P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli
Het jaar loopt alweer ten einde, een jaar waarin weer heel wat gebeurd is.
2006 was een jaar dat werd ingezet met grote verwach
tingen, toen op 16 januari een intentieverklaring werd ondertekend tussen de vertegenwoordigers van het BIBF en het IAB, in aanwezigheid van de twee voogdij
ministers, S. LARUELLE, Minister van Middenstand en M. VERWILGHEN, Minister van Economie, en onder het nauwlettende oog van J.P. SERVAIS, Voorzitter van de Hoge Raad voor Economische Beroepen. Het was een mooie dag en iedereen was het erover eens dat deze stap juist en nuttig was.
Na enkele maanden noeste arbeid werd een voorontwerp van wet, unaniem goedgekeurd door de twee Raden, ingediend bij de bevoegde Ministers. Dit ontwerp was goedgekeurd door alle leden van de werkgroep, de Voor
zitters, Ondervoorzitters en Algemeen Directeurs van de twee Instituten. Geen komma was verkeerd geplaatst en geen enkele zin kon voor verwarring zorgen.
Op dat moment startten enkele onruststokers met een desinformatiecampagne bij bepaalde accountants alsook bij de politieke wereld, enkel en alleen met de bedoeling om enkele kleine, zelfs persoonlijke, belangen te vrijwa
ren, en dit ten koste van een hele reeks andere punten die ons bij elkaar brachten. Dit struikelblok had nog om
zeild kunnen worden en we stonden zelfs op het punt om onze slag thuis te halen tot evenwel, in de laatste rechte lijn, een mes in de rug van het project werd ge
plant door een brief gericht aan de politieke wereld die luid uitschreeuwde : «NEEN, IK WIL GEEN FUSIE !».
Het is dus met veel spijt dat wij moeten afzien van dit project, om allemaal samen onder één dak te komen. Maar dat betekent niet dat alles voor niets was, want nu weten we wie onze echte vrienden zijn, met op de eerste plaats
G. DELVAUX, Voorzitter van het IAB, een moedig man met een intellectuele eerlijkheid die we nooit op enige te
kortkoming konden betrappen, maar we kwamen ook an
deren tegen, die de naam «confrater» niet waardig zijn.
Maar laten we niet bitter blijven en aan de toekomst denken.
We hebben nog andere projecten die we tot een goed einde willen brengen voor het einde van deze legislatuur.
Inderdaad, het einde van de legislatuur nadert en op 16 maart 2007 moet u uw nieuwe vertegenwoordigers kie
zen binnen het Instituut. En dat zullen er velen zijn, want heel wat van de huidige verkozenen zullen zich niet meer kunnen kandidaat stellen, aangezien krachtens de wette
lijke bepalingen het aantal mandaten beperkt is tot twee.
Wij hopen dat u een ploeg kiest die ons beroep in de door de leden gewenste richting kan sturen, maar vooral een hechte ploeg waarvoor enkel het algemeen belang telt. Wij hebben het geluk gehad om met zo’n ploeg te kunnen sa
menwerken en kunnen daar enkel bijzonder blij mee zijn.
Een woord van dank aan iedereen daarvoor.
I N H O U D
Editoriaal 1
Collectief woon-werkverkeer 2
Internationale fiscaliteit – fictieve vestigingen – arrest Cadbury
Schweppes 4
Liquidatieboni 6
Commissaris en controleur van de rekeningen in de
verenigingen 8
•
•
•
•
•
Editoriaal
Het zou ook verkeerd zijn om voorbij te gaan aan het waardevolle werk dat dagelijks geleverd is door de per
soneelsleden van het Instituut en waarvan wij kunnen stellen dat ze een sterk team vormen.
Tot slot rest ons nog de aangename taak om u in per
soonlijke naam, maar ook in naam van al uw vertegen
woordigers, onze oprechte wensen van geluk en voorspoed over te maken. Dat het komende jaar al uw dromen in vervulling mogen gaan.
