• No results found

Drie routes tot verduurzamen van inzetbaarheid bij laaggeschoold personeel: ontwikkeling, mobiliteit en taakontwerp

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Drie routes tot verduurzamen van inzetbaarheid bij laaggeschoold personeel: ontwikkeling, mobiliteit en taakontwerp"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Drie routes tot verduurzamen van inzetbaarheid bij laaggeschoold

personeel: ontwikkeling, mobiliteit en taakontwerp

Sanders, J.M.A.F. (2016). Sustaining the employability of the low skilled worker;

development, mobility and work redesign (Dissertatie). Maastricht: Research Centre for Education and the Labour Market (ROA).

Laaggeschoolden hebben een re- latief kwetsbare positie op de Ne- derlandse arbeidsmarkt. Gezien de snelheid van veranderingen in werkgelegenheid en in werkin- houd als gevolg van onder an- dere technologische en organisa- torische evoluties (Brynjolfsson &

McAfee, 2014), is behoud van ar- beidsmarktwaarde en voorkomen van mismatches tussen bij werk- nemers aanwezige en door werk- gevers gevraagde vaardigheden en kennis, met name voor deze kwetsbare groepen een flinke en structurele uitdaging. Dit wordt nog versterkt door de vergrijzing en de daardoor van overheidswe- ge opgelegde eis van langer door- werken om het sociale stelsel van AOW en pensioen betaalbaar te houden (OECD, 2014)

Ondanks de zichtbare uitdaging nemen laaggeschoolden, en bin- nen die groep vooral ouderen, nog altijd relatief weinig deel aan ont- wikkelactiviteiten en scholing (zie onder andere Borghans, Fouarge,

Werknemers moeten om verschillende redenen hun kennis en

vaardigheden waardevol houden. Waardevol zijn en blijven op de

veranderende arbeidsmarkt impliceert werken aan duurzame in-

zetbaarheid. In dit artikel worden drie routes geïntroduceerd die

leiden tot verduurzaming van de inzetbaarheid: ontwikkeling (je

kennis aanpassen aan je baan), mobiliteit (van baan verande-

ren) en taak-herontwerp (je baan aanpassen aan je kennis). La-

ger opgeleide werknemers gebruiken die drie routes relatief wei-

nig en dat is een probleem, zowel voor deze medewerkers, als voor

werkgevers die nu en in de toekomst goed (geschoold) personeel

nodig hebben. De beperkte deelname van laaggeschoolden aan

deze routes heeft vooral te maken met een gebrek aan ‘zelfeffec-

tiviteit’ bij deze groep, bijvoorbeeld om een training af te ronden

of om van baan of werkgever te veranderen. Positieve ervaringen

op de drie verduurzamingsroutes kunnen helpen de zelfeffectivi-

teit te versterken. Daarnaast dienen activiteiten op bijvoorbeeld

de ontwikkelroute niet klein te blijven. Alleen door deelname aan

substantiële scholingstrajecten herstellen laaggeschoolden van

een ervaren kennistekort. Herstellen van kennistekorten lijkt ech-

ter steeds moeilijker te worden naarmate reorganisaties elkaar

sneller opvolgen. Daarom zou het misschien ook helpen als reor-

(2)

laaggeschoolden en ouderen relatief weinig mobiel op de arbeidsmarkt (Zwinkels, Ooms, & Sanders, 2009), zeker als het om vrijwillige mobiliteit gaat (Hooftman et al., 2012), en hebben zij de minste mo- gelijkheden (‘bronnen’) om iets te veranderen aan hun naar verhouding (fysiek) zware baan (Kraan, van Zwieten, Sanders, & Wevers, 2014). Het gebruik van voor de hand liggende HR-instrumenten voor verduurzaming van de inzetbaarheid blijft dus achter, juist bij de meest kwetsbare groepen. Hoe is dat te verklaren? En wat kunnen werkgevers, werknemers en overheden doen om hierin gezamenlijk verande- ring te brengen. Deze vragen staan centraal in het proefschrift ‘Sustaining the Employability of the Low Skilled Worker; Development, Mobility and Work Re- design’. In mijn proefschrift geef ik in zes hoofdstuk- ken antwoord op de volgende vijf hoofdvragen. Ze komen in de volgende paragrafen aan de orde.

– Hoe kan duurzame inzetbaarheid worden ge- conceptualiseerd?

– Hoe kunnen laaggeschoolde werknemers wor- den gestimuleerd om deel te nemen aan acti- viteiten op de ontwikkelroute naar duurzame inzetbaarheid?

– Hoe kunnen laaggeschoolde oudere werkne- mers worden gestimuleerd om deel te nemen aan activiteiten op de mobiliteitsroute naar duur- zame inzetbaarheid?

