• No results found

RAADSVOORSTEL. Aanpassen belastingen, rechten en tarieven. Onderwerp Aanpassen belastingen, rechten en tarieven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "RAADSVOORSTEL. Aanpassen belastingen, rechten en tarieven. Onderwerp Aanpassen belastingen, rechten en tarieven"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAADSVOORSTEL

Aanpassen belastingen, rechten en tarieven

2010/78

Auteur: L.Kuijpers

E-mail: l.kuijpers@uden.nl Raadscommissie AZ

Afdeling: Middelen Raadscommissie PZ

Afd.hoofd: C.F.A.W.M. van Heesch Raadscommissie REO

Port: R. Peerenboom

Onderwerp

Aanpassen belastingen, rechten en tarieven Te besluiten:

1. de Verordening afvalstoffenheffing vast te stellen;

2. de Begrafenisrechtenverordening vast te stellen;

3. de Marktgeldenverordening vast te stellen;

4. de Verordening onroerende-zaakbelastingen vast te stellen;

5. de Verordening parkeerbelastingen vast te stellen;

6. de Verordening Reclamebelasting vast te stellen;

7. de Verordening rioolheffing vast te stellen;

8. de Verordening Woonwagenrechten vast te stellen;

9. de Legesverordening te behandelen in de vergadering van december.

Inleiding

In de programmabegroting 2011-2014 zijn voorstellen opgenomen die we met dit raadsvoorstel in de belastingverordeningen uitwerken. Dit betreft vooral het toepassen van inflatiecorrectie (prijsontwik- keling). Daarnaast is in de verordeningen de redactie daar waar nodig aangepast aan de huidige wettek- sten.

De prijsontwikkeling 2011 is geraamd op 1,5%. Dit percentage moet gecorrigeerd worden met de nacal- culatie 2010 van 0,75%. Voor 2011 bedraagt de inflatiecorrectie daardoor per saldo 2,25%.

Voor de hoogte van de belastingen, rechten en tarieven gelden de algemene uitgangspunten:

- streven naar (meer) kostendekkendheid van alle leges, rechten en tarieven waartegenover een con- crete dienstverlening van de overheid staat;

- de overige belastingen en tarieven stijgen niet meer dan de aanpassing voor de inflatiecorrectie.

Voor een toelichting op de in dit voorstel opgenomen belastingen, rechten en tarieven verwijzen wij naar de paragraaf ‘lokale lasten’ uit de programmabegroting 2011-2014 (§4.7 blz. 228 t/m 234) die als bijlage bij dit voorstel is opgenomen.

(2)

Beoogd effect

Uitwerking van de in de programmabegroting 2011-2014 opgenomen voorstellen betreffende belas- tingen, rechten en tarieven.

Argumenten

1.1 De tarieven in de verordening afvalstoffenheffing worden aangepast met de inflatiecorrectie van 2,25%

Voorgesteld wordt de tarieven voor 2011 alleen aan te passen met de inflatiecorrectie van 2,25%.

De tarieven dienen deelbaar te zijn door 12, omdat hier sprake is van een tijdvakbelasting.

Tarieven 2010 2011

- voor een perceel waar gebruik wordt gemaakt van een container

voor restafval met een inhoud van 120 liter (kleine container) € 223,44 € 228,36

- voor een eenpersoonshuishouden € 223,44 € 228,36

- voor een meerpersoonshuishouden € 270,24 € 276,24

2.1 Uitgangspunt voor de begrafenisrechten is een aanpassing van de tarieven voor 2011 met de inflatiecorrectie van 2,25%

3.1 Uitgangspunt voor de marktgelden is een aanpassing van de tarieven met alleen het netto infla- tiepercentage. Hierbij wordt rekening gehouden met een afronding van tarieven op 5 eurocent Het tarief bedraagt € 1,50 per strekkende meter of gedeelte daarvan in gebruik genomen grond.

Voorgesteld wordt het tarief voor 2011 te verhogen met de inflatiecorrectie zijnde 2,25%. Het tarief komt hierdoor op afgerond € 1,55 per strekkende meter of gedeelte daarvan in gebruik genomen grond. Het tarief voor het plaatsen van kramen voor elke 50 strekkende meter ware te verhogen tot € 53,70.

4.1 De tarieven in de verordening Onroerende-zaakbelastingen (OZB) worden aangepast met de inflatiecorrectie van 2,25%, rekening houdend met een waardeontwikkeling van 3,3% en 3%

Als heffingsgrondslag voor de onroerende-zaakbelastingen 2011 geldt de waarde van de onroe- rende zaak per peildatum 1 januari 2010. (Vorige waardepeildatum 1 januari 2009). Sinds 2008 vindt jaarlijks herwaardering plaats. Bij de vaststelling van de tarieven moet rekening gehouden worden met de waardeontwikkeling. Volgens uitgevoerde marktanalyse bedraagt de daling tus- sen de waardepeildata 1 januari 2009 en 1 januari 2010 voor woningen 3,3% en voor niet- woningen 3%.

