• No results found

't Leven en Bedryf van Clement Marot · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'t Leven en Bedryf van Clement Marot · dbnl"

Copied!
143
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

't Leven en Bedryf van Clement Marot. Erven Vanderputte, Amsterdam [tussen 1768 en 1794]

(herdruk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_lev019leve02_01/colofon.php

© 2016 dbnl

(2)

Aan de Goed-Gunstige Lezers.

NAdien deze tyden met veel ongemakken vermengt, en met veel zwarigheden overladen zyn; invoegen dat daar door de alderblymoedigste mensch dikwils tot een knagende mymeringe wort verrukt, zo heeft het my goet gedogt iets vermakelyks om die euvel eenigzints te verdryven, voor den dag te brengen, te meer nu men bevindt dat de Jeugt meer tot het doorsnuffelen van iet klugtigs, dan dat tot iet deftigs genegen is; In dit voornemen is my dan eindelyk ter hand gekomen een Boekjen in Vaarsen, beschreven door den vermaarden Koninglyke Tyd-verdryver Clement Ma-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(3)

rot: Begrypende in sig een goed deel Quink-slagen en soete vertellingen, in verscheiden tyden van hem, tot een zelfde einde, als wy het nu vertaalt uwe E.

Goet-gunstigheidt hebben opgedragen, en voort-gebragt, (zonder dat wy voor hebben iemand te quetsen, of de jeukerige ooren der dartele Jongelingen te kittelen:) Verzoekende alleen dat het zelve zomtyds voor een versnapering en smakelyke Bruiloft-kost opgedischt en onze gedane arbeid in 't goede genomen mag worden, en myn gezontheid ter gelegener stonde, met een frissche Roemer te gedenken; en versekert u, dat wy dit doende, hier na met iet aardigs te voorschyn te brengen, zullen betonen dat wy zyn, Gunstige Lezers, &c.

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(4)

't Leven en Bedryf van Clement Marot.

Boertig verhaal van Clement Marot, en een Pastoor van Sint Honori, tot Parys.

CLement Marot, zijnde doorgaans in syn leven so vermakelijk, dat niet alleen den Koning, maar elk te weynig aan hem scheen te hebben; geeft zijn laatste snak (by na al Boertig) gegeven: want hy veynsde sig, (niet lang voor zijn doodt) dapper krank te zijn, gebruykende dagelijks verscheyde geneesmiddelen, met voorneemen om den Pastoor van zijn buurt (een man seer bitter tegens de Hugenoten, of die van de Gereformeerde Godts-dienst, so wel in woorden als in werken) een pots te speelen:

Ontbiedende ten dien einde eenige van zijn Bloet-verwanten en goede bekende, voor zijn Bedt: gelatende sig niet alleen heel siek, maar ook soo, als of zijn gemoet bezwaart, en ten alder-hoogsten tot 't Roomsche Geloof genegen was: soo dat sy niet anders meenden of het was so als hy sig geliet; terstont het gerugte van zijn qua-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(5)

lijk gesteltheyt, en voornemen van bekeringe, door de gantsche Stadt deden draven;

Soo haast quam hem dit niet ter ooren, of hy begon hartig te laggen, en zijn Knegt geroepen hebbende, seyde; Gaat terstont by die Pastoor, en segt dat hy sonder vertoeven by my komt, om my met 't heylig Olysel (dewijl ik een groote reys meen aan te nemen) de leste dienst te doen, en te salven: de knegt dit hoorende, meende dat zijn Meester door siekte raaskalde? en half ydel-hoofdig was, om dat hy altijt met de Roomsche Ceremonien hadt gespot; in-voegen dat hy met toeven, dit bevel in de windt sloeg, en niet eer voort ging, voor dat Clement hem ander-maal sulks met harde woorden geboodt te volbrengen: het geen ook terstont wiert gedaan? want de knegt, voegende sig by den Pastoor, bootschapte aan den Geestelijken Heer al 't geene dat hem belast was. Fluks voer de Paap daar op dus uyt: u Meester (geloof ik seeker) drijft met my, en met de H. Dienst van de H. Kerk, den spot: maar hy sal nu haast ter Stede komen, daar hy van al zijn schalkheyd sal moeten rekenschap geven;

want seker het is niet goet met soo een hooge saak den draak te steken, en derhalven vond ik het niet geraden by sulk een Ketter te gaan.

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(6)

Hier mede vertrok sig de Paap, half verstoort, in zyn Studoor, en den knegt ging op een draf weer na huys, vertellende aan zijn kranken Meester al 't geen dat hem weder-varen was. Clement zynde, na dat hy sig geliet, hier over heel ontstelt, seyde tegens zijn knegt spoet u terstondt wederom, en segt tegen den Priester, dat hy ter vlugt moet komen: want 't kan zijn dat ik de reys van daag nog aan-neme; en indien ik gevaar liep, de schult soude alleen op den Pastoor geleydt worden. Binnen weynig tijds was de knaap wederom by de Priester, die uyt dese leste boodtschap niet anders kon af-meten, of het was een opregten ernst: des hy sig, met al zijn gereedschap by den kranken voegde, vermaande deselve sig tot de heylige Biegte te buygen;

gebruykende daar by sulke woorden, als hem dogte te dier tijde het oirbaarlijkste te zijn. Hier op gaf Clement tot antwoordt: dat hy zijn reyse misschien wel haast sou aannemen; gebiedende daar by aan zijn Dienaar, dat hy hem zijn oude Laarsen soude voor den dag halen. Den Pastoor dagt dit een seer vreemt gebodt te zijn, wijl hy in doods nood scheen te leggen, en dien volgende geen meer laarsen van nooden had.

Dog soo haast was de knegt met de laar-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(7)

sen niet voor het Krank-bed gekomen, of Clement seyde; Domine Pastoor, ik heb u en uwen Oly hier ontbooden, om mijn laarsen (dewijl ik een groote reys heb voorgenomen te doen) soo wel te smeeren, als het immers mogelijk sal zijn. Den Paap dit hoorende, was niet weynig vergramt, en liep al knorrende en morrende ten Huys uit, latende den Vos, die hy voor een puer-sieke Sot schol, op het nest, die niet na liet wel lustig om dit bedrijf in zijn vuyst te lagchen.

Vermakelyk verhaal van een Edelman aan 't hof van Parys, die sig liet voorstaan op syn manier alleen te leven.

BInnen Parijs was een out Edelman, die sig liet verluyden dat hy alleen leefde, en met niemandt yet te doen had, het geen ook door de gantsche Stadt wierde gelooft waaragtig te zijn; want niemant kon de voet onder zijn Tafel krijge, dewijl hy uyttermaten gierig, en voor niemant niet, dan voor hem selven yets over had. Dit gerugt quam op 't lest in 't oor van den klugtigen Clement Marot; des hy (wetende dat des vreks Vrou soo ge-aard was,) als de Spaansche Muyl-ezel, die, als men haar met een stroo onder de staart kittelt, agter uyt slaan, dit navolgende

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(8)

Deuntje op hem rijmde, ende in de Weerelt brogt.

Lieve goet bloet, slegte Jan, Heer verkeerde Edelman.

Hebt gy alle ding alleen.

En met niemandt yets gemeen;

Hoe kan dat waaragtig zyn, Nu u Wyf, dat ritse Swyn, Als een Kat uyt krollen loopt, En u zoo veel Swagers koopt Als 'er dagen zyn in 't Jaar, Of wordt gy het niet gewaar, Dat sy na d' ouw gewoont, 't Gierig hooft met horens kroont;

Dit deuntje was binnen weynig dagen onder de hovelingen soo gemeen, dat 'er schier niet anders wiert gesongen: in voegen dat den Edelman sig bevont meer gemeenschap met andere te hebben, dan hy sig selven hadt in gebeelt, hoewel hy het met een stilzwijgen liet deur gaan.

Klugtig Verhaal van een Jong Getroude, aan haar Lief.

EEn een-oogig Jongman, zynde aan een brave Tas gehuwt, bevont dat de zelve zo rein een Maagt, als hy 'er vermoed had te zyn, niet was, het geen hy haar op een avont, half boertende verweet. Dog sy op verscheide Schermslagen bedreven, en redelyk gauw ter taal, voer daar op dus tegens hem uyt;

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(9)

Lieve Man, waarom verwyt gy my het verlies van myne Maagdom, daar gy zelfs het eene Oog syt quyt geworden. Wel Liefste, seyde hy, die schade heb ik van myne Vyanden bekomen. So quaat, vervolgt zy is het met my nooit toe-gegaan, want myn Maagdom ben ik door hulp van een goedt Vrient quyt geworden, derhalven sal het verlies van uw' een oog aan my, in ons Huwelik, op een dag meer schade konnen veroorsaken, dan dat van myn Maagdom aan u in een gantsch Jaar; want de Maagdom groeyt weer aan, maar het gesigt nimmermeer.