Marcel-Jean PAQUET José PATTYN Véronique GODDEERIS
Voorzitter Ondervoorzitter Penningmeester
Collectief woon-werkverkeer
In de Wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting (B.S. 20 september 2001) werd een bijzondere bepaling opgenomen voor de werkgever die collec- tief vervoer van personeelsleden organiseert met minibussen, autobussen en autocars tussen hun woonplaats en de plaats van tewerkstelling. De kosten verbonden aan deze organisa- tie werden reeds vanaf aanslagjaar 2002 in hoofde van de werkgever aftrekbaar ten belope van 100 %. Met ingang van aanslagjaar 2003 kan de werkgever de organisatiekos- ten m.b.t. het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden voor 120 % fiscaal in rekening brengen.
In een recente circulaire geeft de Administratie commentaar bij deze bijzondere wettelijke regeling (Ci.RH.243/559.035 (AOIF 33/2006) van 4 augustus 2006).
Gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden De maatregel is slechts van toepassing met betrekking tot het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden tus
sen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.
De Administratie heeft een ruime interpretatie gegeven aan het begrip «gemeenschappelijk vervoer». Bedoeld wordt het gemeenschappelijk vervoer van personeelsle
den met elk voertuig dat geschikt is voor het vervoer van minimum twee personen, zoals inzonderheid een autocar, autobus, minibus, bedrijfsvoertuig (bestelwagen, jeep, pickup, enz.), personenauto, auto voor dubbel ge
bruik, motorfiets, enz., dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd, eventueel door tussenkomst van een maatschappij voor personen
vervoer. Ook carpooling waarbij enkele personen teza
men in één en dezelfde personenauto het traject tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling afleggen, wordt hier bedoeld.
Evenwel komt voor de 120 % kostenaftrek enkel in aan
merking het gemeenschappelijk vervoer met minibussen, autocars en autobussen, zoals deze voertuigen zijn om
schreven in de reglementering van de inschrijving van motorvoertuigen Het betreft dus het vervoer georgani
seerd met één van de volgende voertuigen :
– minibussen, d.w.z. auto’s opgevat en gebouwd voor het vervoer van personen, die bij gebruik voor bezol
digd vervoer van personen ten hoogste acht plaatsen mogen bevatten, zonder die van de bestuurder, en die voorzien zijn van een koetswerk van hetzelfde type als dat van lichte vrachtauto’s of autobussen;
– autobussen en autocars, d.w.z. auto’s opgevat en ge
bouwd voor het vervoer van personen, die noch per
sonenauto’s, noch auto’s voor dubbel gebruik, noch minibussen zijn.
«Monovolumes» worden hier niet bedoeld, aangezien zij in de regel geen koetswerk hebben van hetzelfde type als dat van een lichte vrachtwagen of van een autobus.
Belangrijk te weten is dat het geen belang heeft of het gaat om minibussen, autobussen of autocars, die eigen
dom zijn van de werkgever, dan wel door hem gehuurd of geleasd zijn.
Woon-werkverkeer
De maatregel betreft het collectief vervoer «tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling». In de cir
culaire wordt uitdrukkelijk gesteld dat het vervoer niet noodzakelijk het volledige traject moet omvatten. Ook het vervoer dat een gedeelte van dit traject omvat, b.v.
tussen opstapplaats, bushalte of station en de onderne
ming, komt in aanmerking voor de verhoogde aftrek.
De circulaire stelt ook duidelijk dat enkel woonwerkver
keer in aanmerking komt voor deze maatregel. Het door
de onderneming georganiseerd vervoer van personeelsle
den tussen de zetel van de onderneming en een werf valt er niet onder.
Betrokken belastingplichtigen
De regeling betreft «werkgevers», waarmee volgens de Ad
ministratie zowel de nijverheids, handels en landbouw
ondernemingen als de beoefenaars van vrije beroepen, amben en posten als bedoeld in artikel 27 WIB 1992 worden bedoeld. Ook vennootschappenwerkgevers wor
den bedoeld, ongeacht of zij aan de vennootschapsbelas
ting, dan wel aan de belasting van nietinwoners onder
worpen zijn.
De werkgever legt de regels en modaliteiten voor het gebruik van het gemeenschappelijk vervoer vast en ziet toe op het gebruik ervan door de werknemers. Voorts moeten de regels voor het gebruik van het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, evenals de voorwaarden van de vergoedingen, opgenomen zijn in een collectieve over
eenkomst of in individuele schriftelijke overeenkomsten die zijn gesloten tussen de werkgever en elke werknemer (Circulaire Ci.RH. 241/550.265 van 18 juli 2002).