Tarieven: 2010 2011

eigenarenbelasting woningen: 0,07100% 0,07510%

eigenarenbelasting niet-woningen 0,15610% 0,16450%

gebruikersbelasting niet-woningen 0,12460% 0,13140%

(OZB worden op grond van de Gemeentewet met ingang van 1 januari 2009 berekend naar een percentage van de waarde van een onroerende zaak)

Bij deze tarieven kan de opbrengst OZB voor 2011worden berekend op:

Woningen: eigenarenbelasting € 3.481.800,00

Niet-woningen eigenarenbelasting € 1.924.900,00

gebruikersbelasting € 1.321.900,00

Totaal € 6.728.600,00

(3)

5.1 Het tarief voor het parkeren van een voertuig kan gehandhaafd blijven op € 0,80 per uur Het tarief voor het parkeren van een voertuig bedraagt in 2009 en 2010 € 0,80 per uur. In het parkeerbeleidsplan is aangegeven dat de parkeerbelasting tot de afronding van Centrum West

€ 0,80 per uur zou bedragen. Daarna zou een tarief van € 1,00 per uur voor straatparkeren en

€ 0,80 per uur voor garageparkeren voorgesteld worden.

Wij stellen u voor het tarief van € 0,80 in 2011 te handhaven.

5.2 Voor de naheffingsaanslagen parkeerbelasting wordt het toegestane maximum bedrag gehan- teerd en dit is verhoogd

Voor 2011 is het toegestane maximum bedrag hiervoor door het Rijk vastgesteld op € 52,00. Wij stellen u voor het tarief voor een naheffingsaanslag parkeerbelastingen te verhogen van € 51,00 naar € 52,00.

5.3 Voor parkeervergunningen wordt voorgesteld de tarieven te verhogen met het netto inflatieper- centage van 2,25%

Het uitgangspunt voor de vergunningen is een aanpassing van het tarief met het netto inflatie- percentage van 2,25%. De aanpassing wijkt soms in geringe mate af van het inflatiepercentage omdat de tarieven deelbaar door 12 moeten zijn.

6.1 Uitgangspunt voor de reclamebelasting is een aanpassing van de tarieven voor 2011 met de inflatiecorrectie van 2,25%

De tarieven zijn voor het jaar 2011 aangepast met alleen de inflatiecorrectie van 2,25%. In de loop van 2011 zal een evaluatie plaatsvinden.

7.1 Het tarief rioolheffing eigenarendeel wordt aangepast met de inflatiecorrectie van 2,25%

Het tarief voor 2011 is gebaseerd op het tarief 2010, inclusief inflatiecorrectie van 2,25%. Hier- door komt het tarief voor 2011 op afgerond € 184,- per op de riolering aangesloten perceel.

Voorgesteld wordt het tarief voor de rioolheffing eigenarendeel vast te stellen op € 184,00.

Tarief: 2010 2011

rioolheffing eigenarendeel: € 180,00 € 184,00

De opbrengst voor 2011 eigenarendeel kan dan berekend worden op € 3.440.800,00.

7.2 Het tarief rioolheffing gebruikersdeel wordt aangepast met de inflatiecorrectie van 2,25%.

Het tarief voor 2010 bedraagt € 0,45 per m³ boven een afgevoerde eenheid van 1.000 m³. Uit- gangspunt is een aanpassing van de tarieven met alleen het netto inflatiepercentage van 2,25%

en komt daardoor op € 0,46 per m³ boven een afgevoerde eenheid van 1.000 m3.

Voorgesteld wordt het tarief voor de rioolheffing gebruikersdeel vast te stellen op € 0,46 per m3 boven een afgevoerde eenheid van 1.000 m3.

Tarief: 2010 2011

rioolheffing gebruikersdeel boven 1000m³: € 0,45/m3 € 0,46/m3 De opbrengst voor 2011 gebruikersdeel kan dan berekend worden op € 109.000,00.

8.1 Voor de verordening woonwagenrechten wordt voorgesteld de tarieven aan te passen aan de huurvergoedingen van een standplaats zoals die thans gelden

In feite worden de tarieven woonwagenstandplaatsen in vrijwel alle gevallen in privaatrechte- lijke huurovereenkomsten bepaald. De tarieven in de verordening dienen hierop voor de uit- zonderingsgevallen wel aan te sluiten.

9.1 We willen zoveel mogelijk ontwikkelingen/uitwerkingen meenemen in de legesverordening In verband met een onderzoek naar de kostentoerekening wordt voorgesteld de Legesverorde- ning in de vergadering van december te behandelen. Getracht wordt de eerste resultaten van het onderzoek in de nieuwe verordening mee te nemen.

(4)

Kanttekeningen

Het niet aanpassen van belastingen, rechten en tarieven leidt tot afwijkingen in de begroting.

Financiën

Met de tariefsvoorstellen en de daarmee samenhangende opbrengstenramingen is in de programmabe- groting 2011-2014 rekening gehouden.

Communicatie

Burgers worden geïnformeerd via publicatie in het Udens Weekblad en op de website.

Bijlagen

Paragraaf 4.7. ‘Lokale heffingen’ uit de programmabegroting 2011-2014.

Uden, 5 oktober 2010

Burgemeester en wethouders van Uden de secretaris de burgemeester

mr. J.M. Smarius drs. H.A.G. Hellegers

(5)

VERORDENING

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2010;

gelet op artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

b e s l u i t vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1. Brabant Water NV: Brabant Water NV, gevestigd te ’s-Hertogenbosch;

2. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van de Brabant Water NV voor de levering van water betrekking heeft.