– Hoe kunnen laaggeschoolde oudere werkne- mers worden gestimuleerd om deel te nemen aan activiteiten op de taakherontwerproute naar duurzame inzetbaarheid?

– Welke activiteiten op deze routes hebben impact?

Ik sluit dit artikel af met een korte conclusie en een tiental concrete (beleids)aanbevelingen.

Duurzame inzetbaarheid, een dynamisch proces

Duurzame inzetbaarheid is een dynamisch proces waarbij een individu in zijn eigen (werk)context de match bewaakt tussen dat wat hij of zij kan en be- reid is te doen (vaardigheden, capaciteiten en mo- tivatie), en de eisen die het werk aan hem of haar stelt. Daarnaast moet er ook een match zijn tussen dat wat het werk biedt en wat hij of zij uit werken wil halen (zingeving). De individuele inzetbaarheid is min of meer constant kwetsbaar als gevolg van steeds terugkerende ‘mismatches’ of ‘misfits’.

Werknemers kunnen, afhankelijk van de aard van de mismatch, gerichte strategieën inzetten om de ervaren mismatches (tijdelijk) teniet te doen. Die strategieën noem ik ‘verduurzamingsroutes’. Ik be- handel er in dit artikel drie: de ontwikkelroute, de mobiliteitsroute en de taakontwerp-route. De ont- wikkelroute verwijst bijvoorbeeld naar activiteiten die erop gericht zijn iemands vaardigheden aan te passen aan de vaardigheden die het werk vereist (of zal gaan vereisen in de toekomst). Dat kan bij- voorbeeld via training en scholing. Figuur 2 laat zien hoe deelname aan leeractiviteiten (op de ont- wikkelroute) er toe bijdraagt dat de bij een werkne- mer aanwezige kennis meer overlap vertoont met de op dat moment in de arbeidsmarkt gevraagde kennis. Naarmate er een grotere overlap is tussen de gevraagde en aangeboden kennis, is de hoe- veelheid ‘productieve kennis’ bij een werknemer groter en daarmee groeit de inzetbaarheid.

De mobiliteitsroute verwijst naar een verplaatsing van werknemers binnen of buiten de organisatie

Figuur 1.

Het ontstaan van een tekort aan productieve kennis Gevraagde kennis

Gevraagde kennis

Aanwezige kennis Productieve kennis

Aanwezige kennis

Productieve kennis

(3)

met het doel om werk te vinden dat beter past bij de eigen vaardigheden dan het huidige werk. De taakontwerproute verwijst naar het optimale ge- bruik van vaardigheden van een werknemer in de huidige baan door taken en processen in het werk zelf te veranderen.

Ontwikkeling, mobiliteit en taakherontwerp zijn de routes die bij duurzame inzetbaarheid herhaaldelijk worden gevolgd en die ook veelvuldig worden af- gewisseld om de fit tussen werknemer en werk op- timaal te houden. Op alle drie deze routes blijken laagopgeleiden, en vooral laagopgeleide ouderen, ondervertegenwoordigd.

Laaggeschoolden en de ontwikkelroute

In mijn proefschrift gebruik ik data uit de Study on Life Long Learning and Employment van TNO (SLLE) om te onderzoeken hoe lager opgeleide me- dewerkers kunnen worden gestimuleerd deel te ne- men aan training. SLLE is een longitudinale studie onder 350 laaggeschoolde werknemers bij drie ver- schillende organisaties (energie, elektronica en so- ciale werkvoorziening) in Nederland. In deze studie is een cohorte laaggeschoolden in een periode van 1,5 jaar, elk half jaar bevraagd. Voortbouwend op Ajzen en Fishbeins theorie van het geplande gedrag (Fishbein & Ajzen, 1975; Ajzen, 1991, 1985) en Ban- dura’s Sociaal Cognitieve Leerbenadering (Bandura, 1982) toets ik de volgende tien hypotheses.

1. Laaggeschoolde werknemers die een positieve attitude hebben ten aanzien van training, heb- ben een hogere opleidingsintentie.

2. Laaggeschoolde werknemers die een sterkere subjectieve norm hebben, hebben een hogere opleidingsintentie.

3. Laaggeschoolde werknemers die zichzelf effec- tief achten in het volgen van training, hebben een hogere opleidingsintentie.