Bedoelde kosten
De voor de verhoogde aftrek in aanmerking komende kosten zijn de volgende :
– de investeringen in minibussen, autobussen en auto
cars die worden aangewend voor het gemeenschappe
lijk vervoer van werknemers van de woonplaats naar de plaats van de tewerkstelling;
– de kosten die rechtstreeks betrekking hebben op die voertuigen zoals onderhoud, herstelling, verkeersbe
lasting, verzekeringen, brandstoffen, maar met uit
sluiting van de kosten die betrekking hebben op de chauffeur van die vervoermiddelen;
– de uitgaven die worden betaald aan ondernemingen die in de plaats van de werkgever of van de groep van werkgevers instaan voor het gemeenschappelijk vervoer van werknemers van de woonplaats naar de plaats van de tewerkstelling.
De werkgever kan deze kosten zelf hebben gedaan of sa
men met andere werkgevers.
Deze kosten zijn echter slechts aftrekbaar :
– indien de echtheid en het bedrag van de kosten overeen
komstig artikel 49 WIB 1992 worden verantwoord;
– in de mate dat deze kosten rechtstreeks betrekking hebben op minibussen, autobussen en autocars, zoals
deze voertuigen zijn omschreven in de reglementering van inschrijving van motorvoertuigen.
Indien deze voertuigen slechts gedeeltelijk worden aange
wend voor het gemeenschappelijk vervoer tussen de woon
plaats en plaats van tewerkstelling, moet er een uitsplitsing van de kosten worden gemaakt. De verhoogde aftrek van 120 % is dan enkel van toepassing in de mate dat deze voertuigen voor gemeenschappelijk vervoer worden aange
wend. Hetzelfde geldt trouwens indien het gemeenschap
pelijke vervoer niet enkel betrekking heeft op het traject tussen woonplaats en plaats van tewerkstelling, doch even
zeer op andere verplaatsingen van het personeel.
Niet beoogd zijn :
– de financieringskosten m.b.t. dergelijke vervoermid
delen;
– de kosten die betrekking hebben op de chauffeur van die vervoermiddelen wanneer het gemeenschappelijk vervoer van werknemers niet aan derden is uitbesteed.
A contrario kan men hieruit afleiden dat de kosten m.b.t. de chauffeur wel aftrekbaar zijn wanneer het vervoer wel aan derden werd uitbesteed.
De bedoelde kosten zijn sinds aanslagjaar 2003 a rato van 120 % als beroepskost aftrekbaar. Voor wat de kos
ten betreft die uit afschrijvingen bestaan, moet de nor
male afschrijvingsannuïteit met 20 % worden verhoogd.
Meer- en minderwaarden
Teneinde het voordel van de verhoogde afschrijvingen met 20 % niet teniet te doen bij een latere meer of min
derwaarde op de beoogde voertuigen, wordt, bij het be
palen van die meer of minderwaarden enkel de normale afschrijving op de aanschaffings of beleggingswaarde in aanmerking genomen.
Ten aanzien van minibussen bepalen de artikelen 24, der
de lid WIB 1992 en 66, § 1 WIB 1992 dat meer of minderwaarden slechts ten belope van 75 % respectievelijk belastbaar of aftrekbaar zijn. Deze regel blijft behouden.
Onaantastbaarheisvoorwaarde
In de Hervormingswet werd tevens bepaald dat de hier
voor uiteengezette regeling ook van toepassing is voor vennootschappen/werkgevers, ongeacht of ze onderwor
pen zijn aan de vennootschapsbelasting, dan wel aan de belasting voor nietinwoners. Evenwel wordt het gedeelte van 20 % van de kosten dat werd aanvaard boven het be
drag van de werkelijk gedane of gedragen kosten slechts
vrijgesteld in de mate dat de onaantastbaarheidsvoor
waarde wordt nageleefd.
In de aangifte moet dit bedrag van 20 % worden in
geschreven in de rubriek I. B, «Andere vrijgestelde be
standdelen» van het aangifteformulier in de Ven.B. of de BNI/Ven.