Clement Marot zynde van zyn knegt bestolen, komt door een boertige brief, wederom aan zyn Gelt.

CLement Marot, zijnde op reyse van een van zijn knegts so uyt-gestreken, dat hy zijn Geldt, Kleederen en Paart moest missen, wist niet hoe hy op den sprong wederom aan ander geldt soude raken. Na lang denken en herdenken, soo besloot hy een Brief aan den koning te schrijven, van desen inhout.

Heer Koning, het is aan uwe Majesteit seer wel bewust dat geen ongeluk alleen komt, en of ik 'er daar aan voor desen eenigsins had getwyffelt, so moet

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(10)

ik het selve nu volkomen geloof geven: De waarom daar van is dede: ik had my onlangs versien met een geboore Gasconjer, om daar van na behooren, gedient te zyn, want hy stak boorde-vol goede en Hoofsche hoedanigheden, als: leigen, Hoerejagen, Dronken-drinken, dobbelen, Spelen en so voort. Dese heeft, eer ik hem volkomen kon, zyn tyd so wel waar genomen dat ik my selven derhalven van

agteloosheit moet beschuldigen; want onlangs, met hem op de reisse zynde, so sag hy dat ik een buydel met gelt onder myn Oxelen had; des hy deselve, hebbende daar in also groot behagen, als ik selfs: des nagts zonder my in slaap te storen, daar van daan nam, en bergde daar hy 't best betrouwde. Des morgens stak hy hem selven in myn beste gewaadt, omslingerde hem met myn mantel, en settede hem op myn Paart, dat myns oordeels alrede met hem so wyt is weg geloopen dat ik buyten hoop ben van 't selve oyt weer te krygen. Des ogtens, na dat ik wel geslapen had, kreeg ik, in stede van een vrolyke morgen-groet, de bedroefde tydinge van dit myn ongeluk, waar door ik in sulk een mymering geraakte, dat den Apoteker met al het geen ik nog over had voor Slik potten,

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(11)

Siropen, en ander tuyg deur ging: invoegen, dat al myn rykdom in uwe Majesteyts mildadigheyt bestaat.

Den Koning dit gelesen hebbende, merkten wel, op wat doelwit den schalkken Clement sogt te schieten, dies hy dus uyt-voer; Clement, ik ben bereyt, om aan u eenig gelt te leenen? maar wat voor verseekering van betalinge wilt gy aan my daar tegens doen? ik sal, seyde Clement, my by de geschrifte verbinden dat ik d'ontfangene Peningen, so haast als uwe Koninklijke glans en glory in Europa wederom vernieuwt, wederom sal moeten uyt-keeren, hier beneven sal ik selfs borg blijven. Terstont begon den koning, en al de Heeren die daar by waren, dapper te lagchen? en Clement wiert naar zijn begeeren, van de Majesteyt met een deel goude Pistoletten geholpen.

Aardige-Quink slag onder een deel vergramde Mevrouwen uitgestrooit.

MEn moet het Vrouwelyk geslagt en de Rosen niet al te hart handelen; want se zyn, so doende; haast verplet, ofse steken met de doornen. Dit bevonde dien Franschen Poëet, nadat hy het boek van de Rosen genaamt de Romans had geschreven: in dit werk deed' hy een arg wanende Sot so veel

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(12)

gekals tegen die de Vrouwen uitbraken, en veel quaat van 'er seggen dat hy daar door in de grootsten ongenade van de Koningin en al de Hof-jufferen wiert gestelt, in voege datse met elkander een vast besluyt maakten, van sig ter gelegeenen tyd aan hem te wreken; het geen ook haast scheen te gelukken: want de Koningin kreeg den misdadigen, door hulp van eenige Staat juffers, in haar geweld; varende eerst tegens hem (om dat hy het Vrouw-volk so geweldig swart in syn Boek had gemaakt) met woorden dapper uit: daar na geboodse aan 'er hof-juffer, datse hem met roeden op de naakte rug soude geesselen. Hy, siende dat 'et haar ernst was, begost zig met d'alder-beste woorden, die hy geleert had, te ontschuldigen, en genade te versoeken:

dog al te vergeefs, het onweer des gramschap was door geen gesmeek te stillen? het rokje most uyt, de rug ontbloot, en hy aan een paal gebonden. Hoe barmhertig hy in dese gelegentheit keek, is niet wel te beschryven, dog d'ontstelde Juffers, hadden daar me gantsch geen erbaring? des hy, siende dat 't op de knip aan quam voor haar op syn bloote kneyen nederboog, versoekende, als het dog anders niet mogt zyn, een kleyne bede

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(13)

van haar, eer sy met de straf voortvoeren? het welk hy, dog met groote moeite, verkreeg, des hy dus met een bevende stem tegens haar uitvoer, Mejuffers wyl ik sie dat 'er geen genade voor my by u is te verwerven, so bidde en begeer ik dan dat de grootste Hoer van u allen my de eerste slag geeft. So haast waren dese woorden niet gesproken, d' eene keek op d' ander, en gingen, sonder hem yets te misdoen, met beschaamde kaken weg.

Wonderlyke handel tusschen een Jonge Edel Juffer, en een Minne-broeder.

OP een selfde tijt, als Mevrou Margareta van Oostenrijk, in den naam van haren Neef, den Roomschen Keyser tot Kamerik, om de vrede met den Aller-Christelijksten Koning (in wiens plaats haar ter stede was gekomen de Hartoginne Louisa van Savoeyen) te treffen, soo onthielt zig ook aldaar de Gravinne van Egmont met haar Dogtertjen, die terstondt, na dat alles klaar gemaakt was, haar verblijf op een van haar huysen nam, ontbiedende aan den Guardiaan van het Minne broeders Klooster, dat hy een deugtsame Pater (soo wel om te preken, als om te Biegten) by haar op 't Huys beliefde te senden: het geen hy na so haast

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(14)

volbragt, als begeert was. De gesondene Broeder dede zijn dingen wel dat de Gravin sig zijn preken ten vollen vernoegde. Onderwijl begonnen de Kars-dagen te naken, om aan 't Altaar te gaan, dies besloot sy eerst te Biegten, en dat in een besloote Cappelle, om dies te vryer haar hart voor de Vader uyt te storten; so haast hadt sy die niet verrigt, of sy sondt'er Dogter, om ook gesuyvert te worden, by den

voornoemden Monnink. So haast had de jonge Juffer haar geheymen aan hem niet ontdekt, of den loosen gast voelde wel aan wat euvel sy siek was, leyde haar derhalven een klugtige boet-straf op, seggende; mijn kindt, indien gy van al uwe sonden begeert gesuyvert te zijn, so moet gy mijn Gordel drie dagen lang op uwen blooten buyk dragen; want deselve is magtig om 't voorleden weg te nemen en het toekomende quaat te verhinderen. Sy, dit hoorende, stont een wijltijts verbaast niet wetende watse hier in soude doen. Eyndelijk zeytse (dewijlse hem niet ongehoorsaam dorst zijn;) lieve Vader, wilt my deselve (wijl gy weet dat het tot mijnen beste is) behandigen, opdat ik daar so mee doe als gy geboden hebt. Terstont gaf de loose Monnink haar dit tot antwoort; lieve Dogter, u handen zijn tot sulk een hey-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(15)

lig werk veel te onreyn; des moet ik het self doen, met die daar mee ik u de zegen gegeven heb, en zijt vry versekert dat sulks soo haast niet sal geschieden, of gy sult van alle uwe sonden ontbonden zijn; de Jonge Juffer begon hartelijk te weenen; des vervolgde de Monnik zijn begonne werk, seggende: wel Dogter, zijt gy kettersch geworden, dat gy u weygerig stelt ontrent de Ordinantien van de Moeder de heylige Kerk te gehoorsamen, dat hoop ik van uwent wegen nimmermeer: daar op sey Meje-juffer, og Vader! dat zy verre van my, gebruykt derhalven den Biegte soo 't de kerk gebiedt, ik wil de Absolutie garen ontfangen, en de boetwerken goet-willig doen, maar te gedoogen dat gy met uwe handen aan mijn bloot Lighaam sult raken, dat kan mijn eerbaarheyd in geenderleye wijse verstaan. Wel nu dan seyde de Pater, soo weyger ik ook aan u mijn Absolutie te geven. Mits rees de Juffer op, zijnde in haar gemoet heel bezwaart, vermits sy waande dapper gesondigt te hebben met den Pater niet te gehoorsamen. Soo haast quamse niet in de Kerk, of haar moeder quam van 't Altaar, des sy haar geliet als ofse daar mee na toe quam gaan: de Gravin dit siende, vraagde haar ofse bereydt was, en al ge-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(16)

