• No results found

University of Groningen. De Babyloniaca van Berossos van Babylon de Breucker, Geert Eduard Eveline

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "University of Groningen. De Babyloniaca van Berossos van Babylon de Breucker, Geert Eduard Eveline"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

De Babyloniaca van Berossos van Babylon de Breucker, Geert Eduard Eveline

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date:

2012

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

de Breucker, G. E. E. (2012). De Babyloniaca van Berossos van Babylon: inleiding, editie en commentaar.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

Download date: 23-04-2021

(2)

De Babyloniaca van Berossos van Babylon

Inleiding, editie en commentaar Geert Eduard Eveline De Breucker

(3)

ISBN: 978-90-367-5899-4 (boek) ISBN: 978-90-367-5900-7 (e-book)

© 2012, G.E.E. De Breucker

No parts of this thesis may be reproduced or transmitted in any forms or by any means, electronic or mechanical, including photocopying, recording or any information storage and retrieval system, without permission of the author

Cover: Apkallu op reliëf in de Ninurta-tempel te Kalhu(tijd van Assurnasirpal II, 883-859)

Bron: BLACK, J.A. & GREEN, A., Gods, Demons and Symbols of Ancient Mesopotamia. An Illustrated Dictionary, Londen, 1992, p. 83

Lay-out: Peter van der Sijde, Proefschriftgroningen.nl Printed by: Telenga Groningen

(4)

De Babyloniaca van Berossos van Babylon

Inleiding, editie en commentaar

Proefschrift

ter verkrijging van het doctoraat in de Letteren

aan de Rijksuniversiteit Groningen op gezag van de

Rector Magnificus, dr. E. Sterken, in het openbaar te verdedigen op

donderdag 22 november 2012 om 14.30 uur

door

Geert Eduard Eveline De Breucker geboren op 16 april 1968

te Duffel, België

(5)

Promotores: Prof. dr. W.J. van Bekkum

Prof. dr. A. Kuhrt

Prof. dr. O.M. van Nijf

Beoordelingscommissie: Prof. dr. R. Rollinger

Prof. dr. W.H. van Soldt

Prof. dr. R.J. van der Spek

(6)

Paranimfen: Klaas Helfrich

Jan Tavenier

(7)

I

nhoud

Inleiding 13

Dankwoord 19

Overzicht van de gebruikte chronologische termen 22

d

eel

I: B

erossosenzIjn tIjd

Hoofdstuk 1. Berossos’ leven en werk 25

0. Inleiding 25

1. Leven 25

2. Werk 28

Hoofdstuk 2. Babylonië in de tijd van Berossos 31

0. Inleiding 31

1. Politieke geschiedenis van Babylon van Alexander de Grote 31 tot Antiochus I (331-261 v.C.)

2. De relatie tussen stad, tempel en kroon 36

3. De spijkerschriftcultuur ten tijde van Berossos 40 4. De tempel als centrum van wetenschap en geleerdheid 45 5. De positie van het Aramees in hellenistisch Babylonië 51 6. De multi-etnische samenleving in hellenistisch Babylonië 53 7. Grieken en Griekse cultuur in Babylonië en de kwestie van de 59 hellenisering

8. Conclusie: Berossos’ leven in context 63

Hoofdstuk 3. De Babylonische historiografie in het eerste 65 millennium v.C.

0. Inleiding 65

1. Geschiedenis en geschiedschrijving in Mesopotamië: enkele 65 algemene Beschouwingen

2. Historische bronnen in de tijd van Berossos 71

2.1. Koningslijsten 71

2.1.1. De Sumerische Koningslijst 71

2.1.2. De Babylonische Koningslijsten A en B 73

2.1.3. De Canon van Ptolemaeus 75

2.1.4. De Koningslijst van Uruk 77

2.1.5. Slot beschouwingen 78

2.2. Kronieken 78

2.2.1. Babylonische ‘kronieken’ in het tweede millennium en 79 Assyrische kronieken

2.2.2. Babylonische kronieken uit het eerste millennium 81

(8)

2.2.2.1. Kronieken over het minder recente en verre verleden 81

2.2.2.2. Kroniek der Dynastieën 86

2.2.2.3. Kronieken over het recente verleden 91 A) Beschrijving van het corpus

B) Van databank tot canon van gebeurtenissen

C) Ontstaan en relatie tot de Astronomische Dagboeken

2.2.2.4. Slotbeschouwingen 104

2.3. Literaire historische verhalen en literaire profetieën 104

2.3.1. Literaire historische verhalen 104

2.3.2. Literaire profetieën 106

2.4. Literaire brieven 107

2.5. Koningsopschriften 109

2.6. Populaire verhalen 112

3. Geschiedschrijving ten tijde van Berossos 113

4. Conclusie 114

Hoofdstuk 4. Berossos en de Griekse historiografie 117

0. Inleiding 117

1. De ‘genre’-indeling van de Griekse historiografie 118

2. Griekse lokale geschiedschrijving 119

3. Griekse geschiedschrijving over vreemde landen en volken 125 4. Babylonië in de Griekse historiografie vóór Berossos 137 5. Conclusie: Berossos, een lokale historiograaf voor een 140 ‘internationaal’ publiek