Ten slotte moet men om aan de onaantastbaarheidsvoor
waarde te voldoen de volgende boekingswijze respecteren : – het bedrag van de eigenlijke afschrijvingen (de voor
melde verhoging van 20 % niet inbegrepen) op de resultatenrekening 63 «Afschrijvingen en waardever
minderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa» wordt gedebiteerd, en het effectieve bedrag van de kosten (de voormelde verho
ging van 20 % niet inbegrepen) op de resultatenreke
ning 61 «Diensten en diverse goederen»;
– een bedrag gelijk aan de verhoging van 20 % op de resultatenrekening 68 «Overboeking naar de belas
tingvrije reserves» wordt gedebiteerd;
– hetzelfde bedrag (nl. gelijk aan de verhoging van 20 %) wordt op een afzonderlijke rekening van het passief, met name de rekening 132 «Belastingvrije re
serve», geboekt en blijft behouden.
Voor de werknemer die gebruik maakt van het door de werkgever georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, blijft de ontvangen werkgeverstussenkomst vrijgesteld van be
lasting t.bv. «een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor de afge
legde afstand». Deze vrijstelling geldt wanneer de werk
nemer zijn werkelijke kosten niet bewijst en dus kiest voor het kostenforfait.
Liesbet UYTTENHOVE Meritius Advocaten
Internationale fiscaliteit – fictieve vestigingen – arrest Cadbury Schweppes
«Arrest van het Europees Hof van Justitie van 12 sep- tember 2006 in de zaak Cadbury Schweppes plc &
Cadbury Schweppes Overseas Ltd / Commissioners of Inland Revenue»(1)
Cadbury Schweppes plc, gevestigd in het Verenigd Ko- ninkrijk, is de moederonderneming van de groep Cadbury Schweppes, die actief is in de sector van de frisdranken (Schweppes) en het snoepgoed (Cadbury). Deze groep heeft twee dochterondernemingen in Ierland : Cadbury Schweppes Treasury Services (CSTS) en Cadbury Schweppes Treasury International (CSTI). Deze twee vennootschappen zijn van- af 1996 gevestigd in het International Financial Services Centre (IFSC) (Internationaal Financieel Dienstencentrum) in Dublin (Ierland). Het doel ervan is het aantrekken van middelen en deze ter beschikking stellen van de groep.
Brits belastingrecht
In het Verenigd Koninkrijk opgerichte vennootschappen – alsook deze die er hun controle en beslissingscentrum vestigen – worden beschouwd als binnenlandse vennoot
(1) De integrale tekst van het arrest vindt u op de website van het H.v.J. : http://
www.curia.europa.eu/jurisp/cgibin/form.pl?lang=nl&Submit=Zoe ken&alldocs=alldocs&docj=docj&docop=docop&docor=docor&d ocjo=docjo&numaff=&datefs=20060912&datefe=20060912&
nomusuel=&domaine=&mots=&resmax=100
schappen. Ze zijn in het Verenigd Koninkrijk vennoot
schapsbelasting verschuldigd over hun wereldwijde winst.
Deze omvat de winsten van filialen of van agentschap
pen, via welke de binnenlandse vennootschap haar activi
teiten buiten het Verenigd Koninkrijk uitoefent.
Ze zijn de vennootschapsbelasting verschuldigd over het ge
heel van hun winsten van Britse en buitenlandse oorsprong.
Het tarief van de vennootschapsbelasting in het Verenigd Koninkrijk bedraagt voor 2006/2007 :
– 19 % op het deel van de winst van £ 0 tot
£ 300 000;
– 32,75 % als de winst begrepen is tussen £ 300 001 en £ 1 500 000;
– 30 % boven de £ 1 500 001.
Dit artikel heeft niet de bedoeling om een grondige ana
lyse te wijden aan het stelsel van de vennootschapsbelas
ting in het Verenigd Koninkrijk, maar wel de draagwijdte van het arrestCadburySchweppes af te bakenen.