Artikel 2. Aard van de belasting en belastbaar feit

1. Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in arti- kel 15.33 van de Wet milieubeheer.

2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de arti- kelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoude- lijke afvalstoffen geldt.

Artikel 3. Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een per- ceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een ver- plichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of be- perkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;

b. ingeval een gedeelte van een perceel voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

(6)

Artikel 4. Maatstaf van heffing en belastingtarief De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar:

a. indien dat perceel wordt gebruikt door één persoon € 228,36;

b. Indien dat perceel wordt gebruikt door meer dan één persoon € 276,24;

c. indien dat perceel wordt gebruikt door meer dan één persoon en gebruik wordt gemaakt van een container voor restafval met een inhoud van 120 liter € 228,36.

Artikel 5. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 6. Wijze van heffing

1. De belasting wordt geheven bij wege van een schriftelijke gedagtekende kennisgeving, waarop het verschuldigde bedrag van de belasting wordt vermeld.

2. Indien de belasting niet kan worden geheven door middel van een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid wordt de belasting bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de ge- meente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

Artikel 8. Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 is:

a. indien de belasting wordt geheven door middel van een kennisgeving de belasting invorder- baar in 4 termijnen. In afwijking hiervan geldt, dat ingeval de belasting door middel van au- tomatische betalingsincasso van de betaalrekening van belastingschuldige kan worden afge- schreven, de belasting invorderbaar is in twaalf termijnen;

b. indien de belasting wordt geheven door middel van een aanslag de belasting invorderbaar in twee termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet vermeld en de tweede een maand later.

2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 9. Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing.

(7)

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeerartikel

1. De Verordening afvalstoffenheffing van 12 november 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toe- passing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening afvalstoffenheffing’.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2010.

De Raad voornoemd

de griffier de burgemeester

drs. M.A.H. Heffels drs. H.A.G. Hellegers

(8)

VERORDENING

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2010;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

b e s l u i t vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van begrafenisrechten

Artikel 1. Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder:

a. begraafplaats : de gemeentelijke begraafplaats aan de Bronkhorstsingel;

b. begraafplaatsverordening : de verordening op het beheer en gebruik van de gemeentelijke be- graafplaats aan de Bronkhorstsingel;

c. grafruimte : een ruimte ter lengte van 2 meter en ter breedte van 1 meter, waar- in ten minste 2 lijkkisten boven elkaar kunnen worden geplaatst;

d. eigen graf : een grafruimte, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijke of rechtspersoon voor bepaalde tijd het uitsluitend recht is verleend tot het doen:

- begraven en begraven houden van het lijken;

- bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

- verstrooien van as;

e. algemeen graf : een grafruimte bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder gelegenheid kan worden geboden tot het doen begraven van lijken gedurende een periode van 10 jaar;

f. eigen urnengraf : een grafruimte, specifiek daartoe aangewezen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon voor bepaalde tijd het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

g. algemeen urnengraf : een grafruimte bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen gedurende een periode van 10 jaar;

h. eigen urnennis : een nis, specifiek daartoe aangewezen, waarvoor aan een natuur- lijke of rechtspersoon voor bepaalde tijd het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

i. asbus : een bus bestemd voor het bergen van as van het stoffelijk over- schot van een overledene;

(9)

j. urn : een voorwerp waarin één of meer asbussen kunnen worden gebor- gen;

k. eigen kindergraf : een grafruimte, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijke of rechtspersoon voor bepaalde tijd het uitsluitend recht is verleend tot het doen:

- begraven en begraven houden van lijken van personen beneden de leeftijd van 12 jaar;

- bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen van het stoffelijk overschot van personen beneden de leeftijd van 12 jaar;

- verstrooien van as van het stoffelijk overschot van overledenen beneden de leeftijd van 12 jaar;

l. kindergraf : een grafruimte bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder gelegenheid kan worden geboden tot het doen begraven van lijken van personen beneden de leeftijd van 12 jaar gedurende een perio- de van 10 jaar;

m. rechthebbende : de natuurlijke of rechtspersoon aan wie het uitsluitend recht is verleend op een eigen graf, een eigen urnengraf, een eigen urnen- nis of een eigen kindergraf.

Artikel 2. Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden, onder de naam van begrafenisrechten, rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.

Artikel 3. Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4. Vrijstellingen

Algemene graven en kindergraven worden, onverminderd het bepaalde in de artikelen van de tarieven- tabel, kosteloos ter beschikking gesteld.

Artikel 5. Maatstaf van heffing en belastingtarief

De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6. Belastingjaar

1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het ka- lenderjaar.

2. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 1 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor het recht wordt verleend.

3. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 3.5 van de tarieventabel is het belastingtijd- vak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht.

(10)

Artikel 7. Wijze van heffing

1. De onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de tarieventabel, worden geheven bij wege van aanslag.

2. Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de tarieventabel worden geheven door mid- del van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld.

Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 8. Ontstaan van de belastingschuld

1. De onderhoudsrechten, als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingstijdvak.

2. Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 3.4 zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienst- verlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 9. Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de rechten worden voldaan binnen één maand na dagtekening van de kennisgeving of de dagtekening van het aan- slagbiljet.