4. Laaggeschoolde werknemers die meer op hun carrière georiënteerd zijn, hebben een hogere opleidingsintentie.

5. Laaggeschoolde werknemers die meer deelne- men aan informele leeractiviteiten, hebben een hogere opleidingsintentie.

6. Laaggeschoolde werknemers die minder zeker zijn van hun baan, hebben een hogere oplei- dingsintentie.

7. Laaggeschoolde werknemers die meer manage- mentsteun ervaren, hebben een hogere oplei- dingsintentie.

8. Laaggeschoolde werknemers die meer steun ervaren van hun collega’s, hebben een hogere opleidingsintentie.

9. Trainingsdeelname bevordert bij laaggeschool- de werknemers de zelfeffectiviteit.

10. Positieve leerervaringen bevorderen bij laagge- schoolde werknemers de zelfeffectiviteit.

Voor hypotheses 1 tot en met 8 laat ik in twee stap- pen (bivariate correlaties en multivariate regressie- analyse) zien dat verschillen in trainingsdeelname grotendeels worden verklaard door verschillen in opleidingsintenties. Deze intenties kunnen vooral worden gestimuleerd door het verbeteren van ie- mands algemene houding (attitude) ten aanzien van opleiding en scholing (‘training is een goede zaak’) én door het versterken van het vertrouwen in het succesvol kunnen afronden van een training

Figuur 2.

Herstel van een tekort aan productieve kennis via de ontwikkelroute

Productieve kennis

Gevraagde kennis

Leeracti- viteiten

(4)

(‘ik kan met succes deel te nemen aan opleiding’):

de zelfeffectiviteit. Hypotheses 1, 2 en 3 worden geaccepteerd. De hypotheses 4 tot en met 8 wor- den verworpen.

Voortbouwend op deze resultaten toets ik in hoofdstuk 4 de hypotheses 9 en 10 met behulp van Anova’s, T-testen, Chikwadraattoetsen en een multivariate regressieanalyse op de zelfeffectiviteit onder laaggeschoolde werknemers. De analyses laten zien dat trainingsdeelname als zodanig geen invloed heeft op de zelfeffectiviteit. Hypothese 9 wordt daarmee verworpen. Alleen als trainings- deelname een positieve ervaring is, heeft die deel- name ook een positief effect op de zelfeffectiviteit.

Hypothese 10 wordt daarmee aanvaard.

Op basis van deze bevindingen stel ik voor om zo- wel steun van management als steun van collega’s in de eerste plaats te richten op het verhogen van de kwaliteit van leerervaringen onder lager opge- leide werknemers. Positieve leerervaringen blijken immers een belangrijke trigger voor meer zelfef- fectiviteit, meer opleidingsintentie en daarmee ook meer kans op deelname aan scholing. Positieve leerervaringen stimuleren ook een ‘Leven Lang Le- ren’ onder laagopgeleiden.

Wat een leerervaring tot een positieve leerervaring maakt is nog maar weinig onderzocht, maar uit de beschikbare literatuur kunnen de volgende sugges- ties worden ontleend (Rainbird, 2000; Illeris, 2006;

Geenen, Proost, Schreurs, Van Dam, & Von Grub- kow, 2013):

– Zorg voor ‘fit’ tussen inhoud van een ontwik- kelactiviteit en de bij werknemers aanwezige vaardigheden.

– Bied accurate informatie over de ontwikkelmo- gelijkheden.

– Richt je op het vinden van goede ‘gidsen’ (trai- ner, coach, mentor). Iemand die goed aansluit bij de (groep) werknemer(s).

– Gidsen moeten zorgen voor een positief en vei- lig leerklimaat. Dat zal de houding van werk- nemers, collega’s en managers ten aanzien van ontwikkeling verbeteren en werknemers helpen omgaan met bijvoorbeeld examenvrees.

– Gidsen moeten aandacht hebben voor de indivi- duele werknemer en hem of haar van feedback voorzien op betrokkenheid bij het leerproces in plaats van de prestaties in het ontwikkeltraject.

– Gidsen moeten er in eerste instantie voor zor- gen dat er geen competitie is tussen deelnemers onderling.

– Zorg voor ruggensteun bij leidinggevenden, col- lega’s en relevante anderen (vrienden, ouders, kinderen of partner) bij het bespreken van posi- tieve of negatieve ervaringen met ontwikkeling.

Laaggeschoolden en de mobiliteitsroute

In mijn proefschrift analyseer ik of ook voor deel- name aan mobiliteitsactiviteiten geldt dat gebrek aan zelfeffectiviteit voor het kunnen vinden van een nieuwe werkgever er onder lager opgeleide werknemers voor zorgt dat de vrijwillige externe mobiliteit (veranderen van werkgever) achterblijft.

Mijn studie richt zich specifiek op lager opgeleide oudere werknemers (45- tot 64-jarigen). Ik maak gebruik van data afkomstig van de Nederlandse Study on Transitions in Employment, Ability and Motivation (STREAM), een grootschalig panelon- derzoek van TNO naar transities in arbeid onder 45- tot 64-jarigen (Ybema, Geuskens, & van den Heuvel, 2011).

Voor deze studie richt ik me alleen op werknemers.