6. Berossos en de ‘apologetische historiografie’ 141

d

eel

II: d

e

B

aByloniaca

Hoofdstuk 5. Geschiedenis van de tekst 153

0. Inleiding 153

1. De hoofdweg van de tekstoverlevering: van 154 Alexander Polyhistor tot Syncellus

1.1. De epitomisten Alexander Polyhistor en Juba 154 1.1.1. Alexander Polyhistor: leven en werk 154 1.1.2. De Chaldaica van Alexander Polyhistor 155

1.1.3. Juba 156

1.2. Flavius Josephus 157

1.2.1. Antiquitates Judaicae 157

1.2.2. Contra Apionem 157

1.3. Abydenus 161

1.4. Pseudo-Apollodorus 163

1.5. Eusebius van Caesarea 164

(9)

1.5.1. Leven en werk 164 1.5.2. De Kroniek en de Armeense vertaling 165

1.5.3. Praeparatio Evangelica 169

1.6. Georgius Syncellus 170

2. Zijpaden van de tekstoverlevering 171

2.1. Tatianus 171

2.2. Oxyrhynchus Glossarium 172

2.3. Theophilus van Antiochië 172

2.4. Clemens van Alexandrië 172

2.5. Tertullianus 172

2.6. Pausanias 173

2.7. Athenaeus 173

2.8. Julius Africanus 174

2.9. Pseudo-Justinus 174

2.10. Descriptio totius mundi 174

2.11. Hesychius 175

2.12. Agathias 175

2.13. Mozes van Chorene 175

2.14. Suda 176

3. Evaluatie van de historische fragmenten 176 4. Auteurs van de astronomisch-astrologische fragmenten 176

4.1. Vitruvius 177

4.2. Seneca 177

4.3. Plinius de Oudere 177

4.4. Aëtius 178

4.5. Cleomedes 178

4.6. Hippolytus 179

4.7. Censorinus 179

4.8. Palchos 179

4.9. Commentaar op Aratus 179

Appendix. De Armeense vertaling: de fragmenten in context 181 Hoofdstuk 6. Receptie van Berossos’ Babyloniaca 185

0. Inleiding 185

1. Van Antiochus I tot Flavius Josephus 185

2. Van Flavius Josephus tot Julius Africanus 188

3. Van Eusebius van Caesarea tot de Suda 193

4. Berossos in het christelijke oosten en de Middeleeuwen 200

5. Conclusie 204

(10)

Hoofdstuk 7. Inleiding tot de editie en concordantie 207

1. Inleiding tot de editie 207

2. Concordantie van de testimonia en fragmenten 209 Hoofdstuk 8. Editie en vertaling van de testimonia en fragmenten 213

Testimonia (T 1-11) 214

Historische fragmenten (F 1-17) 222

Astronomisch-astrologische fragmenten (F 18-23) 270

d

eel

III. C

ommentaar

Testimonia (T 1-11) 277

Historische fragmenten (F 1-17) 297

Proëmium, geografie en de oertijd (F 1a-e): 297

F 1a 279

Proëmium 279

De oertijd en de invoering van de beschaving door Oannes 305 De schepping van het universum en de mensheid 315

F 1b 337

F 1c 338

F 1d 339

F 1e 339

Conclusie 340

Appendix 1: Nachleben van Oannes 341

Appendix 2: Het Babylonische Scheppingsverhaal volgens 342 Eudemus van Rhodos

Het feest der Sacaea in Babylon (F 2) 345

De antediluviaanse koningen en wijzen (F 3a-e) 355

F 3a 362

F 3b 372

F 3c 372

Conclusie 374

Het verhaal van de Vloed (F 4a-e) 375

F 4a 379

F 4b 390

F 4c 390

F 4d 390

F 4e 391

Conclusie 391

Excursus: Het geïnterpoleerde verhaal van de Toren van Babel 392

(11)

De koningen en dynastieën na de Vloed (F 5a-b) 395

F 5a 395

F 5b 409

Conclusie 410

Excursus: De Babylonische koningslijsten bij Syncellus 410

Habramos de Chaldeeër (F 6) 415

Conclusie 416

Boek 2: een opsomming van koningen tot Nabonassaros (F 7a-b) 417

F 7a 417

F 7b 418

Conclusie 420

Van Senecheribos tot Nabokodrosoros (F 8a-e) 421

F 8a 421

F 8b 424

F 8c 425

F 8d 454

F 8e 477

Conclusie 478

Excursus: Sarbanabal en Sardanapallos 479

Nabokodrosoros (F 9a-h) 485

F 9a.1 485

F 9b 523

F 9c 531

F 9d 532

F 9f-h 533

Conclusie 534

Excursus 1: Megasthenes en andere door Josephus vermelde auteurs 534 over Nebukadnezar II