De artikelen 202 tot 205 WIB 1992 stellen als voorwaar
den voor de toekenning van het stelsel van de definitief belaste inkomsten (DBI) dat de dividenden in het bui
tenland (behalve in de landen van de Europese Unie) een belastingheffing van ten minste 15 % hebben onder
gaan. In dezelfde zin bepaalt de belastingwetgeving van het Verenigd Koninkrijk :
– dat de door een binnenlandse moederonderneming van een eveneens binnenlandse dochteronderneming ontvangen dividenden vrijgesteld zijn van vennoot
schapsbelasting, ongeacht het deelnemingspercentage;
– dat de dividenden van buitenlandse oorsprong onder de gemeenrechtelijke voorwaarden aan de vennoot
schapsbelasting zijn onderworpen. De in het buiten
land toegepaste inhouding aan de bron geeft recht op een belastingkrediet ten belope van deze inhouding, dat met de Britse op deze dividenden verschuldigde belastingen kan worden verrekend;
– dat de winsten van een buitenlandse vennootschap aan de binnenlandse vennootschap worden toegere
kend en bij laatstgenoemde worden belast, wanneer eerstgenoemde een belastingtarief ondergaat dat lager is dan drie vierde van het in het Verenigd Konink
rijk geldende tarief. Een binnenlandse vennootschap wordt daarentegen niet belast over de winsten van haar dochterondernemingen op het ogenblik dat deze worden gemaakt.
In 1996 bedroeg het belastingtarief toegepast op de vennootschappen gevestigd in het Ierse IFSC 10 % (in het Verenigd Koninkrijk bedroeg het tarief bij ons weten 33 %).
Laatstgenoemde bepaling is van toepassing op buitenlandse vennootschappen die voor meer dan 50 % in handen zijn van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennoot
schap. Dergelijke vennootschappen worden gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (GBV) genoemd.
De binnenlandse vennootschap bekomt een belastingkre
diet voor de door de GBV gekweten belasting. Deze re
geling maakt het mogelijk om de binnenlandse vennoot
schap het verschil tussen de in het buitenland betaalde belasting en de belasting die zou moeten betaald geweest zijn als de vennootschap in het Verenigd Koninkrijk was gevestigd, te doen bijbetalen.
Er zijn een aantal uitzonderingen op de toepassing van de wetgeving op de GBV, onder meer wanneer de GBV 90 % van haar winsten aan de binnenlandse vennootschap uitkeert of wanneer de GBV handelsactiviteiten verricht.
Om voor deze uitzondering (de zogenaamde motive test) in aanmerking te komen moet de binnenlandse vennoot
schap bewijzen dat het hoofddoel van de activiteiten van de GBV, die winst hebben opgeleverd en de hoofdreden van het bestaan van de GBV, niet het bekomen van een belastingvermindering in het Verenigd Koninkrijk door winstverschuiving naar het buitenland waren.
Er is sprake van winstverschuiving als redelijkerwijze kan worden aangenomen dat, indien de GBV niet had bestaan,
de inkomsten naar een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd persoon zouden zijn gegaan en daar zouden zijn belast.
Cadbury Schweppes
Volgens de Britse fiscus heeft Cadbury Schweppes haar twee dochterondernemingen CSTS en CSTI in Dublin gevestigd met het uitsluitende doel de gunstige belasting
regeling van het IFSC te genieten en te ontsnappen aan de toepassing van de belastingbepalingen van het Ver
enigd Koninkrijk.
Bijgevolg vorderen de Commissioners of Inland Reve
nue (de fiscale autoriteit van het Verenigd Koninkrijk) van Cadbury Schweppes een bedrag van £ 8 638 633,54 vennootschapsbelasting uit hoofde van de door CSTI in 1996 gerealiseerde winst. De aanslag heeft enkel betrek
king op door CSTI gerealiseerde winst, aangezien CSTS hetzelfde boekjaar met verlies afsloot.
Cadbury Schweppes heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de Special Commissioners of Income Tax.
Zij voeren aan, inzonderheid op grond van de vrijheid van vestiging, dat de wetgeving op de GBV in strijd is met het gemeenschapsrecht.
Europees Hof van Justitie
Naar aanleiding daarvan hebben de Special Commissio
ners aan het Europees Hof van Justitie een prejudiciële vraag gesteld.