Ik toets de volgende vijf hypotheses:

1. Laaggeschoolde oudere werknemers hebben er minder vertrouwen in een nieuwe werkgever te kunnen vinden (zelfeffectiviteit) dan hoger geschoolde oudere werknemers.

2. Het vertrouwen dat oudere werknemers heb- ben in het kunnen vinden van een nieuwe werkgever (zelfeffectiviteit) hangt positief sa- men met hun intentie om van werkgever te veranderen.

3. Het vertrouwen dat oudere werknemers heb- ben in het kunnen vinden van een nieuwe werkgever (zelfeffectiviteit) hangt positief sa- men met de kans dat hij of zij van werkgever verandert.

4. Onder laaggeschoolden is de positieve relatie tussen de zelfeffectiviteit en de intentie om van werkgever te veranderen sterker dan onder ho- ger geschoolde oudere werknemers.

5. Onder laaggeschoolden is de positieve relatie tussen de zelfeffectiviteit en de kans dat hij of zij van werkgever verandert sterker dan onder hoger geschoolde oudere werknemers.

(5)

Ik laat zien dat het vertrouwen in de eigen capaci- teiten inderdaad positief gecorreleerd is met zowel de intentie om van werkgever te veranderen als met de feitelijke baan-baan-mobiliteit. Ik toon ook aan dat lager opgeleide oudere werknemers min- der vertrouwen hebben in het kunnen veranderen van baan en dat zij minder vaak de intentie hebben om dat te doen dan hoger opgeleide oudere werk- nemers. De relatie tussen het vertrouwen en de in- tentie is echter niet anders onder lager opgeleide werknemers dan onder hoger opgeleiden.

De bevindingen impliceren dat het versterken van het vertrouwen van lager opgeleide 45-plussers in succesvolle baan-baan-mobiliteit kan leiden tot meer vrijwillige externe mobiliteit. Om die vrijwilli- ge externe mobiliteit te kunnen bevorderen, ligt het derhalve voor de hand vooral te kijken naar moge- lijkheden om het vertrouwen in het kunnen veran- deren van baan te bevorderen. Analoog aan de be- vindingen over trainingsdeelname, lijkt het opdoen van positieve ervaringen met loopbaanstappen hier- toe bij te dragen. Hoe dat laatste zou kunnen wor- den bewerkstelligd, is voer voor onderzoek.

Laaggeschoolden en de taakherontwerproute

Tevens onderzoek ik welke vormen van taakher- ontwerp kunnen leiden tot meer duurzame banen voor lager opgeleide oudere werknemers. Deze studie bouwt voort op het klassieke Job Characte- ristics Model (Hackman & Lawler, 1971; Hackman

& Oldham, 1980) en recente uitbreidingen op dit model (Morgeson & Humphrey, 2006; Humphrey, Nahrgang, & Morgeson, 2007; Grant & Parker, 2009) en gaat na in hoeverre banen van lager op- geleide oudere werknemers verschillen van die van hoger opgeleide oudere werknemers op contextu- ele, cognitief-informationele, taak-motivationele en sociale werkkenmerken.

Contextuele werkkenmerken reflecteren de omstan- digheden waaronder werk plaatsvindt: fysieke en omgevingskenmerken (fysieke zwaar werk, gevaar- lijk werk, repetitief werk, werken in een oncomfor- tabele houding). Cognitief informationele werkken- merken reflecteren de eisen die een baan stelt aan vaardigheden en kennis van mensen (taak com-

werkkenmerken reflecteren hoe en in welke volg- orde werk en taken worden uitgevoerd (autonomie en taakvariatie). Sociale werkkenmerken reflecteren het niveau van interactie met collega’s, managers, klanten of patiënten (sociale steun van collega’s, sociale steun van management, emotionele werk- belasting, contact met collega’s van het eigen team, contact met collega’s van een ander team, contact met klanten en contact met leveranciers).

Ik beargumenteer vervolgens waarom laagge- schoolde ouderen minder gunstig zouden scoren op alle vier deze groepen van kenmerken. Nadien beargumenteer ik waarom die minder gunstige sco- res het werkvermogen en de werkmotivatie nega- tief beïnvloeden. Daarop toets ik de volgende acht hypotheses:

1. Laaggeschoolde oudere werknemers hebben minder gunstige contextuele werkkenmerken dan hoger geschoolde oudere werknemers.

2. Laaggeschoolde oudere werknemers heb- ben minder gunstige cognitief-informationele werkkenmerken dan hoger geschoolde oudere werknemers.

3. Laaggeschoolde oudere werknemers hebben minder gunstige taak-motivationele werkken- merken dan hoger geschoolde oudere werkne- mers.

4. Laaggeschoolde oudere werknemers hebben minder gunstige sociaal (relationele) werkken- merken dan hoger geschoolde oudere werkne- mers.