Excursus 2: De profetie van Nabokodrosoros 538

De opvolgers van Nabokodrosoros tot de verovering van Cyrus (F 10a-d) 541

F 10a 541

F 10b 555

F 10c 555

F 10d 555

Conclusie 556

Excursus: Nachleben van Nabonidus en zijn zoon Bēl-šarra- uṣur 557

(12)

Het einde van Cyrus en de andere Perzische koningen (F 11) 559 De invoering van de beeldencultus van Anaïtis (F 12) 563

Een lexicografisch lemma (F 13) 569

Van Aloros tot Alexander de Grote (F 14) 569

Saracheiro (F 15) 571

Conclusie 574

Identieke goden, andere namen (F 16) 575

De lange levens van de ouden (F 17) 577

Astronomisch-astrologische fragmenten ( F 18-23) 579

Inleiding 579

F 18 580

F 19 582

F 20 586

De maantheorie op naam van Berossos (F 21a-e) 588

F 21a 590

F 21b 593

F 21c-e 594

De datum van de verwoesting van het universum (F 22) 595

De maximum levensduur van een mens (F 23a-b) 601

F 23a 601

F 23b 605

Conclusie 605

Ontstaan van de astronomisch-astrologische fragmenten 606 De mogelijkheid van astronomisch/astrologisch materiaal in Berossos’ 609 Babyloniaca

Conclusie 611

Epiloog: Berossos en Groningen 617

Bibliografie 621

Summary 677

(13)
(14)

13

I

nleIdIng

Schrijven tussen culturen. Het was in 2001 het thema van de Nederlandse Boekenweek. De organisatie wilde daarmee aandacht besteden aan dat multiculturele fenomeen van schrijvers die vanuit een allochtone achtergrond Nederlandstalige literatuur bedrijven. Toen een actueel en modieus thema.

Het zou ons bijna doen vergeten dat schrijven tussen culturen een fenomeen van alle tijden is. En van alle plaatsen. Meer dan 2000 jaren geleden, in de eeuwen vóór onze tijdrekening, was dit ‘multiculturele’ schrijven in het Midden-Oosten even actueel als nu in het Westen. Eén man schiep hiervoor het kader: Alexander de Grote.

Toen Alexander, koning van Macedonië en heerser over de Griekse stadstaten, in 334 v.C. met zijn leger de Hellespont van Griekenland naar Azië overstak, zou dit een mijlpaal in de geschiedenis van het Midden-Oosten blijken te zijn. In slechts enkele jaren liep hij het rijk van de Perzische Grootkoning onder de voet en stond hij aan de oevers van de Ganges. Toen de jonge Macedoniër in 323 v.C. overleed, betekende dit het einde van de droom van een Grieks wereldrijk. Een lange en complexe opvolgingsstrijd - een gebruiksklaar script voor een spannend historisch feuilleton – volgde. Uit het puin van Alexanders rijk verrezen uiteindelijk het koninkrijk van de Antigoniden in Macedonië, dat van de Ptolemeeën in Egypte en dat van de Seleuciden in Azië.

Was met het ontstaan van deze koninkrijken de droom van één groot Grieks wereldrijk verbrijzeld, het visioen van een groot Grieks cultuurgebied bleef bestaan en kreeg mettertijd gestalte. In het spoor van Alexanders zegetocht maakte ook de Griekse cultuur een opmars: ze verspreidde zich over het hele Midden- Oosten en bereikte Afghanistan in het oosten en het diepe zuiden van Egypte.

Ook in het land tussen Eufraat en Tigris, het Tweestromenland, bakermat van het spijkerschrift, drong de Helleense cultuur binnen. De cultuur van Homerus en Sophocles, van Plato en Hippocrates ontmoette die van Gilgamesh en Hammurabi, van ‘Chaldeeeuwse’ wichelaars en astronomen. De inwoners van Mesopotamië waren weliswaar al vóór Alexander met de Griekse cultuur in contact gekomen, vooral door handelaars, huurlingen en ambachtslieden. Nu was echter de situatie totaal veranderd: die ‘westerse’ cultuur werd gedragen door de nieuwe heersers in Babylonië, de Seleuciden, en had een aantrekkingskracht vergelijkbaar met die van de Amerikaanse cultuur in onze geglobaliseerde wereld.