biegt had? Het antwoordt was: Neen. Wat hebt gy, vraagde de Moeder, dan so lang by de Pater gedaan? ik heb, seyde sy, wel gebiegt, maar wijl ik hem de penitentie, die hy op my leyde, weygerde, so wilde hy myn de Absolutie ook niet geven: De moeder ondersogt daar op de saak so wijsselijk, datse al den handel van den kitteligen Biegt-vader te weeten quam; des sy haar Dogter by een ander dede Biegten en Absolveren, so dat sy nog dien dag het Sacrament ontfing. Soo haast quam de Gravin niet uyt de Kerk in haar huys, of de Staat-juffers begonnen tegens haar over den Biegt-vader te klagen, dewijl hy den eenen dit, en den ander dat tot penitentie had op-gelegt. De Gravin, die den Monnik niet dan alles goets had toebetrout, kropte haar gramschap soodanig in, dat sy niet dan met een lag de verwondering van dese vreemdigheyt uyt boesemde? dog egter lietse niet na den Monnik voor haar te ontbieden, en hem soo lang met roeden te doen geesselen, tot dat hy de waarheyt van al het geen dat'er geschiedt was, beleedt, en haar om genade badt. Sy sondt hem op een wagen, wel vast met touwen gebonden, aan den Gardiaan: belastende de selve na desen een vromer man aan haar om Godts Woort te

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(17)

Prediken, te senden, als desen vleeschelijken Broeder was.

Aardig Antwoord van een Edelman aan een Juffer.

EEn Edelman wandelende, dikwils voor-by de deur van een Juffer van zijn kennis, die soo moedig was, datse hoe feestelijk hy haar ook grote, niet eens wilde neygen;

des hy op een tijt dus tegen haar uytvoer; Me-Juffer 't is aan u persoon wel te sien, dat de schoonste Juffers ook de hoogmoedigste zijn. Terstont schelt zy hem hier over, met een spiste tonge voor een Geytenbaart; dog hy niet flinx zijnde, zeyde, met een bysonder aardigheyd: Me-Juffer, ik weet soo gewis dat ik geen Geyt ben, als ik gewis weet, dat ik, als ik aan u quam te Houwen, tot een Bok soude herschapen worden.

EEn jonge juffer wonende binnen Lions, had haar selven (schoonse met eeren Bruynetje mogte genaamt worden) van 't hooft tot de voeten in 't wit gekleet. In dese gestalte quam sy by een van haar gespeeltjens vraagende aan een van deselve, hoe haar dit spier witte kleet behaagde, terstont begon d' ander te lagchen, seggende, al mees-muy-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(18)

lende, Juffer gy lykt, soo waar als ik leef, nu wel een swarte Vloo in een soete-melks-pot.

Een Geyl Wyf tegens haar Man.

Een Hoorndrager (pogende zyn vrient) die seer wantroostig was, om dat zijn Wijf hem van agteren met het Wapen van Bokxbergen kroonde, te troosten; seyde, gy zijt wel sot dat gy u hooft daar mee breekt, en u selven in-beeldt dat de Wijven hare Mans hoorens konnen op setten; was dat waar, men sou hun dikwils voor bulskoppen aansien: want hunne hoorens souden grooter dan Osse-hoorens zijn. De Vrou van desen goed-bloet, daar by zijnde, seyde, om hem tot een logenaar te maken: mijn Man spreekt de waarheyd want indien sulks waar was, sou 'er geen man in de werelt zijn die grooter hoorens dan mijn Man sou dragen.

Boertige Genees-middel tegens een quade Vrouw.

CLement Marot, siende dat de Coning genegen was om eenig tijtverdrijf van hem te hebben; wist nauwelijks wat hy voor soude brengen, om de Majesteyt te vermaken:

Eyndelijk schoot het hem in 't sin dat hy garen wat klugtigs

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(19)

hoorde vertellen; des hy met een vrolijk gelaat dus uytvoer; Sire, het is een gemeyne plaag voor de mans, die de wijven, so haast als sy gehuwt zijn, haar best doen om de broek aan te krijgen, het geen haar dikwils gelukt, mits de mans daar in niet tijdts genoeg voorsien. Het is onlangs binnen uwe stadt Parijs gebeurt, dat een Timmerman, siende dat zijn wyf door over-geve boosheyt hem dagelijks na de kroon stak, soo dapper vergramde, dat hy zijn handen aan het stuk vleesch begon te leggen, en haar de huyt so lang met een maat-stok toude, tot datse, hebbende wel drie of vier gaten in de kop, siek te bedde gink. Hy spaarden geen kosten om haar wederom tot'er vorige gesontheyt te brengen? daaglijks quam'er een Doctor en Wont-heelder, daar by had hy een dienstmaagt gestelt, die niet anders dede dan op hare bevelen te passen:

invoegen dat sy, siende dat 'er veel gelts wiert gespilt, by'er selven seyde; Ik wedde dat mijn man my naa dese tijdt wel ongeslagen sal laaten, en aan my den toom wat beter vieren dan hy tot nog toe heeft gedaan; dog sy vond 'er selfs daar na in 'er meeninge wel dapper bedrogen: want soo haast was sy niet weder op de beenen, of de man ontbood den Doktor, Wondt-heeler, en Apotheeker,

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(20)

seggende, na dat hy met haar hadt gereekent: Siet, daar is soo veel voor het voorgaande en daar is nog so veel, om, of ik u in het toekomende weder van doen had, te eerder geholpen te worden; want by aldien mijn wijf wederom den beest maakt, het sal gewis niet een hayr beter met haar af-loopen dan het nu gedaan heeft.

Sy al dese woorden beluystert hebbende, hielt haar na die tijdt so wel te vreden als sy mogt en de deugdelijke Man behielt d' opper-heerschappy, die hem van alle regtswegen toequam. Des is het wel waer, gelijk het oude Spreekwoort segt, dat de Wijven ende Noote-boomen, nootsakelijk (sullense goet zijn) moeten geslagen worden.

Een Advocaat brengt syn quaat Wyf om den hals, sonder voor hem geregt (ten dien eynde) strafbaar te zijn.

MAarot, merkende dat de Majesteyt uyt de voorgaande klugt vermaak genoten had, voer in syn vertellinge voort seggende: Sire, een goet en geleert Advocaat, voor den Hove van Parys, had sulk een loose pry tot een Wyf, dat hy 't daar by niet langer wist te harden, des besloot hy sig daar van te ontslaan, dog sodanig, dat hy in

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(21)

zyn eer blyven, en van 't gerigte bevrydt zyn mogte. Om dit voornemen tot goet eynde te brengen, so liet hy syn Muyl-ezel drie dagen dorst lyden: op den vierden dag wilde syn quaat stuk-vleesch haar selven op 't landt met 'er Kurnuyts, haar wat vermaken, het welk hy seer garen toe-liet, settede haar op de Muyl, die van dorst by na raasde, soo haast quamse niet ontrent de Loire, of het Beest liep een sloops in de stroom die dapper diep is en seer snel loopt: terstont lag Me juffer uyt de Zadel in het water, daarse, wyl 'er niemant helpen kon, in een oogenblik verdronk, dog den Ezel wiert ter nauwer noot geholpen, en den Advocaat wederom ter hand gestelt, horende met weenende ogen ende een vrolik harte de vertellinge van zyn Vrouws ongelukkig eynde. Dese pots geviel den Koning, en al de Heeren en Edellieden so wel, dat sig niemant van lagchen kon onthouden.

Clement Marot doet des Konings Paarden lagchen.