5. Minder gunstige contextuele werkkenmerken hebben een negatieve invloed op het werkver- mogen en de werkmotivatie bij laaggeschoolde oudere werknemers.

6. Minder gunstige cognitief-informationele werk- kenmerken hebben een negatieve invloed op het werkvermogen en de werkmotivatie bij laaggeschoolde oudere werknemers.

7. Minder gunstige taak-motivationele werkken- merken hebben een negatieve invloed op het werkvermogen en de werkmotivatie bij laagge- schoolde oudere werknemers.

8. Minder gunstige sociaal-relationele werkken- merken hebben een negatieve invloed op het werkvermogen en de werkmotivatie bij laagge- schoolde oudere werknemers.

Om bovenstaande hypotheses te toetsen gebruik ik

(6)

van 45 tot 64 jaar, met een vast of tijdelijk contract op ‘baseline’,1 die hebben deelgenomen aan het NEA Cohort van TNO (Koppes, De Vroome, & Van den Bossche, 2011). De NEA Cohortstudie is een longitudinale studie onder ruim 20 000 Nederland- se werknemers met drie jaarlijkse metingen, gehou- den in 2007, 2008 en 2009. De hypotheses 1 tot en met 4 zijn getoetst door middel van afzonderlijke regressieanalyses op negentien verschillende werk- kenmerken met opleidingsniveau als onafhankelij- ke variabele. Hypotheses 5 tot en met 8 zijn getoetst met zes afzonderlijke regressieanalyses binnen de groep van laaggeschoolde oudere werknemers (N

= 1263) op de kenmerken van werkvermogen (al- gemene gezondheid, fysiek werkvermogen en psy- chisch werkvermogen) en werkmotivatie (tot welke leeftijd wil men doorwerken, arbeidstevredenheid en bevlogenheid). Er wordt telkens gecontroleerd voor leeftijd en geslacht.

Ik laat vervolgens zien dat lager opgeleide oudere werknemers inderdaad minder gunstig scoren op contextuele werkkenmerken zoals gevaarlijk werk, fysieke belasting en repetitief werk. Ook toon ik aan dat contextuele werkkenmerken negatief ge- relateerd zijn aan het werkvermogen en de werk- motivatie van laaggeschoolde oudere werknemers.

De bevindingen suggereren dat herontwerpen van contextuele werkkenmerken veelbelovend is.

Cognitief informatieve werkkenmerken, zoals de

complexiteit van de taak, tijdsdruk of taakeisen, zijn niet gerelateerd aan werkvermogen of werk- motivatie.

Herontwerpen van banen op deze kenmerken lijkt daarmee minder veelbelovend. Van de taakmoti- verende werkkenmerken lijkt alleen het vergroten van de taakdiversiteit een veelbelovende strategie.

Op sociaal relationele kenmerken, zoals sociale steun van collega’s of leidinggevenden, emotionele werkbelasting en contact met klanten, is te zien dat lager opgeleide oudere werknemers vooral kunnen profiteren van een vergroting van de steun en een vermindering van de emotionele werkbelasting.

In het donkergrijze vlak in tabel 1 ziet u een over- zicht van de meest belovende werkkenmerken om mee aan de slag te gaan. Van deze kenmerken is aangetoond dat laaggeschoolde oudere werkne- mers er minder gunstig op scoren én dat verbete- ring ervan bijdraagt aan versterking van werkver- mogen en werkmotivatie.

De resultaten suggereren dat taakherontwerp een veelbelovende strategie is voor verduurzaming van de inzetbaarheid van lager opgeleide oudere werk- nemers. De prioriteit zou daarbij moeten gaan naar het herontwerp van vooral sociaal-relationele en contextuele werkkenmerken.

Tabel 1.

Veelbelovende aanknopingspunten voor taakherontwerp

Werkvermogen Werkmotivatie Werkvermogen én -motivatie

Gewenst effect Taakcomplexiteit – Sociale steun collega’s

– Sociale steun management – Emotionele werkbelasting – Klantcontact

– Autonomie – Taakvariatie

– Werken in ongemakkelijke houding

Geen effect Taakcomplexiteit – Tijdsdruk

– Taakeisen – Gevaarlijk werk – Repetitief werk

Ongewenst effect Autonomie

(7)

Impact van activiteiten op de ontwikkel-, mobiliteits- en taakherontwerproute

Ten slotte ga ik na wat de relatie is tussen deelname aan activiteiten op de drie verduurzamingsroutes en de kans dat lager opgeleide oudere werknemers herstellen van een door henzelf waargenomen ken- nistekort of ‘mismatch’. Hier wordt de Person-Job Fit theorie (Kristof, 1996) en de Job Matching Theo- rie (Jovanovich, 1979) als theoretisch uitgangspunt genomen. Op basis van deze theorieën beargumen- teer ik dat activiteiten op de verschillende verduur- zamingsroutes bijdragen aan het teniet doen van ervaren kennistekorten. Daarop toets ik de volgen- de drie hypotheses:

1. Laaggeschoolde oudere werknemers die deel- nemen aan ontwikkelactiviteiten (opleidingen, instructie of training on the job) hebben een grotere kans te herstellen van een eerder er- varen kennistekort dan laaggeschoolde oudere werknemers die niet deelnemen aan dergelijke activiteiten.