In dit nieuwe politieke en culturele klimaat – ergens in het begin van de derde eeuw v.C. –voelde een Babylonisch priester-geleerde, Bel-re’u-šunu, zich geroepen de geschiedenis van zijn land en cultuur aan de Griekstalige wereld – en in de eerste plaats de nieuwe Seleucidische heersers – voor te stellen. Deze geleerde, beter bekend onder zijn vergriekste naam Berossos, schreef daarom een geschiedwerk

(15)

14

over Babylonië in het Grieks: de Babyloniaca.

Berossos werd een schrijver tussen culturen. In de Babyloniaca komen immers twee culturen samen. Het is een Grieks geschiedwerk, maar – of misschien beter: én – is ook, zoals Berossos zelf aangeeft, gebaseerd op authentieke lokale bronnen. Het geschiedwerk is dus Babylonisch van inhoud en Grieks van vorm. Een mengvat van twee culturen. De Babyloniaca is daardoor een iconisch product van die culturele stroming die we sinds DroysEn “hellenisme” noemen. Dit maakt de Babyloniaca tot een uniek tijdsdocument – ook omdat het zicht geeft hoe een Babyloniër in het begin van de hellenistische tijd en in de laatste fase van de spijkerschriftcultuur de geschiedenis van zijn land concipieerde. Het is dan ook te betreuren dat het werk na een lang en complex overleveringsproces slechts fragmentarisch tot ons is gekomen. We kennen de tekst via citaten, parafrasen en verwijzingen bij latere auteurs.

Hoe fascinerend de Babyloniaca ook moge zijn, toch heeft dit werk lang niet de wetenschappelijke aandacht gekregen die het verdient. De voornaamste reden is dat dit product van schrijven tussen culturen tot het domein van twee wetenschappelijke disciplines behoort. Voor oud-historici was en is Berossos niet meer dan een voetnoot in de Griekse historiografie. De meesten van hen zijn te weinig vertrouwd met de Mesopotamische geschiedenis en literatuur om de Babylonische achtergrond van de Babyloniaca naar waarde te schatten. Voor hen wemelt het werk vooral van vreemde monsters en obscure koningen. Voor assyriologen was Berossos dan weer te Grieks. En te ‘modern’. Lange tijd hadden de spijkerschriftkundigen voor de hellenistische periode, de laatste fase van de spijkerschriftcultuur, nauwelijks enige interesse. Het was voor hen een periode van neergang en verval. De laatste decennia is de interesse in deze ‘ontaarde’ periode, sterk gegroeid. Hierdoor zijn we veel meer te weten gekomen over de Sitz im Leben van Berossos, d.i. de context waarin hij leefde en werkte.

Toch is Berossos in de wetenschap geen ‘nobele onbekende’. Zijn naam en werk duiken regelmatig in de werken van oud-historici, assyriologen en oud-testamentici op. In 1923 publiceerde schnAbEl een monografie die aan Berossos was gewijd. Hierin stelde de Duitse geleerde auteur en werk voor en besteedde ruim aandacht aan auteurs die volgens hem Berossos zouden hebben gebruikt. Daarnaast probeerde hij de chronologische gegevens van Berossos te verbinden met wat chronografische spijkerschriftteksten vertelden. In navolging van schnAbEl trachtten ook andere auteurs Berossos met de spijkerschriftbronnen te harmoniseren. Zo besteedde lEhmAnn-hAupt in zijn artikel in het Reallexikon der Assyriologie (1938) hieraan grote aandacht. Gezien de corrupte tekstoverlevering, zeker als het gaat om getallen, was deze onderneming op voorhand tot mislukken gedoemd.

schnAbEl had in het tweede deel van zijn werk alle fragmenten van Berossos samengebracht. Daartoe rekende hij ook teksten waarvan het zo goed als zeker is dat ze niet uit de Babyloniaca komen. In de tijd waarin schnAbEl zijn werk schreef, hingen wetenschappers de theorie van het bestaan van een Urquelle aan: alle

(16)

15

materiaal ging uiteindelijk op één werk terug. In het geval van Babylonië was dat Berossos. Het was de grote oud-historicus JAcoby, die in het derde deel van zijn monumentale fragmentenverzameling Die Fragmente der griechischen Historiker (1953) een up-to-date en wetenschappelijk verantwoorde uitgave van de Berossos- fragmenten verzorgde (FGrH 680). JAcoby werkte ook aan een commentaar, maar kwam er niet toe die te voltooien en uit te geven. De getypte en handgeschreven kladversie bevindt zich nu in Leuven.

burstEin (1978) vertaalde deze fragmenten in het Engels en verzorgde een beknopte commentaar in voetnoot. VErbrugghE & WickErshAm zorgden voor hun nieuwe Engelse vertaling (1996). Hun vertaling is op meerdere punten onbetrouwbaar en de manier waarop ze sommige fragmenten in elkaar hebben geschoven, is discutabel.