2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.

Artikel 10. Kwijtschelding

Bij de invordering van de rechten genoemd onder hoofdstuk 1 en hoofdstuk 3.5 van de tarieventabel wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11. Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rechten.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeerartikel

1. De Begrafenisrechtenverordening van 12 november 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepas- sing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Begrafenisrechtenverordening’.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2010.

De Raad voornoemd

de griffier de burgemeester

drs. M.A.H. Heffels drs. H.A.G. Hellegers

(11)

TARIEVENTABEL

BEHORENDE BIJ DE BEGRAFENISRECHTENVERORDENING

Hoofdstuk 1. Verlenen van rechten

1.1. Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een eigen graf, een eigen urnengraf en een eigen urnennis wordt geheven:

1.1.1. voor een periode van 20 jaar € 505,00

1.1.2. voor een periode van 30 jaar € 624,00

1.1.3. voor een periode van 40 jaar € 694,00

1.2. Voor het verlengen van het uitsluitend recht als bedoeld in 1.1. met een periode

van 10 jaar wordt geheven € 312,00

1.3. Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een eigen kindergraf wordt geheven:

1.3.1. voor een periode van 20 jaar € 253,00

1.3.2. voor een periode van 30 jaar € 312,00

1.3.3. voor een periode van 40 jaar € 348,00

1.4. Voor het verlengen van het uitsluitend recht als bedoeld in 1.3. met een periode

van 10 jaar wordt geheven € 155,00

Hoofdstuk 2. Begraven

2.1. Voor het begraven van een lijk van een persoon van 12 jaar

of ouder wordt geheven € 369,00

2.2. Voor het begraven van een lijk van een persoon beneden één jaar wordt geheven € 80,00 2.3. Voor het begraven van een lijk van een persoon beneden 12 jaar wordt geheven € 177,00 2.4. Voor het bijzetten van een asbus of urn met de as van een overledene van één jaar

of ouder wordt geheven € 196,00

2.5. Voor het bijzetten van een asbus of urn met de as van een overledene beneden

één jaar wordt geheven € 79,00

2.6. Indien het begraven van een lijk of het bijzetten van een asbus of urn plaatsvindt buiten de ingevolge de Begraafplaatsverordening vastgestelde uren, worden de in 2.1., 2.2., 2.3., 2.4. en 2.5. genoemde rechten met 50% verhoogd.

2.7. Voor het gelijktijdig begraven van lijken van twee overledenen

of bijzetten van twee asbussen of urnen is het recht genoemd in 2.1., 2.2., 2.3., 2.4.

en 2.5, slechts éénmaal verschuldigd indien dit begraven of bijzetten in hetzelfde graf , urnengraf of urnennis geschiedt.

Hoofdstuk 3. Gedenkteken en onderhoud

3.1. Voor het afgeven van een vergunning ter zake van het plaatsen van een

gedenkteken op een graf is een recht verschuldigd van € 62,00 3.2. Voor het recht tot het aanleggen van een gemetseld graf of een grafkelder is

een recht verschuldigd van:

3.2.1. in een eigen graf € 365,00

3.2.2. in een eigen kindergraf € 182,00

3.3. Voor het leveren en aanbrengen van een gedenkplaat

exclusief belettering voor het columbarium € 271,00

3.4. Voor het door of vanwege de gemeente schoonhouden en verzorgen van graven, urnengraven, urnennissen, gemetselde graven en grafkelders en gedenktekens wordt geheven per grafruimte per jaar:

3.4.1. voor een eigen graf, algemeen graf € 104,00

(12)

3.4.2. voor een eigen kindergraf, kindergraf € 65,00

3.4.3. voor een eigen urnengraf, algemeen urnengraf € 51,00

3.4.4. voor een urnennis € 51,00

3.4.5. Het recht genoemd in 3.4.1. tot en met 3.4.4. is voor de eerste maal verschuldigd over het kalenderjaar volgend op dat, waarin het begraven of bijzetten heeft plaatsgevonden.

3.5. De rechten als bedoeld in 3.4. kunnen worden afgekocht door het storten van een bedrag ineens voor:

3.5.1. een eigen graf met een looptijd van:

10 jaar € 803,00

20 jaar € 1.296,00

30 jaar € 1.599,00

40 jaar € 1.785,00

een eigen kindergraf met een looptijd van:

10 jaar € 502,00

20 jaar € 810,00

30 jaar € 999,00

40 jaar € 1.115,00

een urnengraf en urnennis met een looptijd van:

10 jaar € 394,00

20 jaar € 636,00

30 jaar € 784,00

40 jaar € 875,00

een algemeen graf € 803,00

een kindergraf € 502,00

Het recht genoemd in 3.4.1. tot en met 3.4.4. kan worden afgekocht over de nog niet verstreken jaren tegen betaling van de naar boven op hele euro’s afgeronde contante waarde der nog jaarlijks verschuldigde rechten, berekend naar een rente van 5%.

Hoofdstuk 4. Overboeken van eigen graven

Voor iedere overboeking van een eigen graf, een eigen urnengraf, een eigen urnennis of

een eigen kindergraf op naam van een andere rechthebbende is een recht verschuldigd van € 2,65 Hoofdstuk 5. Opgraven

5.1. Voor het opgraven van een lijk of de overblijfselen van een lijk

wordt geheven € 256,00

5.2. Voor het na opgraven weer begraven in een ander graf wordt geheven € 256,00 Het recht onder 5.1. en 5.2. is niet van toepassing indien dit door openbaar

gezag bevolen wordt.