OP een tijdt wierdt de Majesteyt van Vrankrijk belust om Clement Marot wat te quellen, gebiedende derhalven

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(22)

aan eenige van zijn Stal-knegts, datse alle de Paarden van Marot, zijnde vier in 't getal de staarten souden af-snijden; het welk (na by) soo haast gedaan, als gebooden was. Des anderen daags soude Clement met den Koning uytrijden; des hy in de stal gekomen zijnde, sag wat'er geschiet was, wel wetende waar van daan hem dit quam:

des hy sig, hoe qualijk zijn gemoet gestelt was, even vrolijk aanstelde, en wel hertig begon te lagchen: denkende dat hy sulks, by gelegentheyt, aan den Koning wel soude vergelden; gelijk hy ook op de navolgende wijse deed: hy liet des Konings beste Paarden (door de Stal-knegts) nevens de zijne stallen; dog de zijne met het hooft, en des Konings met het gat na de kribbe, gevende terstont aan zijn knegt bevel, dat hy des Konings Paarden de lippen soo wat soude op-spitten, dat men de tanden kon sien. Dit was so haast niet gedaan, of hy voegde sig by zijn Majesteyt, seggende:

Sire, zijt gy belust om een wonder te sien, dat gy noyt gesien hebt, soo volgt my.

Den Koning vraagde wat dat was? het zijn, seyde Marot, Paarden, die op uwe stal staan en lagchen, dat men de tanden, als die van de grimmende Apen, siet blinken.

Soo haast hadden de Grooten, die by den Ko-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(23)

nink waren, die niet gehoort, of sy baden de Majesteyt dat hy soude heen gaan, en dese klugt besien, gelijk hy dan ook deed: maar in de stal gekomen zijnde, so sag hy dat zijn Paarden stonden en likten 't bloed van haar gespleten lippen, des hy verbaast stondt en keek; dog Marot sprak hem met een vrolijke mont, dus aan: siet Sire, heb ik de waarheyt niet gesegt, dat uw' Paarden staan en lagchen dat men haar tanden siet blinken? en dit geschiet niet dan uyt schimp, om mijn Paarden over haar staarteloosheydt te beschamen. De Majesteyt keerende zijn aangesigt na de Heeren, die het spel nevens hem aansagen, seyde, Jesuis baye. Ik ben betaalt, en begon eyndelijk hartig te lagchen, gebiedende de Paarden te verbinden, hoedende sig daar na van aan Marot eenige pots te speelen.

Wonderlyke Klugt van twee nieuwe Gehuwde.

CLement Marot, op een tijdt met de Majesteyt uytgereden zijnde, bevont dat hy des avonds niet al te lugtig van geest was; des hy tot vermaak van den Koning, dus uytvoer; Sire, een Jongman hebbende in zijn jeugt vry wat wilt

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(24)

geloopen, en met veel vrijsters en vrouwvolk verkeert, begaf sig, zijnde dit leven zadt, met een brave Tasch in 't huwelijk, ook wijl 'er nog van d' oude ranken in zijn kruyn staken, soo noodigde hy op den tweeden dag van zijn Bruyloft, al zijn oude vrijsters en wijven: dese, nieus-gierig zijnde om te sien hoe hy hem in dese staat droeg, en wat voor een hy gekregen had, lieten niet na om te komen, brengende elk iets tot vereringe in zijn Huisraat, voor welke deugt hy haar, na 't maal zeer

beleefdelijk bedankte, gelijk hy ook dede voor al de vryigheid die hy by haar-lieden had genooten; voegde daar by, dat hy nu genootsaakt was dat geselchap wat minder dan voor dese te gebruyken, benevens meer andere redenen, die het scheyden veroorsaakt te uyten. Soo haast waren de Venus-diertjes niet vertrokken, of zijn Huysvrouw, zijnde over de geschenken verblijdt, voer met een vriendelijk wesen dus tegen hem uyt: Alderliefste, wat zijn het dog voor Juffers en vrijsters geweest, die ons met al desen huysraat hebben beschonken? Het zijn, seyde hy, al te samen goede Kornuytjes, en sulke diertjes, daar van ik Vryer zijnde, al te mets een vrientschap heb genoten. Wel vervolgde Vrouw, ik ben niet wel vernoegt dat

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(25)

gy my dit niet eerder hebt gesegt, hadje dat gedaan, ik sou al de mans en vryers, daar van ik wel eer vrientschap heb genooten, daar by genodigt hebben; en gelooft vryelijk dat ik wel eens soo veel van de mijne, dan gy van de uwe hebt genooten, soude gekregen hebben. De Man dit hoorende, sag haar met scheele ogen aan; dog dorst egter niet een woort spreken. Dese vertellinge behaagde den Konink soo wel, dat hy daarom wel hartig begon te lagchen.

Aardige handelinge van twee ongetroude.

MArot, merkende dat de Majesteyt met zijn klugten vermaakt was, begon na een kleyne verpoosinge een andere geschiedenis te verhalen, seggende: Sire, het is binnen weynig weken hier buyten op 't landt geschiedt, dat seker jongman, wandelende met zijn ondertroude lief, die hy voor reyne maagt aansag, en derhalven haar niet sogt te bedriegen, dus uytvoer: alderliefste, daar leydt yet op mijn hert, dat ik niet verborgen voor u kan houden; maar om, als wy getrout zijn, te vrediger te leven, genootsaakt ben ront uyt te openbaren. Ik heb, vreyer zijnde, nu by dese, en dan by geene Dogter een praatjen gehouden? eyndelijk is het ge-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(26)

schiedt dat ik met een van allen soo wijt van de mensch-wordinge in reden ben gekomen, dat ik daar door een soon, die my moy opgebakert wiert t' huys gesonden, heb overgewonnen? dit kindt is nog in't leven, en wordt op mijne kosten groot gemaakt: soo bidde ik dan, dat gy dit niet qualijk gelieft te nemen. Terstont gaf sy tot antwoort: mijn wel-beminde, gy verheugt, dus doende, my ten alderhoogsten?

want nu is 'er gelegentheyt om onse begonne vrientschap vaster te maken, want ik heb over drie jaren, by een goet gesel, een dogtertjen, dat nog leeft, overgewonnen;

soo dat we dese twee, te weten, u soon en mijn dogter, ter gelegener tijd aan elkander kunnen huwen; en alsoo, buyten verwijt, en misnoegen, te samen leven konnen. So haast had Clement niet uyt, of de Konink seyde al lagchende: hoerery en dievery konnen, so het schijnt, niet verhoolen blijven.

Aardige Pots van een snol aan een Jongman, die eer hy huwde, zyn proef wilde doen.

MArot zynde van alle nieuwigheden vol, seyde: Sire, hoewel het tegenwoordig tyd begint te worden om zig tot de ruste te begeven, so moet ik egter

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(27)

nog een geschiedenis op 't aller kortste, met uw' verlof, verhale: Een koopmans Soon binne uwe Stad Parys, besloot om zig in het groote gilt, der malle mannen te begeven?

dog hy vreesde dat hy, wanner hy maagt by de Bruydt quam, de werelt met malle kinderen sou belasten, des had hy voorgenomen om dit onheil te weren, syn proef by een Cortisaan te doen, vervoegde zig ten dien eynde by een Koppelaarster die van de beste van de Stad dagelyks seer veel te doen had, versoekende haar hulp in het geen hy voorgenomen had. Terstont tyt de snoode Feex met hem op de been maar de Snol die sy sogt was also het Preek-tyd was, in de Kerk gegaan, waarom, dat kan elk by sig selven ligt afmeeten. Datelyk voegt sig den Jongman ter selver stede, den Preek heer verhalende de saaken van Maria Magdelena: invoege dat hy 't leven der hoeren en hoeren-jagers niet weynig heekelde. So haast was het Sermoen niet uyt, of sy gink na huis: Ritzer haar na: dog hy dorst haar van sulke dingen, daar hy om quam, niet aanspreken: egter deed hy soo veel bewys, dat sy wel merkte waar 't hem deerde, des voer sy al lagchend dus uyt; lieve vrient, ik stoor my so seer niet aan het

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(28)

preken van een geleerde Monnink, wyl ik weet dat elk in syn ampt moet leven; hy is om de sonde te bestraffen, en ik om deselve te doen, kort, sy praat het so dat hy te huyskomende, met haar aan vangt om syn proef te doen, het geen hy so wel volbrogt, dat sy hem daar voor met een paar klap-oren beschonk: invoegen dat hy meer dan vyf-en-twintig Kroonen spilde, eer hy daar van verlost wiert. De Konink begon terstont hertig te lagchen en te seggen? Tel ouvre merite, te Salatie.

Wonderlyk bedyf van twee loose Minne-broeders.