2. Laaggeschoolde oudere werknemers die deel- nemen aan mobiliteitsactiviteiten (promotie, demotie, baanverandering) hebben een grotere kans te herstellen van een eerder ervaren ken- nistekort dan laaggeschoolde oudere werkne- mers die niet deelnemen aan dergelijke activi- teiten.

3. Laaggeschoolde oudere werknemers die deel- nemen aan taakherontwerpactiviteiten (meer taken, minder taken, andere taken) hebben een grotere kans te herstellen van een eerder er- varen kennistekort dan laaggeschoolde oudere werknemers die niet deelnemen aan dergelijke activiteiten.

Ik maak daartoe opnieuw gebruik van de data af- komstig van de Nederlandse Study on Transitions in Employment, Ability and Motivation (STREAM) en gebruik voor de analyses de data van ruim 7000 werknemers die in 2010, 2011 en 2012 ook als werknemer deelnamen aan het STREAM onder- zoek. Daarvan ervoer 18% op baseline een ken- nistekort (1342).

Er is te zien dat lager opgeleide oudere werkne- mers die deelnemen aan meer substantiële training (één tot vijf dagen of meer dan vijf dagen) meer

kans hebben om te herstellen van een waargeno- men tekort aan vaardigheden. Of lager opgeleide oudere werknemers al dan niet instructies of ‘trai- ning on the job’ krijgen, maakt geen verschil. Ik laat ook zien dat de onderzochte activiteiten op de mobiliteitsroute (baan-baan mobiliteit, promotie of demotie) en de taakherontwerproute (meer ta- ken, minder taken of andere taken) de kans op het dichten van een waargenomen kennistekort niet vergroot. Demotie en het krijgen van minder taken verkleinen zelfs die kans.

Ik laat ten slotte zien dat oudere werknemers die werkzaam zijn in organisaties die nauwelijks re- organiseren aanzienlijk meer kans hebben om te herstellen van een waargenomen kennistekort dan oudere werknemers in minder stabiele organisaties, waar juist vaak wordt gereorganiseerd. In een sta- biele omgeving herstellen oudere werknemers dus beter van ervaren kennistekorten dan in een insta- bielere werkomgeving. Dat laatste geldt voor zowel laag als hoger opgeleide oudere werknemers.

Conclusies

Belangrijkste conclusie van dit proefschrift is dat er geen reden lijkt te zijn om voor lager opgeleiden en lager opgeleide ouderen allerlei nieuwe HR-in- strumenten te ontwikkelen. Het gaat er vooral om de toegang tot en het gebruik van het bestaande HR-instrumentarium bij lager opgeleiden veel ge- richter te stimuleren. Dat kan door instrumenten laagdrempeliger of ‘kleiner’ te maken, zodat lager opgeleide werknemers ze niet links laten liggen vanwege bijvoorbeeld een gebrek aan vertrouwen dat ze er succesvol gebruik van kunnen maken. Dat kan ook door ervoor te zorgen dat lager opgeleiden díe gebruik maken van instrumenten dat ook echt als een positieve ervaring zien.

Negatieve ervaringen met school weerhouden veel lager opgeleiden ervan deel te nemen aan opleidin- gen, maar nieuwe positieve ervaringen met leren zouden juist de kans op een volgende deelname aan scholing en ontwikkeling kunnen vergroten en zo bijdragen aan hun duurzame inzetbaarheid. Hoe van een leerervaring een positieve ervaring te ma- ken, vraagt nog nader onderzoek. Dat geldt overi- gens niet alleen voor deelname aan activiteiten op

(8)

activiteiten op de andere verduurzamingsroutes die hier aan bod kwamen.

Een andere conclusie is dat vrijwillige externe mo- biliteit onder laagopgeleide oudere werknemers achterblijft als gevolg van een gebrek aan vertrou- wen onder laagopgeleide oudere werknemers in het succesvol kunnen veranderen van werkgever.

Ook vrijwillige externe arbeidsmobiliteit onder laagopgeleiden lijkt dus te kunnen worden gesti- muleerd door werknemers positieve ervaringen te laten opdoen met vormen van externe mobiliteit.

Mijn proefschrift laat ook zien dat er mogelijkhe- den zijn om banen beter te laten passen bij lager opgeleide oudere werknemers door bijvoorbeeld steun te vergroten, contacten met klanten te sti- muleren en meer afwisseling van taken te bieden.

