, 123.

124. Van geen vuilnis in den Demer te werpen (tot A, rubr. lxij). Item, nieman en zal enich weedmuys, asschen, hoeyer ocht eerde in sheren vliete werpen, opte pene van x. s.

1, 2.

A, rubr. lxvij, 125.

1.

A, rubr. lxiij, 126.

2.

A, rubr. lxiij, 127.

1, 2.

A, rubr. lxiiij, 128.

129. Van boomen te houwen of te beschadigen. Item, die

(48)

in de haghe bome houwet, ocht erghert, ocht greeft, zaels ghelden v. s.

130. Van groen hout in de stad te brengen. Item, soe wie gruen hout binnen Dyest brenght van buten, hij en segghe waert ghehouwen es, ocht op zijns zelfs erve gewassen es, zaels ghelden v. s.

A, rubr. lxxj.

131.

A, rubr. lij.

132.

1.

A, rubr. lj, 133.

2.

A, rubr. lj, 134.

135. Van met sneeuwballen te gooien. Item, soe wie met snevlocken worpt, ende soe wie met colven solt binnen Dyest, elc zaels ghelden v. s.

136. A, rubr. 1, 2, 3.

137. Van wishout te meten. Item, alrehande hout, dat men metter wissen vercoept ocht levert, dat zal mer leveren metter wissen van lenghden, ende thout oec van lenghden die men daertoe ordineren zal; die anders dade souds ghelden xx. s.

Ende soe wie yemanne vuerte name dijt te cope brachte, souds ghelden xviij.

s., alsoe dicke als hijt dade.

138. A, rubr. xlvij.

139. Van bordeelen. Item, soe wat wive of wijfsname, die openbaer bordeel helt, die

en sal in enghene ghemeyne heerstrate wonen, maer in de Savelstrate, ocht

elders buten ghemeyns weghen, aen de vesten, op die pene

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De ACM heeft echter geen aanwijzingen dat zij geen goede schatter heeft voor de kosten van kwaliteitsconversie per eenheid volume.. Daarom komt zij tot de conclusie dat zij wel

De historische PV gemeten op de transportdienst achtte de ACM representatief voor de verwachte PV op de aansluitdienst.. De transportdienst vertegenwoordigt het grootste deel van

'Tis dan so verre van daer, dat ik met desen mijnen Lof van onse lieve geboorten-stad, ende aerdsch Vaderland, desen yver der getrouwicheyd aen God, ende betrachtinge onser erve

Geuse lietboeck, waer in begrepen is den oorspronk van de troublen der Nederlantsche oorlogen, en het gene daer op gevolght is... Den stercken Arm

Hebb’ ick oock niet aenhoort zijn kermen, en zijn suchten, Als hy voor Saul moest dagh ende nacht gaen vluchten.. Soo langh’: tot dat ick brack zijn lasterigh ghemoedt, En dat hy

Onse here meer dar hi mi sal Want redene ende verstannesse Heeft di ghegeuen ghod onse here Wlmaecten sijn ghedinkenesse 10 Ende oec te leuene embermeere. Dar du sculdech wars mede

Pieter Dorland van Diest, Van Homulus, een schoene comedie daer in begrepen wort hoe inder tijt des doots der menschen alle geschapen dinghen verlaten dan alleene die duecht die

procratersche ende hadde procratersche geweest van ‖ dier tijt dattet cloester iersten geslaten a) waert 3). Ende sie weren te samen één herte ende één ziele in onsen lieven heren