CLement, van elk om zijn boertigheyt bemint, was op een tijt in 't geselschap van verscheyde Prelaten, en andere Geestelijke Heeren: en dewijl sy al te samen yets klugtigs van hem verhoopten, soo voer hy dus uyt; Eerwaardige Heeren, in een dorp van de proventie Perigon was een rijke Waardt, die zijn eenige dogter aan een jongman in zijn buurt hadt ten huwelijk gegeven, houdende derhalven soo heerlijk een Bruyloft, als 'er in thien jaren binnen die plaats niet was geschiet: Ter selver tijdt quamen 'er twee Minne-broeders ter Herberge, die, dewijl het niet gelegen quam om haar by de vrienden aan

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(29)

den disch te setten, in een bysondere kamer wierden gewesen, waar over sy haar niet weynig verstoorden? dog sonder het selve te laten blijken. Nauwelijks hadden dese twee gasten een uur in dit vertrek huys gehouden, of den oudtsten, zijnde de schalkste, seyde tegens zijn Maker! al gunt men ons geen plaats aan de tafel, so hoop ik dat wy egter onse deel aan de Bruyd sullen hebben, indien wy selfs maar wat voorsigtiger te werk gaan. Sy sagen de Bruyd gantsch vrolijk in het midden van de Gasten danssen, en bevonden de selve so goelijk datse niet dan te begeeriger wierden om haar voornemen te volbrengen! door loosheyd quamense soo wijd datse wisten waar des Bruyds slaap-kamer was, en datse uyt hun vertrek daar met een stap of twee in konden komen, het welk de kans te bijster verbeeterende. Omtrent de midder-nagt sagense dat de Bruyd van een deel Vrysters uyt den Dans gerukt, en na het Bed geleyd wierde:

dog den Bruydegom, zijnde een goet dansser, was in dit bedrijf soo hevig, dat hy de Bruyd scheen te vergeten: des de outste Monnik, hebbende met haar deernis, zijn graauwe Kap uyt trok, en al soetjes by het Meysje, dat alrede in slaap was, onder-kroop, en terwijl zijn Makker de wagt hielde, de

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(30)

quaatste torn voor den Bruydegom uytstondt; dog hy dorst sig daar niet al te lang vertrouwen, maar gink by zijn mede-broeder, om te sien of 'er ook onraat in de wagt was. Dog vernemende dat den Bruydegom nog al even lustig was, so gink hy al weer de self de gank, en duerden so lange op het werk, tot dat de Toekijkker hem het teken gaf, dat het danssen uyt was. Terstont vertrok hy daar van daan in zijn Slaapkamer, en den Bruydegom voegde sig, sonder lang te wagten, by zijn liefste onder de Deeken;

Dog hy begon so haast met haar niet handt gebaar te worden, of d' onnosele seyde:

Wel, hebt gy dan voorgenomen om den heelen nagt op kol te reyen, en my dus te quellen? Den Bruydegom, zijnde eerst van het danssen gekomen, was van dese woorden niet weynig verwondert, vragende derhalven wat quelling hy haar hadt gedaan, dewijle hy so datelijk eerst van het danssen by haar quam. Ja danssen, seyde sy, het is nu wel de derdemaal dat gy, om te slapen, by my op het bedde zijt geweest.

Den Bruydegom, door dese woorden nog meer verwondert zijnde dan te vooren, vergat alle dingen om hier af de waarheyt uyt te vinden. Dog soo haast had sy den handel op het breeste aan hem niet vertelt; of hy kreeg terstont agter-denken van de twee Min-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(31)

ne-broeders: des hy op staande voet met een brandende kaars in hunne kamer (die naast de zijne was) gink, om te sien of sy sliepen of wakker lagen; dog hy vont 'er niet dan het ledige nest, soo dat hy luyts keels begon te roepen. Help, help, help, waar door al de vrienden op een sprong by hem quamen, en met verwonderen, al het geen dat'er geschiet was, verstonden; verdeelende zig aan vier deelen, en doorsogten met Fakkels en Lantaarnen, oud en jonk, eerst alle Huysen, daar na alle Hoven van het geheele Dorp, soo lang, tot datse de gekapte Vogels by elkander in een Wijngaart vonden. Het onthaal dat men hen deed, was seer erbarmlijk: want men sloeg 'er armen en beenen lam, en lieten 'er soo tot een spot van elk op de weg leggen; invoegen dat dit beter voor Discipulen van Bacchus en Venus, dan van Sante Franciscus moesten geoordeelt worden. De Prelaten dit hoorende, begonnen binnens monds te lagchen, wel wetende dat Marot dit maar by brogt, om haar te tanden daar mede te stoken.

Een geestige Boer tegens een deel Jonge Doctoren.

OP eenen tydt was Clement met den Konink qualyk buyten Parys gekomen, of sy werden van een deel Boe-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(32)

ren, die Ezels na de Stad dreven, ontmoet; des den aardigen tydverdryver dus syne vertellinge tegens de Majesteit begon: Sire, een deel jonge Doctoren, wandelende met elkander van Lions na Guilioriere, bejegende een Boer, sittende op een Ezel, die zo haast niet voor hen stont, of sy begon dapper te ginniken, des de Geleerden, poogende met den Boer te spotten, dus uytvoeren: Wel kinkel! kunt gy u Ezel niet beter bedwingen, en hem so wys maken, dat hy ter ongelegener tyt soo luyt en leelyk niet schreeuwt, en de lieden een schrik aanjaagt? Myn Ezel, antwoorde de klugtigen Boer, is so geleert en verstandig, dat hy niet alleen als d' andere Ezelen (wanneer hy in de Wey komt) ginnikt, maar ook so dikwils begint te danssen en te quinkeleren, als hy een bende van syn Broeders op de weg vint, gelyk gy daar even met uwe eygen ooren hebt gehoort. Terstont gingen de Doctoren heel beschaamt voort, en den Boer reed met den wysen Ezel syns wegs. Den Konink begon om dese vertellinge syn lever so te schudden, dat het hem aan het hert gink: en geboodt aan Marot yet anders, om de weg te korten, te bort te brengen.

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(33)

Klugtige Pleyt om een Hont.

GEen toe val soo vreemt, of Clement Marot wist'er yets op te vertellen. Het gebuerde dan, dat 'er, terwijl hy met den Konink op de Jagt was, een van de beste Honden wert geschooten, daarom de Majesteyt seer moeyelijk wiert; dies hy, dit merkende, terstont dus uytvoer; Sire, een goet gesel, reysende over velt, met een Hellebaart in de handt, wiert van een grote en bijt-agtigen Hont so fel besprongen, dat hy sig qualijk wist te bergen? des hy genootsaakt was zijn lijf te verweeren, gevende het vergramt Beest met den Hellebaart sulk een duw in de huydt, dat hy het bijten na die tijdt gantsch vergat. Den eygenaar van den verslagen Reekel, wilde den Hond van den goeden gesel betaalt hebben, seggende: dat hy aan hem door zijn vlijtig waken en oppassen groote diensten had gedaan: dog wat de eygenaar voorwende, den reysiger wist hem niet een duyt te wil, seggende: dat hy hem niet uyt moetwil, maar door noot om't leven had gebragt, dewijl hy daar van so fel wiert besprongen, dat hy, of de Hont, hayr moest laten: en als 't een beyden moest zijn, so was het beter een beest dood, dan een mensch gewont. Kort, het quam so wijd, dat den goeden

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(34)

gesel van des Honts meester voor het Geregt wiert gedagvaart. So haast was hy daar niet gekomen, of den Rigter vraagde hem, hoe hy den Hont gedoot had? Hy verhaalde al de omstandigheden, en dat hy van het Beest niet kon ontslagen worden. Gy sout, zeyde den Regter, hem met den stok des Hellebaarts na huys gedreven, of anders gegroet hebben. Terstont geeft de knegt, dat ook een gaauwen baas was, tot antwoort:

mijn Heer, indien den Hont my met zijn staart, en niet met den mond had willen bijten, ik had voorseker ook het agterste, en niet 't voorste van de Hellebaart tegens hem gebruykt. De Regter dese gaauwigheyd gehoort hebbende, oordeelde hem van alles vry, ongehouden een pennig voor de Hont uyt te keeren. Dese vertelling was den Koning soo aangenaam, dat Marot terstont wat anders te bord moest brengen.

Een dollen Snoes-haan, pogende twee vegters te scheyden, krygt selfs een houw in de Kop.