Als dat soort veranderingen ín een baan als positief ervaren worden, zou daarmee overigens ook het vertrouwen in het kunnen doormaken van andere veranderingen ín de baan, maar ook veranderingen van baan, verder kunnen worden versterkt.

Verder blijkt dat lager opgeleide oudere werkne- mers in organisaties waar niet of nauwelijks wordt gereorganiseerd een grotere kans hebben te herstel- len van ervaren kennistekorten dan laagopgeleide oudere werknemers in organisaties waar juist vaak wordt gereorganiseerd. Dat impliceert dat het bij- houden van veranderingen voor laagopgeleide ou- dere werknemers een uitdaging is en dat verande- ring bij voorkeur ook geleidelijk zou moeten plaats- vinden. Om te voorkomen dat ervaren kennistekor- ten structureel worden en werknemers er niet meer van kunnen herstellen, zouden organisaties bij grote en opeenvolgende reorganisaties goed moeten mo- nitoren in hoeverre hun werknemers kennistekor- ten ervaren en in welke mate zij hiervan herstellen.

Een reorganisatie zou kunnen worden uitgesteld of vertraagd om ervoor te zorgen dat ook laagopge- leide en oudere werknemers erin meegaan, zeker als het om groepen werknemers gaat met schaarse kennis en vaardigheden. Of het temporiseren van reorganisaties haalbaar is en of het ook helpt, valt te bezien. Daarvoor is meer onderzoek nodig naar de effecten van reorganisaties op door werknemers ervaren kennistekorten en de consequenties van die ervaren kennistekorten voor werknemers en arbeidsorganisaties.

Tien concrete aanbevelingen

1. Verduurzaming van inzetbaarheid bekomt men door een combinatie van ontwikkeling, mobi- liteit en taakherontwerp: verander werknemers (ontwikkelen), verander werk én werknemer (mobiliseren) en/of verander het werk (taak- herontwerp).

2. Versterk bij laaggeschoolde werknemers een positieve attitude ten aanzien van leren en ont- wikkelen.

3. Versterk zelfeffectiviteit in ontwikkelen en mo- biliteit door actieve steun en het opbouwen van positieve ervaringen.

4. Experimenteer met nieuwe leervormen en zorg ervoor dat in de evaluatie altijd aandacht is voor de kwaliteit van de ervaring van de deelnemers.

5. Experimenteer met individueel én team craf- ting (job crafting in teamverband) met laagge- schoolde oudere werknemers en ga actief sleu- telen aan ‘kapotte banen’. Beperk de belasting, versterk de bronnen.

6. Betrek laaggeschoolde werknemers ook bij deze activiteiten.

7. Begin klein, zorg voor positieve ervaringen met leren en ontwikkelen, maar zorg ervoor dat scholing substantiëler wordt. Herstel van erva- ren kennistekorten eist vaak forse inhaalslagen.

8. Monitor ervaren kennistekorten en ondersteun werknemers bij het herstel daarvan.

9. Verander voor de verandering eens even niet zodat medewerkers de kans krijgen ‘bij te ko- men’.

10. Beter onderzoek met gebruik van bijvoorbeeld dagboeken, is nodig om de effecten van inter- venties via de verschillende verduurzamings- routes op de kans op herstel van kennistekor- ten in te schatten.

Jos Sanders TNO Noten

1. Op baseline: aan het begin van het onderzoek

(9)

Bibliografie

Ajzen, I. (1985). From intentions to actions: a theory of planned behaviour. In J. Kuhl, & J. Beckmann (Eds.), Action-control: From Cognition to Behaviour. Heidel- berg: Springer.

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behaviour. Organ- izational Behaviour and Human Decision Processes, 50, 179-211.

Bandura, A. (1982). Self-efficacy mechanism in human agency. American Psychologist, 37, 122-147.

Borghans, L., Fouarge, D., de Grip, A., & van Thor, J.A.F.

(2014). Werken en leren in Nederland (Working and learning in the Netherlands). ROA Reports 003. Maas- tricht: Research Centre for Education and the Labour Market.

Brynjolfsson, E., & McAfee, A. (2014). The Second Ma- chine Age: Work Progress, and Prosperity in a Time of Brilliant Technologies. New York: W. W. Norton &

Company.

Fishbein, M., & Ajzen, I. (1975). Belief, Attitude, Inten- tion and Behavior: An Introduction to Theory and Re- search. Reading (MA): Addison Wesley.

Geenen, B.A.M., Proost, K., Schreurs, B., van Dam, K., &

Von Grumbkow, J. (2013). What friends tell you about justice: The influence of peer communication on appli- cants’ reactions. Journal of Work and Organisational Psychology, 29, 37-44.