Van de hand van kuhrt verscheen in 1987 een artikel dat nog steeds als basis kan dienen. Hierin stelde ze de Babyloniaca en de complexe overleveringsgeschiedenis voor. Ook kwam ze tot de conclusie dat de astronomisch-astrologische fragmenten op naam van Berossos niet authentiek zijn. Ze bouwde daarmee voort op JAcoby, die die fragmenten in zijn editie had afgezonderd en onder voorbehoud aan

“Berossos von Kos” had toegeschreven. kuhrt baseerde haar conclusie op het feit dat de doctrines die in deze fragmenten verwoord worden, Grieks-hellenistisch gedachtegoed reflecteren en niet voor Babylonië geattesteerd zijn. Bovendien is de Grieks-Romeinse wereld vooral op het gebied van de wiskundige astronomie de Babyloniërs schatplichtig en die materie komt in de overgeleverde fragmenten niet aan bod. Ik deel in dit proefschrift de visie van kuhrt en zal in de analyse van de desbetreffende fragmenten bijkomende argumenten aanreiken. Omdat ik die astronomisch-astrologische fragmenten dus als onecht beschouw, krijgen ze in dit boek ook een afzonderlijke behandeling.

Naast burstEin hadden nog andere auteurs in tijdschriftartikelen aandacht voor de bronnen waarop Berossos zich baseerde – of zich had kunnen baseren. komoróczy

(1973) had aandacht voor de literaire bronnen. DrEWs (1975) wees op de Babylonische Kronieken als bron voor Berossos. bEAuliEu (2006) ging na welke bronnen Berossos voor de late periode tot zijn beschikking had. VAn DEr spEk (2008) spitste zich toe op de door Berossos beschreven bouwactiviteiten van Nebukadnezar II en concludeerde dat de Babyloniër zich voor deze episode op een opschrift van de Neo-Babylonische koning had gebaseerd.

Een regelcommentaar op de Babyloniaca met een systematisch onderzoek naar de door Berossos gebruikte bronnen en aandacht voor de auteur en zijn tijd is tot op heden nog niet verschenen. Dit proefschrift wil die lacune dichten.

Ik heb het opgebouwd in drie delen. In het eerste deel staat Berossos centraal. In het eerste hoofdstuk leg ik uit wat de testimonia ons over Berossos’ leven vertellen en geef ik een algemene inleiding op zijn werk. In het tweede hoofdstuk plaats ik Berossos in zijn politieke en culturele context. Dit moet leiden tot een beter begrip van wat de testimonia vertellen en geeft ons ook ‘indirecte’ informatie over

(17)

16

de Babyloniër. Als historicus tussen twee culturen combineerde Berossos twee historiografische tradities. Eerst behandel ik de Babylonische geschiedschrijving (Hoofdstuk 3): hoe had die zich in de tijd van Berossos ontwikkeld? En welke bronnen kon hij raadplegen? Berossos was ook een leerling van Klio, de Griekse muze van het epos en de geschiedschrijving. Welke ‘genres’ binnen de Griekse historiografie waren voor de Babyloniër relevant? Wat waren in zijn tijd hun

‘genreregels’? En wat hadden Griekse historici vóór Berossos over Babylonië geschreven? Deze vragen beantwoord ik in Hoofdstuk 4. Dit hoofdstuk eindigt met een vergelijking van Berossos met zijn historiografische geestesgenoten, andere historici tussen culturen uit het Midden-Oosten.

In het tweede deel van dit proefschrift focus ik me op de Babyloniaca. Welke primaire tekstgetuigen hebben we en hoe is het werk tot ons gekomen? Deze vragen behandel ik in Hoofdstuk 5. Het daaropvolgende Hoofdstuk 6 onderzoekt de receptie van het werk: in welke kringen circuleerde de Babyloniaca of excerpten eruit? In welke milieus dook de naam van zijn auteur op?

Dit tweede deel sluit af met een editie en vertaling van de overgeleverde testimonia en fragmenten (Hoofdstuk 8). Eerst geef ik de testimonia, vervolgens de historische fragmenten en, tot slot de astronomisch-astrologische. Ik heb voor een eigen indeling van de fragmenten gekozen, omdat op die manier een betere reconstructie van Berossos’ oorspronkelijke werk ontstaat. In Hoofdstuk 7 argumenteer ik deze keuze en geef ik een concordantie met de edities van JAcoby en VErbrugghE

& WickErshAm. In het geval van de testimonia heb ik eerst de getuigenissen over Berossos de historicus opgenomen, daarna die over (Pseudo-)Berossos de astroloog.

De kern van dit proefschrift is het derde deel: een regelcommentaar op de tekst van de Babyloniaca. Dit deel is volgens testimonium- of fragmentnummer geordend en is als naslagwerk bedoeld. Bij mijn tekstanalyse tracht ik te achterhalen welke bronnen Berossos bij het schrijven van zijn werk gebruikt heeft. Omdat zijn geschrift sterk ingekort en gehavend tot ons is gekomen, moet ik eerst nagaan in welke mate de tekst, zoals die is overgeleverd, betrouwbaar is. Om die reden behandel ik ook tekstkritische vraagstukken.