SIre, het is voor weinig weken binnen Lions geschiet, dat een Jongeling die over al meester speelde, en niet anders als een twede Rodament aan gink, zig met wandelen een weynig sogt te

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(35)

vermaken; dog het liep heel anders af dan hy hem wel had ingebeelt: want komen de op de wal, so vont hy twee Edelliede die elkander met Degens te keer gingen:

voorts begaf hy sig, volgens syn dappere grootmoedigheit daar tussen, om het gevegt te slissen, en de twistige te bevreedigen? maar hy kreeg terstont sulk een hou op de kop, dat men hem voor doot na de Wont-heelder droeg. De meester het bloet wat afgewassen hebbende, komt terstont met syn Ent-yser voor den dag, om te voelen of de harssenen ook geraakt waren: des een klugtigen baas, zynde daar by geval om den baart wat te laten potsen, dat siende dus met een lagchende mont uitvoer, Meester, gy doet myns oordeels, verloren moeyte? want had de man harssenen in syn hooft, hy soude sig voor sulk een quade houw wel gewagt hebben: maar om dat hy syn harssenen quyt was, daarom heeft hy als een Sot, sig selfs, buiten noot, dit euvel op den hals gehaalt.

Een gaauwe antwoort van een Schoenmaker, gedaagt om van een Gevegt getuygenis der waarheyt te geven.

HEt is binnen Lions op een vastenavont geschiet, dat een deel jongelin-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(36)

gen met Degens in het midden van de nagt, elkander soo te keer gingen, dat'er een deel na by voor doot wierden geoordeelt. Des anderen daags onboot de Opperschout een Schoenmaker, voor wiens deur het spel begonnen en geeyndigt was, op dat hy van de saak met Eede soude getuygen: Maar soo haast had men hem de vingeren niet doen opsteken, of hy seyde; Mijn Heeren, ik stak, doen het gevegt aangink, mijn hooft buyten het venster, om niet te hooren: ik liet mijn glas-raam wijt open staan om niet te sien, en ik gink, soo haast de degens opgesteken waren, na het bedt; al het welk in der waarheyt sig so heeft toegedragen: kan ik de Heeren, met dit te be-edigen, eenige dienst doen, ik ben willig en bereyt. De Schout seyde tegens de

Geheym-schrijver: schrijft, hy heeft niet gesien, maar gink doen het gevegt gestilt was, gerust leggen slapen.

Een Frans Edelman, behout door een listige vont, syn leven.

OP een tijt reed Marot met den Konink voor by het hals gerigt van Parijs, dies hy, om de tijt te verdrijven, dus uytvoer, Sire, Antonio Marin Frans Edelman, had zig een tijdt lang in Africa onthouden, ende aldaar een neerlaag ge-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(37)

daan; waar over hy binnen Constantinopolen gevangen, en ter dood veroordeelt wiert.

Soo haast had hy d' ellendige bootschap van zyn sterven niet ontfangen of hy, zijnde een seer losen Vos, seyde: Ik heb hier in mijn gevankenis een vont bedogt, die den grooten Heer seer aangenaam soude zijn, so ik het leven mag behouden. Terstont wiert hem gevraagt, wat het was dat hy voor had? Den Keyser, seyde hy, heeft een Elefant, die wonder schoon en dapper verstandig is, dit Beest weet ik de menschelijke sprak te leeren. Dit was den grooten Heer so haast niet voorgestelt, of hy ontsloeg hem van zijn gevankenisse, op voorwaarde, dat hy 't geseyde volbrengen, of anders een veel strenger dood sterven soude. Den Edelman eyschte, dewijl het een groot Beest was, veel jaren tijds: dog op tien jaren wierdt het verdrag gemaakt, mits dat den Keyser al de noodtsaakelijkheden moeste bekostigen. Nu dat'er een maand of twee verstreken was, so quamen 'er eenige van zijn Vrienden by hem seggende: dat hy een sotte daad had aangevangen, en noyt tot het gewescht eynde soude komen.

Terstont geeft hy hen tot antwoord: Mijn lieve Vrienden, zijt (dat bidde ik u) van niets bekommert, want ik heb alreede thien jaren levens gewon-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(38)

nen, en in die tijt, dat verseker ik u, sal den Keyser, of ik, of den Elefant, gewis den geest geven. Het geen ook waaragtig wiert bevonden; want het jaar was nog niet uyt, of den Elefant sturf, en den Edelman behield het leven. Dit geviel den Konink soo wel, dat hy voort vertelde.

Van een Joodt, die ter doodt verwesen was, en syn Broeder voor uyt sondt om de Wyn te koelen.

SIre, een Iode, hebbende zig veel jaren met dievery beholpen, wiert eyndelijk, om zijn behoorlijk loon te ontfangen na de galge geleid, zijnde van twee andere Ioden vergeselschapt, die om hem te troosten, dus uyt-voeren: mijn lieve Broeder og! wat zijt gy tegenwoordig in een gelukkige stond; want eer een uur verlopen is, so sult gy van hier in Abrahams schoot vertrecken, en aldaar d' allergrootste heerlijkheyt beschouwen, uwe ooren sullen gestreelt worden door 't uitmuntenste gesang van veel duisent Choren der Engelen, uwe ziele sal in loutere wellust gekoestert worden. Kort, de grootste heerlijkheyd van dese werelt mag voor geen schaduwe van die, die gy daar besitten sult, geschat worden: daar wort u alrede een Koninklijke maaltijd bereyd.

Onderwijl men doende was

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(39)

om hem dus te vertroosten, soo waren sy gekomen aan een smallen weg, boven op een passelyke hoogen Berg; invoegen dat men qualijk met zijn drien bezijden elkander voort kon komen. Den verweesen Iood dit merkende, en van dorst byna versmagt, en van ongedult schier rasende geworden zijnde, gaf zijn eenen Broeder sulk een stoot, dat hy, vallende van boven neder, den halsbrak; seggende, met als hy hem den duw gaf; Spoedt u haastig voor uyt, set de wijn wat te verkoelen, en segt dat ik u binnen een uurtjen volgen sal. So haast hadde Marot die niet ge-uyt, of den Konink begon benevens al zijn Adel, hertig te lagchen, en geboodt Clement dat hy nog een tijdt verdrijfje te bort soude brengen; gelijk hy dan ook vaardig dede, en hen vermaakte met

Een Klugtige antwoort van een misdadige aan syn Regter.

DOorlugtige Majesteyt, een klugtigen dief voor het Gerigt gestelt zijnde, betoonde hem soo stout en vryborstig, of hem niet en deerde, en in het midden van zijn makkers stondt; soo haast had hy het oog niet op den Rigter geslagen, of hy seyde: wel lieve man! nooyt heeft eenig Schilder het weesen van Pilatus soo wel

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(40)

getroffen, als gy hem tegenwoordig gelijkt. Nogtans, seyde de Regter, die op sulke voorvallen dapper geslepen was, behoef ik geen water om mijn handen te wassen:

of ik ook schoon sulk een schelm, als gy zijt, ter doot veroordeel. Hier mede, was den Dief de mond gestopt, en Marot begon yet op te halen.

Van Alfonsus, Koning van Arragon, en een van syn Dienaren.

GRoot-magtige Majesteit, het is, seide Marot geschiet: dat Alfonsus Konink van Arragon en Napels, op een middag, eer hy aan den dis gink een kostelyken rink van syn vinger trok, om des te beter syn handen te wassen, leggende het Juweel regt voor de Knegt, die doen voor hem oppaste, en geliet sig als of hy daarom niet meer dagt, de Knegt siende dat de Majesteit hem de rink niet weder afvorderde, geloofde dat sy al vergeten was, des hyse voor hem selven eigende, en in syn sak stak. Het gebeurde ontrent een jaar na dese geschiedenis, dat den Konink, bereit om syn handen te wassen en ter dis te gaan, wederom van die selfde Knegt wiert gedient; des hy, merkende dat den ontrouwe gast wederom syn oude gank meende te gaan, zig wat

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(41)

nader by den Dief voegde, en hem dit in 't oor lusterde; Houd u met de eerste rink te vreden: want dese is voor een ander. Hoe sig deze Knaap hier van onzettende, dat is ligt af te nemen.

Aardige Klugt van een Schilder en twee Juffrouwen.