Heeft Cadbury Schweppes, door in andere lidstaten ven
nootschappen op te richten met als enig doel in aanmer
king te komen voor een gunstiger belastingregeling dan in het Verenigd Koninkrijk geldt, misbruik gemaakt van de vrijheid van vestiging ?
Het Europees Hof van Justitie wijst erop dat vennootschap
pen noch personen zich niet met het oog op misbruik of bedrog op het gemeenschapsrecht kunnen beroepen.
Een onderdaan van de Gemeenschap, zij het een natuur
lijke persoon of een rechtspersoon, kan echter niet de mogelijkheid worden ontnomen om zich op de bepalin
gen van het Verdrag te beroepen op de enkele grond dat hij profiteert van fiscale voordelen die gelden in een an
dere lidstaat dan die waar hij woont of is gevestigd.
Bijgevolg levert de omstandigheid dat Cadbury Schwep
pes heeft beslist om haar dochterondernemingen CSTS en CSTI in het IFSC van Dublin te vestigen met de openlijke bedoeling te genieten van de gunstiger fiscale regeling die een dergelijke vestiging biedt, op zich geen misbruik op en sluit dus niet uit dat Cadbury Schweppes het gemeenschapsrecht kan inroepen.
De wetgeving op de GBV voorziet in een verschillende behandeling van binnenlandse vennootschappen naar gelang van het belastingtarief waaraan de vennootschap, waarin zij een deelneming hebben die hun de controle over die vennootschap verleent, onderworpen is.
Wanneer een binnenlandse vennootschap een GBV heeft opgericht in een lidstaat waar deze in de zin van de wet
geving op de GBV aan een lager belastingtarief is onder
worpen, worden de winsten van de GBV toegerekend aan de binnenlandse vennootschap, die over deze winst wordt belast. Wanneer de gecontroleerde vennootschap daarentegen is opgericht en wordt belast in het Verenigd Koninkrijk, wordt de binnenlandse vennootschap in der
gelijke omstandigheden niet belast over de winsten van de gecontroleerde vennootschap.
Dit verschil in behandeling levert een fiscaal nadeel op voor de binnenlandse vennootschap waarop de wetgeving op de GBV van toepassing is. De wetgeving op de GBV vormt dus een beperking op de vrijheid van vestiging in de zin van de artikelen 43 en 48 van het EGVerdrag.
Een dergelijke beperking is slechts toelaatbaar wanneer zij gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang (dat geldt niet voor verschillende aanslag
voeten; een nationale maatregel die de vrijheid van ves
tiging beperkt, kan wel gerechtvaardigd zijn wanneer hij specifiek gericht is op volstrekt kunstmatige constructies).
Voor wat de mogelijke rechtvaardiging van dergelijke wet
geving betreft, stelt het Hof dat een nationale maatregel die de vrijheid van vestiging beperkt, gerechtvaardigd kan zijn wanneer hij specifiek gericht is op volstrekt kunst
matige constructies die uitsluitend bedoeld zijn om de normaal verschuldigde nationale belasting te ontwijken en niet verder gaat dan nodig is om dit doel te bereiken.
De Special Commissioners moeten nagaan of de wetge
ving op de GBV dergelijke objectieve criteria in aanmer
king neemt. Indien Cadbury Schweppes daadwerkelijk over een effectieve vestiging in Ierland beschikt, moet de wetgeving op de GBV als strijdig met het gemeenschaps
recht worden beschouwd.
Conclusie
Bij het instellen van beroepen in fiscale zaken, wordt steeds meer het principe van de vrijheid van vestiging in
geroepen. We mogen nochtans niet uit het oog verliezen dat de vestiging aan de economische werkelijkheid moet beantwoorden, zoniet is het logischerwijs niet mogelijk om aan de bepalingen van het nationale recht te ontsnappen.
Stéphane MERCIER Erkend boekhouder-fiscalist BIBF
Liquidatieboni
De Wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting van 24 december 2002 (B.S. 31 december 2002, tweede editie) heeft de inhouding van een roerende voorheffing van 10 % op de boni bij aankoop van eigen aandelen en op de liqui- datieboni opnieuw ingevoerd.