Naast het feit dat we niet altijd zeker zijn of de overgeleverde tekst authentiek is, wordt het onderzoek naar Berossos’ bronnen bemoeilijkt door het feit dat we ervan moeten uitgaan dat niet alle bronteksten teruggevonden zijn. Bovendien hebben we maar slechts één deel van het bronnenmateriaal dat Berossos kan geraadpleegd hebben, tot onze beschikking, nl. de spijkerschriftteksten op kleitabletten. De spijkerschriftteksten die op vergankelijk materiaal, zoals houten tafeltjes, werden opgeschreven, gingen verloren. Dit geldt ook voor de teksten in Aramees, in de tijd van Berossos de omgangstaal in Babylonië. Standaard werden zij op perkament of papyrus geschreven. In tegenstelling tot in Egypte overleefde dit schrijfmateriaal het Mesopotamische klimaat niet. Om voor de hand liggende redenen is ook de mondelinge traditie voor ons reddeloos verloren gegaan.

(18)

17

Als Berossos’ relaas door de spijkerschriftteksten wordt bevestigd, mogen we aannemen dat hij zich op deze of vergelijkbare teksten heeft gebaseerd. Als Berossos’ relaas niet door de spijkerschriftbronnen wordt ondersteund of een afwijkende versie geeft, liggen de zaken veel moeilijker. Het kan zijn dat de brontekst wel bestaan heeft, maar (nog) niet is teruggevonden. De overgeleverde tekst kan corrupt zijn en weerspiegelt dus niet Berossos’ originele tekst. En Berossos kan zelf zijn bronnen hebben aangepast of zijn fantasie de vrije loop hebben gelaten. In heel veel gevallen is het niet mogelijk om tussen deze opties een keuze te maken.

Toch hoop ik met mijn analyse duidelijk te kunnen maken dat de Babyloniaca diep geworteld is in de Babylonische historiografische traditie. Aan de hand van het werk krijgen we zicht op hoe die traditie zich in de hellenistische tijd ontwikkeld had. Dit maakt de Babyloniaca tot een volwaardig product van de Babylonische geschiedschrijving. Bovendien is dit geschiedwerk de enig bewaard gebleven overzichtsgeschiedenis van Babylonië. Het werk is een soort historische canon: het bevat die historische informatie die een Babyloniër in het begin van de derde eeuw v.C. voor een niet-Babyloniër belangrijk achtte. Wie de Babylonische geschiedenis wil leren kennen, kan met de Babyloniaca beginnen...

(19)

18

(20)

19

Dankwoord

“Breuk, in Groningen hebben ze doctoraatsbeurzen voor mensen die over hellenistisch Babylonië willen werken, niks voor u?” Toen Tom Boiy mij op de beurzen van het Ubbo Emmius Programma van de Rijksuniversiteit Groningen attent maakte, wees ik dat in eerste instantie resoluut af. Uiteindelijk besloot ik toch een projectvoorstel over Berossos in te dienen. Het resultaat: dit lijvige proefschrift.

In Groningen kwam ik bij de Vakgroep Talen en Culturen van het Midden-Oosten terecht. Dr. Herman Vanstiphout, ‘Stip’, werd mijn begeleider. Aimabel en veel wetend op de meest onderscheiden gebieden en een gedreven sumeroloog, die me de beginselen van die taal bijbracht. Naast eenzelfde nationaliteit hadden Stip en ik nog andere dingen gemeen: voorliefde voor sterke Belgische bieren en flexibele deadlines. Ik ben Stip zeer erkentelijk dat hij mij bij het uitwerken van mijn onderwerp de vrijheid gaf en mijn stukken kritisch nalas. Ik vind het zeer spijtig dat hij om gezondheidsredenen bij de afronding van dit proefschrift niet meer betrokken kon zijn.

Bijzonder grote dank ben ik verschuldigd aan Prof. dr. Amélie Kuhrt (University College London). Onverdroten heeft ze zich door de vele versies van mijn proefschrift heen geworsteld en kwam steeds met waardevolle opmerkingen. Aan haar heb ik ook mijn bijdrage aan het Brill’s New Jacoby Project te danken. Dankzij een reisbeurs van het NWO (2002) en een Henri Frankfort Fellowship van The Warburg Institute te Londen (2004) kon ik tweemaal maandenlang bij haar in Londen werken – een stimulerende ervaring, ook omwille van de assyriologische contacten die ik daar had. Prof. Kuhrt is me al die tijd blijven aanmoedigen en heeft als een Penelope op de voltooiing van dit boek gewacht.