CLement Marot, zijnde met de Konink en het gantsche Hof, van de jagt tot Fontaine-blaau gekomen, wandelde door een Kamer, die met de Schilderyen van den Konst-rijken Rouse meest versien en opgeschikt was; hier door wiert Marot bewogen om dus uyt te varen: Siere, twee Iuffers komende, terwijl den Florentijnschen geest, agter een uyt-gespannen kleet de Wonderen van zijn Penseel in de Werelt brogt, op de gallerye, om het hantwerk van desen Meester te beschouwen; soo sagense onder andere een naakte Apollo, vry grooter dan het leven; hier stondense (sonder op Rouse verdagt te zijn) heel lang op te kijken; eyndelijk seyde de eene, dit beelt is niet wel geschapen, en onvolmaakt van gestalte. Terstont vraagde d' andere:

waarom? maar vervolgde d' eerste, my dunkt dat al zijn Leeden veel te grof zijn, en dat zijn mannelijkheydt voor sulk een Man, veel te kleyn is. Rousse hadt dit so

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(42)

haast niet gehoort, of hy, stekende het hooft buyten het uytspansel, seyde: Me-juffer, stoot u daar niet aan, want doen de Mannen so gestelt waren, doen waren de Vrouwen naar advenant. Dit geluyt sloeg de Iuffers voor het hooft, dat sy met bloosende wangen, sonder omsien, of een woort te spreken, deur gingen.

Een kranke Juffer ende een Klugtige Doctoor.

FRanciscus, Konink van Vrankrijk, zijnde niet wel te pas, ontboot terstont zijn Artz die hem de pols voelde, ende bevont dat de Majesteyt sig alleen een weynig ontstelt hadde, oordeelde derhalven goed, dat men hem eenig vermaak soude aandoen; terstont quam'er Marot: die, dewijl 'er de Koningin en hare Staat-juffers tegenwoordig waren, die tot een tijtverdrijfje voortbragt. Een klugtige Doctor, zijnde by een jonge Iuffer ontboden, begeerde om te beter van haar quaal te oordeelen, haar de pols te voelen;

maar sy zijnde heel beschaamt, trok den arm na haar, wanende dat sulks sonder pijn en schande niet kon toe gaan: des trokse de hembsmouw heel over de hand, en leyde de selve so boven op het dek. Opstaande voet neemt den Doktor de sliep van zijn Mantel, en

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(43)

overdekt daar mede, in stee van haar de pols te voelen, dien gantschen arm: seggende daar by met een lagchende mont: by een linne lakensche Pols, voegt niet beter dan een Wolle-lakense Doctor. Dit dede de Konink soo wel, dat hy daar over lagte dat het schaterde: des moest Clement, ten versoeke van de Koningin, voort varen en yets vertellen.

Van den Hartog van Ferrare en syn Tydt-verdryver.

SIre, seyde Marot, den Hartog van Ferrare, had doen ik in Italien was, een

Tijd-verdrijver, genaamt Jonnelle: Het gebuerde op een tijd dat zijn Hoogheyd een vrage aan den Dis voorstelde, van wat slag van Volk, konst en neering men wel den grootsten hoop binnen Ferrare soude vinden. Soo haast had Jonnel de voorstellinge niet gehoort, of hy seyde: seker, dat is geen vragens waart, want de Medecijns overtreffen het getal van al de andere konstenaaren, soo wijt in menigte, dat het naauwelijks te gelooven is. Wel Sot, seyde de Hoogheyd, slaat gy dan de Advocaten, Koop-luyden en Ambagten over het hooft daar mede Ferrare by na gepropt is: wat dat slag van volk belangt daar gy van rept, die zyn so weynig dat 'er

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(44)

niet eens mag van geseyt worden; derhalven is u seggen valsch, en een al te plompen leugen: Voorts vervolgde Jonnel, en seyde; de rust en vrede daar in uwe Hoogheyt leeft, maakt hem onkundig in de gemeyne saken: derhalven soude ik wel durven wedden, dat ik niet geloogen, maar de waarheyd in desen heb gesproken. Kort, het quam soo wijdt dat den Hartog met Jonnel, een wedding van vyftig Ducaten aanging.

Jonnel, op alle boeve-stukken af-geregt, stond des anderen daags (zijnde Sant Peter en Paule) vroeg op, bewindende zijn eenen kaak met een stuk van een Schaaps-vel, en een vuyl Voorlaken, voegende sig in dese gestalte voor de Domkerke, tegens dat het volk ter Misse gink: het gekarm, en deerlijk sien dat hy dede, was soodanig, dat elk met hem mee-lijden had: vragende al Jonnel, wat deert u dat gy dus ellendig daar uyt siet? Hier op gaf hy niet anders tot antwoort, dan, og een onlijdelijke tant-pijn:

Voorts vont hy sig van geen ander volk dan van Medicijns, beset, want het was, daar toe weet ik u een goeden raat, doet dit, en doet dat: terstont schreef hy de naamen van de Raad-gevers, en het genees-middel op. Na dat hy hier een groot getal had by een gebragt, so voegd hy sig door het voor-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(45)

naamste van de stadt, daar ginget als het voor de Domkerke had gedaan: Ende hy zijn rol oversiende, daar op meer als drie hondert namen telde. Eyndelijk komt hy regt op den middag ten hoof tot voor den Disch van zijne Hoogheyt, speelende daar den ellendige soo geestig, en volmaakt, dat 'er niet een hooveling was die geen deernis met hem hadt, en yder voor een Medecijn meester verstrekte: ja den Hartog, sonder op eenig bedrog te denken, volgt het spoor van al de rest, seggende; Mijn lieve Jonnel, het deert my dat gy dus geplaagt, en nog meer, dat gy dus kleynhertig zijt. Gaat heen, en neemt dat en dat, en doet soo en soo, ik versekert u, dat, gy binnen een uur tijds van dat euvel verlost sult zijn. Soo haast hadde zijn Hoogheyt niet uyt, of Jonnel, hebbende hen so dankbaar als zijn gesteltheydt toeliet, betoont; voegde sig terstont na zijn huys; stellende al de Medecijns, die hunne raadt aan hem hadden mede gedeelt, op een papier in 't net, en den Hartog boven aan. Drie dagen hier na voegde hy sig, volgens zijn oude gewoonte, wederom by zijn Hoogheyt, seggende; hoewel uwe Hoogheyt my voor Sot oordeelde, doen ik seyde dat 'er meer Doctoren dan andere Konstenaren, Kooplieden of Ambagts-lieden

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(46)

in Ferrare waren, so heb ik egter de wedding gewonnen: en gevende zijn Hoogheyd de rolle, seyde hy siet daar heb ikse al te samen opgeschreven, die my over drie dagen vrywillig hebben gedient. So haast had den Hertog zijn naam boven al d' andere niet gesien, of hy begon wel hartig te lagchen, en gebood, dat men aan Jonnel de vyftig ducaten soude tellen, het geen soo haast gedaan als geboden was; invoegen dat Jonnel daar mede heel verheugt naar huys gink, en in agt dagen geen Doktoren sagt.

Een Hoef-smit vergelykt hem selven by een Doctor in de Medecyne.

HEt gebuerde na eenige tyt, dat den Konink en syn Edel-lieden in t' samen-spraak raakten van de waardigheit der Doctore in de Medicyne, des Marot dit hoorende, daar op dit te bart bragt, seggende; Sire, in myn geboorte stad was een vermaart Doctor in de medicyne, dese sont syn muyl-Ezel, die niet al te wel te pas was, by een Hoef-smit: door syn kunst by alle Boeren en Wagenaars vermaart, om het Beest (indien het mogelyk was) te genesen: het geen de Smit door syn verstant en

naarstigheyd, binnen weynig dagen volkomen volbragt,

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(47)

des komt myn Heer den Doctor, om den Smit voor syn kosten en moeite te betalen;

dog de Smit wilde niet eenen pennink ontfangen, seggende: Wy zyn van eenderley konst, en sulke lieden betalen elkander, met geslote buersen: hebt gy heden my, morgen heb ik u van doen, als dan d' eene hant d' ander wast, soo zynse alle bey schoon! Door dese en meer andere redenen liet de Doctor sig geseggen, en bekende also dat de Hoef-smits meer onder hun horen getelt te worden; waar by men dan de agtbaarheyt der Doctoren ligtelyk kan afmeten. Hier over begon den Konink en al de Hovelingen dapper te lagchen: versoekende dat hy nog wat vermakelyks soude voortbrengen; en daar op begon hy te verhalen van

Een Doctor en een heel vet Edelman.

SIre, een Edelman van mijn kennis, versogt (dewijl hy so over vet was, dat hy qualijk over weg konde komen, of op een Paart klimmen) van een vermaart Doktor te weten, wat hem beste te doen stont, om voor soo een overdadig vet, een matelijk lijf te krijgen! Daar, seyde den Arts, is goede raat voor wanneer gy u maar en moeyte geen wat geldts onsiet.