Artikel 209 WIB 1992
Wanneer het maatschappelijk vermogen van een vennoot
schap wordt verdeeld ten gevolge van ontbinding of om enige andere reden, wordt als een uitgekeerd dividend aangemerkt het positieve verschil tussen de uitkeringen in geld, in effecten of in enige andere vorm, en de gere
valoriseerde waarde van het gestorte kapitaal.
De uitkeringen worden geacht achtereenvolgens voort te komen :
1° eerst uit de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal;
2° vervolgens uit de voorheen gereserveerde winst die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastge
steld naar aanleiding van de verdeling van het vermo
gen inbegrepen;
3° en tenslotte uit de voorheen vrijgestelde winst inge
volge de nietnaleving van de onaantastbaarheidsvoor
waarde (belastbaar tegen het normaal tarief van de vennootschap).
Trapsgewijze verdeling
Wanneer de verdeling van het maatschappelijk vermogen trapsgewijs plaatsvindt, wordt het eerste lid toegepast tel
kens wanneer een verdeling het verschil overtreft tussen : – enerzijds, het bedrag van het bij de ontbinding gestorte
kapitaal, gerevaloriseerd volgens de coëfficiënten van toepassing op de datum van die verdeling; en
– anderzijds, de vroegere verdelingen na revalorisatie daarvan, volgens de coëfficiënten die op dezelfde da
tum van toepassing zijn voor de jaren waarin die ver
delingen hebben plaatsgehad.
Aanslagvoet
Het deel van de uitgekeerde sommen dat meer bedraagt dan het voormelde maatschappelijk vermogen, met name de liquidatieboni, wordt uiteraard tegen het normaal ta
rief van de vennootschapsbelasting belast.
Op dat dividend moet een roerende voorheffing van 10 % worden ingehouden. Deze verplichting tot inhouding is van toepassing zodra de inkomsten worden toegekend of betaalbaar gesteld.
Compensaties reserves / dividenden
Uitgezonderd wat de verplichting tot inhouding en stor
ting van de roerende voorheffing betreft, is het niet zeker dat de winstuitkering daadwerkelijk in de vennootschaps
belasting zal worden belast.
Bij de afsluiting van de vereffening verplicht de uitkering van de dividenden (zoals hiervoor gedefinieerd) tot de aankoop van de eigen aandelen.
De aankoop van eigen aandelen is vrijgesteld aangezien het belastbaar dividend wordt aangerekend op de belaste reserves.
Het belastbaar dividend wordt gecompenseerd door een evenwaardige vermindering van de belaste reserves.
Voor de toepassing van de vennootschapsbelasting is de verwerving van eigen aandelen bijgevolg een nuloperatie.
Voorbeeld
De belastbare grondslag in de roerende voorheffing wordt bepaald als het gedeelte van de sommen waarop artikel 209 (alsook artikel 186 en 187) of de overeenkomstige bepalin
gen van het buitenlands recht worden toegepast.
Het aan de roerende voorheffing onderworpen positief verschil wordt dus bepaald door te vergelijken met het gestort kapitaal of het gedeelte daarvan.
De toestand van een NV ziet er op 30 november 2005 als volgt uit :
Balans bij afsluiting van de vereffening
Beschikbaar actief 227 033,29 Gestort kapitaal 124 000,00 Beschikbare reserves 131 483,17 Resultaat van het boekjaar 66 744,67 Schulden op meer dan
één jaar
38 294,79
227 033,29 227 033,29
Resultatenrekening
Exploitatiekosten 163 210,76 Opbrengsten 126 632,41 Inkomstenbelastingen 30 166,32 Resultaten –verlies 66 744,67 Totaal debet 193 377,08 Totaal credit 193 377,08
Belastbaar inkomen
Resultaten van het boekjaar – verlies 66 744,67 Verworpen uitgaven – vennootschapsbelasting +30 166,32
Belastbare inkomsten 36 578,35
Roerende voorheffing
Liquidatiebonussen 131 483,17
Verlies van het boekjaar 66 744,67
NETTO 64 738,50
Totaal uit te keren bedrag 227 033,29
Betalingen aan leveranciers 38 294,79
188 738,50
Terugbetaling kapitaal 124 000,00
Overschot als liquidatiebonussen 64 738,50
Roerende voorheffing
64 738,50 x 100/110 = 58 853,18 x 10 % = 5 885,31
Nettobedrag 64 738,50 – 5 885,31 58 853,19
BELASTBARE GERESERVEERDE WINST
BEGIN BOEKJAAR
EINDE BOEKJAAR B – Beschikbare reserves
E – Verliezen (in het rood)
131 483,17
66 744,67
5 885,31 131 483,17 72 629,98
58 853,19
Dividenden +58 853,19
+58 853,19
Boekingen
Leveranciers 38 294,79
Roerende voorheffing
aan Bank 5 885,31
44 180,10
Inkoop van aandelen
Bankrekening 227 033,29 – 44 180,10 = 182 853,19 Gestort kapitaal 124 000,00 Reserves
aan Bank 58 853,19
182 853,19 Georges HONORÉ Lid van de Stagecommissie BIBF
Commissaris en controleur van de rekeningen in de verenigingen
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http : //www.bibf.be. Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.