Ook Prof. dr. Onno van Nijf (Oude Geschiedenis, Rijksuniversiteit Groningen) wil ik van harte danken. Aanvankelijk slechts een geïnteresseerde buitenstaander was hij bereid om op een moment dat ik op een dood spoor dreigde te geraken, bij te springen. Hoewel hij me voortdurend voorhield geen omvangrijk proefschrift af te leveren, is het op zijn aanraden geweest dat ik tot het nu voorliggende uitgebreide Deel I ben gekomen.

Mijn eerste promotor Prof. dr. Wout van Bekkum (Midden-Oosten Studies, Rijksuniversiteit Groningen) wil ik danken, omdat hij me voortvarend door de eindfase heen hielp. Ook voor zijn talrijke opmerkingen op mijn boekwerk ben ik hem grote dank verschuldigd.

In de loop van mijn proefschrift heb ik tal van waardevolle wetenschappelijke gesprekken gehad, zoals met wijlen Prof. dr. Wilfred Lambert en Prof. dr. Pjotr Michalowski (University of Michigan). Bij dr. Mathieu Ossendrijver kon ik steeds terecht, wanneer ik iets wilde weten over Babylonische astronomie. Na een lang

(21)

20 DankwoorD

gesprek met Prof. dr. Guido Schepens (KU Leuven), die me gepassioneerd over Jacoby had verteld, werd ik in mijn beslissing gesterkt een eigen indeling van de Berossos-fragmenten te hanteren. Ik wil hier ook Prof. dr. Niek Veldhuis (UCLA Berkeley) noemen. Als postdoc in Groningen gaf hij me bij tijd en wijle goede raad.

In die periode volgde ik bij hem ook Sumerisch. Ik herinner me nog levendig onze discussies over Sumerische grammaticale haarkloverijen.

Dit proefschrift is in zekere zin de bekroning van een academische opleiding.

Die begon in de dagen van olim bij Klassieke Filologie in Leuven. Een ‘klassieke’

schoolse opleiding en kweekschool voor perfectionisten. Mijn thesis (scriptie) over de militaire aanwezigheid van de Ptolemeeën in Cyprus en Cyrenaeca heb ik gemaakt bij Prof. dr. Hans Hauben (Oude Geschiedenis). Zo ontstond mijn grote interesse voor de hellenistische periode. Prof. Hauben, Vlaams taalpurist, is ervoor verantwoordelijk dat ik in de rest van dit proefschrift “wij” gebruik, terwijl ik eigenlijk “ik” bedoel.

Ex Oriente lux, uit het oosten het licht. Dat gevoel had ik, toen ik in Leuven ook Oude Nabije Oosten ging studeren. De keuze tussen Egyptisch en Akkadisch viel me moeilijk – dubito, ergo sum. Daarom volgde ik zowel Egyptische hiërogliefen bij de te vroeg gestorven Prof. dr. Jan Quaegebeur en Akkadisch bij Prof. dr. Karel Van Lerberghe. Uiteindelijk wonnen de spijkers. Gestimuleerd door Prof. Van Lerberghe studeerde ik anderhalf jaar bij Prof. dr. Wolfgang Röllig, ‘slotvoogd’

van het Altorientalisches Seminar in Tübingen. Een zeer vruchtbare academische periode. Met heimwee denk ik terug aan die nachtelijke uren werken in de instituutsbibliotheek... én de keukenfeestjes.

In een tijd waarin de kleine letteren onder druk staan en Oud-Oosterse studies overal worden bedreigd, hecht ik eraan mijn leermeesters op het gebied van Oude Nabije Oosten te bedanken. Naast de reeds genoemde hoogleraren zijn dat Prof. dr.

Edouard Lipiński, Prof. dr. Antoon Schoors en Prof. dr. Herbert Niehr. Bij hen kon ik voor de buitenwereld esoterische talen als Aramees, Ugaritisch, Fenicisch-Punisch en Oud-Zuid-Arabisch leren. Taal is de sleutel tot een cultuur. Het is dan ook zeer te betreuren dat in de huidige tijdsgeest die sleutels worden weggegooid.

Voor mijn periode in de OBS 23 – het ‘Huis met de 13 Tempels’, zoals dat gebouw in toeristische gidsen geboekstaafd staat – denk ik met veel plezier terug aan mijn collega-promovendi, van wie er vele ook buitenlander waren. Ik wil hierbij met name Bernadette Preben-Hansen, Lars Hendrikman, Peter Herrel, Erik Koppe, Barbara Roggema en Simona Rossi noemen. In deze periode leerde ik ook mijn vakgroepcollega en inspirerende disgenote Annemieke van der Kolk kennen.