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(48)

Neen, antwoorde den dikkaart, dat sal ik niet doen: wel, vervolgde den Doctor, neemt dan voor eerst een pontje in, te weten de Liefd' sonder genod, tot u voormiddaags ontbijd? twee pond zwaarmoedigheyd, vermengt met tranen, steenen en sugten, tot u middagmaal: een schotel vol Salaad van alderhande zware gedagten, gewassen in bitter fonteyn-water, tot u schof-tijdt: en twaalf peeren vol angst en sorg, gegroeyd in den Boogaart des herten, tot u avondmaal: komt u dan nog eenige qualijkheyd over, so maakt een overslag, en bedenkt al u leven wel ter deeg over. Bekommerd u daar na des nagts met uw Regts-pleginge, Schult-voorderingen, en het ongelijk dat u van d' een en d' ander wedervaren is; indien gy dit eenige maanden onderhout, gy sult, dat ver seeker ik u, wel haast mager worden. Dat weet ik selfs wel seyde de vette man, des heb ik daar toe u, raad nog hulp niet van nooden; latende den Doktor also ongeloond heen gaan.

Een Edelman verspeelt syn knoopen van syn Rok eer hy het weet.

MEn vind aan het Hof tot Parijs, altyt een deel gesnor van kale Edellieden en Gau-dieven, die gelegentheyd soe-

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(49)

ken om yets te veroveren. Het gebuerde dan, dat so een Hand-gaauwen Vogel, sig op een avond voegde ontrent een deel grote Heeren, die, sittende aan een ronde Tafel, met elkander in het by zijn van den Konink met de kaard speelden; onder andere was 'er den jongen Hartog van Mambasou, hebbende over zijn rood-Scharlaken kleed een rok van het selfde stof, met fijne goude knoopen beset: dese stonden den Dief so wel aan, dat hy zijn konst daar aan te werk stelde, drayende de selve so fijntjes af, dat het den Hartog, die door 't winnen heel verhit op 't speelen was, niet eens gewaar wierd. Eyndelijk kreeg Marot, staande by den Konink, de snof in de neus, des hy tegens de Majesteyd seyde: Four de compagnon. Den dief dit verstaande, liet de rok los, ende vertrok stil-zwijgende onder het Volk, en voort van het Hof. So haast was het niet ge-eyndigt, of den Hartog wilde zijn af-scheyd van den Konink nemen, maar de Majesteyd begon, mits als hy by quam te mees-muylen, seggende, Monsr.

le Ducq waar zijn de knoopen van uwe Rok? ik geloove niet dat gy die, in plaats van geld, by geset en verspeelt hebt? Den Hartog siende hoe't'er geschapen was, stond en keek als een Aap in de Krieke-boom, vragende man ende

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(50)

maagd na den Dief, dog niemand dan Clement had hem gesien; so dat den Hartog voor zijn schade, niet anders dan spot, so wel van den Conink, als van al d' andere Heeren, ontfing; geleerd zijnde op een ander tijd zijn yver wat te magtigen.

Een Paarde-dief raakt door syn eenvoudig antwoort van het dwers-hout vry.

OP de voorgaande geschiedenis brogt Clement dit tot een vermakelijk tijdverdrijf te bort, seggende: Sire, het is onlangs geschied, dat 'er een Paarde-dief gevangen, en voor 't Regt om verhoord te worden gesteld wierd: de Schout, zijnde een straf man van aansien, gink hem, om de waarheyd (sonder pijnigen) uyt zijn mond te krijgen, hard aan, seggende: siet toe, siet toe; brengt u selven in geen meerder lijden; want wy hebben so veel blijks, dat wy wel weten dat de beschulding tegens u, waaragtig is. Den verdobbelden hals siende dat hy in de klem was, begon heel deerlijk te sien, en te seggen; Genadige Heeren, het is gebuerd dat ik wandelende door een Dorp, een toom van een Boer stal, daar aan een Paard gebonden was, en dit sal misschien het Paard zijn, dat gy meend dat ik gestolen heb. Den Schout en Schepenen, konden hun van lagchen

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(51)

qualijk onthouden, doen sy dese eenvoudige antwoord hoorden, scholden hem derhalven met een geesseling, mits dat hy sig beloofde te beteren, quijt. En Marot vertelde voort.

Van een Dief, die door een wonderlyke listigheid met een Fluweele Tabbart deur ging.

MYn Heeren, seyde Clement, een Dief van wonderlijk verstand, en braaf in den dosch, sag, terwijl hy by daag om een betje gink, de deur van een Notaris Huis wijd open staan, des hy onbeschroomt daar binnen treed, om te sien of hy eenig voordeel doen kon: So haast quam hy niet in de zijde-kamer, of sag een Vrouwen Tabberd, die meer dan honderd kroonen waardig was, op een Tafel leggen; hy slaat de buyd in malkanderen, en neemdse onder zijn mantel als of het zijn eygen goed was, en in dese gestalte voegd hy sig wederom na de voor-deur, welkers drumpels hy so haast niet betrad, of mijn Heer de Notaris, zijnde gands in fulp gekleed quam in de stoep hem tegen, en begon (siende dat hy yeds onder zijn mantel had) te vragen, wat hy sogt en wat hy droeg. De dief, die stout en loos was, geeft, sonder zijn verf te veranderen tot antwoord:

't Leven en Bedryf van Clement Marot

(52)

de Iuffer had my hier ontboden om dat ik haer Tabbaart haalen sou, want sy wil de opslagen wijder, en het boven lijf wat enger gemaakt hebben, dewijl het haar om de borsten niet al te wel sloot. Ook heeft sy my belast dat ik het terstond af maaken moet. De Notaris meenende niet anders of het was de kleermaker, seyde: Wel Meester;

haast u dan wat om mijn Vrouw te gerieven; daar mee gink den Dief deur, en hy in zijn Schrijf-kamer. Binnen een half uur komt Mejuffer om 'er Tabberd te vouwen en weg te sluyten, dog sy vond niet anders dan de ledige plaats, des sy eerst de Meyd, en daar na ook haar Man na haar schat, met een Weemoedige stem, begon te vragen;

Wel Vrou, seyde hy al lagchende; zijt gy soo vergeet-agtig, dat gy niet en weet wat gy doet? gy hebt den Tabberd selfs aan den snyder, om te verstellen gegeven, en nu komt gy 'er na soeken, als of hy verloren was. Wel antwoorde de Vrou; is het hier van 't Sod; Ik heb Snyer, nog Snyers gelyk gesien, veel minder heb ik aan hem mijn Tabberd te verstellen gegeven; en daar mee begon sy op de Man, en de Man op haar te kijven maar sonder voordeel; Want den Dief behield evenwel de buyt, en sy moesten eyndelijk met elkander de peys maken, het geen

't Leven en Bedryf van Clement Marot

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar die blou oë en die skugter trek om haar mond sou altyd in sy gedagte gewees het, en dit sou hom teruggebring het na die plaas toe - net soos hy vanaand weer hierheen gekom

Jan Rinke, Hier heb je 't leven en bedrijf, van Jan de Wasscher en zijn wijf... [Hier heb je 't leven en bedrijf, van Jan de Wasscher en

Item up den 29 sten dach in Maerte, anno 87, doe was hover ghedaen by justicyen, de zelve vrauwename die tvoorzeyde kind geworpen hadde ende verdroncken in de Veste van der stede

'Ik vraag mij af waar men, wanneer de spelling zo wordt dat niemand meer kans heeft een fout te maken met zijn beoordeling blijft over iemands prestaties.’ En zo is het ook: de

135 Met sconen bloemen, met sueten crude, Ende die voghelen beginnen te luden, Dan doet hi spelen der minnen spel In heimelike steden, dat wetic wel, Daer die bloemken rieken soet,

Admiraal, daar over hy met den zelven Heer van Wassenaar, zoo veel doenlyk, zal hebben te corresponderen: welke conjunctie hy naa den uitgangh der voorschreeve drie weeken zal hebben

Onze structuren zijn zeker niet volmaakt maar in elk geval beter dan deze van sommige andere Belgische universiteiten, waar een te ver doorgedreven democratisering en

6 extempore: onvoorbereid.. zeer veel differerende van dat zoort van Boeken welke in 't hoofd veel beloven, dog deszelfs ingewand 1 word dikwils ydel en zielloos bevonden. Dog geen