Behoort bij besluit van de Raad van 11 november 2010.

Mij bekend, de griffier

drs. M.A.H. Heffels

(13)

VERORDENING

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2010;

gelet op het artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet;

b e s l u i t vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van marktgelden

Artikel 1. Belastbaar feit

Onder de naam ‘marktgelden’ worden rechten geheven terzake voor het tijdens marktdagen innemen van standplaatsen of het plaatsen van kramen op voor de openbare dienst bestemde, door het College van burgemeester en wethouders als marktterrein aan te wijzen, plaatsen.

Artikel 2. Belastingplicht

Belastingplichtig voor de omschreven rechten in:

1. artikel 4 is hij, die hetzij voor zichzelf, hetzij voor anderen van terreinen, bedoeld in artikel 1, overeenkomstig de in dat artikel omschreven doeleinden gebruik maakt;

2. artikel 5 is hij, te wiens name het abonnement is gesteld;

3. artikel 6 is hij, te wiens name de toestemming is gesteld.

Artikel 3. Belastingtijdvak

Indien de belastingplicht, bedoeld in artikel 2, onder 3, in de loop van het belastingjaar ontstaat, wordt voor dat jaar het recht berekend over zoveel twaalfde gedeelten van een jaar als er nog maanden over- blijven.

Artikel 4. Bedrag van de belasting

Het recht voor het innemen van standplaatsen bedraagt per dag of gedeelte daarvan voor kramen, ten- ten, tafels, voertuigen of dergelijke inrichtingen, bestemd tot het uitstallen, aanbieden of verkopen van onverschillig welke goederen, alsmede voor het los op de grond uitstallen, aanbieden of verkopen van onverschillig welke goederen, per strekkende meter of gedeelte daarvan in gebruik genomen grond, gemeten langs de zijde, waaraan normaal wordt verkocht op marktterrein aangewezen plaatsen € 1,55.

(14)

Artikel 5

1. Hij, die daartoe het verlangen te kennen geeft, kan in het bezit worden gesteld van een door of vanwege het College van burgemeester en wethouders af te geven abonnement, hetwelk voor de duur van een kalenderkwartaal recht geeft op het innemen van een door of vanwege het College van burgemeester en wethouders aangewezen vaste standplaats op als marktterrein aangewezen plaatsen met inrichtingen en/of goederen als bedoeld in artikel 4.

2. In plaats van in het artikel 4, genoemde recht is de houder van een abonnement, bedoeld in het eerste lid, per kalenderkwartaal een recht verschuldigd, bedragende het achtvoud van het in arti- kel 4 genoemde recht.

Artikel 6

1. Op schriftelijke aanvraag van exploitanten van marktkramen kan het College van burgemeester en wethouders voor een vast te stellen termijn of tot wederopzeggens toestemming verlenen tot het plaatsen van kramen op als marktterrein aangewezen plaatsen.

2. Het recht voor het plaatsen van kramen, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt per kalenderjaar voor elke 50 strekkende meter kramen of gedeelte daarvan € 53,70.

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Ontheffing

Indien de belastingplicht, bedoeld in artikel 2, onder 3, in de loop van het belastingjaar eindigt, be- staat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde be- lasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 9. Wijze van heffing

De marktgelden worden geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving, nota of ander schriftuur.

Artikel 10. Tijdstip van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten:

a. de rechten, bedoeld in artikel 4, bij het innemen van een standplaats worden voldaan;

b. de rechten, bedoeld in de artikelen 5 en 6, worden voldaan binnen een maand nadat het ver- schuldigde bedrag ter kennis is gebracht van de belanghebbende.

2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 11. Verlenen kwijtschelding

Bij de invordering van deze rechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12. Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van marktgelden.

(15)

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeerartikel

1. De Marktgeldenverordening van 6 november 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Marktgeldenverordening’.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2010.

De Raad voornoemd

de griffier de burgemeester

drs. M.A.H. Heffels drs. H.A.G. Hellegers

(16)

VERORDENING

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2010;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

b e s l u i t vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen

Artikel 1. Belastingplicht

1. Onder de naam ‘onroerende-zaakbelastingen’ worden voor binnen de gemeente gelegen onroe- rende zaken twee directe belastingen geheven:

a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:

eigenarenbelasting.

2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven (verder de gebruiker), aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven (verder de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker;

b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verha- len op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

3. Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadas- ter is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2. Belastingobject

1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofd- stuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

(17)

Artikel 3. Maatstaf van heffing

1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.

2. Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4. Vrijstellingen

1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aan- merking gelaten, voor zover dit niet al is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

a. voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede be- grepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aange- wend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voe- dingsbodem te gebruiken;

b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het hou- den van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoon- wet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 met uitzondering van de daarop voorko- mende gebouwde eigendommen;

e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellin- gen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden be- heerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uit- zondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadi- ging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouw- de eigendommen zijn aan te merken;

j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde ge- bouwen - welke zijn geplaatst voor het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, mo- numenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de ge- meente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van de- len van zondanige onroerende zaken die dienen als woning;

(18)

2. De vrijstelling voor de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eige- narenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens ei- gendom, bezit of beperkt recht.