Ik wil alle vrienden danken die al die tijd de totstandkoming van mijn ‘doctoraat’

betrokken volgden. Ook mag ik in dit Dankwoord niet die Vlaams-Nederlandse kliek vergeten, die de assyriologische congressen, de ‘Rencontres’ in vakjargon, al die jaren zo gezellig maakten en bereid waren me een helpende hand te bieden:

(22)

21 DankwoorD

Tom Boiy, Anne Goddeeris, Mathieu Ossendrijver, Caroline Waerzeggers en vooral Jan Tavernier, beter bekend als ‘Tav’ en zijn vrouw Ineke De Lange. Zij zijn nimf, hij mijn paranimf.

En dan is er nog die andere, die ene, speciale paranimf, Klaas Helfrich. Hij stond me, zoals dat stereotiep heet, in lief en leed bij en hielp me bij de afronding van dit boekwerk.

Tot slot wil ik mijn ouders bedanken. Zij vroegen zich waarschijnlijk vaak af waarmee ik me toch in dat verre Groningen bezighield. Dit boek moet het hen duidelijk maken. Dat dit boek deze vorm heeft gekregen, is te danken aan Peter van der Sijde. Hij verzorgde de vormgeving van mijn manuscript. Ruud Stuivenberg wil ik danken, omdat hij de drukproef kritisch nalas.

Groningen, 12 oktober 2012

(23)

22

Afkortingen

Voor een overzicht van afkortingen op het gebied van Assyriologie verwijzen we naar CAD of RlA. Hieronder staan de voornaamste afkortingen.

ABC: zie grAyson, A.K., Assyrian and Babylonian Chronicles (in Bibliografie).

AD: zie sAchs, A.J. & hungEr, H., Astronomical Diaries, 1-3; hungEr, H., Astronomical Diaries, 5.

AHw: Von soDEn, W., Akkadisches Handwörterbuch, 3 delen, Wiesbaden, 1959-1981.

BAK: zie hungEr, H., Babylonische und assyrische Kolophone.

BCHP: VAnDEr spEk, R.J. i.s.m. FinkEl, I.L., Babylonian Chronicles of the Hellenistic Period (www.livius.org).

CAD: The Assyrian dictionary of the Oriental Institute of the University of Chicago, 26 delen, 1956-2010.

DK: zie DiEls, H. & krAnz, W., Die Fragmente der Vorsokratiker.

ETCSL: The Electronic Text Corpus of Sumerian Literature (http://etcsl.orinst.ox.ac.uk).

FGrH: zie JAcoby, F., Die Fragmente der Griechischen Historiker.

LSJ: liDDEll, H.G. & scott, R. & JonEs, H.S., A Greek-English Lexicon, Oxford, 1968.

NP: zie cAncik, h. & schnEiDEr, h. (eds.), Der Neue Pauly.

PNA: zie pArpolA, s. & rADnEr, k. & bAkEr, h.D. (eds.), The Prosopography of the Neo- Assyrian Empire.

RE: Pauly-Wissowa’s Realenzyklopädie der Classischen Altertumswissenschaft.

RlA: Reallexikon der Assyriologie und Vorderasiatischen Archäologie.

sVF: zie Von Arnim, J., Stoicorum veterum Fragmenta.

overzICht van de gebruikte chronologische termen Oud-Akkadisch 2350-2000

Oud-Assyrisch 1950-1750 Middel-Assyrisch 1500-1000 Neo-Assyrisch 800-600 Oud-Babylonisch 2000-1600 Middel-Babylonisch 1600-1000 Neo-Babylonisch 650-539

Laat-Babylonisch 539- einde van de spijkerschriftcultuur

(24)

23

Uit: SHERWIN-WHITE & KUHRT, From Samarkhand to Sardis. A new approach to the Seleucid empire, fig. 1

(25)

24

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The first FOCAC meeting in 2000 agreed on a three year action plan to boost Sino-African trade and investments; cancelling African countries debts to China; increasing

While providing a foundation for further research, the present study highlights the need for further investigation and study into the conditions of precarity faced by women

Ouders gaven aan zelf niet altijd te weten hoe ze hun kinderen kunnen helpen en ondersteunen bij het leerproces en diverse basisscholen gaven aan op zoek te zijn naar een

Correspondence regarding the Voortrekker Centenary Festival, symbolic oxwagon trek, and the inauguration of the Voortrekker monument.. CORRESPONDENCE AND TELEGRAMS 2/2 Sentrale

However, the SCA decided that this case did not require constitutional development of the mandament so as to allow the expanded order required, which would involve re-erecting

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Dat van een aantal soorten (vetje, kleine modderkruiper, zeelt, tiendoornige stekelbaars, baars, bittervoorn, bermpje, blei en brasem) geen migratie doorheen de grondduiker

Besluiten naar de passeerbaarheid van de bekkentrap voor de kleinere individuen kunnen niet getrokken worden, omdat deze volledig in de vangsten