Enkel de zeer grote verenigingen dienen wettelijk een commissaris, lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, te benoemen.
De uitoefening van het mandaat in de verenigingen wordt mutatis mutandis geregeld door dezelfde normen van het IBR en dezelfde artikelen van het Wetboek van Vennoot
schappen die van toepassing zijn op de uitoefening van het mandaat van commissaris in de vennootschappen.
De verenigingen die niet wettelijk verplicht zijn een commissaris te benoemen kunnen een «controleur van de rekeningen» benoemen die niet noodzakelijk een be
drijfsrevisor moet zijn.
De verwijzing naar artikel 130 W. Venn. door artikel 17
§ 7 van de Wet van 27 juni 1921 op de vzw’s introdu
ceert een bescherming van de titel van commissaris in de verenigingen. De parlementaire werkzaamheden verkla
ren dit als volgt : «Overeenkomstig artikel 130 van het Wetboek van Vennootschappen mag enkel een lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren de titel van commis- saris voeren. De vzw’s hebben trouwens de mogelijkheid de controle van de rekeningen toe te vertrouwen aan een persoon die niet is bekleed met de hoedanigheid van be- drijfsrevisor; in dat geval mag die persoon de titel van commissaris niet voeren».
De heer senator Michel Delacroix stelde hierover een parlementaire vraag aan de Minister van Justitie en ver
klaart dat er over deze kwestie verschillende foutieve commentaren rondlopen.
De Minister antwoordt duidelijk dat de vzw’s die niet verplicht zijn een commissaris te benoemen de mogelijk
heid hebben om de rekeningen te laten controleren door bijvoorbeeld een lid van de vereniging die geen bedrijfs
revisor is. De Minister bevestigt dat die persoon niet de titel van commissaris mag dragen.
De senator doet terecht opmerken dat het niet over een eenvoudig semantisch probleem gaat.
Inderdaad artikel 10 § 1 en 2 van de Vzwwet voert een onderzoeksrecht in voor de leden van de vereniging. Maar
§ 3 bepaalt dat dit onderzoeksrecht niet van toepassing is ingeval de vereniging een commissaris is benoemd.
Zou het dan voldoende zijn een persoon die geen be
drijfsrevisor is onterecht «commissaris» te benoemen om aldus het onderzoeksrecht van de leden op te heffen ? Dit is niet de bedoeling van de wetgever.
Conclusie :
– wanneer aan een lid van de vereniging die geen be
drijfsrevisor is de taak wordt opgelegd om de reke
ningen te controleren, dan toch blijft het onderzoeks
recht van de leden van toepassing;
– wanneer de vereniging – verplicht of op vrijwillige basis – een bedrijfsrevisor als commissaris benoemt, dan vervalt het onderzoeksrecht van de leden.
Referenties :
– Parl. St. Kamer 200304 nr 1138/001 p. 49;
– Instituut der Bedrijfsrevisoren, Vademecum 2005, p. 603;
– Parlementaire vraag nr 31216 van Michel Delacroix, Belgische Senaat, Handelingen, 3177, p. 26.
Michel VANDER LINDEN Erebedrijfsrevisor