3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de ge- bruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5. Belastingtarieven

1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage be- draagt voor:

a. de gebruikersbelasting 0,13140%

b. de eigenarenbelasting:

1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,07510%

2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,16450%

2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro’s.

3. Voor belastingbedragen tot € 9,00 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vori- ge volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroeren- de-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 6. Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7. Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand vol- gend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later.

2. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan minder is dan € 1.850,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automa- tische betalingsincasso van de betaalrekening van belastingschuldige kunnen worden afgeschre- ven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termij- nen.

Artikel 8. Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven voor de heffing en de invorde- ring van de onroerende-zaakbelastingen

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

1. De Verordening onroerende-zaakbelastingen van 12 november 2009 wordt ingetrokken met in- gang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen’.

(19)

Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2010.

De Raad voornoemd

de griffier de burgemeester

drs. M.A.H. Heffels drs. H.A.G. Hellegers

(20)

VERORDENING

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2010;

gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening voor de gemeente Uden;

b e s l u i t vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. parkeren : het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waar- op dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is ver- boden;

b. motorvoertuigen : hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

c. houder : degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegen- verkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens;

d. parkeerapparatuur : parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeerme- ters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder par- keerapparatuur wordt verstaan;

e. ambulante parkeer-

vergunning : een door het College van burgemeester en wethouders verleende vergun- ning krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en /of belanghebbenden plaatsen ten behoeve van ambulante werkzaamheden;

f. vergunninghouder : de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

g. vergunning : een door het College van burgemeester en wethouders verleende vergun- ning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daar- toe aangewezen parkeerapparatuurplaats en/of belanghebbendenplaatsen;

h. bezoekerskaart : een schriftelijk bewijs, krachtens welk het is toegestaan een motorvoer- tuig te parkeren in een vergunninghouderszone gedurende een aaneenge- sloten periode van 24 uur;

i. jaar : kalenderjaar, de periode van 1 januari tot en met 31 december;

j. maand : kalendermaand.

(21)

Artikel 2. Belastbaar feit

Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze ver- ordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3. Belastingplicht

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsge- vonden: de houder van het voertuig, met dien verstande, dat:

- indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overge- legd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huur- der van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;

- indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

3. De belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, in- dien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voer- tuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

4. De belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4. Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze veror- dening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 5. Wijze van heffing

1. De belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aan- gifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in wer- king stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het College van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.

2. De belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aan- gifte.

Artikel 6. Ontstaan van de belastingschuld

1. De belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

2. De belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergun- ning wordt verleend.

(22)

Artikel 7. Termijnen van betaling

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij aanvang van het parkeren.

2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

3. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 8. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het College van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Artikel 9. Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedra- gen € 52,00.

Artikel 10. Vermindering

1. Indien de in de tarieventabel onder 2 bedoelde jaarvergunningen worden verleend in de loop van het jaar, wordt het tarief berekend over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschul- digde tarief als er in dat jaar na het tijdstip van de vergunning nog volle kalendermaanden over- blijven.

2. Indien de in de tarieventabel onder 2 bedoelde jaarvergunningen worden ingeleverd in de loop van het jaar, bestaat aanspraak op ontheffing over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar na inlevering van de vergunning nog volle kalender- maanden overblijven.

Artikel 11. Kwijtschelding

Bij de invordering van de parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12. Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelasting.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

1. De Verordening parkeerbelastingen van 12 november 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toe- passing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening parkeerbelastingen’.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2010.

De Raad voornoemd

de griffier de burgemeester

drs. M.A.H. Heffels drs. H.A.G. Hellegers

(23)

TARIEVENTABEL

BEHORENDE BIJ DE VERORDENING PARKEERBELASTINGEN

1. Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel a bedraagt:

a. bij parkeermeters € 0,80 per uur b. bij parkeerautomaten € 0,80 per uur

2. Het tarief voor een parkeervergunning bedoeld in artikel 2, onderdeel b, bedraagt:

Parkeerprodukt betaald parkeergebied Tarief Eenheid

Bewonersvergunning betaald parkeren € 63,00 Per jaar Bedrijfsparkeervergunning betaald parkeergebied

voor werkdagen (maandag t/m vrijdag 18.00 uur)

€ 213,00 Per jaar

Bedrijfsparkeervergunning betaald parkeergebied voor gehele week

€ 282,00 Per jaar

Ambulante parkeervergunning € 63,00 Per jaar Tijdelijke ambulante parkeervergunningen € 10,75 Per maand,

maximaal 3 maanden Tijdelijke ondernemersvergunningen (geldig voor

gehele week)

€ 26,60 Per maand,

maximaal 3 maanden

Parkeerprodukten vergunninghouderszone

Bewonersvergunning € 32,40 Per jaar

Bedrijfsparkeervergunning € 63,00 Per jaar

Ambulante parkeervergunning € 63,00 Per jaar Tijdelijke ambulante parkeervergunningen € 10,75 Per maand,

maximaal 3 maanden

Bezoekerskaartjes € 2,15 Per 10 stuks

Behorende bij raadsbesluit van 11 november 2010.