Grant, A.M., & Parker, S.K. (2009). Redesigning work design theories: The rise of relational and proactive perspectives. Academy of Management Annals, 3, 273- 331.

Hackman J.R., & Lawler, E.E. (1971). Employee reactions to job characteristics. Journal of Applied Psychology, 55, 259-286.

Hackman, J.R., & Oldham, G.R. (1980). Work redesign.

Reading (MA): Addison Wesley.

Hooftman, W., van der Klauw, M., Klein Hesselink, J., Ter- woert, J., Jongen, M., Kraan, K., Wevers, C., Houtman, I., & Koppes; L. (2012). Arbobalans 2011. Kwaliteit van de arbeid, effecten en maatregelen in Nederland.

(Working Conditions 2011, Quality of work effects and measures in the Netherlands). Hoofddorp: TNO.

Humphrey, S.E., Nahrgang, J.D., & Morgeson, F.P. (2007).

Integrating Motivational, Social and Contextual Work Design Features: A Meta-Analytic Summary and Theo- retical Extension of the Work Design Literature. Jour- nal of Applied Psychology, 92, 1332-1356.

Illeris, K. (2006). Lifelong learning and the low-skilled.

International Journal of Lifelong Education, 25, 15-28.

Jovanovic, B. (1979). Job Matching and the Theory of Turnover. Journal of Political Economy, 87(5), 972- 90.

Koppes L.L.J., de Vroome E.M.M., & van den Bossche S.N.J. (2011). NEA cohortonderzoek 2007 – 2009; Me- thoden en eerste resultaten (Netherlands Working Con- ditions Cohort Study (NWCCS)). Hoofddorp: TNO.

Kraan, K.O., van Zwieten, M.H.J., Sanders, J.M.A.F., & We- vers, C.W.J. (2014). Monitor duurzame inzetbaarheid – resultaten 2010 en 2012 en methodologie (Monitor sus- tainable employability - results in 2010 and 2012, and Methodology). TNO-rapportnr, R10197, Hoofddorp.

Kristof, A.L. (1996). Person-organization fit: An integrative review of its conceptualizations, measurement and im- plications. Personnel Psychology, 49, 1-49.

Morgeson, F.P., & Humphrey, S.E. (2006). The Work De- sign Questionnaire (WDQ): Developing and validating a comprehensive measure for assessing job design and the nature of work. Journal of Applied Psychology, 91, 1321-1339.

OECD. (2014). Ageing and Employment Policies: Nether- lands 2014: Working Better with Age. OECD Publish- ing. DOI: 10.1787/9789264208155-en

Rainbird, H. (2000). Skilling the unskilled: access to work- based learning and lifelong learning agenda. Journal of Education and Work, 13, 183-197.

Ybema, J-F., Geuskens, G., & van den Heuvel, S. (2011).

Study on Transitions in Employment, Ability and Mo- tivation (STREAM). Methodologie en eerste resultaten 2010 (Study on Transitions in Employment, Ability and Motivation (STREAM). Methodology and initial re- sults 2010). TNO report 031.21205/01.03. Hoofddorp:

TNO.

Zwinkels, W., Ooms, D., & Sanders, J. (2009). Omvang, aard en achtergronden van baan-baan-mobiliteit (Scale and nature of, and reasons for, job-to-job mobi- lity). The Hague: Council for Work and Income.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze ongunstige situatie voor oudere werknemers wordt veroorzaakt door de lage kans op werk voor de- ze groep; oudere werknemers die hun baan verliezen komen niet snel meer aan

Dit kan er niet alleen voor zorgen dat en- kel de werknemers die zonder deze aanpassing niet meer zouden werken aangetrokken worden, maar ook dat ze effectief langer aan het

De doelstelling van deze leerweg is om jongeren optimaal voor te be- reiden op de arbeidsmarkt, door gekwalificeerd uit te stromen naar een job of door te stromen naar het

Jongeren kunnen immers leren van erva- ringen van ervaren collega’s, terwijl omgekeerd er- varen werknemers geholpen kunnen worden door hun jongere collega’s bij het verwerken

Daarnaast maken bedrijven meer gebruik van de diverse instrumenten om oudere werknemers in dienst te houden wanneer zij het voor de personele bezetting

Conferentie ‘Grijswerkers’ gezocht Leuven, 1 februari 2008.. door vrouwen).. •naar aanbiedersmarkt (1e helft

Het gevolg van dat beleid en daarmee van de categorisering van oudere werknemers is wel dat beeldvorming plaatsvindt en de categorie van de oudere werknemers in tegenstelling tot

Deze betrokkenheid kan positief beïnvloed worden door bijvoorbeeld kennisontwikkeling voor het werk dat een werknemer op dat moment uitoefent (Horstink, 2008). Door deze