De griffier van de gemeente Uden

drs. M.A.H. Heffels

(24)

VERORDENING

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2010;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

b e s l u i t vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. opschrift: openbare aankondiging in letter of symbolen, voor zover niet door middel van tijd- schriften of nieuwsbladen gedaan;

b. reclameobject: een openbare aankondiging zichtbaar vanaf de openbare weg;

c. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij directe of indirecte steun vindt in of op de grond;

d. tussenpersoon: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het verlenen van bemiddeling bij het tot stand brengen en sluiten van overeenkomsten in opdracht en op naam van personen tot wie hij niet in vaste betrekking staat;

e. exploitant: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het ten behoeve van derden tegen vergoeding aanbrengen van reclameobjecten op door hem daartoe beschikbaar gestelde oppervlakten;

f. kwartaal: een kalenderkwartaal;

g. jaar: een kalenderjaar.

Artikel 2. Belastbaar feit

Onder de naam ‘reclamebelasting’ wordt, binnen het gebied zoals nader aangewezen in de bij deze verordening behorende bijlage 1, een directe belasting geheven ter zake van een openbare aankondi- ging die zichtbaar is vanaf de openbare weg.

Artikel 3.Belastingplicht

1. De reclamebelasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, al dan niet met vergunning, de reclameobjecten worden aangetroffen.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de reclamebelasting ter zake van reclameob- jecten die door tussenkomst van een exploitant zijn aangebracht, geheven van die exploitant.

(25)

Artikel 4. Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De reclamebelasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde.

2. Voor de toepassing van dit artikel worden de op de voet van artikel 5, tweede lid, bepaalde op- pervlakten van reclameobjecten, die bij één bouwwerk of deel daarvan behoren, bij elkaar opge- teld.

Indien meerdere bouwwerken of delen daarvan tezamen worden gebruikt door één belastingplich- tige, worden de oppervlakten van reclameobjecten die bij deze bouwwerken of delen daarvan be- horen voor de toepassing van dit artikel bij elkaar opgeteld.

3. Reclameobjecten behoren in elk geval tot één bouwwerk indien zij daarmee fysiek zijn verbon- den of daarmee tezamen worden gebruikt.

Artikel 5. Berekening van de reclamebelasting

1. Voor de berekening van de reclamebelasting wordt met betrekking tot een in de tarieventabel genoemde oppervlaktemaat een gedeelte daarvan als een volle eenheid aangemerkt.

2. De oppervlakte van een reclameobject wordt bepaald door de lengte c.q. de hoogte en de breedte van de denkbeeldige rechthoek die het opschrift omsluit, dan wel het van de openbare weg zicht- baar gedeelte van het opschrift omsluit.

Artikel 6. Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zo- veel vierde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aan- vang van de belastingplicht, nog volle kwartalen overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, wordt de aanslag op verzoek van belastingplichtige verminderd voor zoveel vierde gedeelten van de voor dat jaar verschuldig- de belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kwartalen overblij- ven.

Artikel 8. Wijze van heffing

1. De reclamebelasting wordt geheven bij wege van aanslag.

2. Belastingaanslagen met een totaalbedrag van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 9. Vrijstellingen

De reclamebelasting wordt niet geheven ter zake van openbare aankondigingen:

a. waarvoor op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst betaling aan de gemeente moet ge- schieden onderscheidenlijk een vergoeding aan de gemeente verschuldigd is;

b. die als algemene bewegwijzering waarmee een algemeen belang wordt gediend kunnen worden aangemerkt;

(26)

c. die door de gemeente of in opdracht van de gemeente is geplaatst of aangebracht, indien en voor zover de openbare aankondiging geschiedt ter uitvoering van de publieke taak;

d. die door (semi) overheden of cultureel-maatschappelijke instellingen zijn aangebracht en die een cultureel, maatschappelijk, charitatief of ideëel belang dienen;

e. op parasols welke zijn geplaatst op een terras bij een horecaonderneming;

f. aangebracht door of namens winkeliersverenigingen of wijkorganen, waarbij het reclameobject uitsluitend bestaat uit een vlag met naam van de winkeliersvereniging of het wijkorgaan;

g. op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door het bevoegde bestuursorgaan;

h. voorzien van opschriften aangebracht op bouwterreinen, voor zover deze opschriften rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden;

i. die zijn gedaan in verband met de huur of de verkoop van de desbetreffende onroerende zaak.

Artikel 10. Betalingstermijn

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand vol- gend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later.

2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 11. Kwijtschelding

Voor deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12. Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en

invordering van de reclamebelasting.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

1. De Verordening reclamebelasting van 18 december 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepas- sing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening reclamebelasting’.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2010.

De Raad voornoemd

de griffier de burgemeester

drs. M.A.H. Heffels drs. H.A.G. Hellegers

(27)

TARIEVENTABEL

BEHORENDE BIJ DE VERORDENING RECLAMEBELASTING

Het tarief bedraagt voor het hebben van een reclameobject,

a. voor een reclameobject met een oppervlakte tot 0,5 m²: € 460,00 Per jaar b. voor een reclameobject met een oppervlakte van 0,5 m² tot 10m²: € 634,00 Per jaar c. voor een reclameobject met een oppervlakte van 10 m² tot 20m²: € 695,00 Per jaar d. voor een reclameobject met een oppervlakte vanaf 20 m²: € 757,00 Per jaar

Behoort bij besluit van de Raad van 11 november 2010.

Mij bekend, de griffier

drs. M.A.H. Heffels

(28)

BIJLAGE

BEHORENDE BIJ DE VERORDENING RECLAMEBELASTING

Als aangewezen gebied, bedoeld in artikel 2 van de Verordening reclamebelasting, geldt het gedeelte wat gelegen is binnen de dikke lijn op onderstaande kaart.

Behoort bij besluit van de Raad van 11 november 2010.

Mij bekend, de griffier

drs. M.A.H. Heffels

(29)

VERORDENING

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2010;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

b e s l u i t vast te stellen de

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing

Artikel 1. Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder:

a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, ver- werking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

c. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

d. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwater- stand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht 1. De belasting wordt geheven:

a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke rio- lering, verder te noemen: eigenarendeel; en

b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

(30)

2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als geno- thebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

3. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor ge- bruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4. Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzon- derlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

2. Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

3. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang be- paald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gere- kend.

4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

5. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 6. Belastingtarieven

1. Het eigenarendeel bedraagt € 184,00

2. Het gebruikersdeel bedraagt voor elke volle eenheid van een kubieke meter water

boven een afgevoerde hoeveelheid water van 1.000 m3 € 0,46

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

(31)

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belasting- plicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 10. Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van gemeentelijke eigendommen, of gedeelten hiervan, wel- ke uitsluitend worden gebruikt voor de publieke dienst, met uitzondering van de gemeentelijke eigen- dommen die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs.

Artikel 11. Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand vol- gend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maan- den later.

2. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde geldt voor de belasting voor het eigenarendeel dat ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan minder is dan € 1.850,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van belasting- schuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termij- nen.

Artikel 12. Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

1. De Verordening rioolheffing van 12 november 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 november 2010.

De Raad voornoemd

de griffier de burgemeester

drs. M.A.H. Heffels drs. H.A.G. Hellegers

(32)

VERORDENING

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2010;

gelet op artikel 156, tweede lid, onderdeel g en artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Gemeentewet;

b e s l u i t vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van woonwagenrechten

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. woonwagen : een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Woningwet;

b. standplaats : een standplaats op een centrum als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder- deel h van de Woningwet;

c. centrum : een complex van standplaatsen, als zodanig op grond van de Woonwa- genwet, aangewezen door de gemeenteraad;

d. maand : een kalendermaand;

e. huurovereenkomst : de overeenkomst tussen de huurder en de verhuurder van de standplaats c.a. waarin de huurbepalingen voor de standplaats zijn geregeld.

Artikel 2. Belastbaar feit

Onder de naam 'woonwagenrechten' wordt een recht geheven voor het hebben van een standplaats voor een woonwagen op een centrum, daaronder begrepen de diensten die met de standplaats verband houden.

Artikel 3. Belastingplicht

Het recht, als bedoeld in artikel 2, wordt geheven van degene die de standplaats heeft. Als degene die de standplaats heeft wordt aangemerkt de hoofdbewoner van de woonwagen. Wie als hoofdbewoner wordt aangemerkt wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 4. Vrijstelling

Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt niet geheven zolang voor de standplaats een huurovereen- komst geldt.

(33)

Artikel 5. Maatstaf van heffing en tarief

Het recht als bedoeld in artikel 2, bedraagt per standplaats per maand of gedeelte daarvan voor:

- woonwagensubcentrum Berkendonk € 117,93

- woonwagensubcentrum Abdijlaan € 122,63

Artikel 6. Wijze van heffing

Het recht wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving.

Artikel 7. Ontstaan van de belastingschuld

Het recht, als bedoeld in artikel 2, wordt verschuldigd op het moment dat een standplaats wordt inge- nomen.

Artikel 8. Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet het recht worden betaald binnen 14 dagen na de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving.

2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde termijn.

Artikel 9. Kwijtschelding

Bij de invordering van staangeld wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10. Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders

Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van woonwagenrechten.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeerartikel

1. De Verordening woonwagenrechten van 12 november 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toe- passing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening woonwagenrechten’.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 november 2010.

De Raad voornoemd

de griffier de burgemeester

drs. M.A.H. Heffels drs. H.A.G. Hellegers

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zowel de invoering van de Omgevingswet als de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen per 1 juli 2022 kunnen er voor zorgen dat aanvragen worden uitgesteld tot na 1 juli 2022, maar

Op 16 september 2016 verstuurde de VNG een ledenbrief waarin de VNG adviseert om de legesverordening en de tarieventabel op enkele punten tekstueel aan te passen, in verband met

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk

De geraamde kosten verband houdende met de behandeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen worden in 2018 voor ruim 92% door legesopbrengsten gedekt... Leges Juridische Zaken

De woonlasten op basis van de tarieven van 2016 en 2017 worden voor een drietal prijsklassen van woningen naast elkaar gezet.. In bijlage 1 wordt een totaal overzicht gegeven van

De mogelijkheid van een particulier graf voor onbepaalde tijd is verwerkt en de tarieven hiervoor zijn afhankelijk van het graf (1 diep, 2 diep of een dubbel graf 1 diep)